22.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 316/76


P8_TA(2015)0292

Jong ondernemerschap bevorderen door middel van onderwijs en opleiding

Resolutie van het Europees Parlement van 8 september 2015 over het bevorderen van jong ondernemerschap door middel van onderwijs en opleiding (2015/2006(INI))

(2017/C 316/07)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met name artikel 14,

gezien de conclusies van de Raad van 12 december 2014 betreffende ondernemerschap door middel van onderwijs en opleiding (1),

gezien Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming,

gezien de conclusies van de Raad van 20 mei 2014 over het stimuleren van ondernemerschap bij jongeren om de sociale inclusie van jongeren te bevorderen (2),

gezien de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding („ET 2020”) (3),

gezien de aanbeveling van de Raad van 22 april 2013 over de invoering van een jongerengarantie (4),

gezien de aanbeveling van de Raad van donderdag 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (2012/C 398/01) (5),

gezien de aanbeveling van de Raad van 28 juni 2011 getiteld „Jeugd in beweging — de leermobiliteit van jongeren bevorderen” (6),

gezien de resolutie van de Raad van 27 november 2009 over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018) (7),

gezien Aanbeveling 2006/962/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (8),

gezien de mededeling van de Commissie van 19 juni 2013, getiteld „Samen aan de slag voor de jongeren in Europa — Een oproep tot actie ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid” (COM(2013)0447),

gezien de mededeling van de Commissie van woensdag 9 januari 2013 getiteld „Actieplan ondernemerschap 2020 — De ondernemingsgeest in Europa nieuw leven inblazen” (COM(2012)0795),

gezien de mededeling van de Commissie van dinsdag 20 november 2012 getiteld: „Een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaal-economische resultaten” (COM(2012)0669),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 december 2011 getiteld „Onderwijs en opleiding in een slim, duurzaam en inclusief Europa” (COM(2011)0902),

gezien het verslag van de Commissie van woensdag 28 januari 2015 getiteld „Entrepreneurship Education: A road to success”,

gezien de Social Europe guide van de Commissie van maart 2013 getiteld „Social Economy and Social Enterprises” (ISBN: 978-92-79-26866-3),

gezien zijn resolutie van 28 april 2015 over de follow-up van de tenuitvoerlegging van het Bologna-proces (9),

gezien zijn resolutie van 11 september 2012 over onderwijs, opleiding en Europa 2020 (10),

gezien zijn resolutie van 1 december 2011 over de bestrijding van voortijdig schoolverlaten (11),

gezien zijn resolutie van 12 mei 2011 over voorschools leren in de Europese Unie (12),

gezien zijn resolutie van 18 mei 2010 over sleutelcompetenties voor een veranderende wereld: uitvoering van het werkprogramma onderwijs en opleiding 2010 (13),

gezien zijn resolutie van 18 december 2008 over kennis, creativiteit en innovatie dankzij een leven lang leren — uitvoering van het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” (14),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0239/2015),

A.

overwegende dat jong ondernemerschap een belangrijk integraal deel moet zijn van de politieke strategie ter ondersteuning van de huidige generatie jongeren op het gebied van de EU-doelstellingen voor groei, werkgelegenheid, onderwijs en sociale inclusie en voor het terugdringen van de jeugdwerkloosheid in de EU;

B.

overwegende dat ondernemerschap in een ruimere zin moet worden opgevat, namelijk als het vermogen om ideeën om te zetten in daden;

C.

overwegende dat in februari 2015 4,85 miljoen jongeren in de EU-28 werkloos waren, hetgeen onaanvaardbaar hoog is; overwegende dat de jeugdwerkloosheid weliswaar afneemt — met 494 000 ten opzichte van februari 2014 — maar dat dit te langzaam gaat;

D.

overwegende dat de begrotingsconsolidatie van de lidstaten die het meest getroffen zijn door de crisis niet ten koste moet gaan van door jongeren bezette banen, aangezien de jeugdwerkloosheid hoog is; overwegende dat de hoge jeugdwerkloosheid ertoe leidt dat jongeren in op grotere schaal te maken krijgen met armoede en sociale uitsluiting, vooral jongeren uit kansarme en kwetsbare kringen; onderkent evenwel dat de toezegging is gedaan om de verstrekking van de middelen in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief aan de lidstaten te versnellen en is hiermee ingenomen, maar verlangt hardere toezeggingen van de Commissie om dit ernstige probleem aan te pakken;

E.

overwegende dat de kloof tussen onderwijs en opleiding en de arbeidsmarkt een van de oorzaken is van jeugdwerkloosheid en van het hoge aantal onvervulde vacatures in de EU; overwegende dat deze kloof mede kan worden aangepakt door jongeren toe te rusten met sleutelcompetenties, waaronder zin voor initiatief en ondernemerschap, die noodzakelijk voor hen zijn om met vertrouwen te kunnen participeren in de hedendaagse, op kennis gebaseerde economie en maatschappij;

F.

overwegende dat de Europese Unie met de Europa 2020-Strategie en de bijbehorende vlaggenschipinitiatieven „Nieuwe vaardigheden en banen”, „Een digitale agenda voor Europa”, de „Innovatie-Unie” en „Jeugd in beweging”, alsmede met haar gerichte steun aan vrouwelijke ondernemers en aan kansarme en gehandicapte mensen, initiatiefzin en het ondernemerschap bevordert door het stimuleren van de ondernemingsgeest en de daarbij behorende kennis, vaardigheden en competenties die het concurrentievermogen en slimme, duurzame en inclusieve groei een impuls kunnen geven;

G.

overwegende dat ondernemerschap in belangrijke mate zorgt voor nieuwe bedrijven en banen, nieuwe markten opent, het concurrentievermogen verbetert, de productiviteit en innovatie stimuleert, het Europese concurrentievermogen verbetert en rijkdom creëert, en daarom een belangrijke drijvende kracht is achter economische groei en het scheppen van werkgelegenheid die voor iedereen in gelijke mate toegankelijk moet zijn;

H.

overwegende dat ondernemerschap, en in het bijzonder sociaal ondernemerschap, belangrijke drijvende krachten achter sociale cohesie en duurzaamheid zijn die de economie een impuls kunnen geven en gelijktijdig deprivatie, sociale uitsluiting en andere maatschappelijke problemen kunnen verlichten;

I.

overwegende dat ondernemerschap, en in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), de ruggengraat vormen van de Europese economie en de belangrijkste en primaire bron van nieuwe werkgelegenheid zijn; overwegende dat het ondernemingspotentieel van vrouwen een bron van economische groei en werkgelegenheid is die onvoldoende wordt aangeboord;

J.

overwegende dat culturen waarin ondernemingsvaardigheden en ondernemend gedrag, zoals creativiteit, innovatie, initiatief, het durven nemen van berekende risico's, onafhankelijk denken en het zien van kansen, alsmede leiderschapskwaliteiten, worden gewaardeerd en beloond, een stimulerend kader bieden voor de ontwikkeling van nieuwe oplossingen voor economische, sociale en ecologische uitdagingen door kenniscomponenten te integreren in het onderwijs die theorie en praktijk samenbrengen en de grenzen tussen bedrijfservaring en onderwijs doen vervagen; overwegende dat het daarom van groot belang is dat deze persoonlijke competenties zijn ingebed in het onderwijssysteem en deel uitmaken van het dagelijks leven op alle niveaus;

K.

overwegende dat in bepaalde lidstaten het starten van een onderneming (elk type ondernemingen, ook sociaal ondernemerschap of op persoonlijke winst gerichte bedrijven) onvoldoende wordt erkend als onderdeel van een carrière, en dat het onderwijssysteem weinig steun biedt aan aankomende ondernemers;

L.

overwegende dat jonge ondernemers worden geconfronteerd met tal van uitdagingen en moeilijkheden, zoals gebrek aan ervaring, aan de juiste vaardigheden, en aan toegang tot financiering en infrastructuur;

M.

overwegende dat recente studies suggereren dat ondernemingsvaardigheden te leren zijn en dat onderwijs in ondernemerschap, mits goed opgezet en gegeven en toegankelijk voor iedereen, een zeer positief effect kan hebben op het leven en de inzetbaarheid van mensen en op starters- en overlevingspercentages van ondernemingen;

N.

overwegende dat alleen betrouwbare conclusies kunnen worden getrokken wanneer de effecten van onderwijs in ondernemerschap op kritische wijze gemeten worden op basis van betrouwbare gegevens en beproefde statistische instrumenten en technieken;

O.

overwegende dat onderwijs in ondernemerschap een sociale dimensie moet hebben, onder meer onderwijs over eerlijke handel, sociale ondernemingen en alternatieve ondernemingsmodellen zoals coöperaties, teneinde een sociale, inclusieve en duurzame economie tot stand te brengen;

P.

overwegende dat een ondernemingsgeest de inzetbaarheid van een jongere vergroot, kwaliteiten in deze persoon naar voren brengt die essentieel zijn om uitdagingen in het beroeps- en privéleven aan te gaan en helpt voorkomen dat armoede en sociale uitsluiting toenemen; overwegende dat beter toegankelijke mechanismen voor microfinanciering deze doelen kunnen helpen verwezenlijken;

Q.

overwegende dat onderwijs en beroepsopleiding als geheel van cruciaal belang zijn voor de persoonlijke ontwikkeling van ieder mens en daarom voldoende breed moeten zijn, zodat een basis wordt gelegd voor ontwikkeling gedurende het hele leven, voor de verdieping van kennis en vaardigheden en voor de verwerving van horizontale vaardigheden; overwegende dat onderwijs tevens voldoende praktijkgericht moet zijn, zodat mensen echt carrière kunnen maken en een waardevol privé- en beroepsleven kunnen leiden; overwegende dat een rechtstreeks verband bestaat tussen de succesvolle combinatie van deze twee aspecten van onderwijs en het terugdringen van het risico op jeugdwerkloosheid;

R.

overwegende dat een ondernemingsgeest en -vaardigheden door iedereen verworven, aangeleerd en ontwikkeld kunnen worden; overwegende dat elk onderwijstype en -niveau een specifieke kans biedt om in het kader van de algehele verwerving van sleutelcompetenties bepaalde vaardigheden en capaciteiten voor ondernemerschap op te doen;

S.

overwegende dat ondernemingsvaardigheden in verband staan met andere vaardigheden, bijvoorbeeld op het gebied van ICT, probleemoplossend denken en financiële geletterdheid, die bevorderd moeten worden;

T.

overwegende dat onderwijs en opleiding van cruciaal belang zijn om jongeren te motiveren hun eigen ondernemingsprojecten te starten en daartoe de mogelijkheden te scheppen;

U.

overwegende dat onderwijs, als een publiek goed, volledig inclusief en geïntegreerd moet zijn, en speciaal de nadruk moet leggen op gelijke toegang voor studenten met een uiteenlopende sociaal-economische achtergrond;

V.

overwegende dat jongeren beter toegerust zijn om te ondernemen op transnationaal niveau wanneer zij vreemde talen beheersen;

W.

overwegende dat ondervertegenwoordigde en kansarme groepen speciale aandacht en ondersteuning tijdens hun onderwijsloopbaan nodig hebben, onder meer door het betrekken van ouders en gemeenschappen bij het onderwijsproces, alsook het vragen van hulp bij het starten, voeren en uitbreiden van een bedrijf of onderneming;

X.

overwegende dat jongeren profiteren van opleidingen en onderwijs in ondernemen, alsmede van praktische ervaring, waarmee ze hun vaardigheden en talent kunnen ontwikkelen en meer zelfvertrouwen krijgen, en bij kunnen dragen aan de oprichting van nieuwe bedrijven, inzetbaarheid voor werk en innovatie; overwegende dat ondernemerschap een zeer onderbenutte optie is voor veel jongeren met een handicap;

Y.

overwegende dat sociale en inclusieve ondernemingen een actieve rol spelen bij innovatieve en duurzame groei, een grotere samenhang binnen de maatschappij en lokale gemeenschappen stimuleren, en arbeidsmogelijkheden kunnen creëren voor jongeren, met inbegrip van sociaal kwetsbare jongeren en degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan;

Z.

overwegende dat onvoldoende mensen hun idee om een eigen bedrijf op te richten doorzetten en overwegende dat er naar verhouding zelfs minder vrouwelijke dan mannelijke ondernemers zijn (wat eens te meer geldt voor vrouwen met een kwetsbare sociale achtergrond die dubbel gediscrimineerd worden); overwegende dat vrouwelijke ondernemers weliswaar gemiddeld hoger opgeleid zijn dan mannelijke ondernemers, maar vaker actief zijn in minder innovatieve en minder snel groeiende sectoren en kleinere bedrijven hebben dan mannelijke ondernemers; overwegende dat actief gezocht moet worden naar manieren om de oorzaken te ondervangen die vrouwen er in het bijzonder van weerhouden om zich toe te leggen op het ondernemerschap of er meer van te profiteren (15);

AA.

overwegende dat kamers van ambachtsnijverheid, industrie en koophandel in sommige lidstaten gerichte programma's aanbieden ter ondersteuning van startende ondernemingen;

AB.

overwegende dat onderwijs en opleiding hoofdzakelijk nationale bevoegdheden zijn en dat bepaalde lidstaten nog horizontaal beleid of een strategische benadering moeten ontwikkelen voor onderwijs in ondernemerschap of ondernemingsgerichte curricula en onderwijsmethoden; overwegende dat niet alle docenten en leidinggevenden in het onderwijs in Europa voldoende zijn opgeleid op het gebied van onderwijs in ondernemerschap, noch via bij- of nascholing noch via hun oorspronkelijke opleiding, hetgeen van invloed kan zijn op de mogelijkheid om ondernemerschap voldoende in te bedden in de opleidingssystemen (16);

AC.

overwegende dat docenten in staat gesteld moeten worden contacten te leggen met ondernemers en in samenwerking met hen leerdoelen vast te stellen, en de juiste ondersteuning en middelen moeten ontvangen, zodat zij strategieën kunnen volgen waarin de leerling of student centraal staat en hun onderwijsmethoden kunnen aanpassen aan de behoeften van hun kwetsbare studenten;

AD.

overwegende dat niet-formele en informele leeractiviteiten formeel leren aanvullen en verrijken doordat zij diverse soorten leerervaringen bieden die leerlingen en studenten mondig maken, en daarom erkend moeten worden als geprivilegieerde bronnen voor het verwerven en ontwikkelen van ondernemingsvaardigheden;

AE.

overwegende dat formeel en informeel leren een cruciale rol kan spelen bij het ontwikkelen en onderhouden van ondernemingsvaardigheden, in het bijzonder onder gemarginaliseerde groepen;

AF.

overwegende dat niet-formele en informele leeractiviteiten in het bijzonder relevant zijn voor jongeren met minder kansen, en hun een extra bron van kennis bieden en een mogelijke route naar formeel onderwijs of een formele opleiding;

AG.

overwegende dat met ervaren ondernemers als docenten er een positief beeld van het ondernemerschap ontstaat en het gemakkelijker wordt om de stap richting ondernemerschap te zetten;

AH.

overwegende dat ondernemerschap, met inbegrip van sociaal ondernemerschap, geïntegreerd moet worden in de opleiding van docenten en loopbaanadviseurs;

AI.

overwegende dat nationale onderwijssystemen zich in reactie op een veranderende arbeidsmarkt in een verschillend tempo hebben ontwikkeld;

AJ.

overwegende dat het Erasmus+-programma, dat loopt van 2014 tot 2020, erop gericht is het onderwijs, de opleiding en het werk voor jongeren in heel Europa te moderniseren; overwegende dat het programma openstaat voor op onderwijs, opleiding, jongeren en sport gerichte organisaties uit alle sectoren die zijn betrokken bij een leven lang leren; overwegende dat het programma meer dan 4 miljoen Europeanen de kans geeft in het buitenland te studeren, een opleiding te volgen, werkervaring op te doen en vrijwilligerswerk te doen;

AK.

overwegende dat ondernemerschap nu al een rol speelt in het Erasmus+-programma, en dat dit één van de verwachte resultaten van mobiliteitsacties is;

AL.

overwegende dat het belangrijk is de mobiliteit van jonge ondernemers te bevorderen en aan te moedigen door middel van programma's als Erasmus voor jonge ondernemers (2009-2015), die jonge ondernemers in staat stellen deel te nemen aan grensoverschrijdende uitwisselingen en te leren van ervaren ondernemers met kleine bedrijven, en dat het tevens belangrijk is kansen te creëren om de ongelijke verhouding tussen mannen en vrouwen in het ondernemerschap aan te pakken; overwegende dat meer middelen moeten worden toegewezen aan dergelijke programma's, zodat jongeren meer kunnen participeren;

AM.

overwegende dat jongeren neigen naar een voorkeur voor werken als zelfstandige en dat wel 45 % van de jongeren tussen de 15 en 24 jaar zegt het liefst zelfstandig ondernemer te zijn (17);

AN.

overwegende dat het bedrijfsleven op lokaal, nationaal en Europees niveau grotere bijdragen kan leveren in de vorm van op vaardigheden gericht vrijwilligerswerk, partnerschappen met onderwijsinstellingen en samenwerking met beleidsmakers;

AO.

overwegende dat organisaties van het maatschappelijk middenveld aanzienlijke bijdragen leveren (non-gouvernementele organisaties zoals vakbonden, werkgeversverenigingen en andere sociale groepen), waaronder het initiatief „Junior Achievement — Young Enterprise Europe”, dat onderwijs en opleiding biedt gericht op informeel ondernemerschap voor het hele leven; overwegende dat er meer erkenning moet komen voor deze bijdragen, ook al leiden ze wellicht niet tot een gecertificeerd, formeel diploma; overwegende dat ook ondernemingen die opleidingen verzorgen voor hun eigen personeel dergelijke bijdragen leveren;

De nadruk op ondernemingsvaardigheden en -competenties

1.

onderkent dat een leven lang leren en internationale mobiliteit een cruciaal aspect is van Europa's antwoord op globalisering en de verschuiving naar kenniseconomieën; erkent met name het belang van „zin voor initiatief en ondernemerschap”, één van de acht „sleutelcompetenties voor een leven lang leren — een Europees referentiekader”, waarover alle mensen moeten beschikken met het oog op persoonlijke voldoening en ontwikkeling, actief Europees burgerschap en participatie, sociale integratie en werkgelegenheid;

2.

verzoekt de lidstaten ondernemingsvaardigheden voor jongeren te bevorderen door middel van wetgeving gericht op waarborging van kwaliteitsstages waarbij hoogwaardig leren en adequate arbeidsomstandigheden centraal staan, als instrumenten ter bevordering van de inzetbaarheid, zoals uiteengezet in de aanbeveling van de Raad inzake een kwaliteitskader voor stageplaatsen;

3.

benadrukt dat de sleutelcompetentie „zin voor initiatief en ondernemerschap” breed en duidelijk gedefinieerd moet worden en dat deze competentie ook de bevordering van een proactieve ondernemingsgeest, creativiteit, innovatievermogen en het nemen van risico's omvat, alsmede de vaardigheid om projecten te plannen, te beheren en zo doelen te halen, en zelfs het idee dat het individu zich bewust is van de context van zijn of haar werk en in staat is kansen te grijpen die zich voordoen op het gebied van zowel ondernemerschap als beroepsactiviteiten („intrapreneurship”); heeft vertrouwen in de creatieve bedrijfstakken en op cultuur gerichte ondernemingen die met name jongeren zakelijke mogelijkheden kunnen bieden;

4.

wijst er andermaal op dat de creatieve bedrijfstakken tot de ondernemendste sectoren behoren en overdraagbare vaardigheden ontwikkelen zoals creatief denken, het oplossen van problemen, teamwerk en vindingrijkheid;

5.

benadrukt dat ondernemerschap breed benaderd moet worden als een reeks horizontale sleutelcompetenties die persoonlijke en professionele doelen dienen;

6.

benadrukt hoe belangrijk organisatorisch toezicht en auditvaardigheden zijn; moedigt in het bijzonder de ontwikkeling van milieu- en sociale audits aan als een innovatief instrument voor het houden van toezicht;

7.

is ervan overtuigd dat ondernemingsvaardigheden en competenties, alsook horizontale, sectoroverschrijdende, beroeps- en baanspecifieke vaardigheden en competenties, bevorderd moeten worden, zodat meer jongeren als zelfstandige gaan werken en de jonge generatie een reële kans geboden wordt om eigen bedrijven op te starten en zowel zichzelf als de maatschappij in het algemeen te helpen;

8.

is ervan overtuigd dat nu gedetailleerd moet worden aangegeven hoe het kader voor sleutelcompetenties op de juiste manier uitgevoerd kan worden op elk onderwijsniveau voor ondernemingsvaardigheden door kennis van het ondernemerschap, vaardigheden en attitudes op te nemen als leerdoel van ieder afzonderlijk onderwijs- en stageprogramma;

9.

benadrukt dat alle onderwijsniveaus en -typen, onderwijs moeten aanbieden op het gebied van praktische ondernemersvaardigheden en motivatie, zin voor initiatief en bereidheid moeten stimuleren, alsmede een besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid; is van mening dat modules op het gebied van elementaire financiën, economie en het ondernemersklimaat van nu geïntegreerd moeten worden in schoolcurricula, en hand in hand moeten gaan met mentor- en tutorsystemen en loopbaanadvies voor studenten, ook voor kansarme leerlingen en studenten, zodat hun begrip van het ondernemingsproces mogelijk gemaakt wordt en ondersteund, en zij een ondernemingsgeest kunnen ontwikkelen; onderstreept dat informeel en onafhankelijk leren, waaronder vrijwilligerswerk, een belangrijke rol speelt bij het ontwikkelen van een ondernemingsgeest en -vaardigheden bij jongeren;

10.

verzoekt de Commissie het belang en de rol van verschillende vormen van sociaal ondernemerschap te benadrukken, die dikwijls een goede manier zijn om jonge Europeanen hun eerste ervaring in het bedrijfsleven te laten opdoen;

11.

benadrukt dat innovatieve leermethoden ontwikkeld moeten worden die meer gericht zijn op participatie en waarin de leerling of student centraal staat, zodat het verwerven van een reeks horizontale vaardigheden wordt gestimuleerd, die immers nodig zijn om een ondernemingsgeest te kunnen ontwikkelen;

12.

adviseert het ondernemerschap, waaronder tevens modellen voor sociaal ondernemerschap, in het kader van hoger onderwijs en in projecten voor alumni aan te moedigen;

13.

wijst erop dat het bevorderen van ondernemerschap door middel van onderwijs alleen kan slagen en van betekenis kan zijn wanneer economische en sociale aspecten in de onderwijsstrategieën op een evenwichtige wijze aan bod komen;

14.

benadrukt dat sociale inclusie en de bestrijding van armoede met name succesvol kan zijn via sociaal ondernemerschap waarmee de werkgelegenheid wordt gestimuleerd, en door een ondernemingsgeest te kweken die kansarme mensen in grote mate ten goede zal komen;

15.

benadrukt dat duale opleidingen en door bedrijven gesponsorde studieprogramma's van cruciaal belang blijken te zijn voor het bijbrengen van commerciële kerncompetenties in de lidstaten waar deze programma's lopen;

16.

moedigt alle belanghebbenden aan volledige betrokkenheid en partnerschap te tonen, in het bijzonder lokale organisaties van ondernemers, bedrijven en onderwijsinstellingen, teneinde beste praktijken en ervaringen te delen en de ondernemingsvaardigheden van jongeren en het onderwijs in de lidstaten te verbeteren;

17.

benadrukt dat een nauwe band tussen door bedrijven aangeboden opleidingen en regulier onderwijs een succesvol model is dat in heel Europa en daarbuiten moet worden uitgewerkt en bevorderd;

18.

pleit voor nauwere samenwerking met de private sector en de sociale partners om een innovatieve, ondernemende durfcultuur aan te moedigen (bijv. door middel van structurele toezeggingen als voorzieningen voor innovatie en de uitwisseling van ideeën);

19.

is ervan overtuigd dat een succesvolle inzet van ondernemingsvaardigheden steeds meer afhangt van de media- en digitale vaardigheden die hiermee gepaard gaan, en dat het onderwijs en de opleidingen meer aandacht moeten schenken aan dit onderlinge verband; benadrukt hoe belangrijk het is om alle jongeren toe te rusten met ICT-vaardigheden en met horizontale en ondernemingsvaardigheden, waarmee zij de mogelijkheden van de digitale wereld ten volle kunnen benutten, zodat zij geholpen worden bij het vinden van nieuwe manieren om ondernemerschap te ontwikkelen, over te brengen en te bevorderen, zodat zij beter in staat zijn te concurreren om banen en een zelfstandige onderneming te starten, en leren het gedrag en de behoeften van hun toekomstige werkgever beter te begrijpen en bij te dragen aan het innovatief en concurrerend vermogen van de organisatie van de werkgever;

20.

benadrukt dat ondernemingsvaardigheden moeten worden ontwikkeld en verbeterd door middel van een benadering die het hele leven bestrijkt, onder meer via werkervaring en niet-formeel en informeel leren, en dat de validatie van ondernemingsvaardigheden op ruimere schaal moet plaatsvinden en ondersteund moet worden, aangezien zij bijdragen aan loopbaanontwikkeling;

21.

onderkent dat een goede voorbereiding van docenten een cruciaal onderdeel is van het doceren van ondernemerschap, en onderkent in het bijzonder dat er dringend vraag is naar kwalitatief hoogwaardige opleidingen, zodat de authenticiteit van het onderwijsproces kan worden gewaarborgd;

22.

roept de lidstaten op om de belemmeringen voor gehandicapte jonge ondernemers op te heffen door opleidingen aan te bieden aan dienstverleners die onder meer verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning van gehandicapten, en door de ruimten waar de ondersteuning wordt geboden aan te passen om ze toegankelijk te maken voor mensen met een mobiliteitsbeperking;

23.

merkt op dat de bevordering van de samenwerking tussen het voortgezet en hoger onderwijs de dialoog tussen jongeren zou stimuleren en innovatie in de hand zou werken;

24.

onderstreept dat de ondernemerscultuur binnen het hoger onderwijs moet worden verbeterd door de oprichting van nieuwe bedrijven door jongeren op basis van academisch onderzoek (spin-offs) te steunen en te vergemakkelijken, waardoor de administratieve rompslomp die komt kijken bij het oprichten van dergelijke bedrijven wordt verminderd en er een duidelijk en ondersteunend regelgevingskader voor student-ondernemers tot stand wordt gebracht; is van mening dat scholen en universiteiten in dit verband tijd, ruimte en erkenning moeten bieden voor initiatieven van jongeren om hun het vertrouwen te schenken dat nodig is om te beginnen met nieuwe projecten die nuttig kunnen blijken bij de oprichting van onafhankelijke bedrijven; is ingenomen met initiatieven die jongeren belonen voor geslaagde bedrijfsprojecten (bijv. beste studentenbedrijf van het jaar); benadrukt daarnaast dat bedrijven jongeren in de gelegenheid moeten stellen om daar hun eerste werkervaring op te doen; en herhaalt dat met het oog daarop bedrijfsbezoeken en stageregelingen moeten worden bevorderd, zodat jongeren inzicht kunnen verwerven over het bedrijfsleven;

25.

onderstreept dat het bedrijfsleven een cruciale rol moet spelen in op ondernemerschap gericht onderwijs en opleiding, aangezien het bedrijfsleven op ervaring gebaseerd leren kan bieden dat het theoretisch onderwijs van jongeren aanvult;

26.

benadrukt de cruciale rol van diverse verenigingen van jonge ondernemers die het ondernemerschap onder jongeren aanmoedigen door ze de mogelijkheid te bieden innovatieve projecten te ontwikkelen en bedrijfservaring op te doen en hun de instrumenten aan te reiken en het nodige vertrouwen te geven om een eigen bedrijf op te zetten;

Rol van de EU-instellingen — coördinatie, methodologie en financiële instrumenten

27.

verzoekt de Raad en de Commissie om binnen hun respectieve bevoegdheden en met volledige eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel methodologische steun te ontwikkelen en instrumenten op het gebied van onderwijs en opleiding in ondernemerschap beschikbaar te stellen aan nationale onderwijsstelsels, met inbegrip van sociaal ondernemerschap, en een gecoördineerde aanpak te volgen waarbij het openbaar bestuur van de lidstaten wordt verzocht nauwer samen te werken met bedrijven zodat de sleutelfactoren ter verbetering van het ondernemerschap verbreid raken; verzoekt de Commissie om in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen jonge ondernemers meer steun te bieden;

28.

verzoekt de Raad en de Commissie om een genderperspectief op methodologie, communicatie en financiële instrumenten aan te nemen en zo meer betrokkenheid bij ondernemerschap onder meisjes en jonge vrouwen te stimuleren;

29.

verzoekt de Commissie om op ondernemerschap gerichte stages en uitwisselingsprogramma's in te stellen en te stimuleren, zodat jongeren de kans krijgen om praktische ervaring op te doen en de uitwisseling van kennis en ervaring wordt gestimuleerd;

30.

verzoekt de Commissie een omvattende strategie te ontwikkelen voor de ontwikkeling van horizontale vaardigheden zoals kritisch denken, het oplossen van problemen, initiatief, samenwerking, zelfstandigheid, plannen, leiderschap en teambuilding, op alle niveaus en in alle typen onderwijs en opleiding, en er daarbij rekening mee te houden dat deze vaardigheden nuttig zijn voor een breed scala aan banen en sectoren;

31.

verzoekt de Commissie om binnen het Erasmus+-programma meer nadruk te leggen op een betere ontwikkeling en waardering van horizontale vaardigheden, waaronder ondernemerschap en digitale vaardigheden, en daarbij te onderstrepen dat dit programma niet eenzijdig gericht moet zijn op inzetbaarheid en dat de laagdrempeligheid van ondernemingsgerichte activiteiten behouden moet blijven, in het bijzonder op het gebied van niet-formeel en informeel leren; verzoekt de Commissie tevens hervormingen van het onderwijsbeleid in de lidstaten te bevorderen waarmee in dit opzicht voor de lidstaten en de EU een coherent beleidskader tot stand kan worden gebracht;

32.

verzoekt de Commissie om ondersteuning te bieden bij het monitoren van ICT-vaardigheden, probleemoplossend vermogen en financiële kennis; verzoekt de Commissie longitudinaal onderzoek op dit gebied te doen;

33.

verzoekt de Commissie partnerschappen tussen onderwijsinstellingen en bedrijven te ondersteunen door het Europees Fonds voor strategische investeringen en in het bijzonder van het Europees Sociaal Fonds aan te wenden, zodat leren tijdens het werken in bedrijven wordt aangemoedigd en de ontwikkeling van ondernemingsvaardigheden op nationaal en lokaal niveau wordt gestimuleerd;

34.

verzoekt de Commissie een Europees netwerk voor opleiding in ondernemerschap op te zetten, gemodelleerd naar het in mei 2015 opgezette European Entrepreneurship Education NETwork (EE-HUB), dat op Europees, nationaal en lokaal niveau wordt ondersteund door Europese organisaties en andere belanghebbenden, alsook door nationale onderwijsautoriteiten, waarbij dit netwerk beste praktijken vergaart en uitwisselt tussen onderwijsinstellingen en -organisaties, instellingen voor beroepsopleiding, bedrijven, autoriteiten en sociale partners;

35.

verlangt van de Commissie dat zij toeziet op coherente en effectieve coördinatie op het gebied van onderwijs in ondernemerschap in de context van haar bredere EU-strategie voor een leven lang leren, van de wereldwijde strategieën van de EU en van het plan van de Commissie-Juncker;

36.

stelt de Commissie voor in al haar activiteiten in de volgende financieringsperiode (na 2020), met inbegrip van mobiliteit, ondernemerschap in onderwijs en opleiding te handhaven als één van de doelstellingen van een nieuw Erasmus+-programma, waarbij de volgende aspecten aan bod komen:

(i)

een zorgvuldige beoordeling van het effect van de huidige maatregelen ter bevordering van ondernemerschap door middel van onderwijs en opleiding, en een eventuele aanpassing ervan, waarbij speciale aandacht wordt besteed aan de effecten voor ondervertegenwoordigde en kansarme groepen;

(ii)

bevordering van beter gedefinieerde leerprogramma's en instrumenten voor formeel en informeel onderwijs dat op alle studenten is gericht — theoretische modules, praktische modules en ondernemingsprojecten van studenten;

(iii)

ondersteuning van docenten, leerkrachten, jongerenwerkers, coaches en leidinggevenden in het onderwijs bij het behalen van kwalificaties en bij hun voortdurende professionele ontwikkeling en toerusting op het gebied van onderwijs in ondernemerschap;

(iv)

bevordering van partnerschappen tussen onderwijsinstellingen, ondernemingen, non-profitorganisaties, regionale en lokale autoriteiten en niet-formele aanbieders van onderwijs, zodat geschikte cursussen ontwikkeld kunnen worden en studenten de vereiste praktische ervaring en modellen wordt geboden;

(v)

ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van ondernemingsprocessen, financiële kennis, ICT-kennis en -vaardigheden, creatief denken, creativiteit, creatief nut, probleemoplossend denken en een innovatieve geest, zelfvertrouwen, vertrouwen in de eigen ideeën, aanpassingsvermogen, teambuilding, projectmanagement, het inschatten en nemen van risico's, alsmede specifieke commerciële kennis en vaardigheden;

(vi)

het wegnemen van alle fysieke en digitale barrières waar mensen met een handicap nog steeds tegenaan lopen, aangezien hun volledige integratie in de banenmarkt van cruciaal belang kan zijn voor de bevordering van een duurzame bedrijfscultuur die samenhang vertoont;

(vii)

onderstrepen dat niet-formeel en informeel leren een geprivilegieerde omgeving biedt voor het verwerven van ondernemingsvaardigheden;

37.

verzoekt de Commissie de factoren te onderzoeken en aan te pakken die vrouwen ervan weerhouden een eigen onderneming te beginnen, en daarbij in het bijzonder de toegang tot financiering, opleiding en ondersteunende diensten voor vrouwelijke ondernemers te verbeteren;

38.

roept de Commissie op de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten te coördineren en te bevorderen;

39.

roept de Commissie op tot aanmoediging van betere samenwerking en uitwisseling van beste praktijken tussen lidstaten die onderwijs in ondernemerschap al hebben geïntegreerd in hun curricula en meer vooruitgang hebben geboekt bij de bevordering van jong ondernemerschap en lidstaten die nog aan het begin van dit proces staan;

40.

verzoekt de Commissie uiterlijk eind 2017 een „beste praktijk” op te zetten voor de verspreiding van de ondernemingsgeest en de bevordering van jong ondernemerschap in de lidstaten, het Parlement een verslag hierover te doen toekomen en de resultaten van dit werk te laten meewegen bij de beoordeling van haar eigen financieringsprocedures;

41.

verzoekt de lidstaten onderwijs in ondernemerschap te bevorderen als een manier om horizontale competenties te stimuleren waarmee leerlingen en studenten hun persoonlijke en beroepsleven beter kunnen hanteren;

42.

verzoekt de Commissie goed toezicht uit te oefenen op de concrete maatregelen die de lidstaten hebben genomen om ondernemerschap onder jongeren aan te wakkeren, speciale aandacht te schenken aan de bevordering en publicatie van informatie over de resultaten, en instellingen en organisaties te stimuleren en te helpen bij de uitwisseling van optimale werkmethoden, het delen van ideeën, kennis en ervaring, en het aangaan van sectoroverschrijdende strategische partnerschappen; spoort de Commissie en de lidstaten aan benchmarks, modellen en gemeenschappelijke instrumenten en projecten te ontwikkelen om ondernemerschap onder jongeren te bevorderen;

43.

dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat geen enkele door de lidstaten genomen maatregel het vrije verkeer van werknemers belemmert, zodat jongeren die voor het ondernemerschap hebben gekozen hun activiteiten overal in de Europese Unie kunnen ontplooien;

De rol van de lidstaten

44.

verzoekt de lidstaten, alsmede de regionale en lokale autoriteiten, te trachten de ontwikkeling van opleidingen op het gebied van het starten van een onderneming en het beheer van een startende onderneming te bevorderen, met inbegrip van mentorschappen van deskundigen, starterscentra, centra voor groeiende bedrijven, op sociaal ondernemen gerichte projecten waarbij samengewerkt wordt met lokale gemeenschappen, alsook alle ondernemersvriendelijke omgevingen te bevorderen waar het opstarten van ondernemingen door jongeren gemakkelijker wordt gemaakt en het mogelijk is om snel te herstellen van beginnersfouten of van schoolverlaten, waar de totstandbrenging van een positieve bedrijfscultuur ondersteund kan worden, een negatief beeld van faillissementen wordt tegengegaan en het doen van een hernieuwde poging wordt aangemoedigd, en waar tevens speciale aandacht is voor het bereiken van kansarme jongeren;

45.

verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat onze jonge ondernemers toegang hebben tot de financiering die zij nodig hebben en dat zij in elk stadium worden ondersteund;

46.

verzoekt de lidstaten, alsmede de regionale en lokale autoriteiten, ten volle gebruik te maken van de middelen uit de structuurfondsen van de EU, in het bijzonder het Europees Sociaal Fonds, om onderwijs en opleiding in ondernemerschap en de ontwikkeling van digitale vaardigheden op nationaal, regionaal en lokaal niveau te bevorderen;

47.

verzoekt de lidstaten om samen met regionale en lokale autoriteiten gebruik te maken van alle bestaande financieringsmiddelen op EU-niveau, zoals het Europees Sociaal Fonds, het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, het EU-programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI), Erasmus voor jonge ondernemers en het EU-programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (COSME), om initiatieven aan te moedigen en te steunen waarmee wordt beoogd meer doeltreffende en gerichte contacten te leggen tussen bedrijven en de onderwijssector;

48.

verzoekt de lidstaten het uitwisselen van beste praktijken te bevorderen, nationale en internationale partnerschappen aan te moedigen en jonge ondernemingen te steunen, alsmede het werk van relevante netwerken van kleine en middelgrote ondernemingen en ontwikkelingsinstanties;

49.

roept de lidstaten op specifiek innovatieve methoden te verschaffen voor het opleiden van docenten en mentoren op het gebied van ondernemerschap, zodat zij in staat zijn ondernemingsvaardigheden te stimuleren en aan te moedigen, en te overwegen om ondernemerschap op te nemen in het onderwijscurriculum;

50.

verzoekt de lidstaten hun stelsels voor de erkenning en validering van competenties die op niet-formele en informele wijze zijn vergaard verder te ontwikkelen zodat hun toezegging voor 2018 gestand kan worden gedaan en personen zich kunnen heroriënteren en een tweede kans krijgen, en zelferkenning en verder leren worden gestimuleerd;

51.

verzoekt de lidstaten het betrekken van private partners bij onderwijs in ondernemerschap aan te moedigen door de middelen daartoe te verstrekken of opleidingen te bieden, als aspect van maatschappelijk verantwoord ondernemen;

52.

verzoekt de lidstaten de bureaucratie rondom het uitvoeren van bedrijfsplannen door jongeren weg te nemen en belastingvoordelen te overwegen, alsmede maatregelen om jongeren te stimuleren hun eigen zakelijke ideeën te ontwikkelen; benadrukt dat vangnetten nodig zijn voor startende ondernemingen die failliet gaan;

53.

onderstreept de noodzaak om de financiële moeilijkheden aan te pakken waarmee jonge ondernemers worstelen, om hun toegang tot kredieten en speciale beurzen te vergemakkelijken, bestaande administratieve lasten te verminderen en om een regelgevingsklimaat en fiscale stimulansen in het leven te roepen waarmee de ontwikkeling van ondernemersinitiatieven voor jongeren en het scheppen van banen wordt bevorderd, teneinde het opzetten en de consolidatie van zakelijke projecten door jonge ondernemers te vergemakkelijken;

54.

verzoekt de lidstaten proactief op te treden door de regelgevingskaders te verbeteren en de administratieve procedures voor ondernemingen te stroomlijnen, met name voor kmo's en sociale ondernemingen, en de kwaliteit van de arbeidspraktijken van dergelijke bedrijven te bevorderen en te bewaken; wijst erop dat sociale en inclusieve ondernemingen zorgen voor het scheppen van duurzame banen, het bijdragen aan de ontwikkeling van gemeenschappen, het bevorderen van een duurzaam milieu en het waarborgen van sociale veerkracht in tijden van crisis;

55.

verlangt dat de openbare diensten voor arbeidsvoorziening een proactieve rol vervullen op het vlak van steun en advies aan bedrijven, maar vooral aan jonge ondernemers;

56.

verzoekt de lidstaten en regionale en lokale autoriteiten de toegang tot beurzen en microleenstelsels voor innovatieve studenten te verbeteren, samen met ondersteuning, informatie, een mentorsysteem, multidisciplinaire bijstand en platformen voor wederzijdse evaluatie, zodat zij een eigen bedrijfje of project op poten kunnen zetten, zoals degene die in het kader van de pijler microfinanciering en sociaal ondernemerschap van het EaSI worden ondersteund; verzoekt de lidstaten de toegang tot en het rendement van leningen te vergemakkelijken, het gebruik van crowdfunding te bevorderen, partnerschappen tussen de lokale economie, bedrijven en universiteiten te ontwikkelen, de rol van bedrijven bij de integratie van jongeren op de arbeidsmarkt te bevorderen, en de Entrepreneurial Skills Pass (ESP) op verschillende schoolniveaus en universitaire studies te versterken, vooral in samenwerking met kmo's; verzoekt de lidstaten met klem de oprichting van starterscentra binnen universiteiten aan te moedigen, die zijn toegespitst op duurzame ontwikkeling en op de toekomst georiënteerde studierichtingen;

57.

roept de lidstaten op de procedures voor niet-frauduleuze faillissementen te vereenvoudigen en een ondersteunende omgeving voor faillissementen op te zetten om jongeren duidelijk te maken dat een faillissement geen tegenslag met levenslange gevolgen betekent;

58.

roept de lidstaten op jongeren aan te sporen ondernemer te worden door binnen het onderwijsstelsel studies op projectbasis aan te bieden die zich over meerdere disciplines uitstrekken en worden opgezet in samenwerking met bedrijven;

59.

roept de lidstaten op het ondernemerschap in het kader van loopbaanadvies in het voortgezet en hoger onderwijs onder de aandacht te brengen als een positieve loopbaankeuze en het negatieve imago dat in sommige lidstaten aan ondernemerschap als loopbaankeuze kleeft aan te pakken;

60.

roept de lidstaten op meer bekendheid te geven aan zelfstandige beroepen en het opzetten van nieuwe bedrijven voor jongeren met een handicap door middel van acties als het bevorderen van loopbaantrajecten voor gehandicapten die al geïntegreerd zijn op de arbeidsmarkt en het betuigen van openlijke waardering voor gehandicapte ondernemers;

Vervolgmaatregelen

61.

dringt erop aan dat de Commissie haar werk in het kader van Entrepreneurship360 (scholen en beroepsopleidingen) en HEInnovate (hoger onderwijs) voortzet en verder ontwikkelt;

62.

verzoekt de Commissie in de evaluatie-indicatoren van het Europees semester, waarmee in 2016 begonnen wordt, maatregelen op te nemen met betrekking tot onderwijs in ondernemerschap;

63.

verzoekt de Commissie aan het einde van haar mandaatsperiode een evaluatieverslag in te dienen bij het Parlement over de voortgang die is geboekt bij de bevordering van jong ondernemerschap door middel van onderwijs en opleiding en in hoeverre zij erin geslaagd leden van kwetsbare sociale groepen te bereiken;

64.

verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de systematische evaluatie van de op ondernemerschap gerichte programma's en activiteiten gecoördineerd verloopt en dat er samengewerkt wordt zodat de resultaten vergelijkbaar zijn en bijvoorbeeld verschillende patronen van jong ondernemerschap in de lidstaten vergeleken kunnen worden, alsmede de kenmerken van jonge ondernemers in termen van sociaal-demografische variabelen zoals leeftijd, geslacht en opleiding;

65.

verzoekt de Commissie samenwerking bij het ontwikkelen van beleid in de hele EU te stimuleren en de lidstaten aan te moedigen beste praktijken uit te wisselen;

o

o o

66.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regeringen van de lidstaten en de EER-landen, en de Raad van Europa.


(1)  PB C 17 van 20.1.2015, blz. 2.

(2)  PB C 183 van 14.6.2014, blz. 18.

(3)  PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.

(4)  PB C 120 van 26.4.2013, blz. 1.

(5)  PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.

(6)  PB C 199 van 7.7.2011, blz. 1.

(7)  PB C 311 van 19.12.2009, blz. 1.

(8)  PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.

(9)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0107.

(10)  PB C 353 E van 3.12.2013, blz. 56.

(11)  PB C 165 E van 11.6.2013, blz. 7.

(12)  PB C 377 E van 7.12.2012, blz. 89.

(13)  PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 8.

(14)  PB C 45 E van 23.2.2010, blz. 33.

(15)  Verslag over de vooruitgang op het gebied van de gelijkheid van vrouwen en mannen in 2013 (SWD(2014)0142); publicatie van de Commissie: „Statistical Data on Women Entrepreneurs in Europe”, september 2014.

(16)  Conclusies van de symposia van de European Training Foundation in Boedapest en Istanbul.

(17)  Commissie: Eurobarometer FL354 „Entrepreneurship in the EU and beyond”, 9 januari 2013.