3.3.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/22


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een „new deal” voor energieconsumenten

(COM(2015) 339 final)

(2016/C 082/04)

Rapporteur:

Lutz RIBBE

De Commissie heeft op 14 oktober 2015 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een „new deal” voor energieconsumenten

COM(2015) 339 final.

De afdeling Vervoer, Energie, Infrastructuur, Informatiemaatschappij, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 7 januari 2016 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 20 en 21 januari 2016 gehouden 513e zitting (vergadering van 20 januari) het volgende advies uitgebracht, dat met 209 stemmen vóór en 4 tegen, bij 6 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC stemt in met de analyse van de Commissie en onderschrijft haar voorstellen. Het is de hoogste tijd dat de consument centraal komt te staan in het Europese energiebeleid en ruime mogelijkheden krijgt voor actieve medewerking.

1.2.

De in de mededeling vermelde verhindering van „zelfopwekking en -verbruik van energie” is een dringend op te lossen probleem. Helaas wordt in het document niet goed aangegeven waar en hoe deze belemmeringen zich concreet voordoen en wat precies de oplossing zou kunnen zijn. De Commissie zou hierover een apart document kunnen opstellen.

1.3.

Het is juist dat de Commissie het lokale niveau erkent, er meer rekening mee wil houden en het wil stimuleren, alsook dat ze lokale marktspelers wil integreren.

1.4.

De vraag naar de vormgeving van energiesystemen is van strategisch belang. Concurrentie is geboden voor de uitwerking van het meest efficiënte allesomvattende systeem, wat verder gaat dan traditionele productie en afzet.

1.5.

De sturing van de vraag zal een centrale rol spelen. Daarom moeten ook aan de kant van de consument eerst de technische voorwaarden geschapen worden („slimme meters”, „slimme netwerken”), die als deel van de uitbreiding van het net moeten worden beschouwd en gefinancierd.

1.6.

Consumenten moeten via systemen voor de vraagsturing niet alleen hun energieverbruik kunnen aanpassen en aldus geld besparen. De Commissie merkt zeer terecht op: „De combinatie van opties voor gedecentraliseerde opwekking en opslag met flexibiliteit aan de vraagzijde kan de consument verder in staat stellen om zelf als leverancier en beheerder op te treden voor (een deel van) zijn eigen energiebehoeften, door producent en consument te worden en energierekeningen te verlagen (1).

1.7.

Er moeten nieuwe regelingen met stimuli komen die eigen verbruik ten dienste van het net, rechtstreekse levering en de opslag voor piekbelastingen, het afnemen van extra stroom van of het aanbieden van stroom aan het net — kortom het beheer van de netbelasting, — belonen.

1.8.

De door de Commissie beschreven voordelen van de nieuwe „prosument-aanpak” maken duidelijk dat deze meer behelst dan slechts een aanvulling op de „centrale productiebronnen”. Het gaat om de autonome beslissingsvrijheid van consumenten — zoals ondernemingen, burgers en gemeentebedrijven — om door actieve productie, eigen verbruik, opslag en ook eigen afzet, een actieve rol te vervullen in het energiesysteem van de toekomst.

1.9.

De Commissie definieert in haar mededeling eigen productie en eigen verbruik onvoldoende. Uit de voorbeelden blijkt dat ze een beperkte opvatting van de prosumer-aanpak heeft. Eigen productie en verbruik dienen volgens het EESC veel breder te worden opgevat dan alleen maar de zelf geproduceerde en verbruikte stroom van een eigen installatie achter de elektriciteitsmeter.

1.10.

Andere vormen van breder opgezette gemeenschappelijke prosumentenstructuren zijn in statu nascendi, maar worden massaal tegengewerkt. Nieuwe bedrijfsmodellen zouden de consument in zijn nieuwe, actieve rol opwaarderen en geheel nieuwe mogelijkheden aanboren om toegevoegde waarde te creëren. Deze moeten in een new deal voor consumenten zonder meer aan de orde komen.

1.11.

Breed opgezette vormen van eigen productie en zelfvoorziening, die de openbare netten, natuurlijk tegen een vergoeding, gebruiken, bieden ook huurders, kleine bedrijven of leden van coöperaties de kans om actief en verantwoordelijk aan de energiemarkt deel te nemen en geld te verdienen dan wel te besparen. Een beperkte definitie van het begrip eigen productie en verbruik is daarom uit oogpunt van sociaal beleid onterecht en uit oogpunt van economisch beleid discriminerend.

1.12.

Voor het decentrale energiesysteem dat de Commissie nastreeft is ook een decentrale benadering van de markt nodig (2). De consument moet niet alleen de distributeur, maar ook de producent vrij kunnen kiezen.

2.   Inleiding (inhoud van de mededeling van de Commissie)

2.1.

In de kaderstrategie voor de energie-unie „staat de burger centraal, heeft hij inspraak in en controle over de transitie, plukt hij de vruchten van de nieuwe technologieën in de vorm van een lagere energiefactuur, is hij een actieve marktdeelnemer en krijgen kwetsbare groepen bescherming (3).

2.2.

De laatste jaren is de energiesector in Europa weliswaar al ingrijpend veranderd, maar o.a. de volgende factoren waren en zijn nog steeds voor de consument, d.w.z. huishoudens, ondernemingen en industrie, een obstakel om ten volle te profiteren van de huidige transitie op energiegebied, d.w.z. om hun eigen verbruik te sturen en hun energiekosten te laten dalen:

gebrek aan transparantie wat kosten, verbruik en aanbod betreft,

het toenemende aandeel van de rechten voor toegang tot het net, de belastingen en met name de heffingen in de gemiddelde eindafrekening voor elektriciteit,

het gebrek aan concurrentie op veel detailhandelsmarkten, het gebrek aan beloning voor actieve deelname en de moeilijkheden om van leverancier te veranderen,

onvoldoende ontwikkelde markten voor energiediensten in woningen en voor de vraagsturing,

belemmeringen om zelf energie te produceren en die te gebruiken,

ongelijke toegang tot informatie en belangrijke toegangsbelemmeringen voor nieuwe concurrenten, die de toepassing van de beschikbare geavanceerde technologieën en praktijken, zoals slimme metersystemen, slimme huishoudelijke apparaten, gedecentraliseerde energiebronnen en verbeteringen van de energie-efficiëntie vertragen.

2.3.

De nieuwe opzet van de elektriciteitsmarkt (4), de toepassing van nieuwe technologieën en nieuwe en innovatieve leveranciers van energiediensten moeten alle consumenten de kans bieden volwaardig deel te nemen aan de veranderingen op energiegebied zodat zij hun verbruik met het oog op energie-efficiënte oplossingen beter kunnen regelen, geld besparen en het totale energieverbruik afneemt.

2.4.

Tegelijk moet de rol van de consument veranderen: hij moet niet alleen beter en flexibeler op energie-aanbiedingen en -diensten kunnen reageren, maar ook zelf een actieve rol als energieproducent kunnen vervullen.

2.5.

De Commissie rept van een driezuilenstrategie, die bestaat uit de

a)

actieve medewerking van de consument;

b)

technische innovaties op het gebied van „slimme huizen en netwerken”, met

c)

speciale aandacht voor gegevensbeheer en -bescherming,

en aan de hand van een 10-puntenplan in praktijk moet worden gebracht.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC stemt uitdrukkelijk in met de analyse van de Commissie en onderschrijft de gepresenteerde voorstellen. Het is de hoogste tijd de consument in het Europese energiebeleid en het energiebeleid van de lidstaten centraal te stellen, want een draagvlak voor cruciale vooruitgang voor diverse doelstellingen, op weg naar een duurzame en hulpbronnenefficiënte energievoorziening is slechts dan mogelijk als de consumenten ruimschoots de kans krijgen om ter verwezenlijking van de elkaar aanvullende doelstellingen van het energie- en milieubeleid.actief en verantwoordelijk op te treden.

3.2.

In tal van lidstaten is de structurele en strategische aanwezigheid van de consument in de energiesystemen sterk beperkt vanwege een ontoereikend regelgevingskader. Dit kader duidt erop dat de politiek tot dusverre te weinig heeft begrepen van de actieve rol van de consument. Tegen deze achtergrond komen de voorstellen als geroepen om de volgende doelstellingen op een voor de consument transparante en kostenefficiënte wijze handen en voeten te geven: daling van het energieverbruik door meer energie-efficiëntie en -besparing; overschakeling van de energieproductie op schone energiebronnen, verbeterde aanpassing van het verbruik aan een in de toekomst sterker wisselend aanbod, ontlasting en efficiënt maken door „demand side management” en toename van het aantal actoren.

3.3.

Maar meer rechten en opties toekennen aan de consument betekent tegelijk dat hem duidelijk wordt gemaakt dat hij verantwoordelijk is en de noodzaak tot aanpassing moet aanvaarden. Dit is voor velen iets nieuws.

3.4.

Deze verantwoordelijkheid kan niet worden opgelegd; alle betrokkenen (ook politici) moeten zich ervan bewust worden en zich verantwoordelijk gaan gedragen. Daarom moeten er op korte termijn meer consumenten deelnemen aan energiebesluiten, investeringen in productie-installaties, energienetwerken (inclusief applicaties voor slimme netwerken), opslagsystemen en het beheer daarvan.

3.5.

Het is belangrijk dat de energiekosten voor de eindverbruiker zowel redelijk (met het oog op concurrentievermogen en energiearmoede) als eerlijk zijn (rechtvaardig verdelen van lasten en voordelen). In het verleden waren energieprijzen en -technologieën vaak gunstig voor degenen die over specifieke kennis en expertise, vaardigheden en financiële en technische hulpmiddelen beschikten en deze konden toepassen. Een systeem dat deze onevenwichtigheid niet probeert op te heffen, verzwakt het vertrouwen van benadeelde consumenten in de markt.

3.6.

Het EESC is het met de Commissie eens dat energiearmoede — een groeiend sociaal probleem — het beste kan worden aangepakt via sociale maatregelen. Toch is het belangrijk dat de New Deal voor energieverbruikers ook gericht is op de opheffing van onevenwichtigheden en onrechtvaardigheid op de markt.

3.7.

De mededeling schetst terecht uitvoerig dat naast toegang tot informatie de uiteindelijke (bruto) prijs de werkelijk centrale factor is die voor de consument de doorslag geeft. Ook als er onder de bevolking een aanzienlijk groter besef t.a.v. klimaatkwesties leeft en als men hernieuwbare energie gunstig gezind is, dan is het voornamelijk de prijs die bepaalt of er energie bespaard wordt, of er maatregelen voor energie-efficiëntie worden getroffen en of er milieuvriendelijke energiebronnen worden gebruikt. Hierbij moet gewaarborgd worden dat vooral kwetsbare consumenten niet onbeschermd worden blootgesteld aan extreem hoge prijzen. In plaats daarvan moeten er (technische) mechanismen met behulp waarvan zij als het ware automatisch de gewenste voordelen krijgen.

3.8.

Er is een nieuwe ontwikkeling: onder consumenten is er namelijk niet alleen vraag naar regionaal geproduceerde landbouwproducten, maar ook naar „regionale stroom” uit installaties voor hernieuwbare energie. Bijna overal verhindert de regelgeving dat deze ruimere bereidheid door het aanbod van energiemaatschappijen beloond wordt, vooral van bedrijven die de consument de kans bieden om bedrijfsbesluiten direct te beïnvloeden, zoals bij energiebedrijven met inspraak van burgers of bepaalde gemeentelijke bedrijven.

3.9.

Dat is dubbel onbevredigend. Enerzijds blijft een efficiënt marktresultaat uit omdat de voorkeuren en behoeften van consumenten niet gehonoreerd worden. Anderzijds verhoogt het regionale aanbod van groene stroom de waardering voor energie in het algemeen en zet het verbruikers aan tot verdergaande maatregelen om energie te besparen, efficiënt met energie om te gaan en om flexibiliteitsopties te gebruiken om de schommelingen bij de opwekking van stroom op te vangen.

3.10.

Het is belangrijk dat de Commissie het lokale niveau erkent, er meer rekening mee wil houden en het wil stimuleren, alsook dat ze lokale marktspelers intensief wil integreren, ook om een werkelijke prijs op de plaats van verbruik en niet op de plaats van productie te kunnen bieden.

3.11.

De opzet van energiesystemen is van strategisch belang. Concurrentie is geboden voor de uitwerking van het meest efficiënte allesomvattende systeem. Dit gaat veel verder dan de productie en de traditionele handelsstromen. De eenzijdige besluiten van sommige lidstaten voor bepaalde markt- of systeemconfiguraties worden dan ook vaak overhaast genomen. Met name moet er een eind komen aan de aparte behandeling van productie enerzijds en afzet anderzijds, evenals aan de sectorale scheiding tussen stroom, warmte en vervoer.

3.12.

De waarde van energiesystemen hangt af van de mate waarin zij aan deze eisen voldoen. Anders dan in de elektriciteitssector was de consument bij warmte en vervoer altijd al meer betrokken bij de relevante regionale processen. De doelstellingen voor energie- en milieubeleid worden eerder met succes bekroond als er bereidheid is om de configuratie van energiesystemen af te stemmen op de integratie en deelname van consumenten alsook op de convergentie van de sectoren elektriciteit, warmte en vervoer. Zo bezien zijn er sterke argumenten voor de superioriteit van decentrale energiesystemen. Het EESC verwijst in dit kader naar zijn advies over de opzet van de energiemarkt (5).

3.13.

Er moet ruime aandacht uitgaan naar de gebruiksvriendelijkheid van de nieuwe systemen: ze moeten eenvoudig en transparant zijn en mogen in geen geval te veel vergen van de consument. De technische middelen zijn voorhanden.

3.14.

Maar eerst moet er binnen Europa een uniform kader komen dat alle met de productie van energie verbonden kosten, inclusief de externe kosten, volledig in de energieprijs integreert. Geëist worden absoluut reële kosten (6); de verbruiker moet de definitieve prijzen eenvoudig en betrouwbaar kunnen interpreteren. Een marktregulering, ook al is deze nog zo transparant, flexibel en open, kan nooit verkeerde prijssignalen van direct of indirect gesubsidieerde energiedragers compenseren.

4.   Pijler 1: actieve medewerking van de consument

4.1.   Algemene opmerkingen

4.1.1.

Als de politieke wil er is, kan de rol van de consument in de energiesector de komende jaren ingrijpend veranderen. Daarom is het volkomen terecht dat aan dit onderdeel in de Commissiemededeling de meeste ruimte wordt besteed. Het gaat niet alleen om technische en commercieel-juridische kwesties, maar om doorslaggevende structurele veranderingen die uitmonden in democratischer energieprocessen.

4.1.2.

Consumenten moeten niet alleen betere informatie krijgen. Hun moeten ook de technische en economische voorwaarden worden geboden die nodig zijn om hun verbruik zelf te kunnen sturen. Waar het individuele verbruik tot nu toe niet geregistreerd (en dus afgerekend) wordt of kan worden, moet dit zo snel mogelijk aangepast worden. Bij nieuw te installeren meters moet direct gekozen worden voor „slimme meters”.

4.1.3.

Conform de ideeën van de Commissie moet de verbruikersinformatie snel verbeterd worden. Dit betekent ook dat de circa 28 % van de consumenten die vermoedelijk na 2020 nog geen toegang tot „slimme meters” zullen hebben, het recht krijgen om zulke meters aan te vragen. Aan de economische voorwaarden is pas voldaan als de mogelijke besparingen geheel bij de eindverbruiker blijven en niet alsnog teniet worden gedaan door nieuwe vaste tarieven.

4.1.4.

Als de consument voor slimme meters niet meer betaalt dan voor andere is een snelle verspreiding mogelijk. De kosten voor de installatie hiervan moeten worden doorberekend in de netwerkkosten. Voor producenten dienen er uniforme en strikte criteria t.a.v. gegevensbescherming en communicatieprotocollen te komen.

4.1.5.

Kostenneutraliteit is echter maar één wezenlijk en noodzakelijk criterium voor de aanvaarding van slimme meters door de consumenten. Daarnaast is groot vertrouwen nodig in de netwerkbeheerders, de stroomleveranciers en -handelaars die de gegevens registreren en evalueren. Hoe verder de consument van deze ondernemingen verwijderd is, hoe moeilijker het is om dat vertrouwen te wekken. Voor consumenten dient uiteraard het hoogste niveau van bescherming te gelden, hetgeen onder meer betekent dat alle gegevens volledig toegankelijk zijn voor hen.

4.1.6.

De consument beschikt nu al over enige opties om op de bestaande markten naar voordeliger aanbiedingen te zoeken. De Commissie stelt: „Overstappen moet technisch eenvoudig, snel en betrouwbaar zijn”. In een Europa dat is opgericht om het vrije verkeer van goederen te bevorderen moet dat vanzelfsprekend zijn. Daarom dient het wegnemen van overstapkosten en -boetes niet te worden „overwogen (7), maar te worden voltrokken!

4.1.7.

De mogelijkheid om een leverancier te kiezen en over contractuele voorwaarden te onderhandelen is een essentieel onderdeel van concurrentie. De frequentie waarmee naar een andere leverancier wordt overgestapt is wat dit betreft een indicator. Overstappen gebeurt weliswaar steeds vaker, maar in veel lidstaten zijn de overstappercentages zeer laag (8). Dit komt doordat consumenten niet goed worden voorgelicht en door andere belemmeringen voor een goed functonerende markt..

4.1.8.

Hoewel overstappen een belangrijk middel is voor de consument, wordt het functioneren van de concurrentie niet alleen bepaald door het percentage overstappende consumenten en door de prijs. Klanttevredenheid, lokale verbondenheid en het maatschappelijke engagement van lokale centrales spelen nu al een belangrijker rol in de keuze van de leverancier, evenals de lokale aanwezigheid van de verantwoordelijken. De consument interesseert er zich niet alleen steeds meer voor hoe, maar ook waar en door wie de stroom opgewekt wordt. Daarom is het van belang dat consumenten niet alleen elektriciteitshandelaren, maar ook elektriciteitsproducenten vrij kunnen kiezen.

4.1.9.

Er zal dus geconcurreerd worden op de prijs en op de kwaliteit. Als de netwerk- en productiekosten transparant zijn, zou marginaal duurder geproduceerde stroom met lagere transportkosten per saldo weer gunstiger zijn, wat echter van de afstand afhankelijke prijzen in het aandeel van de netwerkkosten vereist, evenals de mogelijkheid om zelf opgewekte stroom uit hernieuwbare energiebronnen tegen faire concurrentievoorwaarden direct en zelf af te zetten.

4.1.10.

De Commissie heeft gelijk: doelstellingen van sociaal, structureel en regionaal beleid kunnen niet verwezenlijkt worden via door de overheid gestuurde/gereguleerde prijzen voor energie.

4.1.11.

Cruciaal acht het EESC de uitspraken over vraagsturing, eigen opwekking en verbruik, alsook over de groeiende deelname van consumenten via intermediaire en collectieve regelingen, omdat zich hier geheel nieuwe ontwikkelingen aandienen.

4.2.   Vraagrespons

4.2.1.

De in het Commissiedocument genoemde voorbeelden van inmiddels met succes ingevoerde vraagsturing, o.a. via dynamische prijsvorming (in de leveringscontracten) en flexibele geautomatiseerde systemen voor vraagsturing, zijn het overtuigende bewijs voor deze uitspraak: „Energie-efficiëntie en vraagrespons zijn vaak betere opties voor het creëren van een evenwicht tussen vraag en aanbod dan het bouwen of in bedrijf houden van energiecentrales of netwerklijnen (9).

4.2.2.

Actieve deelname van eindgebruikers is echter slechts mogelijk als de voordelen van flexibele tarieven opwegen tegen eventueel vereiste investeringen binnen een afzienbare periode. Daarom moeten de prijssignalen inderdaad kloppen, d.w.z. als er grote hoeveelheden stroom worden aangeboden (bv. bij veel wind of zon) terwijl er minder vraag is of als er veel vraag en weinig aanbod is, dan moet dat in de selecteerbare prijzen voor eindverbruikers weerspiegeld worden.

4.2.3.

Consumenten moeten — indien mogelijk op geautomatiseerde wijze — op de hoogte worden gebracht van prijssignalen, zodat zij er gebruik van kunnen maken. Indien mogelijk moet voor zelfregulerende systemen worden gezorgd. Anders zouden alleen technisch onderlegde consumenten er baat bij hebben. Zij moeten zelf kunnen blijven bepalen in welke mate zij aan deze markten deelnemen.

4.2.4.

Naar verwachting zullen „nieuwe, actieve verbruikers” intensiever aan vraagrespons deelnemen naarmate zij meer betrokken zijn bij de besluiten over maatregelen voor de infrastructuur en bij investeringen en het beheer van productie-installaties, netwerken en opslagvoorzieningen. Daarom zijn alle vormen van burgerdeelname en -energie en van andere gemeenschappelijke prosumentenstructuren op deze markt van belang. Dit komt echter niet goed uit de verf in de mededeling van de Commissie.

4.3.   Productie en verbruik van energie — de prosument in het energielandschap van de toekomst

4.3.1.

Consumenten zouden via systemen voor de vraagrespons niet alleen hun energieverbruik moeten kunnen aanpassen. De Commissie merkt zeer terecht op: „De combinatie van opties voor gedecentraliseerde opwekking en opslag met flexibiliteit aan de vraagzijde kan de consument verder in staat stellen om zelf als leverancier en beheerder op te treden voor (een deel van) zijn eigen energiebehoeften, door producent en consument te worden en energierekeningen te verlagen (10).

4.3.2.

Dat is slechts mogelijk als er echt nieuwe, op de omschreven doelstellingen afgestemde marktmodellen zijn en als niet geprobeerd wordt om het huidige systeem zo aan te passen dat de nieuwe energievormen daar in passen (11).

4.3.3.

Er moeten nieuwe regelingen met stimuli komen die eigen verbruik ten dienste van het net, rechtstreekse levering en de opslag voor piekbelastingen, het afnemen van extra stroom van of het aanbieden van stroom aan het net belonen. Dit vergt niet alleen nieuwe criteria voor wat het systeem ten goede komt, maar ook een nieuwe invalshoek voor hoe in een steeds decentralere energiewereld een „energiesysteem voor de toekomst” eruit kan zien. Het is in ieder geval niet aanvaardbaar om vast te houden aan een traditionele opvatting van een systeem dat uit een tijd stamt waarin conventionele atoom- en kolencentrales een permanente basisbelasting leverden.

4.3.4.

De Commissie somt in haar mededeling nog meer voordelen op van de decentrale productie van hernieuwbare energie, o.a. minder verlies op het netwerk, minder knelpunten en dus besparing van langetermijnkosten voor het netwerk. Dit is ook het oordeel van het EESC, maar deze voordelen ziet men in de lidstaten nog niet genoeg in en men houdt er onvoldoende rekening mee.

4.3.5.

De uitvoerige beschrijving van de voordelen van de nieuwe opzet in het werkdocument (12) bij de mededeling maakt duidelijk dat deze „prosument-aanpak” meer behelst dan „slechts” een aanvulling op de „centrale productiebronnen”. Het gaat om de autonome beslissingsvrijheid van de consument om door eigen productie en eigen verbruik, opslag en ook eigen afzet, een actieve rol te vervullen in het energiesysteem van de toekomst.

4.3.6.

De Commissie geeft in haar mededeling echter een ontoereikende definitie van eigen productie en eigen verbruik. Uit de in het werkdocument in bijlage bij de mededeling vermelde voorbeelden (13) blijkt veeleer dat ze een beperkte opvatting van eigen productie en verbruik heeft. Een en ander dient volgens het EESC veel breder te worden opgevat dan alleen maar de zelf geproduceerde stroom van een eigen installatie achter de elektriciteitsmeter; dus bv. de zonne-energie van het dak, ofwel de stroom die zonder gebruik van of distributie via een openbaar netwerk wordt opgewekt. De samenvallende identiteit van exploitant en eindverbruiker, waar tot nu toe van is uitgegaan, moet worden gewijzigd omdat deze slechts geldt voor een bijzondere vorm van zelfvoorziening.

4.3.7.

Breder opgezette prosumentenstructuren zijn in statu nascendi, maar worden nog massaal tegengewerkt. Daartoe behoort het bedrijfsmodel dat energiecoöperaties hun stroom direct aan de leden afzetten of dat energiebedrijven van burgers de stroom in de directe omgeving aan verbruikers leveren en de beurs of tussenhandelaren vermijden. Zulke modellen zouden de consument in zijn nieuwe, actieve rol enorm opwaarderen en geheel nieuwe bedrijfsmodellen een kans bieden. In een „new deal” voor elektriciteitsverbruikers moeten zij dan ook in aanmerking worden genomen.

4.3.8.

Uitbreiding van het begrip eigen productie en verbruik is ook van belang omdat tot nu toe is uitgegaan van een te strikte interpretatie (exploitant en eindverbruiker vallen samen) die slechts betrekking heeft op een speciale groep van actieve verbruikers. Zo kunnen immers slechts die consumenten eigen energie produceren en verbruiken die genoeg kapitaal voor de investeringen in de installaties bezitten en vooral ook genoeg ruimte (bv. in of op gebouwen) voor de plaatsing van de installaties. Huurders zouden zo vrijwel uitgesloten worden; hetzelfde probleem doet zich voor bij industriële consumenten, vooral kleine bedrijven of bedrijven zonder grote eigen oppervlakte.

4.3.9.

Breed opgezette vormen van eigen productie en zelfvoorziening daarentegen, die de openbare netten — natuurlijk tegen een vergoeding — gebruiken, zijn modellen die ook huurders, kleine bedrijven of leden van coöperaties en ondernemingen enz. de kans bieden om actief en verantwoordelijk als prosument aan de energiemarkt deel te nemen en geld te verdienen dan wel te besparen. Een beperkte definitie van het begrip eigen productie en verbruik is daarom uit oogpunt van sociaal beleid onterecht en uit oogpunt van economisch beleid discriminerend.

4.4.   Deelname van verbruikers via tussenpersonen en collectieve regelingen

4.4.1.

De Commissie merkt op: „In een aantal lidstaten ontstaan steeds vaker collectieve regelingen en gemeenschapsinitiatieven. Steeds meer consumenten doen aan collectieve zelf-opwekking en samenwerkingsregelingen om hun energieverbruik beter te kunnen beheren. Deze innovatie door consumenten leidt ook tot innovatie voor consumenten en opent nieuwe bedrijfsmodellen. Energieleveranciers, aggregatoren, tussenhandelaren, gegevensverwerkingsbedrijven, andere bemiddelende bedrijven en vaak ook consumentenorganisaties helpen consumenten steeds vaker om betere energiedeals te verkrijgen en ze tegelijkertijd te verlossen van administratieve procedures en omslachtig onderzoek. Hierdoor ontstaan ook nieuwe mogelijkheden voor lokale gemeenschappen en autoriteiten. Hun regionale en lokale energie-initiatieven kunnen een waardevolle verbinding tussen besluitvormers, burgers en innovatoren op lokaal niveau vormen (14).

4.4.2.

De door het EESC verrichte studie naar „Civiele energie” (15) toont aan dat er nog heel wat meer voordelen kunnen worden opgesomd (bv. scheppen van draagvlak bij de aanleg van installaties, opties voor ontwikkeling van regionale economie, financiering van investeringen). Het EESC heeft in de bezochte lidstaten gemerkt dat het maatschappelijk middenveld meer dan bereid is om de desbetreffende particuliere of gemeenschappelijke modellen actief te steunen en/of zelf te verwezenlijken. Vaak lopen deze echter spaak vanwege juridische aspecten, bureaucratie of andere, al dan niet bewust gecreëerde vormen van discriminatie.

4.4.3.

Slechts één voorbeeld: burgers die samen een windinstallatie beheren, kunnen vaak hun eigen stroom niet direct afnemen en gebruiken, maar moeten deze via exploitanten afzetten en vervolgens weer zelf terugkopen. Dat is niet wat het EESC onder „actieve marktdeelname” verstaat.

4.4.4.

In de inleiding van de mededeling noemt de Commissie verhindering van „zelfopwekking en -verbruik van energie” weliswaar een probleem dat moet worden opgelost maar in het document wordt niet aangegeven waar en hoe deze belemmeringen zich concreet voordoen en wat de eventuele oplossing is. Uit ervaringen in tal van lidstaten blijkt dat de nationale regelgevende instanties vaak eigen productie en verbruik, eigen voorziening of directe voorziening in bredere zin in feite verhinderen of tenminste economisch of administratief bemoeilijken; voorbeelden hiervan zijn Spanje en Duitsland. Het Comité verzoekt de Commissie derhalve een apart document voor de raadpleging op te stellen dat voortbouwt op het bij de mededeling gevoegde werkdocument (16) en beschrijft met welke al dan niet opzettelijk gecreëerde nadelen de aanpak met prosumenten te kampen hebben, welke bureaucratische hindernissen er zijn en hoe aan de bestaande discriminatie een eind kan worden gemaakt.

Dat betekent ook dat de Commissie bij zichzelf te rade moet gaan of de uitspraken in haar har mededeling te rijmen vallen met haar eigen staatssteunregels. Nu al is vast te stellen dat in de richtsnoeren voor staatssteun voor milieubescherming en energie (17) eigen verbruik, eigen voorziening en rechtstreekse voorziening niet genoeg aandacht krijgen.

4.4.5.

In de discussie over de rol van tussenpersonen zou ook gekeken moeten worden naar de onafhankelijkheid van grote exploitanten. Om die te waarborgen zou een verdere discussie over de bedrijfsmodellen van tussenpersonen zinvol zijn, evenals de vraag wie hun opdrachtgevers zijn!

5.   Pijler 2: „slimme woningen en netwerken”

5.1.

Het nieuwe energiestelsel krijgt van onderaf gestalte. Met elkaar verbonden apparaten worden slimme woningen, daarna slimme gebouwen en deze op hun beurt actieve delen van het netwerk. „Slimme huizen” zijn als het ware de basis van het nieuwe energiestelsel en voor de nieuwe actieve „verbruikers” ook een goede plaats om kennis en ervaring op te doen. De voorlichting over de vele bestaande mogelijkheden moet worden verbeterd.

6.   Pijler 3: „gegevensbeheer en -bescherming”

6.1.

Uniforme en betrouwbare richtlijnen voor gegevensbescherming zijn de basis en een voorwaarde voor een snelle en in de toekomst veilige invoering van moderne communicatiesystemen. Daarbij moet worden bepaald:

welke gegevens absoluut noodzakelijk zijn voor een optimale werking,

hoe de gegevens versleuteld moeten worden,

waar en hoe lang zij moeten worden opgeslagen,

wie kan bepalen dat zij vernietigd moeten worden.

6.2.

Consumenten dienen eigenaar te zijn en te blijven van hun gegevens en hierover volledige zeggenschap te houden, zodat zij ze kunnen controleren, corrigeren, wissen en ze kunnen meenemen als zij van aanbieder wisselen.

Brussel, 20 januari 2016.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  COM(2015) 339 final.

(2)  Zie TEN/577, „Startsein voor een openbare raadpleging over een nieuwe opzet van de elektriciteitsmarkt” — zie bladzijde 13 van dit Publicatieblad.

(3)  COM(2015) 80 final, blz. 2.

(4)  Zie voetnoot 2.

(5)  Zie voetnoot 2.

(6)  Zie voetnoot 2.

(7)  Zie voetnoot 1.

(8)  Zie ACER/CEER: Annual Report on the Results of Monitoring the Internal Electricity and Natural Gas Markets in 2013, oktober 2014, blz. 69.

(9)  Zie voetnoot 1.

(10)  Zie voetnoot 1.

(11)  Zie voetnoot 2.

(12)  SWD(2015) 141 final van 15.7.2015.

(13)  Zie voetnoot 12.

(14)  Zie voetnoot 1.

(15)  EESC: De energievoorziening van de toekomst: de civiele samenleving als belangrijke speler bij de opwekking van hernieuwbare energie (EESC-2014-04780-00-04-TCD-TRA).

(16)  Zie voetnoot 12.

(17)  PB C 200 van 28.6.2014, blz. 1.