8.10.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 332/77


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1007/2009 betreffende de handel in zeehondenproducten

(COM(2015) 45 final — 2015/0028 (COD))

(2015/C 332/09)

Rapporteur:

Thomas McDONOGH

Het Europees Parlement en de Raad hebben respectievelijk op 12 februari 2015 en 20 februari 2015 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 114 van het VWEU te raadplegen over het

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1007/2009 betreffende de handel in zeehondenproducten

COM(2015) 45 final — 2015/0028 (COD)

De afdeling Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 5 mei 2015 goedgekeurd.

Het Comité heeft tijdens zijn op 27 en 28 mei 2015 gehouden 508e zitting (vergadering van 27 mei) het volgende advies uitgebracht, dat met 161 stemmen vóór, bij 9 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

De wijziging op de Europese regelgeving moet worden goedgekeurd om te voldoen aan de op 18 juni 2014 geformuleerde aanbevelingen en uitspraken met betrekking tot de basisverordening, dag waarop het orgaan voor geschillenbeslechting van de WHO (DSB) de verslagen van het panel en van de beroepsinstanties goedkeurde.

1.2

Voorschriften en regels voor humaan slachten moeten strikt worden gehandhaafd door de verschillende autoriteiten, waaronder de EU. Alle mogelijke maatregelen moeten worden genomen om onnodig lijden van de zeehondenpopulatie te voorkomen. Het doodknuppelen van jonge zeehonden tijdens het voorjaar in Canada is eenvoudigweg een barbaarse praktijk; deze wordt voortdurend aan de kaak gesteld door dierenbeschermingsorganisaties in de hele wereld. Het EESC verafschuwt deze methode van slachten.

1.3

Er dienen realistische en controleerbare quota evenals toegestane methoden voor het doden te worden ingesteld voor de traditionele jacht die door Inuitgemeenschappen terwille van hun levensonderhoud wordt beoefend. Dit moet hand in hand gaan met respect voor dierenwelzijn.

1.4

Quota, jachtbeperkingen en andere nalevingsaspecten moeten naar behoren worden gemonitord en gehandhaafd.

1.5

De minimumeisen voor een traceringssysteem zouden kunnen worden geformuleerd als een reeks eisen waaraan handelaars die in de EU willen invoeren moeten voldoen. Drie belangrijke aspecten (1) moeten hier deel van uitmaken:

1.

Identificatievoorschriften

2.

Registratievereisten en vereisten inzake het bijhouden van gegevens

3.

Het vermogen om traceerbaarheidsverslagen (ter verificatie) op te stellen.

2.   Inleiding

2.1

Verordening (EG) nr. 1007/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de handel in zeehondenproducten (de „basisverordening”) behelst een algemeen verbod om deze producten in de Unie op de markt te brengen.

2.2

De basisverordening voorziet in een uitzondering op het algemene verbod voor zeehondenproducten indien afkomstig van de traditioneel door de Inuit- of andere inheemse gemeenschappen voor hun levensonderhoud beoefende jacht („de uitzondering voor inheemse gemeenschappen”).

2.3

Daarnaast voorziet de verordening in uitzonderingen voor de invoer van zeehondenproducten afkomstig van de jacht als deze uitsluitend wordt beoefend met het oog op een duurzaam beheer van rijkdommen van de zee, zonder winstoogmerk en niet voor commerciële doeleinden („de uitzondering voor beheer van rijkdommen van de zee”) en bij de incidentele invoer van zeehondenproducten die uitsluitend bestemd zijn voor persoonlijk gebruik van reizigers of hun familieleden.

2.4

In een uitvoeringsverordening, Verordening (EU) nr. 737/2010 van de Commissie van 10 augustus 2010, zijn de uitvoeringsbepalingen voor de basisverordening vastgelegd.

2.5

Beide handelingen („de EU-regelgeving betreffende zeehondenproducten”) werden door Canada en Noorwegen bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO) betwist in het geschil getiteld EC — measures prohibiting the importation and marketing of seal products (DS400 en DS401).

2.6

Hoewel in de WTO-verslagen werd geconcludeerd dat het verbod op zeehondenproducten in beginsel te rechtvaardigen is op grond van morele bezwaren met betrekking tot het welzijn van zeehonden, was de WTO het oneens met de twee uitzonderingen (de uitzondering voor inheemse gemeenschappen en de uitzondering voor beheer van rijkdommen van de zee).

2.7

De uitzondering voor beheer van rijkdommen van de zee werd niet gerechtvaardigd geacht omdat het mogelijke verschil in commerciële dimensie tussen de commerciële jacht en vormen van jacht die onder deze uitzondering vallen (kleinschalige jacht zonder winstoogmerk) niet toereikend was om het onderscheid te rechtvaardigen.

2.8

Met betrekking tot de uitzondering voor inheemse gemeenschappen bepaalde de beroepsinstantie dat deze weliswaar in beginsel een gerechtvaardigd onderscheid weerspiegelde, maar qua opzet en toepassing een aantal kenmerken vertoonde die neerkwamen op „willekeurige en ongerechtvaardigde discriminatie”.

2.9

Op 10 juli 2014 heeft de Europese Unie het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO in kennis gesteld van haar voornemen de aanbevelingen en uitspraken van het orgaan met betrekking tot dit geschil in overeenstemming met haar WTO-verplichtingen uit te voeren.

2.10

Op 5 september 2014 hebben de Europese Unie, Canada en Noorwegen overeenstemming bereikt over een termijn van 16 maanden als redelijke termijn voor de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen en uitspraken van het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO. De redelijke termijn zal dus op 18 oktober 2015 verstrijken.

2.11

Dit wetgevingsvoorstel heeft tot doel de aanbevelingen en uitspraken van het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO met betrekking tot de basisverordening uit te voeren. Het voorstel schept bovendien de rechtsgrondslag om Verordening (EU) nr. 737/2010 met genoemde uitspraken in overeenstemming te brengen.

2.12

De bezwaren inzake de uitzondering voor beheer van rijkdommen van de zee worden verholpen door de desbetreffende uitzondering uit de basisverordening te verwijderen. De bezwaren inzake de opzet en toepassing van de uitzondering voor inheemse gemeenschappen worden verholpen door de desbetreffende uitzondering te wijzigen, met name door het gebruik ervan te koppelen aan de eerbiediging van het dierenwelzijn en door een bovengrens vast te stellen voor het op de markt brengen van zeehondenproducten als uit de omvang van de jacht of andere omstandigheden blijkt dat de jacht hoofdzakelijk voor commerciële doeleinden wordt uitgevoerd.

2.13

Daarnaast werken deskundigen van de Commissie samen met Canadese deskundigen aan het opzetten van de certificeringsregeling die noodzakelijk is om de Canadese Inuit in staat te stellen een beroep te doen op de uitzondering voor inheemse gemeenschappen in de EU-regelgeving betreffende zeehondenproducten.

2.14

Er zou door de verschillende betrokken regeringen een marketingstructuur in het leven moeten worden geroepen die is afgestemd op van Inuit afkomstige producten.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

De zeehondenjacht vormt een integraal onderdeel van de cultuur en identiteit van de Inuit en andere inheemse gemeenschappen en levert een grote bijdrage aan hun levensonderhoud. Het volledige verbod op de zeehondenjacht dat enkele jaren geleden onder druk van de publieke opinie is ingevoerd, heeft tot een diepe crisis en armoede onder de Inuitgemeenschappen geleid. Velen kunnen niet langer in hun levensonderhoud voorzien. Momenteel is 90 % van de Inuit werkloos en een groot aantal is volledig afhankelijk van de sociale zekerheid. Om die redenen wordt de traditionele jacht door Inuit- of andere inheemse gemeenschappen sinds kort weer toegestaan indien deze alleen wordt beoefend met het oog op hun levensonderhoud.

3.2

Het EESC stelt voor om de Inuitgemeenschappen te betrekken bij het overleg tussen de Europese Commissie en de Canadese regering, om zo samen de beste manier te vinden om de Inuit hun recht op levensonderhoud te garanderen, en tegelijkertijd de zeehonden te beschermen tegen de internationale handel en hun uitsterven te voorkomen.

3.3

Net als bij andere vormen van zeehondenjacht kan een echt humane dodingsmethode ook bij de jacht door Inuit- en andere inheemse gemeenschappen niet doelmatig en consequent worden toegepast. Toch is het in het licht van de doelstelling van Verordening (EG) nr. 1007/2009 passend om het in de Unie op de markt brengen van zeehondenproducten die afkomstig zijn van de jacht door Inuit- en andere inheemse gemeenschappen toe te staan, mits die jacht wordt uitgevoerd op een manier waardoor pijn, kwellingen, angst of andere vormen van lijden bij de dieren tot een minimum worden beperkt.

3.4

Verordening (EG) nr. 1007/2009 staat eveneens toe om, bij wijze van uitzondering, zeehondenproducten op de markt te brengen die afkomstig zijn van jacht die uitsluitend wordt beoefend met het oog op duurzaam beheer van de rijkdommen van de zee.

3.5

Hoewel het belang van de jacht voor een duurzaam beheer van de rijkdommen van de zee wordt onderkend, is deze jacht in de praktijk moeilijk te onderscheiden van de grootschalige jacht die hoofdzakelijk voor commerciële doeleinden wordt verricht. Dit kan leiden tot ongerechtvaardigde discriminatie tussen de desbetreffende zeehondenproducten. Deze uitzondering moet daarom niet langer worden gemaakt.

3.6

Uitsluitend zeehondenproducten die afkomstig zijn van door Inuit- en andere inheemse gemeenschappen beoefende jacht mogen op de markt worden gebracht, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de jacht is op traditionele wijze door de gemeenschap uitgevoerd;

b)

de jacht draagt bij aan het levensonderhoud van de gemeenschap en is niet hoofdzakelijk voor commerciële redenen uitgevoerd;

c)

de jacht is uitgevoerd op een manier waardoor pijn, kwellingen, angst of andere vormen van lijden bij de dieren tot een minimum worden beperkt met inachtneming van de traditionele manier van leven en de behoeften op het gebied van levensonderhoud van de gemeenschap.

3.7

Het EESC kan zich vinden in de voorwaarden voor het op de markt brengen van zeehondenproducten, maar dringt er bij de Europese Commissie op aan om een goed evenwicht te zoeken tussen bescherming van de zeehonden en de noodzaak van de jacht voor de Inuit omdat hun overleven daar immers van afhangt. Een niet-pragmatische uitleg van deze voorwaarden kan in de praktijk de jacht op zeehonden door de Inuit belemmeren.

3.8

Het lijkt het EESC zinvol om:

a)

een speciale status toe te kennen aan zeehondenproducten van de Inuit die volgens de tradities van hun jacht zijn verkregen, bijvoorbeeld „afkomstig uit de traditioneel door de Inuit beoefende jacht”. Om verdere internationale geschillen te voorkomen kan het in dit geval nuttig zijn om een duidelijke definitie te geven aan het begrip „niet-industriële oogst”;

b)

een systeem voor traceerbaarheid en etikettering evenals een specifiek logo in te voeren, teneinde de activiteiten van de Inuit te monitoren en te beschermen en consumenten voor te lichten;

c)

de invoering van quota alleen te overwegen indien regelingen worden misbruikt.

3.9

De invoer van zeehondenproducten is ook toegestaan indien deze occasioneel gebeurt en uitsluitend bestaat uit goederen voor persoonlijk gebruik van reizigers of hun familieleden. Aard en hoeveelheid van deze goederen mogen niet zodanig zijn dat er aanwijzingen zijn dat zij worden ingevoerd om commerciële redenen.

3.10

Hoe de traceerbaarheid verder wordt georganiseerd is afhankelijk van de in te voeren regeling en de bevoegdheden van de verschillende actoren. In het kader van de regulering van de handel in zeehondenproducten dienen deze minimumeisen als volgt te worden geïnterpreteerd:

Identificatievoorschriften

De voorschriften inzake identificatie omvatten in principe drie elementen:

De jager (Inuit/inheemse jager of jager met een vergunning voor doeleinden van hulpbronnenbeheer) beschikt over een eigen identificatienummer;

Het inzamelpunt (met aanduiding van het grondgebied/geografische locatie);

Het product (traceert hoofdzakelijk de transactie tussen de jager en het inzamelpunt).

Het kan nodig zijn om naast of in plaats van voorgaande voorschriften „de jacht” te identificeren, in geval deze niet rechtstreeks verband houdt met de jager, er geen inzamelpunt bestaat of de jacht niet op nationaal niveau maar alleen in specifieke regio’s wordt beoefend.

3.11

Bij het nemen van haar besluit, dat definitief en bindend zal zijn, staat de WTO voor de opgave om bijna 70 jaar oude en tegenstrijdige verklaringen uit internationale overeenkomsten met elkaar te verzoenen. Een van deze verklaringen verbiedt „willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie” tussen landen. Een andere verklaring bepaalt dat landen kunnen handelen op een wijze die „noodzakelijk [is] ter bescherming van de openbare zeden” (2).

3.12

„De grootsheid van een land en diens morele vooruitgang kunnen worden afgelezen aan de wijze waarop dieren worden behandeld”  (3).

Brussel, 27 mei 2015.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  Een door de Commissie gefinancierde studie betreffende de uitvoeringsmaatregelen inzake de handel in zeehondenproducten, uitgevoerd door adviesbureau COWI in samenwerking met Ecorys.

(2)  A. Butterworth en M. Richardson, Marine. Policy 38, 457-469; 2013.

(3)  Aan Mahatma Gandhi toegekende uitspraak.