Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD betreffende de tenuitvoerlegging van de Europese Overeenkomst betreffende de regeling van bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart die is gesloten door de Europese Binnenvaart Unie (EBU), de Europese Schippersorganisatie (ESO) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) /* COM/2014/0452 final - 2014/0212 (NLE) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL 1.1. Doel De sectoriële sociale partners op EU-niveau op
het gebied van de binnenvaart (de Europese Binnenvaart Unie, de Europese
Schippersorganisatie en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers) hebben overeenkomstig
artikel 155, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
(VWEU) op eigen initiatief onderhandelingen gevoerd over een overeenkomst
inzake een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de
binnenvaart. Zij waren van mening dat Richtlijn 2003/88/EG[1] (de
arbeidstijdenrichtlijn) niet voldeed aan de behoeften van de sector. De onderhandelingen vonden plaats tussen
januari 2008 en november 2011. De Europese Overeenkomst inzake een aantal
aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart (hierna
"de overeenkomst" genoemd) werd op 15 februari 2012 gesloten. De
ondertekenende partijen legden de overeenkomst voor aan de Europese Commissie
en verzochten om uitvoering hiervan middels een besluit van de Raad op voorstel
van de Commissie overeenkomstig artikel 155, lid 2, VWEU. 1.2. Bestaande bepalingen met
betrekking tot het voorstel De arbeidstijd van mobiele werknemers in de
binnenvaart in de Europese Unie wordt geregeld door Richtlijn 2003/88/EG,
waarin gemeenschappelijke minimumnormen voor de organisatie van de arbeidstijd
met betrekking tot de dagelijkse en wekelijkse rustperioden, maxima voor de
wekelijkse arbeidstijd, de jaarlijkse vakantie en nachtarbeid zijn vastgelegd,
ten behoeve van de gezondheid en veiligheid van werknemers op het werk. De activiteiten van mobiele werknemers in
verschillende vervoerssectoren, met inbegrip van de binnenvaart, waren
oorspronkelijk uitgesloten van het toepassingsgebied van de
arbeidstijdenrichtlijn van 1993[2].
Deze werden door een wijzigingsrichtlijn van 2000 met ingang van 1 augustus
2003 onder dit toepassingsgebied gebracht[3].
In dat stadium was het, als gevolg van de verschillende arbeidsvoorwaarden en
de bijzondere kenmerken van hun activiteiten, echter niet mogelijk
overeenstemming te bereiken over het opnemen van al deze werknemers in het
toepassingsgebied van de algemene regels van de richtlijn inzake de minimale
dagelijkse en wekelijkse rustperioden of de begrenzing van de nachtarbeid.
Derhalve werd bepaald[4]
dat de lidstaten de nodige maatregelen moesten nemen om ervoor te zorgen dat
dergelijke werknemers recht hebben op "een passende rusttijd"[5], zonder deze te
kwantificeren. In artikel 14 van de arbeidstijdenrichtlijn[6] wordt echter het
vaststellen van meer specifieke voorschriften inzake de organisatie van de
arbeidstijd voor bepaalde beroepen of beroepswerkzaamheden middels andere
communautaire besluiten (EU-instrumenten) toegestaan. Dit voorstel voorziet in
dergelijke voorschriften voor mobiele werknemers in de binnenvaart. In de
overeenkomst die is gesloten door de sociale partners op het gebied van de
binnenvaart wordt rekening gehouden met de arbeidstijdenrichtlijn en worden
verschillende specifieke voorschriften voorgesteld die zijn afgestemd op de
specifieke kenmerken van de sector, met name met betrekking tot de
referentieperiode. Bovendien voorziet de overeenkomst in een minimumaantal
dagelijkse en wekelijkse rusturen en een maximumaantal uren nachtarbeid,
teneinde rekening te houden met de specifieke arbeidsvoorwaarden en de
specifieke kenmerken van de sector. De overeenkomst is van toepassing op
navigatiepersoneel (bemanningsleden) en boordpersoneel, heeft betrekking op
commercieel vracht- en personenvervoer en bevat specifieke bepalingen voor
seizoenarbeid op passagiersschepen. Zij geldt niet voor personen die voor eigen
rekening vaartuigen exploiteren (eigenaar-exploitanten). 1.3. Algemene context In de 28 EU-lidstaten zijn ongeveer 42 200 mensen
rechtstreeks werkzaam in de binnenvaart, waaronder 31 000 (73 %) mobiele
werknemers[7].
Ongeveer 9 650 bedrijven opereren in de binnenvaartsector. Het
westelijke deel van Europa wordt gedomineerd door kleine ondernemingen die één
vaartuig bezitten/exploiteren. Op de Donau daarentegen zijn eigenaars van één
schip met duwbak een uitzondering. In totaal zijn er meer dan 16 000 vaartuigen
in Europa (drogeladingvaart, tankvaart, sleepboten en duwboten). Meer dan 75 %
van de binnenvaart in de EU behelst grensoverschrijdend vervoer[8]. Op jaarbasis is het binnenvaartnetwerk van de
EU goed voor 140 miljard tonkilometer aan goederenvervoer. Het netwerk
bestaat uit ongeveer 37 000 km binnenwateren: rivieren, meren en
kanalen in twintig lidstaten. De binnenvaart is een stille, energie-efficiënte
wijze om goederen te vervoeren. Zij speelt een sleutelrol in de logistieke
organisatie van het vervoer van goederen van de Europese zeehavens naar hun
eindbestemming. Het energieverbruik per tonkilometer vervoerde goederen
bedraagt ongeveer 17 % van het verbruik van het wegvervoer en 50 % van
het verbruik van het vervoer per spoor[9]. Het ontbreken van Europese regels inzake
numerieke beperkingen op het aantal dagelijks, wekelijks en 's nachts gewerkte
uren door mobiele werknemers in de binnenvaart heeft geleid tot een grote
verscheidenheid aan nationale voorschriften, wat resulteerde in problemen voor
vervoersondernemingen en waardoor werknemers niet in alle gevallen voldoende
werden beschermd. De meeste mobiele werknemers in de binnenvaart hebben
onregelmatige arbeidspatronen in vergelijking met de werknemers aan wal. Omdat
zij aan boord van het schip leven en werken, brengen zij de rustperioden
meestal ook aan boord door. Zij zijn voor langere perioden van huis. Vaartuigen
worden normaal gesproken veertien uur per dag, vijf of zes dagen per week
geëxploiteerd, soms 24 uur achtereen. Perioden met een hoge werkdruk worden
gevolgd door perioden van rust en perioden met een lage werkdruk. De gemiddelde
arbeidstijd in de binnenvaartsector omvat meestal veel perioden van
inactiviteit (bijvoorbeeld ongeplande wachttijd bij sluizen of tijdens het
laden en lossen van het vaartuig), die ook 's nachts kunnen voorkomen. Soms
kunnen reizen langer duren dan gepland als gevolg van externe omstandigheden,
zoals het tij op tijrivieren en de weersomstandigheden. Dit geldt ook voor hotelpersoneel dat werkzaam
is in de riviercruisesector van de binnenvaart. Een typisch riviercruiseschip
met 150 passagiers heeft een bemanning van zes tot acht personen en nog eens
dertig werknemers op de hotelafdeling[10].
Aangezien het seizoen in de passagiersvaart ongeveer acht maanden duurt, is het
hotelpersoneel lang van huis weg. In de "Marktobservatie 12 –
Conjunctuuranalyse herfst 2010"[11],
die in opdracht van de Europese Commissie werd uitgevoerd, wordt de situatie
van het hotelpersoneel als volgt beschreven: "Voor het hotelpersoneel zijn er geen
collectieve kaderakkoorden, zodat de lonen op individuele basis worden
overeengekomen. Aangezien het seizoen in de passagiersvaart ongeveer acht
maanden duurt, is het personeel zeer lang van huis weg, zodat vakantiedagen
worden opgespaard en voor een groot deel in het naseizoen in de winter thuis
worden doorgebracht. De werknemers in dit segment maken vaak lange dagen. Ze
worden veelal ondergebracht in vrij kleine hutten, die zij vaak met soms wel
drie andere kamergenoten moeten delen, hetgeen al met al niet bepaald riant
is." 1.4. Samenhang met andere
beleidsgebieden en met de doelstellingen van de Unie De Europese Unie heeft zich ertoe verbonden te
blijven streven naar een omschakeling op minder energie-intensieve, schonere en
veiligere vervoersmodaliteiten. Samen met het spoorvervoer en het zeevervoer
over korte afstanden kan de binnenvaart een aanzienlijke bijdrage leveren aan
de duurzaamheid van het vervoerssysteem. In het tussentijdse voortgangsverslag
over de uitvoering van het Geïntegreerd Europees Actieplan voor de binnenvaart
(NAIADES)[12],
wees de Commissie opnieuw op het belang van de sociale dialoog in de sector en
erkende zij de onderhandelingen van de sociale partners over de arbeidstijd als
één van de voornaamste onderdelen van het hoofdstuk "banen en
vaardigheden" van NAIADES[13]. In september 2013 heeft de Europese Commissie
het NAIADES II-pakket, dat betrekking heeft op de periode 2014-2020, aangenomen[14]. Het pakket omvat een
mededeling waarin een actieprogramma voor de volgende gebieden is opgenomen:
hoogwaardige infrastructuur; kwaliteit dankzij innovatie; goede marktwerking;
milieukwaliteit dankzij geringe emissies; integratie van de binnenvaart in de
multimodale logistieke keten; en geschoolde arbeidskrachten en hoogwaardige
banen. Verder zijn het verbeteren van de kwaliteit
van banen en arbeidsvoorwaarden, en met name het herzien van de bestaande
wetgeving en het voorzien in een slimmer EU-rechtskader voor werkgelegenheid en
gezondheid en veiligheid op het werk belangrijke acties in het kader van
"Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen: een Europese bijdrage aan
volledige werkgelegenheid"[15]. Het zorgen voor eerlijke concurrentie en een
gelijk speelveld in de binnenvaartsector is in overeenstemming met het doel van
het Witboek inzake vervoer van 2011[16]
om een echte interne Europese vervoersruimte te creëren door alle barrières
tussen nationale systemen op te heffen. Een hogere mate van convergentie en de
handhaving van de sociale en andere normen is een integraal onderdeel van deze
strategie. In het werkdocument van de diensten van
Commissie bij het witboek wordt daarnaast het volgende bepaald: De sociale partners werken aan
aanbevelingen voor betere arbeids- en levensomstandigheden aan boord van
vaartuigen, aan regelingen voor specifieke arbeidstijden, communautaire
functieprofielen en bemanningsvoorschriften en de vaststelling van
minimumnormen voor scholing en opleiding alsook aan aanbevelingen ter
bestrijding van sociale dumping en oneerlijke concurrentie in de
binnenvaartsector. 2. RESULTATEN VAN DE
RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN HET ANALYTISCH DOCUMENT 2.1. Raadpleging van
belanghebbenden Artikel 155, lid 1, VWEU biedt de mogelijkheid
voor de sociale partners op EU-niveau om contractuele betrekkingen, met
inbegrip van overeenkomsten, aan te gaan wanneer zij dit wensen. Het VWEU
vereist niet dat zij andere partijen vooraf raadplegen. Omdat de Europese Overeenkomst inzake een
aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart op
eigen initiatief van de sociale partners is gesloten, moet de Commissie
beoordelen of EU-actie op dat vlak passend is. De diensten van de Commissie hebben een
analytisch document opgesteld dat bij dit voorstel is gevoegd, in overeenstemming
met de richtsnoeren inzake effectbeoordeling[17].
Dit document voorziet in een evenredige analyse waarin de sociaaleconomische
gevolgen van de uitvoering van de overeenkomst worden beoordeeld. In een extern
onderzoek naar de kosten en baten van de uitvoering van de overeenkomst[18] hebben de adviseurs de
relevante autoriteiten en de sociale partners in alle lidstaten in kaart
gebracht en verzocht om informatie over de nationale wetgeving inzake de
arbeidstijd in de binnenvaartsector en de mogelijke gevolgen van de uitvoering
van de overeenkomst die zij verwachten. 2.2. Analytisch document De ondertekenaars van de overeenkomst hebben die
voorgelegd aan de Europese Commissie en verzocht om tenuitvoerlegging ervan
middels een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie overeenkomstig
artikel 155, lid 2, VWEU. Wanneer de sociale partners gezamenlijk
verzoeken om de tenuitvoerlegging van hun overeenkomst door middel van een
besluit van de Raad op voorstel van de Commissie overeenkomstig artikel 155,
lid 2, VWEU, kan de Commissie het verzoek om de uitvoering van een
wetgevingshandeling goedkeuren of afwijzen, maar zij kan de tekst van de
overeenkomst niet wijzigen. De Commissie kan de sociale partners op EU-niveau
niet vragen hun overeenkomst autonoom uit te voeren, omdat dit, zoals bepaald
in artikel 155, lid 2, VWEU, de bevoegdheid van de sociale partners
is. Derhalve kan de Commissie kiezen uit slechts
twee mogelijkheden: 1. Niet voorstellen de overeenkomst uit te
voeren middels een besluit van de Raad overeenkomstig artikel 155, lid 2, VWEU
(het referentiescenario): de huidige EU-wetgeving,
Richtlijn 2003/88/EG betreffende de arbeidstijd en Richtlijn 94/33/EG
betreffende de bescherming van jongeren op het werk blijven van kracht voor
mobiele werknemers in de binnenvaart, maar er zal geen sectorspecifieke
wetgeving inzake arbeidstijd komen op Europees niveau. Het referentiescenario wordt sterk gekenmerkt
door de nationale wetgeving en de bestaande veiligheidsvoorschriften die zijn
vastgesteld overeenkomstig internationale overeenkomsten, zoals het Reglement
betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn[19] en dergelijke[20]. Derhalve verschilt de
nationale wetgeving en zal deze blijven verschillen in deze sector waarin
voornamelijk grensoverschrijdende activiteiten plaatsvinden. Er is op EU-niveau
niet voorzien in voorschriften uitgedrukt in tijdseenheden met
betrekking tot de minimale dagelijkse rusttijd, wekelijkse rusttijd, pauzes en
de maximumduur van nachtarbeid. Bovendien verschilt de werkingssfeer van de
nationale wetgeving in de verschillende lidstaten. In sommige lidstaten geldt
de wetgeving alleen voor navigatiepersoneel, en in sommige gevallen voor
zelfstandigen, maar niet voor boordpersoneel. In andere lidstaten is de
sectorale wetgeving inzake arbeidstijd van toepassing op zowel navigatie- als
boordpersoneel. 2. Voorstellen de overeenkomst uit te
voeren middels een besluit van de Raad overeenkomstig artikel 155, lid 2, VWEU:
Richtlijn 2003/88/EG betreffende de arbeidstijd en
Richtlijn 94/33/EG betreffende de bescherming van jongeren op het werk zullen
worden aangevuld met een richtlijn waarin wordt voorzien in meer specifieke
regels inzake bindende en gemeenschappelijke definities met betrekking tot de
organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart. De overeenkomst heeft betrekking op de
volgende gebieden: de beperking van de dagelijkse en de gemiddelde wekelijkse
arbeidstijd uitgedrukt in tijdseenheden, de referentieperiode, de
jaarlijkse vakantie, de definitie van werkdagen en rustdagen, bijzondere
bepalingen met betrekking tot seizoenarbeid op passagiersschepen, minimale
dagelijkse en wekelijkse rustperioden, pauzes, de maximale arbeidstijd bij
nachtarbeid, bijzondere bepalingen met betrekking tot de arbeidstijd voor
werknemers onder de 18 jaar, nalevingscontroles ("controles"),
noodsituaties, medische keuringen en het recht op overgang voor nachtarbeiders,
de bescherming van de veiligheid en gezondheid en arbeidspatronen. De overeenkomst voorziet in een bindende en
gemeenschappelijke definitie in tijdseenheden van de vereiste minimale
dagelijkse en wekelijkse rustperioden en van de maximale arbeidstijd per week
en 's nachts. De overeenkomst zal van toepassing zijn op
mobiele werknemers die vallen onder het navigatiepersoneel en het
boordpersoneel. In overeenstemming met de beperkingen van het VWEU zijn de
sociale partners geen bepalingen overeengekomen inzake de arbeidstijd voor
zelfstandigen. De overeenkomst bevat een voorschrift inzake
de toepassing van gunstigere bepalingen (paragraaf 17, punt 1). Dit
betekent dat er wanneer de nationale wetgeving of collectieve arbeidsovereenkomsten
momenteel bepalingen bevatten die een betere bescherming bieden, niets hoeft te
veranderen als gevolg van de uitvoering van de overeenkomst. Dit voorstel is in overeenstemming met de conclusies van het
analytische document wat betreft de rangschikking van de beleidsopties. De gevolgen van dit initiatief voor kmo's, met
name kleine en micro-ondernemingen, zijn beperkt. Kleine ondernemingen maken
een groot deel uit van de sector. Het aantal kleine ondernemingen is naar
verhouding groter in de Rijnregio dan in de Donauregio. Dit zijn voornamelijk
eigenaar-exploitanten, die vaartuigen voor eigen rekening exploiteren. De
overeenkomst is niet van toepassing op eigenaar-exploitanten. Tijdens de onderhandelingen over de
overeenkomst werden kmo's goed vertegenwoordigd door de ESO en behoorden hun
vertegenwoordigers tot de voornaamste voorstanders van de overeenkomst,
aangezien zij de overeenkomst zien als een kans om tot harmonisatie te komen
met mogelijk eenvoudigere regels inzake de arbeidstijd in de sector. De kmo's die onder de overeenkomst vallen
omdat zij mobiele werknemers in dienst hebben, zullen voornamelijk behoren tot
diegenen die de minste gevolgen van de overeenkomst zullen ondervinden. Zij
bezitten schepen die worden geëxploiteerd op de Rijn en de Donau in de
exploitatiewijzen A1 en A2[21],
waarvoor reeds bepaalde rusttijden vereist zijn (uit hoofde van de bepalingen
inzake de veiligheid van de scheepvaart). 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET
VOORSTEL 3.1 Rechtsgrond Artikel 155, lid 2, VWEU bepaalt: "De
tenuitvoerlegging van de op het niveau van de Unie gesloten overeenkomsten
geschiedt hetzij volgens de procedures en gebruiken die eigen zijn aan de
sociale partners en aan de lidstaten, hetzij, voor zaken die onder artikel 153
vallen, op gezamenlijk verzoek van de ondertekenende partijen, door een besluit
van de Raad op voorstel van de Commissie. Het Europees Parlement wordt hiervan
in kennis gesteld." De overeenkomst die is gesloten door de EBU,
de ESO en de ETF heeft betrekking op een aantal aspecten van de organisatie van
de arbeidstijd in de binnenvaart. Zij verwijst naar arbeidsvoorwaarden en bevat
bepalingen inzake de gezondheid en veiligheid van werknemers, een onderwerp dat
valt onder artikel 153, lid 1, onder a), van de VWEU. Dit is één
van de gebieden waarop de Raad met gekwalificeerde meerderheid kan besluiten.
Bijgevolg vormt artikel 155, lid 2, de passende rechtsgrond voor het
voorstel van de Commissie. In haar mededeling "De aanpassing en de
bevordering van de sociale dialoog op communautair niveau"[22] benadrukt de Commissie
dat zij "alvorens zij een wetgevingsvoorstel tot tenuitvoerlegging van een
overeenkomst aan de Raad voorlegt (…) een beoordeling uitvoert; zij overweegt
daarbij in hoeverre de partijen die de overeenkomst hebben gesloten,
representatief zijn en hoe hun mandaat luidt, en zij gaat voor elke clausule in
de overeenkomst na, of deze in overeenstemming is met het Gemeenschapsrecht en
de bepalingen inzake kleine en middelgrote ondernemingen". Deze beoordeling volgt hieronder. 3.2 Beoordeling van de
overeenkomst 3.2.1 Representativiteit van de
partijen die de overeenkomst sluiten en hun mandaat De legitimiteit van de sociale partners die
moeten worden geraadpleegd en het recht moeten krijgen om overeenkomsten te
sluiten die waarschijnlijk door een besluit van de Raad ten uitvoer zullen
worden gelegd, is gebaseerd op hun representativiteit. De ondertekenende partijen bij de overeenkomst
zijn de Europese Binnenvaart Unie (EBU), de Europese Schippersorganisatie (ESO)
en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF). Deze drie organisaties
zijn de leden van het Comité voor de sectoriële dialoog voor de binnenvaart dat
is opgericht overeenkomstig het besluit van de Commissie van 20 mei 1998[23] betreffende de
oprichting van Comités voor de sectoriële dialoog tussen de sociale partners op
Europees niveau. De Commissie beoordeelt regelmatig de representativiteit van
de sociale partners die deelnemen aan de Europese sociale dialoog aan de hand
van externe studies. De meest recente studie met betrekking tot de
representativiteit voor de binnenvaart, uitgevoerd door de Europese Stichting
tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound), een
tripartiete instantie, is gepubliceerd in 2010[24]. De door de ondertekenende partijen verstrekte
informatie bevestigt dat zij tot een specifieke sector behoren en dat zij op
Europees niveau zijn georganiseerd. Bovendien bestaan ze uit organisaties die
op zichzelf een integrerend en erkend onderdeel zijn van de structuren voor
sociale partners van de lidstaten, bezitten zij het vermogen overeenkomsten te
sluiten en zijn zij representatief voor een aantal lidstaten. Tot slot hebben
ze de noodzakelijke structuren om hun doeltreffende deelneming aan het werk van
de Comités voor de sectoriële dialoog mogelijk te maken. De door deze organisaties ondertekende
overeenkomst heeft betrekking op een aantal aspecten van de organisatie van de
arbeidstijd van mobiele werknemers in de binnenvaart. De ondertekenende
partijen hebben informatie verstrekt over hun representatieve status, waaruit
kan worden afgeleid dat zij voldoende representatief zijn voor mobiele
werknemers in de binnenvaart en hun werkgevers, zowel in het goederen- als
passagiersvervoer. Aan de kant van de werkgevers vertegenwoordigt
de EBU[25]
nationale brancheorganisaties in de binnenvaart (goederen- en
passagiersvervoer) in acht EU-lidstaten[26]
en vertegenwoordigt de ESO[27]
particuliere binnenvaartondernemers (zelfstandige schippers) in vijf lidstaten[28]. Samen hebben deze
twee organisaties leden in negen lidstaten. In de studie met betrekking tot de
representativiteit werd het belang van de EBU en de ESO als voornaamste
Europese stem van de ondernemingen in de sector bevestigd, hoewel beide
organisaties slechts een deel van de EU-lidstaten onder hun paraplu hebben via
gelieerde ondernemingen in deze lidstaten. Aan de kant van de vakbonden werd de
overeenkomst ondertekend door de ETF[29],
waarvan de afdeling binnenvaart vakbondsfunctionarissen en vertegenwoordigers
van de nationale vakbonden voor de vervoerssector verenigt teneinde de belangen
van de werknemers in de sector te beschermen (goederen- en passagiersvervoer en
met name hotel- en cruiseschepen). De ETF vertegenwoordigt
werknemersorganisaties in de binnenvaart in zeventien lidstaten[30]; de meeste van deze
organisaties zijn betrokken bij de collectieve onderhandelingen op nationaal
niveau. Gezien het feit dat de EBU, ESO en ETF niet in
alle EU-lidstaten leden hebben, hebben zij in november 2009, omwille van de
transparantie van het onderhandelingsproces, een gezamenlijke brief verstuurd
aan de ministeries van vervoer en arbeid van alle lidstaten, waarin zij deze
ministeries informeren over de kerninhoud van hun onderhandelingen en hen
verzoeken de informatie te doen toekomen aan de relevante nationale sociale
partners. Er schijnen geen officiële reacties op deze brief te zijn geweest. In de studie met betrekking tot de
representativiteit die werd uitgevoerd door Eurofound werden geen andere
sectoriële sociale partners geïdentificeerd die waren georganiseerd op Europees
niveau. De Commissie concludeert derhalve dat de EBU,
de ESO en de ETF de enige EU-brede organisaties zijn die representatief zijn
voor zowel werkgevers als werknemers in de binnenvaartsector. In een brief aan de Commissie van 16 maart
2012 bevestigden de ondertekenende partijen bij de overeenkomst dat zij een
mandaat hadden gekregen van hun nationale aangesloten organisaties om te
onderhandelen over de overeenkomst en deze te sluiten. Kortom, de ondertekenende partijen bij de
overeenkomst zijn voldoende representatief voor de binnenvaart in het algemeen,
alsook voor de werknemers en werkgevers op wie de bepalingen van de
overeenkomst mogelijk van toepassing zullen zijn, en hebben een mandaat
gekregen van hun nationale leden om te onderhandelen over de overeenkomst en
deze te sluiten. 3.2.2 Wettigheid van de clausules
van de overeenkomst De Commissie heeft alle clausules van de
overeenkomst bestudeerd en is tot de conclusie gekomen dat zij niet in strijd
zijn met het EU-recht. De verplichtingen die zouden worden opgelegd
aan de lidstaten vloeien niet direct voort uit de overeenkomst tussen de
sociale partners; zij zouden het resultaat zijn van de uitvoering hiervan
middels een besluit van de Raad. De inhoud van de overeenkomst blijft binnen de
in artikel 153, lid 1, VWEU genoemde gebieden. Paragraaf 17 van de overeenkomst bevat een
non-regressieclausule, die het bestaande niveau van bescherming van werknemers
waarborgt. Bovendien zijn de noodzakelijke waarborgen van het acquis opgenomen
in het voorstel voor een richtlijn van de Raad (gunstigere bepalingen en
non-regressie – zie artikel 2). 3.3 Subsidiariteit en
evenredigheid Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing
voor zover het voorstel geen gebieden bestrijkt die onder de exclusieve
bevoegdheid van de EU vallen. Het voorstel voorziet in "meer specifieke
voorschriften", zoals bedoeld in artikel 14 van de arbeidstijdenrichtlijn.
Artikel 14 bepaalt dat "communautaire besluiten" nodig zijn om
dergelijke voorschriften vast te stellen. De doelstelling van het voorstel kan
derhalve alleen op EU-niveau worden verwezenlijkt. Een EU-optreden is eveneens gerechtvaardigd
vanwege het feit dat de binnenvaart een grotendeels internationale
vervoerswijze is, die voornamelijk bestaat uit grensoverschrijdende
activiteiten op het Europese binnenvaartnetwerk. Ter voorkoming van oneerlijke
concurrentie als gevolg van grote verschillen tussen voorschriften inzake
arbeidstijd in verschillende lidstaten is het nodig om op EU-niveau
minimumnormen vast te stellen met betrekking tot de arbeidstijd in deze sector. Deze noodzaak blijkt ook uit het feit dat de
sociale partners overeenkomstig artikel 155, lid 1, VWEU een
overeenkomst hebben gesloten op EU-niveau en hebben verzocht om uitvoering van
deze overeenkomst middels een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie
overeenkomstig artikel 155, lid 2, VWEU. Specifieke voorschriften van deze aard
zijn reeds in verschillende richtlijnen vastgesteld voor mobiele
vervoerswerknemers in de burgerluchtvaart[31],
werknemers die grensoverschrijdende diensten in de spoorwegsector verrichten[32] en voor zeevarenden[33], op grond van Europese
overeenkomsten tussen de sociale partners voor de betrokken sectoren. Het voorstel is derhalve in overeenstemming
met het subsidiariteitsbeginsel. De voorgestelde richtlijn voldoet aan het
evenredigheidsvereiste daar zij uitsluitend de doelstellingen die dienen te
worden bereikt en minimumnormen vaststelt. Het voorstel laat dus ruimte voor
flexibiliteit ten aanzien van de keuze van de concrete uitvoeringsmaatregelen. 3.4 Keuze van instrumenten Het gekozen instrument is een richtlijn. De
term "besluit" van artikel 155, lid 1, VWEU is algemeen
bedoeld, zodat voor één van de wetgevingsinstrumenten van artikel 288 VWEU
kan worden gekozen. Het is aan de Commissie het meest geschikte van de drie
bindende instrumenten als bedoeld in dat artikel (een verordening, richtlijn of
besluit) voor te stellen. Artikel 296 VWEU bepaalt: "Wanneer de
Verdragen niet bepalen welk soort van handeling moet worden vastgesteld, maken
de instellingen zelf per afzonderlijk geval een keuze, met inachtneming van de
toepasselijke procedures en van het evenredigheidsbeginsel." In het onderhavige geval is het gezien de aard
en inhoud van de tekst van de sociale partners duidelijk dat deze overeenkomst
in aanmerking komt voor toepassing door middel van bepalingen die door de
lidstaten en/of sociale partners in nationaal recht moeten worden omgezet. Het
meest geschikte instrument is derhalve een richtlijn van de Raad. Voorts is de Commissie van mening dat de
overeenkomst geen deel moet uitmaken van het voorstel, maar daaraan moet worden
gehecht. 3.5 Verstrekking van gegevens aan
het Europees Parlement Krachtens artikel 155, lid 2, VWEU moet het
Europees Parlement ervan in kennis worden gesteld wanneer een Europese
overeenkomst wordt uitgevoerd middels een besluit van de Raad. De Commissie heeft haar voorstel toegezonden
aan het Europees Parlement, zodat het, indien het zulks wenselijk acht, zijn
advies aan de Commissie en de Raad kan mededelen. 3.6 Inhoud van het voorstel De structuur van het voorstel is als volgt: Artikel 1 Dit artikel beperkt zich tot het bindend maken
van de tussen de sociale partners gesloten overeenkomst, hetgeen het doel is
van een besluit van de Raad krachtens artikel 155, lid 2, VWEU. Artikel 2 In artikel 2 is bepaald dat de richtlijn
alleen minimumvoorschriften bevat en dat de lidstaten op het betrokken gebied
voor de werknemers gunstigere regels kunnen vaststellen. Het doel van dit
artikel is de al bereikte niveaus van bescherming van werknemers expliciet te
waarborgen en ervoor te zorgen alleen de gunstigere normen van
arbeidsbescherming van toepassing zijn. Artikelen 3 tot en met 6 De artikelen 3 tot en met 6 bevatten de
gebruikelijke bepalingen met betrekking tot de omzetting in de nationale
wetgeving van de lidstaten, met inbegrip van de verplichting te zorgen voor
doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties. Artikel 5 geeft aan op
welke datum de richtlijn in werking zal treden. 3.7 Gedetailleerde uitleg van de
bepalingen van de bijlage bij het voorstel Clausule 1 (toepassingsgebied) Deze clausule maakt duidelijk dat de
overeenkomst van toepassing is op mobiele werknemers die werkzaam zijn als lid
van de bemanning of als boordpersoneel op een vaartuig dat wordt geëxploiteerd
in de commerciële binnenvaart. Clausule 1, punt 2, bepaalt dat
eigenaar-exploitanten niet onder de overeenkomst vallen zelfs wanneer zij voor
de sociale zekerheid worden beschouwd als werknemers in hun eigen onderneming. In clausule 1, punt 3, wordt de relatie tussen
deze overeenkomst en de nationale en internationale bepalingen inzake de
rusttijden ten behoeve van de veiligheid in de scheepvaart verduidelijkt. Als
er verschillen bestaan tussen deze bepalingen, worden die bepalingen toegepast
die gunstiger zijn voor de bescherming van de gezondheid en veiligheid van
werknemers. Clausule 1, punt 4, bepaalt dat mobiele
werknemers die werken op een vaartuig op het grondgebied van een EU-lidstaat
buiten de commerciële binnenvaartsector en wier arbeidsvoorwaarden worden
beheerst door een collectieve arbeidsovereenkomst, onder bepaalde voorwaarden
onder deze overeenkomst kunnen vallen.
Clausule 2 (definities) In de overeenkomst worden verschillende termen
gehanteerd: vaartuig, passagiersschip, arbeidstijd, rusttijd, rustdag,
binnenvaartondernemer, dienstrooster, nachttijd, nachtarbeider, werknemer in
ploegendienst, boordpersoneel, mobiele werknemer en seizoen. Clausule 2
definieert deze termen voor de toepassing van deze overeenkomst.
Clausule 3 (arbeidstijd en referentieperiode) Clausule 3, punt 1, stelt een
dagelijkse standaardarbeidstijd van acht uur vast. Clausule 3, punt 2,
voorziet in een gemiddelde wekelijkse arbeidstijd van 48 uur, overeenkomstig
artikel 6 van de arbeidstijdenrichtlijn. Clausule 3, punt 2, bepaalt dat de
referentieperiode maximaal twaalf maanden bedraagt. De referentieperiode is de
periode waarin de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd wordt berekend. Clausule 3, punt 3, stelt vast dat de
maximale arbeidstijd derhalve 2 304 uur bedraagt. De jaarlijkse vakantie
en het ziekteverlof worden hierbij niet meegerekend. Als de arbeidsverhouding
minder lang duurt dan de referentieperiode wordt de maximaal toegestane
arbeidstijd pro rata berekend.
Clausule 4 (dagelijkse en wekelijkse arbeidstijd) Clausule 4, punt 1, stelt een maximale
arbeidstijd vast voor een periode van 24 uur en de maximale arbeidstijd voor
een periode van zeven dagen. Clausule 4, punt 2, voorziet in een
begrenzing van de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd van 72 uur binnen een
periode van vier maanden in het geval van een gespecificeerd dienstrooster.
Deze bepaling houdt rekening met de bestaande dienstroosters in de sector en de
lange perioden van inactiviteit die aan boord worden doorgebracht.
Clausule 5 (arbeids- en rustdagen) De arbeidspatronen in de binnenvaartsector variëren. In veel gevallen
werken mobiele werknemers een aantal dagen achtereen op een vaartuig om een
rustperiode thuis door te kunnen brengen. Clausule 5, punt 1, stelt het maximum
vast: er mag niet langer dan 31 dagen achtereen worden gewerkt. Clausule 5, punt 2, voorziet in
voorschriften voor een 1-op-1-patroon, dat betekent dat een werknemer hetzelfde
aantal rustdagen als werkdagen heeft. In dit patroon wordt een aantal
opeenvolgende werkdagen gevolgd door hetzelfde aantal rustdagen. Onder de
vermelde voorwaarden zijn uitzonderingen op deze regel mogelijk. In clausule 5, punt 3,
wordt een methode vastgesteld voor de berekening van het minimumaantal
opeenvolgende rustdagen wanneer het arbeidspatroon meer werkdagen dan rustdagen
telt. Deze rustdagen moeten onmiddellijk na de opeenvolgende werkdagen worden
toegekend.
Clausule 6 (seizoenarbeid op passagiersschepen) Met het oog op de bijzondere aard van de seizoenarbeid op
passagiersschepen zijn in paragraaf 6 maximale arbeidstijden vastgesteld:
12 uur in een periode van 24 uur en 72 uur in een periode van zeven dagen, die
kunnen worden toegepast op alle mobiele werknemers op passagiersschepen. Clausule 6, punt 2, bepaalt dat aan
werknemers 0,2 rustdagen per werkdag worden toegekend. In een periode van 31
dagen moeten ten minste twee rustdagen worden toegekend. Clausule 6, punt 3, bepaalt dat rustdagen
moeten worden toegekend en dat het gemiddelde maximum van 48 wekelijkse
arbeidsuren in acht moet worden genomen overeenkomstig de collectieve overeenkomsten
of, bij gebreke daarvan, de nationale wetgeving. Clausule 7
(rusttijden) Ter bescherming van gezondheid en veiligheid van werknemers worden in
deze clausule rustperioden vastgesteld, uitgedrukt in tijdseenheden: 10 uur in
een periode van 24 uur en 84 uur in een periode van zeven dagen. Clausule 8
(pauzes) Paragraaf 8 geeft elke werknemer wiens dagelijkse arbeidstijd meer dan
zes uur bedraagt het recht op een pauze. De duur en de voorwaarden waaronder
pauzes worden toegekend, worden bepaald door een collectieve
arbeidsovereenkomst of, bij gebreke daarvan, door de nationale wetgeving. Clausule 9
(maximale arbeidstijd binnen de nachttijd) Op basis van een nachttijd van zeven uur wordt in deze clausule de
arbeidstijd tijdens de nachttijd beperkt tot 42 uur per periode van zeven
dagen. Clausule 10
(jaarlijkse vakantie) Clausule 10 stelt een minimumperiode van jaarlijkse vakantie
vast van ten minste vier weken, die niet door een financiële vergoeding kan
worden vervangen, behalve ingeval van beëindiging van het dienstverband. Deze
paragraaf stemt overeen met artikel 7 van de arbeidstijdenrichtlijn, dat
reeds van toepassing is op mobiele werknemers. Clausule 11 (bescherming van minderjarigen) Mobiele werknemers in de binnenvaart die jonger zijn dan 18 jaar zullen
blijven vallen onder Richtlijn 94/33/EG betreffende de bescherming van jongeren
op het werk[34]. Clausule 11, punt 2, geeft lidstaten de mogelijkheid nachtarbeid
door jongeren gedurende een periode die is verboden bij Richtlijn 94/33/EG goed
te keuren, als zij ouder zijn dan 16 jaar en niet langer onder de door de
nationale wetgeving opgelegde voltijdse leerplicht vallen. De nachtarbeid moet
noodzakelijk zijn voor hun opleiding en is alleen toegestaan indien er
voldoende compenserende rusttijd wordt toegekend en de doelstellingen van
artikel 1 van Richtlijn 94/33/EG niet in het gedrang komen. Clausule 12 (controle) In clausule 12, punt 1, is bepaald dat registers moeten worden
bijgehouden van de dagelijkse en wekelijkse arbeidstijd van elke werknemer om
te controleren of de bepalingen inzake arbeidstijd van deze overeenkomst worden
nageleefd (clausules 3-7, 9-11 en 13). Clausule 12, punt 2, vereist dat werktijdregisters (notities) ten
minste tot het einde van de referentieperiode aan boord worden bijgehouden. Clausule 12, punt 3, bepaalt dat deze registers op gezette tijden
worden gecontroleerd en goedgekeurd door zowel de werkgever als de werknemer. In clausule 12, punt 4, wordt de minimale informatie die een dergelijk
register moet bevatten, vastgelegd. Clausule 12, punt 5, bepaalt dat werknemers een kopie van hun
goedgekeurde notities moeten krijgen en dat zij deze één jaar moeten bewaren. Clausule 13 (noodsituaties) Clausule 13, punt 1, bepaalt dat de kapitein of zijn plaatsvervanger in
noodsituaties kan verlangen dat werknemers extra uren werken wanneer dit nodig
is voor de veiligheid van personen en vracht of het schip zelf, of om bijstand te
verlenen aan personen of schepen in nood. Clausule 13, punt 2, bepaalt dat de kapitein of zijn plaatsvervanger in
een dergelijke situatie kan verlangen dat werknemers extra uren werken totdat
de normale situatie is hersteld. Clausule 13, punt 3, verplicht de schipper of de vertegenwoordiger van
de schipper om aan alle werknemers die tijdens een geplande rusttijd hebben
gewerkt zo spoedig mogelijk na herstel van de normale situatie een voldoende
compenserende rustperiode toe te kennen. Clausule 14 (medische keuring) Clausule 14, punt 1, regelt het recht van alle werknemers op een
jaarlijkse kosteloze medische keuring. Bij deze medische keuring moet
bijzondere aandacht worden besteed aan aandoeningen en symptomen die het
resultaat zouden kunnen zijn van werk aan boord met minimale dagelijkse rusttijdenperioden
en/of minimale rustdagen als bedoeld in de clausules 5 en 6 van de
overeenkomst. Clausule 14, punt 2, regelt het recht van nachtarbeiders om over
te gaan op dagarbeid wanneer zij gezondheidsproblemen hebben die verband houden
met nachtwerk. In clausule 14, punt 3 en 4, is bepaald dat bij de gratis
jaarlijkse medische keuring het medisch geheim moet worden gerespecteerd en dat
de keuring in het kader van het nationale gezondheidsstelsel kan worden
uitgevoerd. Clausule 15 (bescherming van de veiligheid
en gezondheid) Clausule 15, punt 1, geeft nachtarbeiders en werknemers in
ploegendienst het recht op veiligheids- en gezondheidsbescherming die op de
aard van hun werk is afgestemd. Clausule 15, punt 2, bepaalt dat de beschermings- en
preventiediensten of -voorzieningen voor de gezondheid en veiligheid van
nachtarbeiders en werknemers in ploegendienst gelijkwaardig moeten zijn aan die
welke voor andere werknemers gelden. Deze voorzieningen en diensten moeten te
allen tijde beschikbaar zijn. De bepalingen van clausule 15 stemmen
overeen met artikel 12 van de arbeidstijdenrichtlijn, dat reeds van
toepassing is op mobiele werknemers. Clausule 16 (arbeidspatronen) Deze clausule heeft betrekking op
situaties waarin de werkgever de werkzaamheden volgens een bepaald rooster wil
indelen. In dit geval moet rekening worden gehouden met het beginsel van de
aanpassing van de arbeid aan de mens, teneinde monotone en tempogebonden
arbeid, afhankelijk van het soort werk en de gezondheids- en
veiligheidsvoorschriften, te verlichten. Deze bepaling stemt overeen met artikel
13 van de arbeidstijdenrichtlijn, dat van toepassing is op mobiele werknemers. Clausule 17 (slotbepalingen) Deze clausule
bevat een bepaling inzake gunstigere bepalingen: De lidstaten mogen
gelijkwaardige of gunstigere bepalingen dan in de overeenkomst handhaven of
invoeren. Clausule
17, punt 2, bevat een non-regressieclausule en clausule 17, lid 3, bepaalt
dat sociale partners, in het kader van het Europees Comité voor de sociale
dialoog voor de binnenvaartsector, de tenuitvoerlegging en toepassing van de
overeenkomst controleren, met name met betrekking tot de gezondheid en
veiligheid op het werk. Clausule 17, punt 4, voorziet in een evaluatie
van de bepalingen van deze overeenkomst door de ondertekenaars van de
overeenkomst, twee jaar na het einde van de uitvoeringstermijn zoals bedoeld in
artikel 4 van dit voorstel.
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING Het voorstel heeft geen gevolgen voor de
EU-begroting. 5. AANVULLENDE INFORMATIE De lidstaten moeten de Commissie de tekst van
de nationale bepalingen ter omzetting van de richtlijn en een concordantietabel
met die bepalingen en deze richtlijn doen toekomen. Er is vaak geen specifieke wetgeving in de
lidstaten die uitdrukkelijk van toepassing is op de categorieën werknemers die
onder deze richtlijn vallen. Daarom is de nationale wetgeving van de lidstaten
met betrekking tot de aangelegenheden die onder het voorstel vallen vaak
opgenomen in een aantal verschillende wetteksten (arbeidsrecht, gezondheids- en
veiligheidswetgeving, sectorspecifieke, niet-limitatieve bepalingen), waardoor
een systematische aanpak en interpretatie noodzakelijk zullen zijn. Het voorstel bevat ook een aantal elementen
die tot dusver niet werden bestreken, omdat die uit hoofde van artikel 20
van de arbeidstijdenrichtlijn werden vrijgesteld van de algemene bepalingen
hiervan. Ondubbelzinnige informatie over de omzetting van deze nieuwe
bepalingen en oplossingen is nodig om de naleving van de minimumnorm van het
voorstel te waarborgen. Deze informatie zal de Commissie in staat stellen de
uitvoering van de voorschriften van de richtlijn te waarborgen, die zijn
bedoeld om de gezondheid en veiligheid van werknemers te beschermen, meer
flexibiliteit te bieden voor de ondernemingen en een eerlijke concurrentie
tussen ondernemingen te bevorderen. De geschatte extra administratieve last van
het indienen van toelichtende documenten is niet onevenredig (het is eenmalig
en er zijn niet veel organisaties bij betrokken). Deze documenten kunnen efficiënter
worden opgesteld door de lidstaten. Gezien het bovenstaande wordt voorgesteld dat
de lidstaten zich ertoe verbinden de Commissie in kennis te stellen van hun
omzettingsmaatregelen door één of meer documenten over te leggen waarin de het
verband tussen de onderdelen van de richtlijn en de overeenkomstige delen van
de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. 2014/0212 (NLE) Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD betreffende de tenuitvoerlegging van de
Europese Overeenkomst betreffende de regeling van bepaalde aspecten van de
organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart die is gesloten door de
Europese Binnenvaart Unie (EBU), de Europese Schippersorganisatie (ESO) en de
Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) (Voor de EER relevante tekst) DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 155, lid 2, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Overwegende hetgeen volgt: (1) Werkgevers en werknemers
(hierna: "de sociale partners") mogen, overeenkomstig artikel 155,
lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
gezamenlijk verzoeken dat door hen op communautair niveau gesloten
overeenkomsten ten uitvoer worden gelegd door een besluit van de Raad op
voorstel van de Commissie. (2) De Europese Binnenvaart Unie
(EBU), de Europese Schippersorganisatie (ESO) en de Europese Federatie van
Vervoerswerknemers (ETF) hebben de Commissie in kennis gesteld van hun wens
onderhandelingen te beginnen overeenkomstig artikel 155, lid 1, VWEU
met het oog op het sluiten van een overeenkomst op communautair niveau. (3) Op 15 februari 2012 hebben de
EBU, de ESO en de ETF een Europese Overeenkomst betreffende de regeling van
bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart
(hierna: "de overeenkomst") gesloten. (4) De overeenkomst bevatte een
gemeenschappelijk verzoek aan de Commissie om de overeenkomst uit te voeren
middels een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie, overeenkomstig
artikel 155, lid 2, van het Verdrag. (5) Het meest geschikte
instrument voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomst is een richtlijn in de
zin van artikel 288 van het Verdrag. (6) De Commissie heeft haar
voorstel voor een richtlijn opgesteld overeenkomstig haar mededeling van 20 mei
1998 over de aanpassing en bevordering van de sociale dialoog op communautair
niveau[35],
rekening houdend met de representatieve status van de ondertekenende partijen
bij de overeenkomst en de wettigheid van elke clausule in de overeenkomst. (7) Met betrekking tot de in de
overeenkomst gebruikte maar daarin niet specifiek gedefinieerde termen laat
deze richtlijn de lidstaten de vrijheid om deze overeenkomstig de nationale
wetgeving en usances te definiëren, zoals dat het geval is voor de overige
richtlijnen inzake sociaal beleid waarin soortgelijke termen worden gebruikt,
mits deze definities de inhoud van de overeenkomst respecteren. (8) De lidstaten kunnen de
sociale partners, indien deze daarom gezamenlijk verzoeken, belasten met de
tenuitvoerlegging van deze richtlijn, op voorwaarde dat de lidstaten alle
nodige maatregelen treffen om de in deze richtlijn voorgeschreven resultaten te
allen tijde te kunnen waarborgen. (9) Richtlijn 2003/88/EG van het
Europees Parlement en de Raad[36]
stelt minimumvoorschriften vast inzake de gezondheid en veiligheid op het
gebied van de organisatie van de arbeidstijd, met inbegrip van de arbeidstijd
van werknemers in de binnenvaart. (10) Deze richtlijn en de
overeenkomst stellen meer specifieke voorschriften vast voor de organisatie van
de arbeidstijd van mobiele werknemers in de binnenvaart, zoals bedoeld in
artikel 14 van Richtlijn 2003/88/EG. (11) De voorschriften van deze
richtlijn moeten van toepassing zijn onverminderd de bestaande communautaire
bepalingen die specifieker zijn of een hoger niveau van bescherming voor
mobiele werknemers in de binnenvaart bieden. (12) Deze richtlijn mag niet worden
gebruikt als rechtvaardiging voor een verlaging van het algemene
beschermingsniveau van de werknemers in de sectoren waarop de overeenkomst
betrekking heeft. (13) In deze richtlijn en in de
overeenkomst worden minimumnormen vastgelegd. De lidstaten en de sociale
partners mogen gunstigere bepalingen handhaven of invoeren. (14) De Commissie heeft het
Europees Parlement overeenkomstig artikel 155, lid 2, VWEU, in kennis
gesteld door toezending van de tekst van haar voorstel voor een richtlijn met
daarin de overeenkomst. (15) In deze richtlijn worden
de fundamentele rechten en beginselen geëerbiedigd die worden erkend in het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in het bijzonder in artikel
31. (16) Aangezien de doelstellingen
van deze richtlijn, die is bedoeld om de gezondheid en veiligheid van
werknemers in een overwegend grensoverschrijdende sector te beschermen, niet
voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt en beter op
communautair niveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Europese Unie,
overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel als uiteengezet in artikel 5,
lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, maatregelen vaststellen.
Overeenkomstig het in artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende
de Europese Unie neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet
verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. (17) De uitvoering van de
overeenkomst draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 151
VWEU bedoelde doelstellingen. (18) Overeenkomstig de gezamenlijke
politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken
van 28 september 2011[37]
hebben de lidstaten zich ertoe verbonden in verantwoorde gevallen de
kennisgeving van omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer
stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de
overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht.
Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke
stukken gerechtvaardigd, HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN
VASTGESTELD: Artikel 1 Deze richtlijn dient ter uitvoering van de
Europese Overeenkomst betreffende de regeling van bepaalde aspecten van de
organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart, gesloten op 15 februari
2012 door de Europese Binnenvaart Unie (EBU), de Europese Schippersorganisatie
(ESO) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF), als vastgesteld in
de bijlage, op grond van artikel 155, lid 2, van het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie. Artikel 2 1. De lidstaten kunnen
gunstigere voorschriften dan de in deze richtlijn opgenomen voorschriften
handhaven of invoeren. 2. De tenuitvoerlegging van deze
richtlijn vormt in geen enkel geval een rechtvaardiging voor een verlaging van
het algemene beschermingsniveau van de werknemers op de onder deze richtlijn
vallende gebieden. Dit doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten en de
sociale partners om in het licht van de ontwikkelingen andersluidende
wettelijke, bestuursrechtelijke en contractuele bepalingen aan te nemen dan die
welke op het tijdstip van de goedkeuring van deze richtlijn van kracht zijn,
mits wordt voldaan aan de minimumeisen van deze richtlijn. 3. De toepassing en
interpretatie van deze richtlijn laat andere communautaire of nationale
bepalingen, gebruiken of praktijken die de betrokken werknemers gunstigere
voorwaarden bieden, onverlet. Artikel 3 De lidstaten bepalen welke sancties van
toepassing zijn wanneer op basis van deze richtlijn ingevoerde nationale
bepalingen worden overtreden. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en
afschrikkend zijn. Artikel 4 1. De lidstaten doen de nodige
wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op
31 december 2016 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst
van die bepalingen onverwijld mede. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen,
wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze
richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de
lidstaten. 2. De lidstaten delen de
Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die
zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. Artikel 5 Deze richtlijn treedt in werking op de
twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad
van de Europese Unie. Artikel 6 Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Brussel, Voor
de Raad De
voorzitter [1] Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van
de arbeidstijd, PB L 299 van 18.11.2003, blz. 9-19. [2] Artikel 1, lid 3, van Richtlijn 93/104/EG betreffende
een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, PB L 307 van
13.12.1993, blz. 18 ("de richtlijn van 1993"). [3] Artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2000/34/EG van het
Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 93/104/EG van de Raad
betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd om de van
deze richtlijn uitgesloten sectoren en activiteiten te bestrijken, PB L 195 van
1.8.2000, blz. 41 ("de richtlijn van 2000"). [4] Zie de overwegingen 3 tot en met 11 van de richtlijn van
2000, en artikel 17 bis, zoals ingevoegd door de richtlijn van 2000 (dat
overeenstemt met artikel 20 van de arbeidstijdenrichtlijn). [5] Zoals omschreven in artikel 2, lid 9, van de
arbeidstijdenrichtlijn. [6] Artikel 14 van Richtlijn 2003/88/EG komt overeen met
artikel 14 van de richtlijn van 1993; zie voor de interpretatie het arrest van
4 oktober 2001 in zaak C-133/00, Bowden tegen Tuffnells Parcels Express. [7] "Study on the expected impacts of the
implementations of the European Agreement on working time in inland waterway
transport — a comparison with the status quo", Ecorys, 2013. [8] Mededeling van de Commissie "Naar een hoogwaardige
binnenvaart – NAIADES II", COM(2013) 623 definitief. [9] http://ec.europa.eu/transport/modes/inland/index_en.htm. [10] Marktobservatie 12 – Conjunctuuranalyse herfst 2010, CCR. http://www.ccr-zkr.org/files/documents/om/om10II_nl.pdf.
[11] Ibid. [12] Mededeling van de Commissie betreffende het bevorderen van
de binnenvaart "NAIADES" – Geïntegreerd Europees Actieplan voor de
binnenvaart, COM(2006) 6 definitief. [13] SEC(2011) 453 definitief. [14] Mededeling van de Commissie "Naar een hoogwaardige
binnenvaart – NAIADES II", COM(2013) 623 definitief. [15] Mededeling van de Commissie "Een agenda voor
nieuwe vaardigheden en banen: een Europese bijdrage aan volledige
werkgelegenheid", COM(2010) 682 definitief. [16] Witboek "Stappenplan voor een interne Europese
vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem", COM(2011) 144 definitief. [17] Http://ec.europa.eu/governance/impact/commission_guidelines/docs/iag_2009_en.pdf. [18] "Study on the expected impacts of the
implementations of the European Agreement on working time in inland waterway
transport — a comparison with the status quo", Ecorys, 2013. [19] http://www.ccr-zkr.org/13020500-nl.html#04. [20] De aanbevelingen van de Donaucommissie zijn identiek aan
het reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn. [21] Volgens het reglement voor de Rijn mag een schip dat in
exploitatiewijze A1 wordt geëxploiteerd maximaal veertien aaneengesloten uren
per dag worden geëxploiteerd; een schip dat in exploitatiewijze A2 wordt
geëxploiteerd mag maximaal achttien aaneengesloten uren per dag worden
geëxploiteerd. [22] Mededeling van de Commissie "De aanpassing en de
bevordering van de sociale dialoog op communautair niveau", COM(1998) 322
definitief. [23] Besluit 98/500/EG van de Commissie van 20 mei 1998
betreffende de oprichting van Comités voor de sectoriële dialoog tussen de
sociale partners op Europees niveau, PB L 225 van 12.8.1998, blz. 27. [24] Europese Stichting tot verbetering van de levens- en
arbeidsomstandigheden (2010), "Representativeness of the European social
partner organisations: Inland water transport"
(http://www.eurofound.europa.eu/eiro/studies/tn0809017s/tn0809017s.htm). [25] http://www.ebu-uenf.org/membership. [26] België, Tsjechië, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg,
Nederland, Oostenrijk en Roemenië. [27] http://www.eso-oeb.org/organisations. [28] België, Duitsland, Frankrijk, Nederland en Polen. [29] http://www.itfglobal.org/etf/etf-affiliates.cfm. [30] België, Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Duitsland,
Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen,
Portugal, Roemenië, Finland en het Verenigd Koninkrijk. [31] Richtlijn 2000/79/EG van de Raad van 27 november 2000
inzake de inwerkingstelling van de Europese Overeenkomst betreffende de
organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart
gesloten door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport
Workers' Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European
Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association
(IACA) (Voor de EER relevante tekst), PB L 302 van 1.12.2000, blz. 57-60. [32] Richtlijn 2005/47/EG van de Raad van 18 juli 2005
betreffende de overeenkomst tussen de Gemeenschap van Europese Spoorwegen (CER)
en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) inzake bepaalde aspecten
van de arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers die interoperabele
grensoverschrijdende diensten in de spoorwegsector verrichten, PB L 195 van
27.7.2005, blz. 15-17. [33] Richtlijn 1999/63/EG van de Raad van 21 juni 1999 inzake
de overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden,
gesloten door de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de
Federatie van de bonden voor het vervoerspersoneel in de Europese Unie (FST) –
Bijlage: Europese overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd
van zeevarenden, PB L 167 van 2.7.1999, blz. 33-37. [34] Richtlijn 94/33/EG van de Raad van 22 juni 1994
betreffende de bescherming van jongeren op het werk, PB L 216 van 20.8.1994. [35] COM(1998) 322 definitief. [36] PB L 299 van 18.11.2003, blz. 9-19. [37] PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14. BIJLAGE Overwegende hetgeen
volgt: 1.
Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal
aspecten van de organisatie van de arbeidstijd omvat algemene
minimumvoorschriften die, met uitzondering van de in artikel 20,
lid 1, genoemde gebieden (dagelijkse rusttijd, pauzes, wekelijkse
rusttijd, duur van de nachtarbeid), ook voor de organisatie van de arbeidstijd
in de binnenvaart gelden. Aangezien de regelingen van deze norm niet voldoende
rekening houden met de bijzondere arbeids- en levenssituatie in de binnenvaart,
zijn meer specifieke voorschriften overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn
2003/88/EG noodzakelijk. 2.
Deze meer specifieke voorschriften moeten zorgen
voor een hoog niveau van bescherming van de arbeid en de gezondheid van de
werknemers in de binnenvaart. 3.
De binnenvaart is een internationaal georiënteerde
tak van vervoer die voornamelijk wordt gekenmerkt door grensoverschrijdende
activiteiten op het Europese waterwegennet. Daarom moet in de Europese
binnenvaart naar gelijke randvoorwaarden voor de sectoriële arbeidsmarkt worden
gestreefd en moet oneerlijke concurrentie als gevolg van verschillen in de
wettelijke organisatie van de arbeidstijd worden voorkomen. 4.
Gezien de betekenis van de vervoerssector voor het
economische concurrentievermogen heeft de Europese Unie zich tot doel gesteld,
een groter gewicht toe te kennen aan de vervoerstakken die zich onderscheiden
door een laag energieverbruik, een grote milieuvriendelijkheid en veiligheid[1]. De binnenvaart kan,
als milieuvriendelijke vervoerstak met nog vrije capaciteit, op duurzame wijze
bijdragen aan de ontlasting van het Europese goederenverkeer over de weg en per
spoor. 5.
Binnen de sector varieert de organisatie van het
werk. Het aantal werknemers en de arbeidstijd aan boord varieert afhankelijk
van de arbeidsorganisatie, onderneming, vaargebied, lengte van het traject en
de grootte van het vaartuig. Enerzijds worden schepen voor de continuvaart
ingezet, d.w.z. 24 uur in ploegendienst. Anderzijds zetten vooral de
zelfstandige ondernemers hun schepen doorgaans 14 uur gedurende vijf of zes
dagen per week in. De arbeidstijd van de werknemer aan boord is niet gelijk te
stellen met de vaartijd van een vaartuig in de binnenvaart. 6.
Een bijzonderheid van de binnenvaart is, dat de
werknemers aan boord niet alleen hun arbeidsplaats, maar ook hun onderkomen of
woning kunnen hebben. Het is daarom gebruikelijk dat zij ook hun rusttijden aan
boord doorbrengen. Veel werknemers in de binnenvaart, en vooral degenen die
zich ver van hun woonplaats bevinden, werken meer dagen achtereen aan boord om
reistijd uit te sparen en vervolgens meer dagen thuis op of een andere
zelfgekozen verblijfplaats te kunnen doorbrengen. Zo heeft de werknemer bij een
ritme van 1:1 even veel rustdagen als arbeidsdagen. Daardoor kan het aantal
achtereenvolgende arbeidsdagen aan boord en het aantal rustdagen ook hoger zijn
dan bij een dienstverband aan land. 7.
De gemiddelde arbeidstijd in de binnenvaart omvat
in beginsel een aanzienlijk aandeel aanwezigheidsdienst (bijvoorbeeld op grond
van niet-planbare wachttijden bij sluizen of bij het laden en lossen), die zich
ook binnen de nachttijd kan voordoen. Daarom kunnen de limieten voor de
arbeidstijd per dag en per week hoger worden vastgesteld dan in Richtlijn
2003/88/EG. 8.
Tegelijkertijd moet worden erkend dat de
arbeidsbelasting in de binnenvaart wordt beïnvloed door een aantal factoren
zoals lawaai, trillingen en de organisatie van de arbeidstijd. Onafhankelijk
van de bepalingen van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989
betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de
verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk[2], worden ter bescherming
van de werknemers jaarlijks medische controles voorgeschreven in verband met de
bijzondere arbeidsvoorwaarden in de binnenvaart. 9.
De extra belasting tijdens de nachtdienst aan boord
moet worden gecompenseerd door een beperking van de maximaal toegestane
nachtarbeid en door de organisatie van de arbeid. 10.
In de binnenvaart zijn naast werknemers ook
zelfstandigen werkzaam[3].
De vaststelling van de zelfstandigenstatus gebeurt op basis van het
toepasselijke nationale recht. 11.
De arbeids- en levenssituatie in de
passagiersscheepvaart verschilt van die in de andere binnenvaart en
rechtvaardigt daarom bijzondere bepalingen. De andere sociale context,
verschillende bedrijfsactiviteiten en het seizoensgebonden karakter van dit
deel van de Europese binnenvaart brengen een afwijkende arbeidsorganisatie met
zich mee. Uit hoofde van het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 154 en
artikel 155, lid 2, verzoeken de ondertekenaars gezamenlijk om tenuitvoerlegging
van deze op Unieniveau gesloten overeenkomst door middel van een besluit van de
Raad op voorstel van de Commissie. De ondertekenende partijen zijn het volgende
overeengekomen: Clausule 1 Toepassingsgebied
1. Deze overeenkomst geldt voor
mobiele werknemers die als lid van het varend personeel (bemanning) of in een
andere functie (boordpersoneel) werkzaam zijn aan boord van een vaartuig dat op
het grondgebied van een lidstaat in de commerciële binnenvaart wordt ingezet.
2. Binnenvaartondernemers worden
in deze overeenkomst niet als werknemers beschouwd, ook niet wanneer zij in hun
eigen onderneming de status van werknemer hebben.
3. Deze overeenkomst doet geen
afbreuk aan de nationale of internationale voorschriften voor de veiligheid van
de scheepvaart die op mobiele werknemers en de in punt 1.2 genoemde
personen van toepassing zijn.
4. Indien bij mobiele werknemers
verschillen qua rusttijden tussen deze overeenkomst en de nationale en
internationale voorschriften voor de veiligheid van de scheepvaart bestaan,
wordt voorrang verleend aan de bepalingen die een hogere bescherming van de
gezondheid en de veiligheid van de werknemers garanderen.
5. Mobiele werknemers die
werkzaam zijn aan boord van een vaartuig dat op het grondgebied van een
lidstaat buiten de commerciële binnenvaart wordt ingezet, en wier
arbeidsvoorwaarden door werkgevers- en werknemersorganisaties in de vorm van
collectieve arbeidsovereenkomsten geregeld worden, kunnen in overleg met en met
toestemming van deze organisaties van werkgevers en werknemers in de
werkingssfeer van de overeenkomst worden opgenomen voor zover de bepalingen van
deze overeenkomst gunstiger zijn voor de werknemers.
Clausule 2 Definities
In deze overeenkomst
wordt verstaan onder:
a) "vaartuig": een schip of
een drijvend werktuig;
b) "passagiersschip": een
schip voor dagtochten of een hotelschip dat is gebouwd en ingericht voor het
vervoer van meer dan twaalf passagiers;
c) "arbeidstijd": de tijd
gedurende welke de werknemer, volgens de instructies van de werkgever of zijn
vertegenwoordiger, arbeid op, aan en voor het vaartuig verricht, is ingedeeld
om te werken of zich gereed moet houden om te werken (aanwezigheidsdienst);
d) "rusttijd": de tijd buiten
de arbeidstijd; dit begrip omvat rusttijden op het varende vaartuig, op het
stilliggende vaartuig of aan land. Korte rustpauzes (tot 15 minuten) zijn niet
inbegrepen;
e) "rustdag": een ononderbroken
rusttijd van 24 uur, die de werknemer op een zelfgekozen plaats doorbrengt;
f) "binnenvaartondernemer":
eenieder die vaartuigen vrijwillig en voor eigen rekening met winstoogmerk
inzet voor de binnenvaart;
g) "dienstrooster": overzicht
van de vooraf door de werkgever aan de werknemer bekendgemaakte planning van
arbeidsdagen en rustdagen;
h) "nachttijd": de tijd
tussen 23.00 uur en 06.00 uur;
i) "nachtarbeider": aa) hetzij: iedere werknemer
die normaal gedurende ten minste drie uren van zijn dagelijkse arbeidstijd
werkzaam is binnen de nachttijd; bb) hetzij: hetzij: iedere
werknemer die gedurende een bepaald gedeelte van zijn jaarlijkse arbeidstijd
binnen de nachttijd werkzaam kan zijn, als vastgesteld naar keuze van de
betrokken lidstaat, bij: aaa) de nationale wetgeving na raadpleging van de
sociale partners, of bbb) collectieve
overeenkomsten of bedrijfsakkoorden tussen de sociale partners op nationaal of
regionaal niveau;
j) "werknemer in
ploegendienst": een werknemer die volgens een ploegendienstrooster werkt;
k) "boordpersoneel": wordt
gedefinieerd overeenkomstig Aanhangsel II, artikel 1.01, punt 103 van
Richtlijn 2006/87/EG[4];
l) "mobiele werknemer":
iedere werknemer die als lid van het varend personeel in dienst is van een onderneming
die personen of goederen in de binnenvaart vervoert; verwijzingen naar
werknemers in deze overeenkomt moeten dienovereenkomstig worden uitgelegd.
m) "seizoen": een periode van
hoogstens negen aaneengesloten maanden binnen twaalf maanden, waarin
werkzaamheden op grond van externe omstandigheden, zoals het weer of de
toeristische vraag, aan bepaalde periodes van het jaar gebonden zijn. Clausule 3 Arbeidstijd en
referentieperiode 1. Onverminderd het bepaalde in
clausule 4 is de standaardarbeidstijd voor binnenschippers in principe een
achturendag.
2. De arbeidstijd mag
overeenkomstig clausule 4 worden verlengd, mits binnen twaalf maanden
(referentieperiode) het gemiddelde van 48 uur per week niet wordt overschreden.
3. De maximumarbeidstijd in de
referentieperiode bedraagt 2 304 uur (berekeningsgrondslag: 52 weken
met aftrek van de minimale verlofperiode van vier weken, maal 48 uur). De
perioden van de betaalde jaarlijkse vakantie en de perioden van ziekteverlof
worden niet meegerekend of zijn neutraal voor de berekening van het gemiddelde.
Rechten op rusttijd op basis van wettelijke feestdagen worden extra
afgetrokken.
4. Voor arbeidsverhoudingen die
korter duren dan de referentieperiode wordt bij de berekening van de maximaal
toegestane arbeidstijd een pro-rata-temporis-methode toegepast. Clausule 4 Dagelijkse en
wekelijkse arbeidstijd
1. De arbeidstijd mag niet
langer zijn dan:
a) 14 uur in elke periode van 24 uur en
b) 84 uur in elke periode van 7 dagen.
2. Wanneer er volgens het
dienstrooster meer arbeidsdagen dan rustdagen zijn, mag binnen vier maanden een
gemiddelde wekelijkse arbeidstijd van 72 uren niet worden overschreden. Clausule 5 Arbeids- en rustdagen
1. Er mag hoogstens 31
achtereenvolgende arbeidsdagen worden gewerkt.
2. Wanneer er volgens het dienstrooster niet meer
arbeidsdagen dan rustdagen zijn, moet onmiddellijk na de gewerkte
achtereenvolgende arbeidsdagen hetzelfde aantal achtereenvolgende rustdagen
worden toegekend. Van het aantal onmiddellijk toe te kennen achtereenvolgende
rustdagen mag worden afgeweken, mits:
a) het maximumaantal van 31
achtereenvolgende arbeidsdagen niet wordt overschreden, en
b) het in lid 3, onder a), b) of c),
genoemde minimumaantal achtereenvolgende rustdagen die onmiddellijk na de
verrichte achtereenvolgende arbeidsdagen moet worden toegekend, en
c) de verlengde of geruilde periode van
arbeidsdagen binnen de referentieperiode wordt gecompenseerd.
3. Wanneer er volgens het
dienstrooster meer arbeidsdagen dan rustdagen zijn, wordt het minimumaantal
achtereenvolgende rustdagen dat onmiddellijk na de verrichte achtereenvolgende
arbeidsdagen wordt toegekend, als volgt berekend:
a) 1ste tot 10de achtereenvolgende
arbeidsdag: 0,2 rustdag per achtereenvolgende arbeidsdag (bijvoorbeeld: 10
achtereenvolgende arbeidsdagen = 2 rustdagen);
b) 11de tot 20ste achtereenvolgende
arbeidsdag: 0,3 rustdag per achtereenvolgende arbeidsdag (bijvoorbeeld: 20
achtereenvolgende arbeidsdagen = 5 rustdagen);
c) 21ste tot 31ste achtereenvolgende arbeidsdag:
0,4 rustdag per achtereenvolgende arbeidsdag (bijvoorbeeld: 31
achtereenvolgende arbeidsdagen = 9,4 rustdagen).
Gedeeltelijke rustdagen worden in deze berekening
van het minimumaantal achtereenvolgende rustdagen opgeteld en uitsluitend in
hele dagen vereffend. Clausule 6 Seizoensarbeid in de passagiersscheepvaart
In afwijking van het
bepaalde in de clausules 4 en 5 van deze overeenkomst kunnen de volgende
bepalingen worden toegepast op alle werknemers die in het seizoen aan boord van
een passagiersschip werken:
1. De arbeidstijd mag niet
langer zijn dan:
a) 12 uur in elke periode van 24 uur en
b) 72 uur in elke periode van 7 dagen.
2. Per arbeidsdag krijgt de
werknemer een tegoed van 0,2 rustdag. In elke periode van 31 dagen moeten
minstens twee rustdagen daadwerkelijk worden toegekend. De overige rustdagen
worden in overleg vereffend.
3. Met inachtneming van het
vorige lid en van clausule 3, lid 4, vindt de vereffening van de rustdagen en
het voldoen aan de gemiddelde arbeidstijd van 48 uren overeenkomstig
clausule 3 op grond van collectieve arbeidsovereenkomsten of bedrijfsakkoorden
tussen de sociale partners of, bij ontbreken van dergelijke overeenkomsten,
overeenkomstig binnenlandse wettelijke voorschriften plaats. Clausule 7 Rusttijden
De werknemers moeten
beschikken over regelmatige, in tijdseenheden uitgedrukte rustperioden die
voldoende lang en ononderbroken zijn om ervoor te zorgen dat de werknemers als
gevolg van oververmoeidheid of wegens een onregelmatig arbeidsritme geen letsel
toebrengen aan zichzelf, hun collega's of anderen en hun gezondheid op korte of
lange termijn niet schaden.
De rusttijd mag niet
korter zijn dan:
a) 10 uur in elke periode van 24 uur
en, waarvan minstens 6 uren ononderbroken, en
b) 84 uur in elke periode van 7 dagen. Clausule 8 Pauze
Aan elke werknemer moet
bij een dagelijkse arbeidstijd van meer dan zes uren een rustpauze worden
toegekend; de details, met name de duur en de voorwaarde voor de toekenning van
deze rustpauze, worden in tariefverdragen of overeenkomsten tussen de sociale
partners of, bij gebrek aan dergelijke overeenkomsten, in de binnenlandse
wettelijke voorschriften vastgelegd. Clausule 9 Maximale arbeidstijd
binnen de nachttijd
Bij een nachttijd van
zeven uren bedraagt de wekelijkse (tijdvak van zeven dagen) maximale
arbeidstijd binnen de nachttijd 42 uren. Clausule 10 Jaarlijkse vakantie
1. Iedere werknemer heeft recht
op een jaarlijkse vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken of een
gedeelte daarvan voor tewerkstellingsperioden van minder dan een jaar,
overeenkomstig de in de nationale wetten en/of gebruiken geldende voorwaarden
voor het recht op en de toekenning van een dergelijke vakantie.
2. De minimale jaarlijkse
vakantie met behoud van loon kan niet door een financiële vergoeding worden
vervangen, behalve in geval van beëindiging van het dienstverband. Clausule 11 Bescherming van
minderjarigen
1. Op werknemers van
minder dan 18 jaar is Richtlijn 94/33/EG betreffende de bescherming van jongeren
op het werk van toepassing[5].
2. Bij wijze van
uitzondering kunnen lidstaten bij wet de arbeid van jongeren na voltooiing van
het 16e levensjaar, die op grond van nationaal recht niet meer aan voltijdse
leerplicht zijn onderworpen, binnen de tijd waarin op grond van Richtlijn
94/33/EG nachtarbeid verboden is, toelaten, wanneer dit nodig is om een
opleidingsdoel in het kader van een erkende leergang te bereiken en onder
voorwaarde dat passende rusttijden worden geboden en de doelstellingen van
artikel 1 van Richtlijn 94/33/EG niet in gevaar worden gebracht. Clausule 12 Controle
1. De dagelijkse arbeidstijd van
alle werknemers of hun dagelijkse rusttijd wordt bijgehouden om de naleving van
de bepalingen van de clausules 3, 4, 5, 6, 7, 9, 10, 11 en 13 te kunnen
controleren.
2. De notities moeten minstens
tot het einde van de referentieperiode aan boord worden bewaard.
3. De notities worden met
passende tussenpozen (uiterlijk tot het einde van de volgende maand) samen door
de werkgever of zijn vertegenwoordiger en de werknemer onderzocht en
bekrachtigd.
4. De notities moeten tenminste
de volgende informatie omvatten: a) naam van het vaartuig; b) naam van de medewerker; c) naam van de verantwoordelijke kapitein; d) datum; e) arbeids- of rustdag; f) begin en einde van de dagelijkse
arbeids- of rusttijden.
5. De werknemer ontvangt een
kopie van de op hem betrekking hebbende notities. De werknemer houdt deze
kopieën een jaar bij zich aan boord. Clausule 13 Noodsituaties
1. De kapitein van een schip of
zijn plaatsvervanger heeft het recht van een werknemer te verlangen de tijd te
werken die noodzakelijk is voor de onmiddellijke veiligheid van het vaartuig,
de personen aan boord of de lading, of om bijstand te verlenen aan andere
schepen of personen die in nood verkeren.
2. In overeenstemming met punt 1
kan de kapitein of zijn plaatsvervanger van een werknemer verlangen dat hij
gedurende de tijd werkt die noodzakelijk is totdat de normale situatie is
hersteld.
3. Zodra dit na het herstel van
de normale situatie mogelijk is, zorgt de kapitein of zijn plaatsvervanger
ervoor dat alle werknemers die tijdens een geprogrammeerde rusttijd gewerkt
hebben, lang genoeg kunnen rusten. Clausule 14 Medische keuring
1. Alle werknemers hebben recht
op een jaarlijkse kosteloze medische keuring. Bij de medische keuring dient
vooral te worden gelet op de symptomen of beperkingen die kunnen samenhangen
met het werk aan boord met minimale dagelijkse rusttijden en/of minimale
rustdagen in de zin van de clausules 5 en 6.
2. Nachtarbeiders met
gezondheidsproblemen waarvan vaststaat dat deze verband houden met de
nachtarbeid, dienen waar mogelijk passend dagwerk te krijgen.
3. Bij de kosteloze medische
keuring moet het medisch geheim worden gerespecteerd.
4. De kosteloze medische keuring
kan deel uitmaken van de nationale gezondheidszorg. Clausule 15 Bescherming op het
gebied van veiligheid en gezondheid
1. Nachtarbeiders en werknemers
in ploegendienst moeten ten aanzien van hun veiligheid en gezondheid een mate
van bescherming genieten die op de aard van hun werk is afgestemd.
2. De passende beschermings- en
preventiediensten of -voorzieningen voor de veiligheid en de gezondheid van
nachtarbeiders en werknemers in ploegendienst moeten gelijkwaardig zijn aan die
welke voor andere werknemers gelden, en steeds ter beschikking staan. Clausule 16 Werkritme
Werkgevers die
voornemens zijn de werkzaamheden volgens een bepaald rooster in te delen,
moeten, vooral wat de pauzes tijdens de arbeidstijd betreft, rekening houden
met het algemene beginsel van de aanpassing van de arbeid aan de mens, met name
teneinde monotone en tempogebonden arbeid, afhankelijk van het soort werk en de
veiligheids- en gezondheidseisen, te verlichten. Clausule 17 Slotbepalingen
1. Gunstiger bepalingen
Het recht van de lidstaten, a) wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen te
handhaven of in te voeren, of b) de toepassing van collectieve overeenkomsten of
bedrijfsakkoorden tussen de sociale partners te bevorderen of toe te staan,
die voor de veiligheid en de gezondheidsbescherming van de werknemers gunstiger
zijn dan de bepalingen in deze overeenkomst, blijft onverlet.
2. Non-regressieclausule
De uitvoering van deze overeenkomst mag in geen
geval als rechtvaardiging voor een verlaging van het algemene
beschermingsniveau van de onder deze overeenkomst vallende werknemers worden
gebruikt.
3. Follow-up van de
overeenkomst
De sociale partners observeren de omzetting en
toepassing van deze overeenkomst in het kader van het Comité voor de sectoriële
dialoog voor de binnenvaartsector, vooral ook met het oog op de
arbeidsgeneeskundige aspecten.
4. Evaluatie
De sociale partners evalueren de bovenstaande
bepalingen twee jaar na afloop van de uitvoeringstermijn die in het besluit van
de Raad tot uitvoering van deze overeenkomst wordt vastgelegd.
Gedaan te Brussel, 15
februari 2012. Europese Binnenvaart Unie (EBU) Europese Schippersorganisatie (ESO) || Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) [1] Zie Mededeling van de Commissie betreffende het
bevorderen van de binnenvaart "Naiades", COM(2006) 6 definitief van
17.1.2006. [2] PB nr. L 183 van 29.6.1989, blz. 1. [3] Zie de mededeling van de Commissie (COM(2010) 373
definitief van 13.7.2010; Het vrije verkeer van werknemers opnieuw garanderen:
rechten en belangrijkste ontwikkelingen, hoofdstuk 1.1 [4] Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 12 december 2006 tot vaststelling van de technische voorschriften voor
binnenschepen en tot intrekking van Richtlijn 82/714/EEG van de Raad (PB L 389
van 30.12.2006, blz. 1-206). [5] PB nr. L 216 van 20.8.1994, blz. 12.