3.7.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 207/22


Mededeling van de Commissie in het kader van de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 814/2013 van de Commissie tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor waterverwarmingstoestellen en warmwatertanks betreft, en van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013 van de Commissie ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van waterverwarmingstoestellen, warmwatertanks en pakketten van waterverwarmingstoestellen en zonne-energie-installaties betreft

(2014/C 207/03)

1.   Publicatie van de titels en referentienummers van de overgangsmeet- en -berekeningsmethoden (1) voor de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 814/2013, en met name de bijlagen III, IV en V, en voor de tenuitvoerlegging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013, en met name de bijlagen VII, VIII en IX.

2.   De parameters in italic zijn gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 814/2013 en in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013.

3.   Referenties

Gemeten/berekende parameter

Organisatie

Referentie

Titel

Testprocedure voor Asol, IAM en aanvullende elementen voor collectorefficiëntiebeproeving van parameters η0, a1, a2, IAM

CEN

EN 12975-2:2006

Thermische zonne-energiesystemen en -componenten — Zonnecollectoren — Deel 2: Beproevingsmethoden

Geluidsvermogensniveau van waterverwarmingstoestellen met warmtepomp

CEN

EN 12102:2013

Luchtbehandelingsapparatuur, koeleenheden voor vloeistof en warmtepompen met elektrisch aangedreven compressoren, voor verwarming en koelen — Meting van luchtgeluid — Bepaling van het geluidsvermogensniveau

De norm EN12102:2013 is van toepassing met de volgende wijzigingen:

Punt 3.3 van EN12102:2013. Vervang de tweede alinea door: De „standaard bedrijfsomstandigheden” worden gedefinieerd als de omstandigheden voor de operationele punten van de eenheid overeenkomstig Verordening (EU) nr. 814/2013, bijlage III, tabel 4. De in EN16147 gegeven definities zijn eveneens van toepassing.

Punt 5: Vervang de tweede alinea „De eenheid …” door: De eenheid wordt geïnstalleerd en aangesloten (bv. vorm en afmetingen van luchtkanalen, aansluiting van waterleidingen, enz.) voor de test als door de fabrikant in zijn handleiding aanbevolen, en wordt getest in de nominale condities als beschreven in Verordening (EU) nr. 814/2013, bijlage III, tabel 4. De optionele accessoires (bv. verwarmingselement) worden niet opgenomen in de test.

De eenheid wordt gedurende minimaal 12 uur in de omgevingsbedrijfsomstandigheden gehouden; de temperatuur bovenin de tank van het waterverwarmingstoestel wordt gemonitord; het elektrische verbruik van de compressor, de ventilator (indien aanwezig) en de circulatiepomp (indien aanwezig) wordt gemonitord (om de periode van ontdooiing te kennen).

Het product wordt gevuld met koud water bij 10 °C ± 5 °C.

Punt 5: Vervang de vierde alinea „De geluidsmeting …” door: De meetpunten worden uitgevoerd in „steady state”-omstandigheden bij de volgende watertemperaturen bovenin de tank: 1e punt bij 25 ± 3 °C, 2e punt bij (Tset+ 25)/2 ± 3 °C, 3e punt bij Tset + 0/– 6 °C (Tset is de watertemperatuur in de „out of the box-modus”).

Tijdens de geluidsmeting:

de watertemperatuur bovenin de tank moet worden opgenomen in het tolerantiebereik (bv. ingepast tussen 25 °C ± 3 °C voor de eerste meting);

de perioden van ontdooiing zijn uitgesloten (zero elektrisch verbruik van de compressor, de ventilator of de circulatiepomp).

Geluidsvermogensniveau van gasgeisers en gasboilers

CEN

EN 15036-1:2006

Verwarmingsketels. Beproevingsreglementen voor geluidsemissies van warmtegeneratoren. Deel 1: Geluidsemissies van warmtegeneratoren

ISO EN 3741:2010

Akoestiek — Bepaling van geluidsvermogensniveaus van geluidsbronnen met behulp van geluiddrukmetingen — Precisiemethode voor nagalmkamers

ISO EN 3745:2012

Akoestiek — Bepaling van geluidsvermogensniveaus en geluidsenergieniveaus van geluidsbronnen met behulp van geluiddrukmetingen — Precisiemethode voor echovrije kamers en half-echovrije kamers

Geluidsvermogensniveau van elektrische geisers en elektrische boilers

Cenelec

Aangezien er momenteel geen procedure beschikbaar is, wordt aangenomen dat waterverwarmingstoestellen zonder bewegende onderdelen een geluidsemissie hebben van 15 dB

 

Proefgassen

CEN

EN 437:2003/A1:2009

Proefgassen — Proefdrukken — Toestelcategorieën

Energieverbruik in stand-by-stand solsb

CLC

EN 62301:2005

Huishoudelijke elektrische toestellen: Meting van energieverbruik in stand-by-stand

Testopstelling voor Qelec van elektrische boilers

CLC

prEN 50440:2014

Efficiëntie van huishoudelijke elektrische boilers en testmethoden

Testopstelling voor Qelec van elektrische geisers

CLC

EN 50193-1:2013

Gesloten elektrische geisers: Methoden voor meting van de prestaties.

Testopstelling voor Qfuel en Qelec van gasgeisers

CEN

EN 26:1997/A3:2006, punt 7.1, met uitzondering van paragraaf 7.1.5.4.

Met gas gestookte warmwatergeisers voor de productie van huishoudelijk warm water, met een atmosferische brander

Testopstelling voor Qfuel en Qelec van gasboilers

CEN

EN 89:1999/A4:2006, punt 7.1, met uitzondering van paragraaf 7.1.5.4.

Met gas gestookte warmwatervoorraadtoestellen voor de productie van heet water voor huishoudelijk gebruik

Testvoorbereiding voor Qfuel van gasgeisers en gasboilers

CEN

EN 13203-2:2006, bijlage B „Testopstelling en meetinstrumenten”

Gasgestookte huishoudelijke warmwatertoestellen — Toestellen met een belasting tot 70 kW en een opslagcapaciteit voor water tot 300 liter — Deel 2: Prestatiebeoordeling van het energieverbruik

Testvoorbereiding voor Qfuel van brandstof gebruikende waterverwarmingstoestellen met warmtepomp

CEN

EN 13203-2:2006, bijlage B „Testopstelling en meetinstrumenten”

Gasgestookte huishoudelijke warmwatertoestellen — Toestellen met een belasting tot 70 kW en een opslagcapaciteit voor water tot 300 liter — Deel 2: Prestatiebeoordeling van het energieverbruik

Testopstelling voor waterverwarmingstoestellen met warmtepomp

CEN

EN 16147:2011

Warmtepompen met elektrisch aangedreven compressoren — Beproeving van en eisen voor het merken voor huishoudelijke warmwaterpompen

Warmhoudverlies S van warmwatertanks

CEN

EN 12897:2006, punt 6.2.7, bijlage B en bijlage A (voor de correcte positionering van het verwarmingstoestel)

Drinkwatervoorziening — Specificaties voor indirect verwarmde ongeventileerde (gesloten) gestookte warmwatervoorraadtoestellen.

Warmhoudverlies S en psbsol van warmwatertanks

CEN

EN 12977-3:2012

Thermische zonne-energiesystemen en componenten — Op maat gebouwde systemen — Deel 3: Prestatieproeven van opslagvaten voor thermische zonne-energiesystemen

Warmhoudverlies S van warmwatertanks

CEN

EN 15332:2007, punten 5.1 en 5.4 (Meting van verliezen in stand-by-stand)

Centraleverwarmingsketels — Energetische beoordeling van opslagsystemen voor warm water

Warmhoudverlies S van warmwatertanks

CLC

EN 60379:2004, punten 9, 10, 11, 12 en 14

Methoden voor de meting van de prestaties van elektrische warmwatervoorraadtoestellen voor huishoudelijk gebruik

Emissie van stikstofoxiden NOx voor gasboilers

CEN

prEN 89:2012, punt 6.18 Stikstofoxiden

Gasboilers voor de productie van warmwater voor huishoudelijk gebruik

Emissie van stikstofoxiden NOx voor gasgeisers

CEN

prEN 26, punt 6.9.3 Emissie van stikstofoxiden

Gasgeisers voor de productie van warmwater voor huishoudelijk gebruik

Energie-efficiëntie voor waterverwarming ηwh van waterverwarmingstoestellen en warmhoudverlies S van warmwatertanks

Europese Commissie

Punt 4 van deze mededeling

Aanvullende elementen voor metingen en berekeningen met betrekking tot de energie-efficiëntie van waterverwarmingstoestellen en warmwatertanks

4.   Aanvullende elementen voor metingen en berekeningen met betrekking tot de energie-efficiëntie van waterverwarmingstoestellen en warmwatertanks

Voor de doeleinden van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013 en Verordening (EU) nr. 814/2013 wordt elk waterverwarmingstoestel getest in de „out of the box-modus”.

De „out of the box-modus” is de standaardbedrijfsconditie, -instelling of -modus als af-fabriek door de fabrikant vastgesteld om onmiddellijk geactiveerd te worden na de installatie van het toestel, geschikt voor normaal gebruik door de eindgebruiker overeenkomstig het wateronttrekkingspatroon waarvoor het product is ontworpen en in de handel wordt gebracht. Elke wijziging naar een verschillende bedrijfsconditie, -instelling of -modus, indien van toepassing, moet het resultaat zijn van een doelbewuste interventie door de eindgebruiker en kan onmogelijk door het waterverwarmingstoestellen op enig tijdstip op automatische wijze worden doorgevoerd, behalve door de slimmecontrolefunctie die het waterverwarmingsproces aanpast aan individuele gebruiksomstandigheden met het oog op een vermindering van het energieverbruik.

In het geval van combinatiewaterverwarmingstoestellen worden voor de meting/berekening van Qelec en Qfuel geen gewichtsfactoren in rekening gebracht om rekening te houden met de verschillen tussen de zomer- en wintermodi.

In het geval van conventionele brandstofgebruikende waterverwarmingstoestellen wordt in de formule uitsluitend voor de berekening van het jaarlijks elektriciteitsverbruik (AEC) (zie Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013, bijlage VIII, punt 4, onder a), de omgevingscorrectieterm Qcor gelijkgesteld aan nul.

4.1.   Definities

—   „meetonzekerheid (nauwkeurigheid)”: de nauwkeurigheid waarmee een instrument of een keten van instrumenten in staat is een feitelijke waarde, als vastgesteld door een zeer goed geijkte meetreferentie, weer te geven;

—   „aanvaardbare afwijking (gemiddeld over de testperiode)”: het maximumverschil, in negatieve of positieve zin, dat is toegestaan tussen een gemeten parameter, gemiddeld over de testperiode, en een ingestelde waarde;

—   „aanvaardbare afwijking van afzonderlijk gemeten waarden ten opzichte van de gemiddelde waarden”: het maximumverschil, in negatieve of positieve zin, dat is toegestaan tussen een gemeten parameter en de gemiddelde waarde van die parameter over de testperiode.

4.2.   Energie-inputs

a)   Elektriciteit en fossiele brandstoffen

Gemeten parameter

Eenheid

Waarde

Aanvaardbare afwijking (gemiddeld over de testperiode)

Meetonzekerheid (nauwkeurigheid)

Elektriciteit

Vermogen

W

 

 

± 2 %

Energie

kWh

 

 

± 2 %

Spanning, testperiode > 48 h

V

230/400

± 4 %

± 0,5 %

Spanning, testperiode < 48h

V

230/400

± 4 %

± 0,5 %

Spanning, testperiode < 1 h

V

230/400

± 4 %

± 0,5 %

Elektrische stroom

A

 

 

± 0,5 %

Frequentie

Hz

50

± 1 %

 

Gas

Types

Proefgassen EN 437

 

 

Calorische benedenwaarde (NCV) en

MJ/m3

Proefgassen EN 437

 

± 1 %

bovenste verbrandingswaarde (GCV)

 

 

 

 

Temperatuur

K

288,15

 

± 0,5

Druk

mbar

1 013,25

 

± 1 %

Dichtheid

kg/dm3

 

 

± 0,5 %

Debiet

m3/s of l/min

 

 

± 1 %

Olie

Stookolie voor verwarming

Samenstelling, koolstof/waterstof/zwavel

kg/kg

86/13,6/0,2 %

 

 

N-fractie

mg/kg

140

± 70

 

Calorische benedenwaarde (NCV, Hi)

MJ/kg

42,689 (2)

 

 

Bovenste verbrandingswaarde (GCV, Hs)

MJ/kg

45,55

 

 

Dichtheid ρ15 bij 15 °C

kg/dm3

0,85

 

 

Kerosine

Samenstelling, koolstof/waterstof/zwavel

kg/kg

85/14,1/0,4 %

 

 

Calorische benedenwaarde (NCV, Hi)

MJ/kg

43,3 (2)

 

 

Bovenste verbrandingswaarde (GCV, Hs)

MJ/kg

46,2

 

 

Dichtheid ρ15 bij 15 °C

kg/dm3

0,79

 

 

b)   Zonne-energie voor de beproeving van zonnecollectoren

Gemeten parameter

Eenheid

Waarde

Aanvaardbare afwijking (gemiddeld over de testperiode)

Meetonzekerheid (nauwkeurigheid)

Test zonnestraling (totaal G, kortegolf)

W/m2

> 700 W/m2

± 50 W/m2 (test)

± 10 W/m2 (binnenshuis)

Diffuse zonnestraling (fractie van totaal G)

%

< 30 %

 

 

Thermische stralingsvariatie (binnenshuis)

W/m2

 

 

± 10 W/m2

Vloeistoftemperatuur aan collector-inlaat/uitlaat

°C/K

temperatuurbereik:0-99 °C

± 0,1 K

± 0,1 K

Vloeistoftemperatuurverschil inlaat/uitlaat

 

 

 

± 0,05 K

Invalshoek (t.o.v. normaal)

°

< 20°

± 2 % (< 20°)

 

Luchtsnelheid parallel aan collector

m/s

3 ± 1 m/s

 

0,5 m/s

Vloeistofdebiet (ook voor simulator)

kg/s

0,02 kg/s per m2 collectorapertuuroppervlak

± 10 % tussen tests

 

Warmteverlies in leiding van kringloop in test

W/K

< 0,2 W/K

 

 

c)   Energie van omgevingswarmte

Gemeten parameter

Eenheid

Aanvaardbare afwijking (gemiddeld over de testperiode)

Aanvaardbare afwijkingen (afzonderlijke tests)

Meetonzekerheid (nauwkeurigheid)

Pekel- of water-warmtebron

Water/pekel-inlaattemperatuur

°C

± 0,2

± 0,5

± 0,1

Debiet

m3/s of l/min

± 2 %

± 5 %

± 2 %

Statisch drukverschil

Pa

± 10 %

± 5 Pa/5 %

Lucht-warmtebron

Luchttemperatuur buitenshuis (droge bol) Tj

°C

± 0,3

± 1

± 0,2

Uitlaat-luchttemperatuur

°C

± 0,3

± 1

± 0,2

Luchttemperatuur binnenshuis

°C

± 0,3

± 1

± 0,2

Debiet

dm3/s

± 5 %

± 10 %

± 5 %

Statisch drukverschil

Pa

± 10 %

± 5 Pa/5 %

d)   Testvoorwaarden en toleranties bij outputs

Gemeten parameter

Eenheid

Waarde

Aanvaardbare afwijking (gemiddeld over de testperiode)

Aanvaardbare afwijkingen (afzonderlijke tests)

Meetonzekerheid (nauwkeurigheid)

Omgeving

Omgevingstemperatuur binnenshuis

°C of K

20 °C

± 1 K

± 2 K

± 1 K

Luchtsnelheid warmtepomp (waterverwarmer uitgeschakeld)

m/s

< 1,5 m/s

 

 

 

Luchtsnelheid, overige

m/s

< 0,5 m/s

 

 

 

Sanitair water

Koudwatertemperatuur, zonne-energie

°C of K

10 °C

± 1 K

± 2 K

± 0,2 K

Koudwatertemperatuur, overige

°C of K

10 °C

± 1 K

± 2 K

± 0,2 K

Koudwaterdruk gasverwarmingstoestellen

bar

2 bar

 

± 0,1 bar

 

Koudwaterdruk, overige (behalve elektrische geisers)

bar

3 bar

 

 

± 5 %

Warmwatertemperatuur gasverwarmingstoestellen

°C of K

 

 

 

± 0,5 K

Warmwatertemperatuur elektrische geisers

°C of K

 

 

 

± 1 K

Watertemperatuur (in-/uitlaat) overige

°C of K

 

 

 

± 0,5 K

Debiet waterverwarmingstoestellen met warmtepomp

dm3/s

 

± 5 %

± 10 %

± 2 %

Debiet elektrische geisers

dm3/s

 

 

 

≥10 l/min: ± 1 %

< 10 l/min: ± 0,1 l/min

Debiet andere waterverwarmingstoestellen

dm3/s

 

 

 

± 1 %

4.3.   Testprocedure voor boilers

De testprocedure voor boilers met het oog op de vaststelling van het dagelijks elektriciteitsverbruik Qelec en het dagelijks brandstofverbruik Qfuel gedurende een over 24 uur lopende meetcyclus is de volgende:

a)   Testopstelling

Het product wordt in de testomgeving geïnstalleerd overeenkomstig de instructies van de fabrikant. Vrijstaande producten kunnen worden geplaatst op de vloer, op een samen met het product geleverde staander of op een platform voor gemakkelijke toegankelijkheid. Wandtoestellen worden gemonteerd op een paneel dat minimaal 150 mm verwijderd is van dragende muren, met een vrije ruimte van ten minste 250 mm boven en onder het product en van ten minste 700 mm aan de zijkanten. Inbouwproducten worden gemonteerd overeenkomstig de instructies van de fabrikant. Tenzij het een zonnecollector betreft, wordt het product afgeschermd van directe zonnestraling.

b)   Stabilisatie

Het product wordt in de omgevingscondities gehouden totdat alle (onder)delen van het product omgevingscondities ± 2 K hebben bereikt gedurende minimaal 24 uur voor producten met opslagtank.

c)   Vulling en opwarming

Het product wordt gevuld met koud water. De vulling wordt stopgezet bij de toepasselijke koudwaterdruk.

Het product wordt bekrachtigd in „out-of-the-box-modus” teneinde zijn bedrijfstemperatuur te bereiken, gecontroleerd door de eigen stuureenheid (thermostaat) van het product. De volgende fase begint bij het afslaan van de thermostaat.

d)   Stabilisatie bij nulverlies

Het product wordt gedurende minimaal 12 uur in deze conditie gehouden zonder dat water wordt onttrokken.

Na goede afloop van een controlecyclus loopt deze fase ten einde — en start de volgende fase — bij het eerste afslaan van de thermostaat na 12 uur.

Tijdens deze fase worden het totale brandstofverbruik in kWh in termen van GCV, het totale elektriciteitsverbruik in kWh in termen van eindverbruik en de exacte verlopen tijd in uren opgetekend.

e)   Wateronttrekking

Voor het opgegeven capaciteitsprofiel wordt water onttrokken overeenkomstig de specificaties van het relevante 24-uurswateronttrekkingspatroon. Deze fase start direct na het afslaan van de thermostaat die de stabiliseringsfase beëindigt, met de eerste wateronttrekking op de tijdswaarde overeenkomstig het wateronttrekkings-capaciteitsprofiel (zie Verordening (EU) nr. 814/2013, bijlage III, punt 2, en Gedelegeerde Verordening 812/2013, bijlage VII, punt 2). Vanaf het einde van de laatste wateronttrekking tot 24:00 wordt geen water onttrokken.

Tijdens de wateronttrekkingen worden de relevante technische parameters (vermogen, temperatuur, enz.) gemeten. Voor dynamische parameters is de bemonsteringsfrequentie minimaal om de 60 s. Gedurende de onttrekkingen is de aanbevolen bemonsteringsfrequentie minimaal om de 5 s.

Het verbruik van fossiele brandstoffen en elektriciteit gedurende die 24-uursmeetcyclus, Qtestfuel en Qtestelec, wordt gecorrigeerd overeenkomstig punt h).

f)   Herstabilisatie bij nulverlies

Het product wordt in nominale functioneringsomstandigheden gehouden zonder onttrekkingen gedurende ten minste 12 uur.

Na goede afloop van een controlecyclus loopt deze fase ten einde — en start de volgende fase — bij het eerste afslaan van de thermostaat na 12 uur.

Tijdens deze fase wordt het totale brandstofverbruik in kWh in termen van GCV, het totale elektriciteitsverbruik in kWh eindverbruik en de exacte verlopen tijd in uren opgetekend.

g)   Gemengd water met een temperatuur van 40 °C (V40)

Gemengd water met een temperatuur van 40 °C (V40) is de hoeveelheid water met een temperatuur van 40 °C, die dezelfde warmte-inhoud (enthalpie) heeft als het warme water dat boven de 40 °C bij de output van het waterverwarmingstoestel wordt afgegeven, uitgedrukt in liter.

Onmiddellijk na de meting overeenkomstig punt f) wordt een hoeveelheid water via de uitlaat onttrokken door de toevoer van koud water. De waterstroom van waterverwarmingstoestellen met open uitlaat wordt gecontroleerd door de inlaatklep. De waterstroom van waterverwarmingstoestellen van een ander type wordt gecontroleerd door middel van een in de uitlaat of de inlaat gemonteerde klep. De meting wordt beëindigd wanneer de uitlaattemperatuur onder 40 °C zakt.

De waterstroomsnelheid (het debiet) wordt bijgeregeld tot de maximumwaarde overeenkomstig het opgegeven capaciteitsprofiel.

De genormaliseerde waarde van de gemiddelde temperatuur wordt berekend aan de hand van de volgende formule:

Formula

waarin:

—   Tset : de watertemperatuur in °C, zonder wateronttrekking, gemeten met behulp van een bovenaan in de watertank aangebracht thermokoppel. Bij metalen tanks kan het thermokoppel ook aan de buitenzijde van de tank worden aangebracht. Deze waarde is de watertemperatuur als gemeten na het laatste afslaan van de thermostaat gedurende de in punt f) beschreven fase,

—   θc : de gemiddelde temperatuur van het koude water in de inlaat gedurende de test in °C,

—   θ’p : de gemiddelde temperatuur van het water in de uitlaat in °C; de genormaliseerde waarde daarvan wordt θp genoemd (in °C).

De temperatuur wordt bij voorkeur continu uitgelezen. Als alternatief mag de temperatuur bij gelijke intervallen worden gemeten, gelijkelijk verspreid over de wateronttrekking, bijvoorbeeld om de 5 liter (maximaal). Wanneer de temperatuur plots sterk daalt, kunnen er extra uitlezingen nodig zijn om de gemiddelde waarde θ’p op correcte wijze te kunnen berekenen.

De uitlaat-watertemperatuur bedraagt altijd minimaal 40 °C waarmee rekening wordt gehouden bij de berekening van θp.

De hoeveelheid warm water V40 in liter, afgegeven met een temperatuur van minimaal 40 °C, wordt berekend aan de hand van de volgende formule:

Formula

waarin:

het volume V40_exp in liter overeenstemt met de hoeveelheid water die wordt geleverd met een temperatuur van minimaal 40 °C.

h)   Rapportering van Qfuel en Qelec

Qtestfuel en Qtestelec worden gecorrigeerd voor elk energieoverschot of -tekort buiten de strikte 24-uursmeetcyclus, d.w.z. er wordt rekening gehouden met een eventueel energieverschil vóór en na. In de volgende formules voor Qfuel en Qelec wordt bovendien rekening gehouden met elk overschot of tekort bij de afgegeven nuttige energie-inhoud van het warm water:

Formula

Formula

waarin:

—   QH2O : de nuttige energie-inhoud van het onttrokken warme water in kWh;

—   T3 en T5 : de watertemperaturen, gemeten bovenaan het waterverwarmingstoestel, respectievelijk bij het begin (t3) en aan het einde (t5) van de 24-uursmeetcyclus

—   Cact in liter: de feitelijke capaciteit van het waterverwarmingstoestel. Cact wordt gemeten overeenkomstig punt 4.5, onder c).

4.4.   Testprocedure voor op brandstof werkende geisers (doorstroomwaterverwarmingstoestellen)

De testprocedure voor op brandstof werkende geisers met het oog op de vaststelling van het dagelijks brandstofverbruik Qfuel en het dagelijks elektriciteitsverbruik Qelec gedurende een over 24 uur lopende meetcyclus is de volgende:

a)   Testopstelling

Het product wordt in de testomgeving geïnstalleerd overeenkomstig de instructies van de fabrikant. Vrijstaande producten kunnen worden geplaatst op de vloer, op een samen met het product geleverde staander of op een platform voor gemakkelijke toegankelijkheid. Wandtoestellen worden gemonteerd op een paneel dat minimaal 150 mm verwijderd is van dragende muren, met een vrije ruimte van ten minste 250 mm boven en onder het product en van ten minste 700 mm aan de zijkanten. Inbouwproducten worden gemonteerd overeenkomstig de instructies van de fabrikant. Tenzij het een zonnecollector betreft, wordt het product afgeschermd van directe zonnestraling.

b)   Stabilisatie

Het product wordt in de omgevingscondities gehouden totdat alle (onder)delen van het product omgevingscondities ± 2 K hebben bereikt.

c)   Wateronttrekkingen

Voor het opgegeven capaciteitsprofiel wordt water onttrokken overeenkomstig de specificaties van het relevante 24-uurswateronttrekkingspatroon. Deze fase start direct na het afslaan van de thermostaat die de stabiliseringsfase beëindigt, met de eerste wateronttrekking op de tijdswaarde overeenkomstig het wateronttrekkings-capaciteitsprofiel (zie Verordening (EU) nr. 814/2013, bijlage III, punt 2, en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013, bijlage VII, punt 2). Vanaf het einde van de laatste wateronttrekking tot 24:00 wordt geen water onttrokken.

Tijdens de wateronttrekkingen worden de relevante technische parameters (vermogen, temperatuur, enz.) gemeten. Voor dynamische parameters is de bemonsteringsfrequentie minimaal om de 60 s. Gedurende de onttrekkingen is de aanbevolen bemonsteringsfrequentie minimaal om de 5 s.

d)   Rapportering van Qfuel en Qelec

Qtestfuel en Qtestelec worden in de volgende formules voor Qfuel en Qelec gecorrigeerd door rekening te houden met enig eventueel overschot of tekort bij de afgegeven nuttige energie-inhoud van het warme water.

Formula

Formula

waarin:

—   QH2O : de nuttige energie-inhoud van het onttrokken warme water in kWh.

4.5.   Testprocedure voor op elektriciteit werkende waterverwarmingstoestellen met warmtepomp

a)   Testopstelling

Het product wordt in de testomgeving geïnstalleerd overeenkomstig de instructies van de fabrikant. Vrijstaande producten kunnen worden geplaatst op de vloer, op een samen met het product geleverde staander of op een platform voor gemakkelijke toegankelijkheid. Wandtoestellen worden gemonteerd op een paneel dat minimaal 150 mm verwijderd is van dragende muren, met een vrije ruimte van ten minste 250 mm boven en onder het product en van ten minste 700 mm aan de zijkanten. Inbouwproducten worden gemonteerd overeenkomstig de instructies van de fabrikant.

Producten met het opgegeven capaciteitsprofiel 3XL of 4XL kunnen op locatie worden getest op voorwaarde dat de beproevingsomstandigheden gelijkwaardig zijn met de hieronder omschreven (eventueel met bepaalde correctiefactoren).

De eisen qua testopstelling als omschreven in de punten 5.2,5.4 en 5.5 van EN 16147 worden in acht genomen.

b)   Stabilisatie

Het product wordt in de omgevingscondities gehouden totdat alle (onder)delen van het product omgevingscondities ± 2 K hebben bereikt (gedurende minimaal 24 uur voor opslag-waterverwarmingstoestellen met warmtepomp).

Het doel is te verifiëren dat het product na het vervoer bij zijn normale temperatuur functioneert.

c)   Vulling en opslagvolume (feitelijke capaciteit Cact)

Het volume van de watertank wordt als volgt gemeten.

Het lege waterverwarmingstoestel wordt gewogen; er wordt rekening gehouden met het gewicht van de kranen op de in- en uitlaatleidingen.

Vervolgens wordt de opslagtank overeenkomstig de instructies van de fabrikant bij koudwaterdruk gevuld met koud water. De watertoevoer wordt dan beëindigt.

Het gevulde waterverwarmingstoestel wordt gewogen.

Het verschil van de twee gewichten (mact) wort omgezet in het volume in liter (Cact).

Formula

Dit volume wordt gerapporteerd in liter, afgerond op het dichtstbijgelegen tiende van een liter. De gemeten waarde (Cact) mag niet meer dan 2 % lager liggen dan de opgegeven waarde.

d)   Vulling en opwarming

Van een opslagfaciliteit voorziene producten worden gevuld met koud water (10 ± 2 °C). De vulling stopt bij de toepasselijke koudwaterdruk.

Het product wordt bekrachtigd teneinde de „out-of-the-box-modus” te bereiken, bv. wat de opslagtemperatuur betreft. Daarbij wordt de eigen stuureenheid (thermostaat) van het product gebruikt. Deze fase wordt uitgevoerd overeenkomstig de procedure van punt 6.3 van EN 16147. De volgende fase begint bij het afslaan van de thermostaat.

e)   Vermogensinput in stand-by-stand

De vermogensinput in stand-by-stand wordt bepaald door het toegevoerd elektrisch vermogen te meten over een geheel aantal on-off-cycli van de warmtepomp, geïnitieerd door de in de tank geplaatste thermostaat, wanneer geen warm water wordt onttrokken.

Deze fase wordt uitgevoerd overeenkomstig de procedure van punt 6.4 van EN 16147 en de waarde van Pstby [kW] wordt bepaald als zijnde gelijk aan

Formula

f)   Wateronttrekkingen

Voor het opgegeven capaciteitsprofiel wordt water onttrokken overeenkomstig de specificaties van het relevante 24-uurswateronttrekkingspatroon. Deze fase start direct na het afslaan van de thermostaat die de stabiliseringsfase beëindigt, met de eerste wateronttrekking op de tijdswaarde overeenkomstig het wateronttrekkings-capaciteitsprofiel (zie Verordening (EU) nr. 814/2013, bijlage III, punt 2, en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013, bijlage VII, punt 2). Vanaf het einde van de laatste wateronttrekking tot 24:00 wordt geen water onttrokken. De vereiste nuttige energie-inhoud van het warm water is de totale Qref [in kWh].

Deze fase wordt uitgevoerd overeenkomstig de procedure van de punten 6.5.2 tot en met 6.5.3.5 van EN 16147. De in EN 16147 bedoelde ΔΤdesired wordt gedefinieerd met gebruikmaking van de waarde van Tp :

ΔΤdesired = Tp – 10

Op het einde van deze fase wordt Qelec [kWh] bepaald als zijnde gelijk aan

Formula

W EL-TC : de waarde is gedefinieerd in EN 16147.

Producten die als daluur-producten moeten worden ingedeeld, worden bekrachtigd gedurende een maximumperiode van 8 opeenvolgende uren tussen 22:00 en 07:00 uur van het 24-uurswateronttrekkingspatroon. Op het einde van dat 24-uurswateronttrekkingspatroon worden de producten bekrachtigd tot het einde van de fase.

g)   Gemengd water met een temperatuur van 40 °C (V40)

De fase wordt uitgevoerd overeenkomstig de procedure van punt 6.6 van EN 16147, maar waarbij wordt vermeden dat de compressor afslaat op het einde van de laatste meetperiode voor de wateronttrekkingscycli; de waarde van V40 [L] wordt bepaald als zijnde gelijk aan Vmax.

4.6.   Testprocedure voor elektrische geisers

Thermische verliezen ten gevolge van warmteoverdrachtsprocessen terwijl het toestel in bedrijf is, alsook verliezen in stand-by-stand, worden verwaarloosd.

a)   Instelpunten

Door de gebruiker aan te passen keuzeschakelaars worden als volgt ingesteld:

als het toestel een vermogensschakelaar heeft, wordt de hoogste waarde gekozen;

als het toestel een waterstroomonafhankelijke keuzeschakelaar heeft, wordt die op de hoogste waarde ingesteld;

Alle niet door de gebruiker aan te passen instelpunten en andere keuzeschakelaars moeten in de „out-of-the-box-modus” zijn.

De voor elke afzonderlijke wateronttrekking i van het wateronttrekkingsprofiel voorgeschreven minimale waterstroomsnelheid f i moet worden gebruikt als omschreven in de capaciteitsprofielen van de waterverwarmingstoestellen. Als de minimale waterstroomsnelheid f i niet kan worden bereikt, wordt de waterstroomsnelheid opgevoerd totdat het toestel in werking treedt en continu in bedrijf kan zijn met een temperatuur van minimaal T m . Deze opgevoerde waterstroomsnelheid moet dan voor de afzonderlijke wateronttrekking worden gebruikt in plaats van de voorgeschreven minimale waterstroomsnelheid f i .

b)   Statische efficiëntie

Het statisch verlies van het toestel Ploss bij nominale belasting Pnom in steady state-condities wordt bepaald. De waarde van Ploss is de som van alle interne vermogensverliezen (product van stroom- en spanningsverliezen tussen de aansluitklemmen en de verwarmingselementen) van het toestel na een minimum van 30 minuten werking onder normale bedrijfscondities.

Dit testresultaat is in brede zin onafhankelijk van de waterinlaattemperatuur. De test kan worden uitgevoerd met een koudwaterinlaattemperatuur gelegen tussen 10 tot 25 °C.

Voor elektronisch gestuurde geisers met halfgeleider-vermogensschakelaars wordt de spanning over de halfgeleider-vermogensaansluitklemmen afgetrokken van de gemeten spanningsverliezen indien bedoelde vermogensschakelaars thermisch met het water verbonden zijn. In een dergelijk geval wordt de door de halfgeleider-vermogensschakelaars ontwikkelde warmte gebruikt als nuttige warmte om het water op te warmen.

De statische efficiëntie wordt als volgt berekend:

Formula

waarin:

—    ηstatic : de statische-efficiëntiefactor van het toestel;

—    Pnom : het nominale vermogensverbruik van het product, in kW;

—    Ploss : de gemeten interne statische verliezen van het product, in kW.

c)   Opstartverliezen

Via deze test wordt de tijd tstarti bepaald die verloopt tussen het onder spanning brengen van de verwarmingselementen en de levering van warm water voor elke wateronttrekking van het opgegeven capaciteitsprofiel. Bij de testmethode wordt ervan uitgegaan dat het door het toestel verbruikte vermogen gedurende de opstartperiode gelijk is aan het verbruikte vermogen in de statische modus. Pstatici is het statisch vermogen in de steady state-condities van het toestel voor de specifieke wateronttrekking i.

Voor elke verschillende wateronttrekking i worden er drie metingen gedaan. Het resultaat is het gemiddelde van die drie metingen.

De opstartverliezen Q starti worden als volgt berekend:

Formula

waarin:

—   Qstarti : de opstartverliezen voor de specifieke wateronttrekking i, in kWh;

—   tstarti : de gemiddelde waarde van de gemeten opstarttijden voor wateronttrekking i, in sec;

—   Pstatici : het gemeten steady state-stroomverbruik voor de specifieke wateronttrekking i, in kW.

d)   Berekening van de energievraag

De dagelijkse energievraag Qelec is de som van de verliezen en de nuttige energie van alle afzonderlijke wateronttrekkingen i per dag, in kWh. De dagelijkse energievraag wordt als volgt berekend:

Formula

waarin:

—    Qstarti : de opstartverliezen voor specifieke wateronttrekking i, in kWh;

—    Qtapi : de vooraf gedefinieerde nuttige energie per wateronttrekking i, in kWh;

—    ηstatic : de statische efficiëntie van het toestel.

4.7.   Slimmecontrole-testprocedure voor waterverwarmingstoestellen

De slimmecontrolefactor SCF en de naleving van de slimme controle worden bepaald en gecontroleerd overeenkomstig punt 4 van bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 814/2013 en punt 5 van bijlage VIII bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013. De voorwaarden voor het testen van de naleving van de slimme controle (smart) van waterverwarmingstoestellen zijn gegeven in punt 3 van bijlage III bij Verordening (EU) nr. 814/2013 en punt 3 van bijlage VII bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 812/2013.

De parameters voor de bepaling van de SCF moeten zijn gebaseerd op reële metingen van het energieverbruik met de slimme controle ingeschakeld, dan wel uitgeschakeld.

„Slimme controle uitgeschakeld” betekent, de toestand waarin de smart geactiveerd is, waarbij de slimmecontrolefunctie van het toestel zich in de leerperiode bevindt.

„Slimme controle ingeschakeld” betekent, de toestand waarin de smart geactiveerd is, waarbij de slimmecontrolefunctie van het toestel de uitlaattemperatuur moduleert teneinde energie te sparen.

a)   Elektrische boilers

Voor elektrische boilers, gebruik de testmethode als beschreven in prEN 50440:2014

b)   Waterverwarmingstoestellen met warmtepomp

Voor waterverwarmingstoestellen met warmtepomp wordt SCF gedefinieerd met gebruikmaking van de testmethode als voorgesteld door TC59X/WG4; deze procedure volgt de eisen van prEN 50440:2014 (punt 9.2) en wordt toegepast in samenhang met EN 16147:2011.

Met name:

de waarde van Formulawordt bepaald overeenkomstig de procedure van de EN16147-punten § 6.5.2 t/m § 6.5.3.4 en de tijdsduur van de testcyclus (tTTC) is 24 uur. De waarde van Formula is:

Formula

met W EL-HP-TC en Q EL-TC als gedefinieerd in EN16147.

de waarde van Formula wordt bepaald als zijnde gelijk aan QTC [kWh] als beschreven in § 6.5.2 van EN 16147.

de waarde van Formula wordt bepaald overeenkomstig de procedure van de EN16147-punten § 6.5.2 t/m § 6.5.3.4 en de tijdsduur van de testcyclus (tTTC) is 24 uur. De waarde van Formula is:

Formula

met W EL-HP-TC en Q EL-TC als gedefinieerd in EN16147.

de waarde van Formula wordt bepaald als zijnde gelijk aan QTC [kWh] als beschreven in § 6.5.2 van EN 16147.

4.8.   Waterverwarmingstoestellen op zonne-energie en uitsluitend op zonne-energie lopende systemen: beproevings- en berekeningsmethoden

Voor de evaluatie van het jaarlijks aandeel van niet uit zonne-energie verkregen warmte Qnonsol , uitgedrukt in kWh in termen van primaire energie, en/of in kWh in termen van GCV, worden de volgende methoden gebruikt:

de SOLCAL-methode (3)

de SOLICS-methode (4)

Bij gebruik van de SOLCAL-methode worden de efficiëntieparameters van de zonnecollector afzonderlijk geëvalueerd en wordt de totale prestatie van het systeem bepaald op basis van het aandeel van de niet uit zonne-energie verkregen warmte aan het zonnesysteem en de specifieke efficiëntie van een autonoom waterverwarmingstoestel.

a)   Beproeving van zonnecollectoren

Voor zonnecollectoren zijn minimaal 4 × 4 tests nodig, dat wil zeggen dat 4 verschillende collectorinlaattemperaturen tin, gelijkelijk gespreid over het operationeel bereik, plus 4 teststalen per collectorinlaattemperatuur, moeten worden gemeten om testwaarden te verkrijgen voor de wateruitlaattemperatuur te, de omgevingstemperatuur ta, de zonnestraling G en de gemeten collectorefficiëntie aan het testpunt ηcol . Indien mogelijk wordt één inlaattemperatuur gekozen met tm = ta ± 3 K om een nauwkeurige evaluatie te kunnen maken van de efficiëntie bij nulverlies η0 . Bij vaste collectoren (die niet automatisch de zon volgen) worden, als de testomstandigheden dat mogelijk maken, twee teststalen genomen vóór zonnemiddag en twee daarna. De maximumtemperatuur van de warmteoverdrachtsvloeistof moet zo worden gekozen dat die overeenkomt met het maximum van het operationeel bereik van de collector en een temperatuurverschil ΔΤ > 1,0 K geeft tussen in- en uitlaat van de collector.

Voor de onmiddellijke collectorefficiëntie ηcol wordt een continue efficiëntiekromme van het formaat als in de volgende vergelijking verkregen via statistische aanpassing van de kromme aan de testpuntresultaten, met gebruikmaking van een kleinstekwadratenmethode:

η col = η 0a1 × T* ma2 × G (T* m)2

waarin:

—   T* m : het verminderde temperatuurverschil in m2KW-1, met

T* m = (tm – ta)/G

waarin:

—   ta : de omgevings(lucht)temperatuur;

—   tm : de gemiddelde temperatuur van de warmteoverdrachtsvloeistof:

tm = tin + 0,5 × ΔΤ

waarin:

—   tin : de collectorinlaattemperatuur;

—   ΔΤ: het temperatuurverschil tussen vloeistofuitlaat en -inlaat (= te – tin).

Alle tests worden uitgevoerd overeenkomstig EN 12975-2, EN 12977-2 en EN 12977-3. Het is toegestaan de parameters van het zogenaamde quasi-dynamische model om te zetten naar een steady state-referentietoestand om zo tot de bovenstaande parameters te komen. De instralingshoekmodifier IAM wordt bepaald overeenkomstig EN 12975-2, op basis van een test met instralingshoek van 50° ten opzichte van de collector.

b)   De SOLCAL-methode

Bij de SOLCAL-methode zijn volgende elementen vereist:

de zonnecollectorparameters Asol , η0, a1, a2 en IAM;

het nominaal volume van de warmwatertank (Vnom) in liter, het volume van de opslagtank voor niet uit zonne-energie warmte (Vbu) in liter en het specifieke warmhoudverlies (psbsol) in W/K (K drukt het verschil uit tussen de opslag- en de omgevingstemperatuur);

het supplementair elektriciteitsverbruik bij gestabiliseerde functioneringsomstandigheden Qaux ;

het energieverbruik in de stand-by-stand solstandby;

het energieverbruik van de pomp solpump, overeenkomstig EN 16297-1:2012.

Bij de berekening wordt uitgegaan van defaultwaarden voor de specifieke isolatie van de kringlooppijpen van de collector (= 6 + 0,3 W/Km2) en de warmtecapaciteit van de warmtewisselaar (100×W/Km2). m2 staat voor het apertuuroppervlak van de collector. Voorts wordt verondersteld dat de perioden voor de opslag van zonnewarmte minder dan een maand duren.

Teneinde de totale energie-efficiëntieprestaties van een systeem uitsluitend op zonne-energie met conventioneel waterverwarmingstoestel of van een waterverwarmingstoestel op zonne-energie te bepalen, wordt bij de SOLCAL-methode het jaarlijks aandeel van niet uit zonne-energie verkregen warmte Qnonsol bepaald (in kWh), waarbij

Qnonsol = SUM (Qnonsoltm) in kWh/a

waarin:

    SUM (Qnonsoltm) de som is van elk maandelijks aandeel van niet uit zonne-energie verkregen warmte van het conventionele waterverwarmingstoestel of de conventionele warmtegenerator die deel uitmaakt van een waterverwarmingstoestel op zonne-energie, waarbij

Qnonsoltm = Lwhtm – LsolWtm + psbSol × Vbu/Vnom × (60 – Ta) × 0,732

De maandelijkse warmtevraag voor het thermisch systeem op zonne-energie is gedefinieerd als:

Lwhtm = 30,5 × 0,6 × (Qref + 1,09)

waarin:

0,6 een factor is, bedoeld om de gemiddelde warmtevraag te berekenen van het capaciteitsprofiel;

1,09 de gemiddelde distributieverliezen vertegenwoordigt.

De volgende berekeningen worden uitgevoerd:

LsolW1tm = Lwhtm ×(1,029 × Ytm – 0,065×Xtm – 0,245 × Ytm 2+ 0,0018 × Xtm 2+ 0,0215 × Ytm 3)

LsolWtm = LsolW1tm – Qbuftm

De minimumwaarde van LsolWtm is 0 en de maximumwaarde is Lwhtm.

waarin:

—   Qbuftm : de correctie voor de zonneopslagtank in kWh/maand; met

Formula

waarin:

0,732 een factor is die rekening houdt met de gemiddelde duur van een maand in uren (24 × 30,5);

Psbsol = het specifieke warmhoudverlies van de zonneopslagtank in W/K als bepaald overeenkomstig punt 4.8, onder a);

Ta = de maandelijkse gemiddelde temperatuur van de lucht rond de warmteopslagtank in °C, met

Ta = 20 wanneer de warmteopslagtank zich binnenin het gebouw bevindt;

Ta = Touttm wanneer de warmteopslagtank zich buiten het gebouw bevindt;

Touttm = de gemiddelde dagtemperatuur in °C voor gemiddelde, koudere en warmere klimatologische omstandigheden.

Xtm en Ytm zijn geaggregeerde coëfficiënten:

Xtm = Asol × (Ac + UL) × etaloop × (Trefw – Touttm) × ccap × 0,732/Lwhtm

De minimumwaarde van Хtm is 0 en de maximumwaarde is 18.

waarin:

Ac = a1 + а2 × 40;

UL = (6 + 0,3 × Asol )/Asol = de kringloopverliezen in W/(m2K);

etaloop = kringloopefficiëntie, met etaloop = 1 – (η0 × a1 )/100;

Trefw = 11,6 + 1,18 × 40 + 3,86 × Tcold – 1,32 × Touttm;

Tcold = de koudwatertemperatuur, default 10 °C;

Touttm = de gemiddelde dagtemperatuur in °C voor gemiddelde, koudere en warmere klimatologische omstandigheden;

ccap = de opslagcoëfficiënt met ccap = (75 × Asol /Vsol)0.25;

Vsol i = het volume van de zonneopslagtank als gedefinieerd in EN 15316-4-3;

Ytm = Asol × IAM × η0 × etaloop × QsolMtm × 0,732/Lwhtm

De minimumwaarde van Υtm is 0 en de maximumwaarde is 3.

waarin:

—   QsolMtm : de gemiddelde totale zonnestraling in W/m2 voor gemiddelde, koudere en warmere klimatologische omstandigheden.

Het supplementair elektriciteitsverbruik Qaux wordt als volgt berekend:

Qaux = (solpump × solhrs + solstandby × 24 × 365)/1000

waarin:

solhrs = het aantal actieve zonne-uren in h (uur); met

solhrs = 2 000 voor waterverwarmingstoestellen op zonne-energie.

c)   De SOLICS-methode

De SOLICS-methode is gebaseerd op de in ISO 9459-5:2007 beschreven beproevingsmethode. De procedure om de zonneoutput te bepalen is de volgende:

de termen en definities zijn die van ISO 9459-5:2007, hoofdstuk 3;

de symbolen, eenheden en nomenclatuur zijn die van ISO 9459-5:2007, hoofdstuk 4;

het testsysteem wordt opgesteld overeenkomstig ISO 9459-5:2007, paragraaf 5.1;

de testfaciliteit, instrumentering en sensorlocaties zijn die van ISO 9459-5:2007, hoofdstuk 5;

de tests worden uitgevoerd overeenkomstig ISO 9459-5:2007, hoofdstuk 6;

op basis van de testresultaten worden de systeemparameters geïdentificeerd overeenkomstig ISO 9459-5:2007, hoofdstuk 7. Er wordt gebruikgemaakt van het dynamisch curveaanpassingsalgoritme en het simulatiemodel als beschreven in ISO 9459-5:2007, bijlage A;

de jaarlijkse prestatie wordt berekend met gebruikmaking van het simulatiemodel als beschreven in ISO 9459-5:2007, bijlage A, de geïdentificeerde parameters en de volgende instellingen:

gemiddelde dagtemperatuuur in °C voor gemiddelde, koudere en warmere klimatologische omstandigheden en gemiddelde totale zonnestraling in W/m2 voor gemiddelde, koudere en warmere klimatologische omstandigheden;

uurwaarden voor de totale zonnestraling overeenkomstig een in aanmerking komend CEC-testreferentiejaar;

watertemperatuur van de waterleiding: 10 °C;

omgevingstemperatuur van de opslagtank (buffer binnen: 20 °C, buffer buiten: omgevingstemperatuur);

supplementair elektriciteitsverbruik: bij verklaring;

supplementaire ingestelde temperatuur: bij verklaring en met een minimumwaarde van 60 °C;

supplementaire verwarmingstijdsturing: bij verklaring.

Jaarlijkse warmtevraag: 0,6 × 366 × (Qref + 1,09)

waarin:

0,6 een factor is, bedoeld om de gemiddelde warmtevraag te berekenen van het capaciteitsprofiel;

1,09 de gemiddelde distributieverliezen vertegenwoordigt.

Het supplementair elektriciteitsverbruik Qaux wordt als volgt berekend:

Qaux = (solpump × solhrs + solstandby × 24 × 365)/1000

waarin:

solhrs = het aantal actieve zonne-uren in u (uur), met

solhrs = 2 000 voor waterverwarmingstoestellen op zonne-energie.

Teneinde de totale energie-efficiëntieprestaties van een systeem uitsluitend op zonne-energie met conventioneel waterverwarmingstoestel of van een waterverwarmingstoestel op zonne-energie te bepalen, wordt bij de SOLICS-methode het jaarlijks aandeel van niet uit zonne-energie verkregen warmte Qnonsol bepaald, uitgedrukt in kWh in termen van primaire energie en/of in kWh in termen van GCV, en wel als volgt:

Voor uitsluitend op zonne-energie lopende systemen:

Qnonsol =0,6 × 366 × (Qref +1,09) – QL

waarin:

QL: de door het verwarmingssysteem op zonne-energie afgegeven warmte in kWh/jaar.

Voor waterverwarmingstoestellen op zonne-energie:

Qnonsol = Qaux,net

waarin:

—   Qaux,net : de netto niet door zonne-energie gedekte energievraag in kWh/jaar.

4.9.   Testprocedures voor warmwatertanks

a)   Warmhoudverlies

Het warmhoudverlies S van warmwatertanks kan worden bepaald met gebruikmaking van één van de methoden waarnaar in punt 3 wordt verwezen, waaronder ook het warmhoudverlies valt van de zonneopslagtank psbsol. Wanneer de meetresultaten van de toepasselijke normen worden uitgedrukt in kWh/24 uur, wordt het resultaat vermenigvuldigd met (1 000/24) om te komen tot waarden voor S in W. Voor het specifieke warmhoudverlies — per graad temperatuurverschil tussen opslagtank en omgeving — van een warmwatertank op zonne-energie psbsol, kan het warmteverlies direct worden bepaald in W/K met gebruikmaking van EN 12977-3 of kan het op indirecte wijze worden afgeleid door het warmteverlies in W te delen door 45 (Tstore = 65 °C, Tambient = 20 °C) om zo tot een waarde in W/K te komen. Wanneer de resultaten van EN 12977-3, uitgedrukt in W/K, voor de evaluatie van S worden gebruikt, worden zij vermenigvuldigd met 45.

b)   Opslagvolume

Het volume van de tank in een elektrisch waterverwarmingstoestel met opslagtank wordt gemeten overeenkomstig punt 4.5.c.

4.10.   Testprocedure voor het vermogen van een zonnepomp

Het vermogen van een zonnepomp wordt gedefinieerd als het elektrisch verbruik onder nominale functioneringsomstandigheden. Opstarteffecten die minder dan 5 minuten duren, worden verwaarloosd. Zonnepompen die continu of minimaal in drie stappen worden gestuurd, worden beoordeeld als beschikkend over 50 % van het nominale elektrische vermogen van de zonnepomp.


(1)  Het is de bedoeling deze overgangsmethoden uiteindelijk te vervangen door geharmoniseerde normen. Wanneer zij beschikbaar komen zullen de referentienummers van deze geharmoniseerde normen worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie overeenkomstig de artikelen 9 en 10 van Richtlijn 2009/125/EG.

(2)  Defaultwaarde als de waarde niet op calorimetrische wijze is bepaald. Als alternatief kan, als de volumetrische massa en het zwavelgehalte bekend zijn (bv. door basisanalyse), de calorische benedenwaarde (Hi) worden bepaald aan de hand van de volgende formule:

Hi = 52,92 – (11,93 × ρ15) – (0,3 – S) in MJ/kg

(3)  Op EN15316-4-3, B gebaseerde methode.

(4)  Op ISO 9459-5 gebaseerde methode.