Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, tot wijziging van Verordening (EU) nr. XXX/XXX van het Europees Parlement en de Raad (verordening officiële controles) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 /* COM/2014/0180 final - 2014/0100 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL 1.1. Motivering en doel van het
voorstel De afgelopen tien jaar heeft de markt voor
biologische producten een dynamische ontwikkeling meegemaakt die werd
aangedreven door een sterke toename van de vraag. Op wereldschaal is de markt
voor biologische voeding momenteel vier keer groter dan in 1999. Het
biologische productieareaal in de Europese Unie (Unie) is verdubbeld. Elk jaar
wordt 500 000 ha grond omgeschakeld naar de biologische productie. Probleem is
dat noch het interne aanbod, noch het wetgevingskader gelijke tred met de
marktexpansie heeft gehouden. Zo wordt in de productievoorschriften onvoldoende
rekening gehouden met de zorgen en verwachtingen van de consument in het
bijzonder en de burger in het algemeen, zijn de etiketteringsvoorschriften erg
ingewikkeld, en blijken er gaten te zitten in het controlesysteem en de
handelsregeling. Bovendien is de wetgeving verre van
eenvoudig en legt zij zoveel administratieve taken op dat kleine landbouwers
die eventueel deelname aan de biologische regeling van de Unie zouden
overwegen, worden afgeschrikt. Een aantal uitzonderingen die nodig waren voor
de ontwikkeling van de sector, lijkt niet langer gerechtvaardigd. Dit voorstel moet de wetgeving over de
biologische productie verbeteren, door: (1)
factoren die de duurzame ontwikkeling van de
biologische productie in de Unie belemmeren, uit de weg te ruimen, (2)
billijke concurrentie voor landbouwers en
marktdeelnemers te garanderen en de interne markt in de gelegenheid te stellen
zich efficiënter te ontwikkelen, (3)
het vertrouwen van de consument in biologische
producten op peil te houden of te vergroten. 1.2. Algemene context Bij de vaststelling van Verordening (EG)
nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van
biologische producten[1]
heeft de Raad bepaald dat de Commissie de bij de toepassing van die verordening
opgedane ervaring moest evalueren en vervolgens over bepaalde punten verslag
moest uitbrengen bij het Europees Parlement en de Raad. Op 13 en 14 mei 2013 heeft de Raad, tijdens
zijn vergadering over landbouw en visserij, naar aanleiding van het verslag van
de Commissie[2]
conclusies aangenomen[3]
en een oproep tot zowel de lidstaten als de Commissie gedaan om de sector van
de biologische productie op een ambitieus niveau te ontwikkelen door de huidige
regelgeving, met het oog op beter bruikbare regels, te herzien, door
tegelijkertijd te zorgen voor een periode van stabiliteit en zekerheid, door te
streven naar verdere verduidelijking en door de nog onopgeloste kwesties die
verder moeten worden uitgewerkt aan te pakken. De herziening van de wetgeving over de
biologische productie maakt deel uit van het programma van de Commissie voor
gezonde en resultaatgerichte regelgeving[4]. Dankzij de herziening kunnen de
uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie in Verordening (EG) nr. 834/2007 van
de Raad worden aangepast aan het onderscheid tussen gedelegeerde en
uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie, dat bij de artikelen 290 en 291 van
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is ingevoerd. 1.3. Bestaande bepalingen op dit
gebied De eerste wetgeving van de Unie over de
biologische productie dateert uit 1991. Bij Verordening (EEG) nr. 2092/91
van de Raad werd de biologische productie aan de hand van
productievoorschriften juridisch gedefinieerd en werden controle- en
etiketteringsvereisten en regels voor de invoer van biologische producten
vastgesteld. Hiermee werd de basis gelegd voor de bescherming van zowel
consumenten als producenten van biologische producten tegen onrechtmatige en
misleidende biologische claims. Een wijziging van die wetgeving kwam er in
juni 2007, met Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad, waarin met name: –
de biologische productie nader werd omschreven aan
de hand van doelstellingen en beginselen, –
de voorschriften voor de biologische productie in
de Unie verder werden geharmoniseerd door een eind te maken aan nationale
regels voor dierlijke producten, –
de mogelijkheid tot tijdelijke afwijking van de
voorschriften mogelijk werd gemaakt, weliswaar onder toezicht van de lidstaten
(LS) en onder strikte beperkingen, –
het biologische controlesysteem werd gekoppeld aan
het in Verordening (EG) nr. 882/2004[5]
bedoelde systeem voor officiële controles van diervoeders en levensmiddelen, en
de accreditering van particuliere controleorganen verplicht werd, –
de invoerregeling werd geherstructureerd: bovenop
de erkenning van derde landen voor gelijkwaardigheidsdoeleinden erkent de
Europese Unie met het oog op gelijkwaardigheid en naleving controleorganen die
in derde landen actief zijn. Het voorgaande systeem, waarbij de LS elke
afzonderlijke zending moesten toestaan, werd uit de basiswetgeving geschrapt en
wordt nu geleidelijk afgeschaft. 1.4. Samenhang met andere
beleidsgebieden Met dit initiatief worden de doelstellingen
van de mededeling over slimme regelgeving in de Europese Unie nagestreefd,
onder meer de vereenvoudiging van met de wetgeving gepaard gaande belasting. Het initiatief is in overeenstemming met het
algemene kader van de Europa 2020-strategie, meer bepaald de prioriteit
duurzame groei en de bevordering van een groenere, competitievere economie
waarin efficiënter met hulpbronnen wordt omgesprongen. Ook spoort het met de hervorming van het
gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), die handen en voeten geeft aan het
globale kader voor de ontwikkeling van de landbouw in de Unie in de periode 2014-2020[6]. De nieuwe bepalingen
moeten uitmonden in een duurzaam concurrentiekader waarin de
voedingproducerende sector economisch rendabel kan werken, en in een duurzaam
beheer van natuurlijke grondgebonden hulpbronnen van de Unie, in het kader
waarvan de biologische productie een inmiddels als essentieel erkend element
vormt. In het voorstel is tevens rekening gehouden
met het gemeenschappelijk visserijbeleid, met name wat betreft de aquacultuur,
die een sleutelrol speelt als het erop aankomt om in een wereld waar de vraag
naar aquatische levensmiddelen toeneemt, duurzame voedselzekerheid op de lange
termijn, groei en werkgelegenheid te waarborgen en de druk op de wilde
visbestanden te verlichten. Het voorstel is ook in overeenstemming met het
voorstel van de Commissie voor een nieuwe verordening van de Raad en het
Parlement inzake officiële controles[7]
dat de geïntegreerde benadering op alle gebieden die te maken hebben met de
voedselketen, moet consolideren door het globale wetgevingskader te
rationaliseren en te vereenvoudigen en tegelijkertijd te streven naar betere
regelgeving. Met name worden de definities waar nodig afgestemd en/of verduidelijkt
en wordt voorgesteld de nodige specifieke controlebepalingen te integreren in
het eengemaakte wetgevingskader voor officiële controles. Tot slot maakt de regeling inzake de biologische
productie deel uit van de kwaliteitsregelingen van de Unie voor
landbouwproducten, samen met de regelingen betreffende geografische
aanduidingen, gegarandeerde traditionele specialiteiten en producten uit
ultraperifere en berggebieden van de Unie, zoals wordt onderstreept in de
mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees
Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over het
kwaliteitsbeleid ten aanzien van landbouwproducten, en wordt aangegeven in
Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake
kwaliteitsregelingen[8]. 2. RESULTATEN VAN DE
RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING 2.1. Overleg De huidige situatie is grondig geanalyseerd op
basis van de informatie die is verzameld tijdens een reeds hoorzittingen met de
belanghebbende partijen waarvoor de
Commissie meer dan 70 deskundigen en academici heeft uitgenodigd om de
bestaande en toekomstige uitdagingen voor de sector uit en te na te bespreken. Begin 2013 heeft de Commissie het online
overleg opgestart. Dit heeft ca. 45 000 antwoorden op de vragenlijst
en bijna 1 400 spontane bijdragen opgeleverd. De meest reacties (96 %)
waren afkomstig van Unieburgers, de resterende 4 % van belanghebbende partijen. Daarnaast zijn verschillende vergaderingen van
de raadgevende groep biologische landbouw belegd om de belanghebbenden uit de
sector te informeren en te consulteren over de herziening. Zowel lidstaten als bevoegde autoriteiten die
belast zijn met de uitvoering van de wetgeving, werden op de hoogte gehouden en
geraadpleegd over de technische aspecten van de herziening. 2.2. Belangrijkste resultaten van
de raadplegingen De respondenten die op de openbare raadpleging
hebben gereageerd, maken zich voornamelijk zorgen over milieu en kwaliteit. Zij
willen een verstrenging van de Europese biologische voorschriften en een
harmonisering van de biologische voorschriften voor landbouwers en andere
marktdeelnemers in de hele Unie. Bijgevolg pleit de meerderheid van hen ervoor
een einde te maken aan de uitzonderingen op de regels. Uit de reacties blijkt
dat de verwachtingen inzake residuen van niet voor gebruik in de biologische
productie toegelaten producten en stoffen hooggespannen zijn. Het biologisch
logo van de Europese Unie werd, als instrument om biologische producten te
herkennen, op hetzelfde niveau geplaatst als de nationale logo's. De meeste
burgers en marktdeelnemers hebben vertrouwen in het biologische
controlesysteem, maar vinden niettemin dat het voor verbetering vatbaar is,
meer bepaald via de invoering van elektronische certificering. Ook
groepscertificering voor kleine landbouwers kan op de steun van de meerderheid
rekenen. In de biologische sector bestaat een breed
draagvlak voor verbetering van de wetgeving over de biologische productie. Ook
is men het er doorgaans over eens dat de biologische productie trouw moet
blijven aan de beginselen en doelstellingen die ervoor zijn vastgesteld, en dat
een einde moet komen aan de uitzonderingen die op de regels worden gemaakt. 2.3. Effectbeoordeling In het kader van de effectbeoordeling zijn de
volgende drie alternatieve beleidsscenario's met elkaar vergeleken. –
Verbeterde status quo,
gebaseerd op verbeteringen en een betere handhaving van de bestaande wetgeving. –
Aansturing door de markt,
bedoeld om de voorwaarden te creëren die nodig zijn voor een dynamische respons
op verdere marktontwikkelingen aan de hand van flexibeler voorschriften. Reeds
lang bestaande uitzonderingen zouden in de productievoorschriften worden
geïntegreerd. –
Aansturing door beginselen, bedoeld om de
biologische productie weer beter af te stemmen op de beginselen die eraan ten
grondslag liggen en die beter in de productievoorschriften tot uiting zouden
moeten komen. Er zou een einde worden gesteld aan uitzonderingsregels. Nagegaan is in hoeverre de drie beleidsopties
in staat zijn om de doelstellingen van het GLB 2020, specifieke
beleidsdoelstellingen en operationele doelstellingen voor de herziening te
halen, en hoe doeltreffend en doelmatig ze zijn. Aansturing door beginselen
scoort het beste op alle geëvalueerde criteria, gevolgd door aansturing door de
markt en als laatste de verbeterde status quo. Van de optie aansturing door beginselen worden
de volgende resultaten verwacht: –
positieve marktvooruitzichten (dankzij het grotere
consumentenvertrouwen) zullen naar verwachting de prijzen van biologische
producten ondersteunen en nieuwkomers aantrekken, –
het schrappen van de uitzonderingen op de regels
zou moeten bijdragen tot de ontwikkeling van biologische productiemiddelen, met
name zaaigoed, –
duidelijker en eenvoudiger productievoorschriften
zullen de sector aantrekkelijker maken, –
de concurrentie zal billijker worden als gevolg van
verdergaande harmonisatie, duidelijker en eenvoudiger voorschriften en de
verschuiving van gelijkwaardigheid naar naleving voor de erkenning van
controleorganen in derde landen, –
het vertrouwen van de consument zal toenemen als
gevolg van een verbeterd controlesysteem en geharmoniseerde
productievoorschriften waarin rekening wordt gehouden met de veranderende vragen
van de samenleving (milieubeheersysteem voor verwerkers en handelaren,
dierenwelzijn), –
een risicogebaseerde benadering moet de
doeltreffendheid en doelmatigheid van de controles verbeteren en moet, samen
met een betrouwbaardere invoerregeling, fraude helpen voorkomen, –
de positieve milieueffecten die samenhangen met de
biologische productie, zullen worden benadrukt als gevolg van de afschaffing
van de uitzonderingsregels, –
het dierenwelzijn zal erop vooruit gaan dankzij de
afschaffing van uitzonderingen. In de effectbeoordeling werd geconcludeerd dat
aansturing door beginselen de voorkeur verdiende, mits aangevuld met de
verbeteringen die in het kader van de verbeterde status quo werden voorgesteld
en een aantal subopties. Bijzondere aandacht is besteed aan
vereenvoudiging in het hele proces. Toepassing van de aanbevolen optie zal de
volgende resultaten opleveren: –
de bepalingen inzake toepassingsgebied,
productievoorschriften, etikettering en controles zullen worden verduidelijkt, –
inefficiënte bepalingen zullen worden geschrapt, –
de ruimte voor de LS om uitzonderingen op de regels
toe te staan, wordt beperkt, –
de invoerregeling zal worden vereenvoudigd, –
de voorschriften voor kleine landbouwers zullen
worden vereenvoudigd, met name met de invoering van groepscertificering. Wat administratieve kosten betreft, worden met
het onderhavige voorstel bovendien 37 van de 135 informatieverplichtingen voor
biologische marktdeelnemers en openbare diensten afgeschaft. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET
VOORSTEL 3.1. Samenvatting van de
voorgestelde maatregel De biologische productie moet zich blijven
houden aan een reeks beginselen die nauw aansluiten bij de verwachtingen van de
consument. Met het oog op de leesbaarheid zijn de specifieke
productievoorschriften samengebracht in een bijlage bij de voorgestelde verordening. De productievoorschriften worden versterkt en
geharmoniseerd door uitzonderingen te schrappen, behalve wanneer tijdelijke
maatregelen nodig zijn om de biologische productie voort te zetten of opnieuw
op te zetten in het geval van een ramp. Biologische landbouwbedrijven moeten
volledig worden beheerd volgens de eisen die gelden voor de biologische
productie. De mogelijkheid van ex-post-erkenning voor de omschakelingsperiode
vervalt in principe. Alle landbouwingrediënten die in de samenstelling van
verwerkte biologische producten worden gebruikt, moeten biologisch zijn. Met
uitzondering van micro-ondernemingen moeten andere biologische marktdeelnemers
dan landbouwers of marktdeelnemers die zeewier of aquacultuurdieren produceren,
een systeem ontwikkelen om hun milieuprestatie te verbeteren. Het controlesysteem wordt verbeterd door alle
controlegerelateerde bepalingen samen te brengen in één wetgevingshandeling in
het kader van het voorstel van de Commissie voor een verordening inzake
officiële controles en andere officiële activiteiten met betrekking tot
levensmiddelen en diervoeders. Als gevolg daarvan zullen marktdeelnemers,
bevoegde autoriteiten, controleautoriteiten en controleorganen in de toekomst
geen twee verschillende wetsteksten meer moeten toepassen voor
controledoeleinden. De controleerbaarheid wordt versterkt dankzij
de verduidelijking, vereenvoudiging en harmonisatie van de
productievoorschriften en de schrapping van een reeks mogelijke uitzonderingen
op die voorschriften. De mogelijkheid om bepaalde typen
detailhandelaren vrij te stellen zoals bedoeld in verordening (EG) nr. 834/2007,
heeft in de lidstaten tot uiteenlopende interpretaties en praktijken geleid en
beheer, toezicht en controle bemoeilijkt. Daarom wordt ernaar gestreefd om deze
mogelijkheid bij het onderhavige voorstel in te trekken. De risicogebaseerde benadering ten aanzien van
officiële controles wordt geïntensiveerd door de in Verordening (EG) nr. 834/2007
bedoelde verplichte jaarlijkse controle op de naleving door alle
marktdeelnemers af te schaffen. Daardoor zal de controlefrequentie middels
gedelegeerde handelingen die overeenkomstig Verordening (EU) nr. XX/XXX
(verordening officiële controles) moeten worden vastgesteld, kunnen worden
aangepast om het mogelijk te maken marktdeelnemers met een laag risicoprofiel
minder dan eenmaal per jaar fysiek te controleren en/of aan een lichtere
jaarlijkse fysieke controle te onderwerpen terwijl marktdeelnemers met een
hoger risico van meer nabij zouden worden gevolgd. Op die manier wordt de
controledruk evenwichtiger over de marktdeelnemers verdeeld (met een lichtere
last voor marktdeelnemers met een goede staat van dienst op het gebied van
naleving van de voorschriften) en maken de bevoegde autoriteiten, de
controleautoriteiten en de controleorganen doeltreffender en doelmatiger
gebruik van de middelen. Om de vergoedingen die mogen worden geïnd voor
de controles, transparanter te maken, worden specifieke bepalingen ingevoerd.
De bepalingen inzake de bekendmaking van marktdeelnemers samen met de
informatie over hun certificeringsstatus worden verscherpt. Voor kleinschalige landbouwers in de Unie
wordt een groepscertificeringssysteem ingevoerd om de inspectie- en
certificeringskosten en de daarmee gepaard gaande administratieve belasting te
verminderen, de lokale netwerken te versterken, de afzetmogelijkheden te verbeteren
en een gelijk speelveld met marktdeelnemers in derde landen te waarborgen. Met het oog op een betere traceerbaarheid en
fraudepreventie worden specifieke bepalingen ingevoerd. Zo mogen
marktdeelnemers voor dezelfde productgroepen in de verschillende stadia van de
biologische keten niet door verschillende controleautoriteiten of controleorganen
worden gecontroleerd. Voorts worden specifieke bepalingen ingevoerd
ter harmonisering van de maatregelen die bij detectie van niet-toegelaten
producten of stoffen moeten worden getroffen. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk
dat landbouwers hun producten niet als biologisch in de handel kunnen brengen
omdat deze onbedoeld niet-toegelaten producten of stoffen bevatten. De
Commissie kan de lidstaten toestemming verlenen om nationale betalingen toe te
kennen ter vergoeding van het in dergelijke gevallen geleden verlies. Daarnaast
kunnen de lidstaten een beroep doen op de instrumenten van het
gemeenschappelijk landbouwbeleid om dergelijke verliezen geheel of gedeeltelijk
te vergoeden. Tot slot wordt heeft het voorstel betrekking
op de maatregelen die Uniewijd voor bepaalde categorieën van niet-nalevingen
moeten worden genomen om een gelijk speelveld bij de behandeling van
marktdeelnemers, een goede werking van de interne markt en behoud van het
consumentenvertrouwen te garanderen zonder vooruit te lopen op onder de
bevoegdheid van de lidstaten vallende vaststelling van sancties. De handelsregeling wordt aangepast om het
speelveld voor de biologische marktdeelnemers van de Europese Unie en van derde
landen gelijker te maken en het vertrouwen van de consument beter te
waarborgen. De mogelijkheid van gelijkwaardigheidsovereenkomsten met derde landen
blijft bestaan terwijl het systeem van unilaterale gelijkwaardigheid
geleidelijk wordt afgeschaft. Voorgesteld wordt om van de erkenning van de
controleorganen gestaffeld over te stappen naar een nalevingsregeling. 3.2. Rechtsgrondslag Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie, artikel 42, eerste alinea, en artikel 43, lid 2. 3.3. Subsidiariteitsbeginsel en
evenredigheidsbeginsel Met het voorstel wordt beoogd een in het kader
van het GLB bestaande kwaliteitsregeling te herzien. De Unie is samen met de LS
bevoegd voor het produceren en verhandelen van landbouwproducten en
levensmiddelen op de markt van de Europese Unie en voor het waarborgen van de
goede werking van de interne markt voor biologische producten. Om de vlotte ontwikkeling van de interne markt
te waarborgen is een in het globale GLB ingebedde Uniewijde biologische
regeling doeltreffender dan 28 afzonderlijke regelingen. Bovendien kan met
een voor de hele Unie geldende regeling een krachtdadiger en samenhangender
handelsbeleid worden gevoerd ten aanzien van de handelspartners wereldwijd, met
name omdat de onderhandelingspositie van de Unie erdoor wordt versterkt. Het voorstel leidt tot verdere harmonisatie op
de volgende gebieden: – de ruimte die de lidstaten ter beschikking staat om uitzonderingen op
de regels toe te staan, wordt beperkt. Deze mogelijkheid werkt oneerlijke
concurrentie tussen marktdeelnemers in de hand, knaagt aan het vertrouwen van
de consument en maakt wetgeving en handel onnodig complex
(handhavingsproblemen), – het feit dat dezelfde niet-naleving van de biologische wetgeving van
de Unie afhankelijk van de lidstaat verschillende reacties kan uitlokken, leidt
tot oneerlijke concurrentie en een inefficiënte werking van de interne markt. 3.4. Keuze van instrumenten Er is gekozen voor een verordening omdat is
gebleken dat de bestaande bepalingen een geschikt kader voor de lidstaten
vormen; andere soorten maatregelen zouden niet voldoen. Een richtlijn, met de
daarbij horende flexibelere voorschriften, zou aanleiding geven tot oneerlijke
concurrentie tussen marktdeelnemers en tot verwarring en misleiding van de
consument. Een verordening stelt de lidstaten een samenhangende aanpak ter hand
en vermindert de administratieve belasting omdat de marktdeelnemers zich
allemaal aan dezelfde reeks regels moeten houden. Zachte wetgeving zoals
richtsnoeren wordt, mede vanwege de internationale context, als onvoldoende
beschouwd om verschillen in de interpretatie en de toepassing van de
regelgeving op te heffen. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING Krachtens het voorstel worden
begrotingsmiddelen voor maatregelen op het gebied van technische bijstand
toegewezen. Nadere gegevens over de gevolgen voor de begroting staan in het
financieel memorandum. 5. FACULTATIEVE ELEMENTEN:
VEREENVOUDIGING Het voorstel maakt een en ander eenvoudiger en
duidelijker en vult bepaalde lacunes in de wetgeving. Van de 135 verplichtingen
in de vigerende wetgeving over de biologische landbouw worden er bij dit
voorstel 37 afgeschaft. Voorts wordt voorgesteld de administratieve lasten
aanzienlijk te reduceren. De uit het voorstel voortvloeiende gedelegeerde
handelingen zullen overeenkomstig dezelfde beginselen worden opgesteld. Op het gebied van productievoorschriften wordt
de situatie voor marktdeelnemers en nationale overheden aanzienlijk eenvoudiger
omdat de ruimte van de LS om uitzonderingen toe te staan, wordt beperkt. Voorts
wordt een aantal niet-efficiënte bepalingen afgeschaft, met name via de
versterking van de risicogebaseerde benadering op het gebied van controles. Wat
invoer betreft, zal de nalevingsregeling voor controleorganen het beheer voor
producenten, controleorganen en de Commissie makkelijker maken. Kleine landbouwers wordt het leven danig
vergemakkelijkt met de invoering van de groepscertificering die zal leiden tot
billijker inspectie- en boekhoudingsvereisten. Met het voorstel wordt beoogd de wetgeving
gebruiksvriendelijker te maken, met name door de algemene
productievoorschriften zoals voorheen in het dispositief van de verordening op
te nemen en de specifieke productievoorschriften in één bijlage bij de
verordening onder te brengen. 6. Aanpassing In 2010 heeft de Commissie COM(2010) 759 betreffende
de aanpassing van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad aan het Verdrag van
Lissabon vastgesteld. Ondanks uitvoerige besprekingen tijdens trilogen in 2011
en 2012 kon geen vooruitgang met het aanpassingsvoorstel worden geboekt. In het
huidige voorstel zijn de noodzakelijke elementen van het aanpassingsvoorstel
geïntegreerd, met inbegrip van de architectuur van de wetsbepalingen, i.e.
basishandeling, gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen. Als gevolg
hiervan vervalt het nut van COM(2010) 759, dat om die reden zal worden
ingetrokken. 2014/0100 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD inzake de biologische productie en de
etikettering van biologische producten, tot wijziging van Verordening (EU) nr. XXX/XXX
van het Europees Parlement en de Raad (verordening officiële controles) en tot
intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 42, eerste alinea, en artikel 43, lid 2, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[9], Gezien het advies van het Comité van de
Regio’s[10], Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1) De biologische productie is
een alomvattend systeem om landbouwbedrijven te beheren en levensmiddelen te produceren
volgens een methode die de beste milieu- en klimaatactiepraktijken, een hoog
biodiversiteitsniveau, de instandhouding van natuurlijke hulpbronnen en de
toepassing van strenge normen op het gebied van dierenwelzijn en productie
combineert en is afgestemd op de vraag van een toenemend aantal consumenten
naar producten die worden vervaardigd met natuurlijke stoffen en procedés. De
biologische productie speelt aldus een tweeledige rol in de samenleving, enerzijds
als leverancier aan een specifieke markt die inspeelt op de vraag van de
consument naar biologische producten, en anderzijds als leverancier van voor
het algemene publiek beschikbare goederen die bijdragen tot de bescherming van
het milieu en het dierenwelzijn, alsmede tot de plattelandsontwikkeling. (2) Biologische producten
ontlenen hun hoge kwaliteit aan de inachtneming van strenge gezondheids-,
milieu- en dierenwelzijnsnormen bij de vervaardiging van deze producten. Zoals
wordt onderstreept in de mededeling van de Commissie aan het Europees
Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van
de Regio's over het kwaliteitsbeleid ten aanzien van landbouwproducten[11] maakt de regeling
inzake de biologische productie deel uit van de kwaliteitsregelingen van de
Unie voor landbouwproducten, samen met de regelingen betreffende geografische
aanduidingen, gegarandeerde traditionele specialiteiten en producten uit
ultraperifere gebieden van de Unie, zoals vastgesteld in respectievelijk
Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad[12] en Verordening (EU)
nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad[13]. In die zin worden met
de biologische productie in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
(GLB) dezelfde doelstellingen nagestreefd als met alle kwaliteitsregelingen van
de Unie voor landbouwproducten. (3) De inbedding van de
doelstellingen van het beleid inzake de biologische productie in de
GLB-doelstellingen houdt met name in dat landbouwers een billijke prijs moeten
krijgen voor de naleving van de biologische productievoorschriften. Bovendien
creëert de toenemende vraag van de consument naar biologische producten de
voorwaarden voor een verdere ontwikkeling en expansie van de markt voor deze
producten en bijgevolg voor een hogere vergoeding voor biologisch producerende
landbouwers. (4) Voorts draagt het biologische
productiesysteem bij tot de integratie van milieubeschermingsvereisten in het
GLB en tot de bevordering van de duurzame landbouwproductie. Daarom zijn in het
kader van het GLB, laatstelijk bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het
Europees Parlement en de Raad[14],
maatregelen voor de financiële ondersteuning van de biologische productie
ingevoerd en nog versterkt bij de recente hervorming van het rechtskader voor
het plattelandsontwikkelingsbeleid, zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1305/2013
van het Europees Parlement en de Raad[15]. (5) De biologische productie
draagt tevens bij aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het
milieubeleid van de Unie, met name die van de biodiversiteitstrategie voor 2020[16], de mededeling over
groene infrastructuur[17],
de thematische strategie voor bodembescherming[18]
en milieuwetgeving zoals de vogelrichtlijn[19],
de habitatrichtlijn[20],
de nitratenrichtlijn[21],
de kaderrichtlijn water[22],
de richtlijn nationale emissieplafonds[23]
en de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden[24]. (6) Met het oog op de
doelstellingen van het Uniebeleid inzake de biologische productie moet het
rechtskader voor de uitvoering van dat beleid gericht zijn op het verzekeren
van eerlijke concurrentie en een goede werking van de interne markt voor
biologische producten, alsmede op het behoud en de rechtvaardiging van het
vertrouwen van de consument in als biologisch geëtiketteerde producten. Voorts
moet dit kader ervoor zorgen dat het beleid verder kan evolueren in
overeenstemming met de productie- en marktontwikkelingen. (7) Tot de beleidsprioriteiten
van de Europa 2020-strategie die zijn vastgesteld in de mededeling van de
Commissie, getiteld "Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en
inclusieve groei"[25]
behoort de ontwikkeling van een op kennis en innovatie gebaseerde concurrerende
economie, de bevordering van een economie met veel werkgelegenheid en sociale
en territoriale cohesie en de ondersteuning van de overschakeling naar een
koolstofarme economie die efficiënt met
hulpbronnen omgaat. Het beleid inzake de biologische productie moet de
marktdeelnemers daarom de juiste instrumenten ter hand stellen om de
herkenbaarheid en de afzet van hun producten te bevorderen en daarbij die
producenten tegen oneerlijke praktijken te beschermen. (8) Gezien de dynamische evolutie
van de biologische sector is in Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad[26] bepaald dat de
voorschriften van de Unie inzake de biologische productie in de toekomst moeten
worden geëvalueerd rekening houdend met de ervaring die met de toepassing ervan
is opgedaan. Uit deze door de Commissie verrichte evaluatie blijkt dat het
rechtskader van de Unie voor de biologische productie moet worden verbeterd aan
de hand van voorschriften die aansluiten op de hoge verwachtingen van de
consument en die voldoende duidelijk zijn voor de partijen waarvoor zij zijn
bestemd. Daarom moet Verordening (EG) nr. 834/2007 worden ingetrokken en
door een nieuwe verordening worden vervangen (9) Uit de ervaring die tot
dusverre met de toepassing van Verordening (EG) nr. 834/2007 is opgedaan,
blijkt dat verduidelijkt moet worden op welke producten deze verordening van
toepassing is. In de eerste plaats moeten de in bijlage I bij het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie ("het Verdrag") vermelde
landbouwproducten, inclusief aquacultuurproducten, eronder vallen. Voorts moet
de verordening van toepassing zijn op verwerkte landbouwproducten voor gebruik
als levensmiddel of diervoeder, omdat het in de handel brengen van dergelijke
producten als "biologisch" een zeer belangrijke afzetmogelijkheid
voor landbouwproducten biedt en voor de consument zichtbaar maakt dat deze
producten vervaardigd zijn met biologische landbouwproducten. Bovendien moet
deze verordening tevens van toepassing zijn op bepaalde andere producten die
net als verwerkte landbouwproducten een nauwe band met landbouwproducten
hebben, en wel omdat die andere producten hetzij een belangrijke afzetmarkt
voor landbouwproducten vertegenwoordigen, hetzij integraal deel uitmaken van
het productieproces. Tot slot moet zeezout in het toepassingsgebied van deze
verordening worden opgenomen, omdat de productie ervan aan de hand van
natuurlijke technieken plaatsvindt en bijdraagt tot de ontwikkeling van
plattelandsgebieden en dus in overeenstemming is met de doelstellingen van deze
verordening. Omwille van de duidelijkheid moeten deze andere producten, die
niet in bijlage I bij het Verdrag worden vermeld, in een bijlage bij deze
verordening worden opgenomen. (10) Om bepaalde niet-essentiële
onderdelen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen, moet de Commissie
worden gemachtigd om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen
vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar
voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op
deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van
gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig
en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement
en aan de Raad. (11) Om rekening te houden met nieuwe
productiemethoden, productiematerialen of internationale verbintenissen, moet
de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking
tot wijziging van de lijst andere producten die onder het toepassingsgebied van
deze verordening vallen. Alleen producten die een nauwe band met
landbouwproducten hebben, komen in aanmerking voor opname in die lijst. (12) Omdat grootkeuken-diensten per
definitie lokaal van aard zijn, worden maatregelen die door de lidstaten of in
het kader van particuliere regelingen op dit gebied worden genomen, als
adequaat beschouwd om de werking van de interne markt te garanderen. Voedsel
dat door grootkeukens in hun eigen bedrijfsruimten wordt bereid, valt niet
onder deze verordening. Producten van jacht en visserij op in het wild levende
dieren mogen evenmin onder deze verordening vallen, aangezien het productieproces
niet volledig kan worden gecontroleerd. (13) Uit
onderzoeksprojecten is naar voren gekomen dat het vertrouwen van de consument
van essentieel belang is op de markt voor biologische levensmiddelen. Op de
lange termijn kunnen onbetrouwbare voorschriften het vertrouwen van het publiek
schade toebrengen en tot marktfalen leiden. Daarom moet de duurzame
ontwikkeling van de biologische productie in de Unie gebaseerd zijn op
degelijke productievoorschriften die op Unieniveau zijn geharmoniseerd. Deze
productievoorschriften moeten bovendien tegemoet komen aan de verwachtingen die
marktdeelnemers en consumenten hebben ten aanzien van de kwaliteit van biologische
producten en de naleving van de in deze verordening vastgestelde beginselen en
regels. (14) Deze verordening moet van
toepassing zijn onverminderd gerelateerde wetgeving, zoals op het gebied van
veiligheid van de voedselketen, gezondheid en welzijn van de dieren, gezondheid
van planten, vegetatief teeltmateriaal, etikettering en milieu. Wat de
toelating voor het gebruik van bepaalde producten en stoffen in de productie
van biologische producten betreft, dient meer bepaald te worden benadrukt dat
dergelijke producten en stoffen eerst op Unieniveau moeten worden toegelaten.
Daarom moet deze verordening van toepassing zijn onverminderd andere specifieke
Uniebepalingen betreffende het toelaten en het in de handel brengen van
dergelijke producten en stoffen. (15) Principieel moet het op grond
van de in deze verordening vervatte productievoorschriften verboden zijn
gebruik te maken van ioniserende straling, genetisch gemodificeerde organismen
(ggo's) en producten die geproduceerd zijn met of door ggo's. Aangezien de
consument steeds meer begaan is met de milieueffecten van de verwerking en het
vervoer van levensmiddelen, moeten andere biologische marktdeelnemers dan
landbouwers en marktdeelnemers die zeewier of aquacultuurdieren produceren,
ertoe worden verplicht hun milieuprestatie overeenkomstig een geharmoniseerd
systeem te beheren. Om de regelgevingsdruk voor in Aanbeveling 2003/361/EG van
de Commissie[27]
gedefinieerde micro-ondernemingen die bij de biologische productie zijn
betrokken, tot een minimum te beperken, dienen deze ondernemingen van
toepassing van deze eis te worden vrijgesteld. Om de correcte toepassing van de
algemene productievoorschriften te waarborgen, dient de Commissie ertoe worden gemachtigd
handelingen vast te stellen met betrekking tot de criteria voor het
milieubeheersysteem. (16) Het risico dat de biologische
productievoorschriften niet worden nageleefd, wordt hoger ingeschat in
landbouwondernemingen met eenheden die niet in het kader van de biologische
productievoorschriften worden beheerd. Daarom moeten alle landbouwbedrijven in
de Unie die biologisch willen worden, na een adequate omschakelingsperiode
volledig worden beheerd overeenkomstig de eisen voor de biologische productie.
Biologische landbouwbedrijven moeten in alle lidstaten dezelfde
omschakelingsperiode doormaken, ongeacht of zij voordien met steun uit
Uniemiddelen agromilieumaatregelen hebben toegepast. Voor braakliggend land
hoeft echter geen omschakelingsperiode in acht te worden genomen. Om kwaliteit,
traceerbaarheid, naleving van deze verordening en aanpassing aan technische
ontwikkelingen te garanderen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd
handelingen vast te stellen met betrekking tot voorschriften tot aanvulling van
de algemene omschakelingsregels of tot aanvulling en wijziging van de
specifieke omschakelingsregels. (17) Voor de plantaardige
productie, de dierlijke productie en de aquacultuurproductie moeten specifieke
productievoorschriften worden vastgesteld, onder meer met betrekking tot de
vergaring van wilde planten en zeewier en tot de productie van verwerkte
levensmiddelen, verwerkte diervoeders, wijn en gist, teneinde de harmonisering
en de inachtneming van de doelstellingen en beginselen van de biologische
productie te garanderen. (18) Aangezien de biologische
plantaardige productie is gebaseerd op het beginsel dat de planten hun voedsel
vooral uit het ecosysteem van de bodem halen, mag substraatteelt niet worden
toegelaten. Voorts moeten bij de biologische plantaardige productie
productietechnieken worden gebruikt die elke bijdrage aan milieuvervuiling
voorkomen of zoveel mogelijk beperken. (19) Wat beheer en bemesting van de
grond betreft, moeten voorwaarden worden vastgesteld voor het gebruik van teeltpraktijken
die bij de biologische plantaardige productie zijn toegelaten en voor het
gebruik van meststoffen en bodemverbeteringsmiddelen. (20) Het gebruik van pesticiden
moet aanzienlijk worden beperkt. De voorkeur moet worden gegeven aan
maatregelen die schade door plaagorganismen en onkruid voorkomen via de
toepassing van technieken waarbij geen gewasbeschermingsmiddelen worden
gebruikt, zoals vruchtwisseling. De aanwezigheid van plaagorganismen en onkruid
moet worden gemonitord teneinde te beslissen of ingrijpen economisch en
ecologisch gerechtvaardigd is. Het gebruik van bepaalde
gewasbeschermingsmiddelen moet worden toegelaten indien de net genoemde
technieken onvoldoende bescherming bieden en alleen indien die
gewasbeschermingsmiddelen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het
Europees Parlement en de Raad[28]
zijn toegelaten na conform te zijn bevonden aan de doelstellingen en beginselen
van de biologische productie, inclusief de restrictieve gebruiksvoorwaarden, en
vervolgens overeenkomstig de onderhavige verordening te zijn toegelaten. (21) Om kwaliteit, traceerbaarheid,
naleving van deze verordening en aanpassing aan technische ontwikkelingen te
garanderen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te
stellen met betrekking tot voorschriften tot wijziging of aanvulling van de
specifieke voorschriften voor plantaardige productie, op het gebied van
teeltpraktijken, beheer en bemesting van de bodem, gezondheid van planten,
beheer van plaagorganismen en onkruid, beheer van de champignonteelt en andere
specifieke planten en systemen voor plantaardige productie, de oorsprong van
vegetatief teeltmateriaal en de vergaring van wilde planten. (22) Aangezien dierlijke productie
van nature uit hand in hand gaat met beheer van de landbouwgrond en de
dierlijke mest wordt gebruikt voor de gewasproductie, moet niet-grondgebonden
dierlijke productie worden verboden. Bij de keuze van de rassen moet het
vermogen van de dieren om zich aan de plaatselijke omstandigheden aan te
passen, hun levenskracht en hun ziektebestendigheid in aanmerking worden
genomen, en moet tevens een ruime biologische diversiteit worden nagestreefd. (23) De huisvesting voor de
biologische dierlijke productie en aquacultuurproductie, inclusief waar
relevant het aquatische medium, moet voldoen aan de ethologische behoeften van
de dieren. Voor sommige dieren, waaronder bijen, moeten specifieke
huisvestingsvoorwaarden en houderijpraktijken worden vastgesteld. Deze
voorwaarden en praktijken moeten een hoog niveau van dierenwelzijn garanderen
dat op sommige punten verder gaat dan de dierenwelzijnsnormen van de Unie voor
de dierlijke productie in het algemeen. In de meeste gevallen moeten de dieren
permanent toegang hebben tot openluchtruimten om te grazen en deze
openluchtruimten moeten in beginsel worden beheerd volgens een adequaat
rotatieschema. (24) Om te voorkomen dat nutriënten
natuurlijke hulpbronnen als grond en water verontreinigen, moet een
maximumgrens voor de mestgift per hectare en voor de dierbezetting per hectare
worden vastgesteld. Deze maximumgrens moet gerelateerd zijn aan het
stikstofgehalte van de mest. (25) Verminkingen die bij de dieren
stress, schade, ziekte of lijden in de hand werken, moeten worden verboden. (26) De dieren moeten, rekening
houdend met hun fysiologische behoeften, worden gevoederd met voedermiddelen
die overeenkomstig de biologische productievoorschriften zijn geproduceerd en
bij voorkeur afkomstig zijn van het eigen bedrijf. Bovendien kan het nodig zijn
om onder welomschreven voorwaarden bepaalde mineralen, spoorelementen en
vitamines bij te voederen om aan de basisvoedingsbehoeften van de dieren te
voldoen. (27) Maatregelen op het gebied van
diergezondheid moeten vooral gebaseerd zijn op ziektepreventie. Bovendien
moeten specifieke reinigings- en ontsmettingsmaatregelen worden toegepast. Het
preventieve gebruik van chemisch gesynthetiseerde, allopathische geneesmiddelen
mag in de biologische landbouw niet worden toegestaan, tenzij, tot een strikt
minimum beperkt, om het welzijn van een ziek of gewond dier dat onmiddellijk
zorg nodig heeft, te herstellen. Om de integriteit van de biologische productie
voor de consument te waarborgen, moet het in dergelijke gevallen mogelijk zijn
beperkende maatregelen te treffen, zoals verdubbeling van de officiële wachttijd
na gebruik van deze geneesmiddelen zoals gespecificeerd in de wetgeving van de
Unie. Voor de bijenteelt moeten specifieke voorschriften op het gebied van
ziektepreventie en diergeneeskundige behandeling worden vastgesteld. (28) Om kwaliteit, traceerbaarheid,
naleving van deze verordening en aanpassing aan technische ontwikkelingen te
garanderen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te
stellen met betrekking tot voorschriften tot wijziging of aanvulling van de
specifieke voorschriften voor dierlijke productie op het gebied van oorsprong
van dieren, huisvesting van dieren, onder meer inzake minimumvloeroppervlakte
van binnen- en buitenruimten en het maximumaantal dieren per hectare,
houderijpraktijken, fokkerij/reproductie, voeder en vervoedering,
ziektepreventie en diergeneeskundige behandeling. (29) Dit voorstel weerspiegelt de
doelstellingen van het nieuw gemeenschappelijk visserijbeleid, met name wat
betreft de aquacultuur, die een sleutelrol speelt als het erop aankomt om in
een wereld waar de vraag naar aquatische levensmiddelen toeneemt, duurzame
voedselzekerheid op de lange termijn, groei en werkgelegenheid te waarborgen en
de druk op de wilde visbestanden te verlichten. In haar uit 2013 daterende
mededeling aan de Raad en het Europees Parlement inzake strategische
richtsnoeren voor de duurzame ontwikkeling van de aquacultuur in de EU[29] gaat de Commissie in
op de belangrijkste uitdagingen voor de aquacultuur in de Unie en op de
groeimogelijkheden voor deze sector. De biologische aquacultuur wordt er als
een bijzonder veelbelovende sector beschreven, met concurrentievoordelen als
gevolg van biologische certificering. (30) In vergelijking met de
biologische landbouw en de langdurige ervaring die de landbouwbedrijven met
deze methode hebben opgedaan, is de biologische aquacultuur een relatieve
nieuwkomer in de biologische productie. Gezien de toenemende belangstelling van
de consument voor biologische aquacultuurproducten is het waarschijnlijk dat
meer en meer aquacultuureenheden op de biologische productie zullen
overschakelen. De vooruitgang uit het oogpunt van ervaring, technische kennis
en ontwikkeling die hiermee gepaard gaat, leidt tot verbeteringen in de
biologische aquacultuur die hun neerslag moeten krijgen in de
productievoorschriften. (31) Deze productievoorschriften
moeten vergezeld gaan van een aantal definities op het gebied van aquacultuur,
teneinde een uniforme interpretatie te waarborgen, dubbelzinnigheid te
voorkomen en de eenvormige toepassing van de voorschriften voor de biologische
productie van aquacultuurdieren en zeewier te garanderen. (32) Om kwaliteit, traceerbaarheid,
naleving van deze verordening en aanpassing aan technische ontwikkelingen te
garanderen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te
stellen met betrekking tot voorschriften tot wijziging of aanvulling van de
specifieke voorschriften voor de zeewierproductie, onder meer aangaande de
geschiktheid van het aquatische medium en het duurzaambeheerplan, de oogst van
wild zeewier, zeewierteelt, groeiwerende behandelingen en reiniging van
productieapparatuur en productievoorzieningen, met betrekking tot voorschriften
tot aanvulling van de specifieke voorschriften voor de productie van
aquacultuurdieren, onder meer aangaande de geschiktheid van het aquatische
medium en het duurzaambeheerplan, de oorsprong van aquacultuurdieren,
aquacultuurhouderij, waaronder aquatische inperkingssystemen, productiesystemen
en maximale bezettingsdichtheid, reproductie, beheer van aquacultuurdieren,
voeder en vervoedering, ziektepreventie en diergeneeskundige behandeling. (33) Marktdeelnemers die
biologische levensmiddelen of diervoeders produceren, moeten passende
procedures volgen die zijn gebaseerd op de systematische identificatie van
cruciale verwerkingsfasen, teneinde ervoor te zorgen dat de verwerkte producten
voldoen aan de voorschriften voor de biologische productie. Verwerkte
biologische producten moeten worden geproduceerd aan de hand van
verwerkingsmethoden die garanderen dat de biologische integriteit en de vitale
kwaliteiten van de producten in alle stadia van de biologische productie
bewaard blijven. (34) Er moeten bepalingen inzake de
samenstelling van biologische verwerkte levensmiddelen worden vastgesteld. Deze
levensmiddelen moeten voornamelijk uit biologische ingrediënten van agrarische
oorsprong worden geproduceerd, eventueel aangevuld met bepaalde, in deze
verordening gespecificeerde niet-biologische ingrediënten van agrarische
oorsprong. Bovendien mogen alleen bepaalde stoffen, die overeenkomstig deze
verordening zijn toegelaten, worden gebruikt bij de productie van verwerkte
biologische levensmiddelen. (35) Verwerkte levensmiddelen mogen
alleen als biologisch product worden geëtiketteerd wanneer alle of nagenoeg
alle ingrediënten van agrarische oorsprong biologisch zijn. Er moeten evenwel
bijzondere etiketteringsvoorschriften worden vastgesteld voor verwerkte
levensmiddelen die ingrediënten van agrarische oorsprong bevatten die niet
biologisch kunnen worden verkregen, zoals producten van jacht en visserij.
Bovendien moet het, omwille van de consumentenvoorlichting, de transparantie
van de markt en om het gebruik van biologische ingrediënten aan te moedigen,
ook mogelijk zijn om onder bepaalde voorwaarden naar de biologische productie
te verwijzen in de lijst van ingrediënten. (36) Er moeten bepalingen worden
vastgesteld betreffende de samenstelling van verwerkte biologische diervoeders
en het gebruik van bepaalde stoffen en technieken bij de productie van die
diervoeders. (37) Om kwaliteit, traceerbaarheid,
naleving van deze verordening en aanpassing aan technische ontwikkelingen te
garanderen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te
stellen met betrekking tot voorschriften tot wijziging of aanvulling van de
specifieke productievoorschriften voor verwerkte levensmiddelen en diervoeders,
meer bepaald op het gebied van de procedures, preventieve maatregelen,
samenstelling van de verwerkte levensmiddelen en diervoerders,
reinigingsmaatregelen, het in de handel brengen van verwerkte producten,
inclusief etikettering en identificatie, het scheiden van enerzijds biologische
en anderzijds niet-biologische producten, ingrediënten van agrarische oorsprong
en voedermiddelen, de lijst van niet-biologische ingrediënten van agrarische
oorsprong die uitzonderlijk mogen worden gebruikt voor de productie van
verwerkte biologische producten, de berekening van het percentage ingrediënten
van agrarische oorsprong en de technieken die bij de verwerking van
levensmiddelen of diervoeders worden gebruikt. (38) Biologische wijn moet volledig
uit biologische grondstoffen worden geproduceerd, eventueel met toevoeging van
bepaalde overeenkomstig deze verordening toegelaten stoffen. Het gebruik van
bepaalde oenologische procedés, processen en behandelingen bij de productie van
biologische wijn moet worden verboden. Het gebruik van bepaalde andere
procedés, processen en behandelingen dient onder duidelijk omschreven
voorwaarden te worden toegelaten. (39) Om kwaliteit, traceerbaarheid,
naleving van deze verordening en aanpassing aan technische ontwikkelingen te
garanderen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te
stellen met betrekking tot voorschriften tot wijziging of aanvulling van de
specifieke voorschriften voor de productie van wijn, op het gebied van
oenologische procedés en beperkingen. (40) Gist werd oorspronkelijk niet
als een ingrediënt van agrarische oorsprong in het kader van Verordening (EG)
nr. 834/2007 beschouwd en kon bijgevolg niet in aanmerking worden genomen voor
de agrarische samenstelling van biologische producten. Krachtens Verordening
(EG) nr. 889/2009 van de Commissie[30]
moeten gist en gistproducten in het kader van de biologische productie echter
als ingrediënten van agrarische oorsprong worden meegerekend, en wel met ingang
van 31 december 2013 - zodat de sector voldoende tijd had om zich aan die eis
passen. Bijgevolg mogen voor de productie van biologische gist alleen
biologisch geproduceerde substraten worden gebruikt en mogen alleen bepaalde
stoffen worden toegelaten voor gebruik bij de vervaardiging van gist,
gistbereidingen en gistformuleringen. Biologische gist mag bovendien niet samen
met niet-biologische gist voorkomen in biologische levensmiddelen of
diervoeders. (41) Om kwaliteit, traceerbaarheid,
naleving van deze verordening en aanpassing aan technische ontwikkelingen te
garanderen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te
stellen met betrekking tot voorschriften tot wijziging of aanvulling van de
specifieke voorschriften voor biologische gist, op het gebied van de verwerking
van gist en de bij de productie van gist gebruikte substraten. (42) Om rekening te houden met
toekomstige behoeften aan specifieke productievoorschriften voor producten
waarvan de productie niet valt onder een van de categorieën specifieke
productievoorschriften als vastgesteld in deze verordening, en om kwaliteit,
traceerbaarheid, naleving van deze verordening, en vervolgens aanpassing aan
technische ontwikkelingen te garanderen, moet de Commissie ertoe worden
gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot specifieke
productievoorschriften voor dergelijke producten, en de wijziging of aanvulling
daarvan. (43) Verordening (EG) nr. 834/2007
voorziet in een aantal uitzonderingen op de biologische productievoorschriften.
Uit ervaring met de toepassing van die bepalingen is gebleken dat deze
uitzonderingen een negatieve impact op de biologische productie hebben. Met
name blijkt dat louter het bestaan van dergelijke uitzonderingen de productie
van productiemiddelen in biologische vorm belet en dat het hoge niveau van
dierenwelzijn dat met de biologische productie wordt geassocieerd, niet wordt
gewaarborgd. Bovendien gaat met het beheer en de controle van de uitzonderingen
een aanzienlijke administratieve belasting gepaard, zowel voor de nationale overheden
als voor de marktdeelnemers. Tot slot heeft het bestaan van uitzonderingen de
voorwaarden voor concurrentieverstoringen gecreëerd en het
consumentenvertrouwen op de helling gezet. Daarom dient de ruimte om
uitzonderingen op de biologische productievoorschriften toe te staan, verder te
worden beperkt tot gevallen waarin zich een ramp heeft voorgedaan. (44) Om de voortzetting of de
hervatting van de biologische productie in het geval van rampen mogelijk te
maken, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen
met betrekking tot de criteria om te bepalen wanneer een geval als ramp kan
worden gekwalificeerd, en met betrekking tot de specifieke voorschriften voor
de aanpak van dergelijke gevallen en voor de vereiste monitoring en
verslaglegging. (45) In bepaalde omstandigheden
kunnen biologische en niet-biologische producten samen worden opgehaald en
vervoerd. Er moeten specifieke bepalingen worden vastgesteld om de biologische
en de niet-biologische producten tijdens de behandeling goed van elkaar te
scheiden en vermenging te voorkomen. (46) Om de integriteit van de
biologische productie en de aanpassing aan de technische ontwikkelingen te
garanderen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te
stellen met betrekking tot voorschriften tot wijziging of aanvulling van de
specifieke voorschriften voor ophaling, verpakking, vervoer en opslag van
biologische producten. (47) Producten en stoffen als
gewasbeschermingsmiddelen, meststoffen, bodemverbeteringsmiddelen, nutriënten,
diervoedingscomponenten, additieven voor levensmiddelen of diervoeders,
technische hulpstoffen en reinigings- en ontsmettingsmiddelen, mogen in de
biologische productie slechts worden gebruikt in een tot een minimum beperkte
hoeveelheid en overeenkomstig de specifieke voorwaarden van deze verordening.
Hetzelfde dient te gelden voor producten en stoffen die als
levensmiddelenadditieven en technische hulpstoffen worden gebruikt bij de
productie van verwerkte biologische levensmiddelen. Daarom moet worden voorzien
in bepalingen inzake toekomstig gebruik van dergelijke producten en stoffen in
de biologische productie in het algemeen en de productie van verwerkte
biologische levensmiddelen in het bijzonder, mits daarbij de beginselen van
deze verordening en bepaalde criteria in acht worden genomen. (48) Om kwaliteit, traceerbaarheid
en naleving van deze verordening met betrekking tot de biologische productie in
het algemeen en de productie van verwerkte biologische levensmiddelen in het
bijzonder, alsmede aanpassing aan technische ontwikkelingen te waarborgen, moet
de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking
tot aanvullende criteria inzake de toelating, en de intrekking van de toelating,
voor het gebruik van producten en stoffen in de biologische productie in het
algemeen en in de productie van verwerkte biologische levensmiddelen in het
bijzonder, en met betrekking tot andere voorschriften voor het gebruik van
dergelijke toegelaten producten en stoffen. (49) Omdat in de regelgeving van de
Unie niet is vastgesteld welke maatregelen moeten worden genomen bij
aanwezigheid van niet-toegelaten stoffen of producten in biologische producten,
lopen de benaderingen die verspreid over de Unie zijn ontwikkeld en worden
toegepast, uiteen. Deze situatie leidt tot onzekerheid bij de marktdeelnemers,
de controleautoriteiten en de controleorganen. Bovendien kan ze tot gevolg
hebben dat de marktdeelnemers in de Unie niet gelijk worden behandeld en dat de
consumenten hun vertrouwen in biologische producten aangetast zien. Daarom
moeten duidelijke en uniforme bepalingen worden vastgesteld om te verbieden dat
producten waarin niet-toegelaten producten of stoffen boven bepaalde niveaus aanwezig
zijn, als biologisch in de handel worden gebracht. Bij het bepalen van deze
niveaus moet met name rekening worden gehouden met Richtlijn 2006/125/EG van de
Commissie[31]
inzake bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor
zuigelingen en peuters. (50) Om de doeltreffendheid, de
doelmatigheid en de transparantie van het biologische productiesysteem en het
desbetreffende etiketteringssysteem te waarborgen, moet de Commissie ertoe
worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot specifieke
criteria en voorwaarden om voor de aanwezigheid van niet-toegelaten producten
en stoffen in producten maximumniveaus te bepalen en toe te passen bij
overschrijding waarvan deze producten niet als biologisch in de handel mogen
worden gebracht, alsmede met betrekking tot het bepalen van die niveaus en de
aanpassing ervan in het licht van technische ontwikkelingen. (51) De biologische productie is
gebaseerd op het algemene beginsel dat het gebruik van externe
productiemiddelen moet worden beperkt. Landbouwers moeten maatregelen nemen om
het risico van verontreiniging door niet-toegelaten producten of stoffen te
voorkomen. Toch kunnen zich ondanks dergelijke maatregelen gevallen voordoen
waarin landbouwers hun landbouwproducten niet als biologisch in de handel
kunnen brengen omdat deze onbedoeld niet-toegelaten producten of stoffen
bevatten. Daarom dient de Commissie de mogelijkheid te krijgen om de lidstaten
overeenkomstig artikel 42 van het Verdrag toe te staan nationale
betalingen toe te kennen als vergoeding voor het in dergelijke gevallen geleden
verlies. Daarnaast kunnen de lidstaten een beroep doen op de instrumenten van
het gemeenschappelijk landbouwbeleid om dergelijke verliezen geheel of
gedeeltelijk te vergoeden. (52) De etikettering van
landbouwproducten en levensmiddelen dient in overeenstemming te zijn met de
algemene voorschriften van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees
Parlement en de Raad[32],
met name de bepalingen die verwarring of misleiding van de consument moeten voorkomen.
Daarbovenop moeten specifieke bepalingen over de etikettering van biologische
producten worden vastgesteld in de onderhavige verordening. Deze moeten
strekken tot bescherming van de belangen van zowel marktdeelnemers (correcte
identificatie van hun producten op de markt en billijke
concurrentievoorwaarden) als consumenten (de juiste informatie om met kennis
van zaken een keuze te maken). (53) De termen waarmee biologische
producten worden aangeduid, moeten in de hele Unie en ongeacht de gebruikte
taal worden beschermd om te voorkomen dat zij worden gebruikt bij de
etikettering van niet-biologische producten. Deze bescherming moet tevens
gelden voor de gebruikelijke afleidingen of verkleinwoorden van deze termen,
ongeacht of deze alleen of in combinatie worden gebruikt. (54) Omwille van de duidelijkheid
voor de consument op de hele interne markt moet het gebruik van het logo voor
de biologische productie van de Europese Unie verplicht worden gesteld voor
alle voorverpakte biologische levensmiddelen die in de Unie worden
geproduceerd. Daarnaast moet het mogelijk zijn het EU-logo vrijwillig te
gebruiken voor niet-voorverpakte biologische producten die in de Unie zijn
geproduceerd en voor biologische producten die uit derde landen zijn ingevoerd.
Het model van het logo voor de biologische productie van de Europese Unie moet
in deze verordening worden opgenomen. (55) Om de consument niet te
misleiden ten aanzien van het biologische karakter van het hele product, dient
het gebruik van dat logo evenwel te worden beperkt tot producten die
uitsluitend of bijna uitsluitend biologische ingrediënten bevatten. Derhalve
mag het gebruik ervan niet worden toegestaan voor de etikettering van
omschakelingsproducten of verwerkte levensmiddelen waarvan minder dan 95 % van
de ingrediënten van agrarische oorsprong biologisch zijn. (56) Om verwarring bij de consument
over de al dan niet uniale oorsprong van het product te voorkomen, moet bij
gebruik van het logo voor de biologische productie van de Europese Unie de
consument worden geïnformeerd over de plaats waar de agrarische grondstoffen
waaruit het product is samengesteld, zijn geteeld. In dit verband moet de
mogelijkheid worden geboden om op het etiket van producten van de biologische
aquacultuur te verwijzen naar aquacultuur in plaats van naar landbouw. (57) Om de consument duidelijkheid
en adequate informatie te verschaffen, moet de Commissie ertoe worden
gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot de aanpassing van de
in deze verordening opgenomen lijst met termen inzake de biologische productie,
met betrekking tot specifieke etiketterings- en samenstellingsvoorschriften
voor diervoeders en de ingrediënten daarvan, met betrekking tot aanvullende
voorschriften inzake etikettering en het gebruik van andere aanduidingen dan
het logo voor de biologische productie van de Europese Unie zoals bepaald in
deze verordening, en met betrekking tot de wijziging van het logo voor
biologische productie van de Europese Unie en de desbetreffende regels. (58) De biologische productie is
alleen geloofwaardig als zij wordt geflankeerd door doelmatige verificaties en
controles in alle stadia van de productie, de verwerking en de distributie. Om
de naleving van de voorschriften inzake de biologische productie en de
etikettering van biologische producten te verifiëren, moeten voor de
biologische productie officiële controles of andere officiële activiteiten
worden verricht overeenkomstig Verordening (EU) nr. (XXX/XXXX) van het Europees
Parlement en de Raad[33]. (59) Om naleving van de specifiek
voor de biologische productie geldende voorschriften te garanderen, moeten
specifieke eisen worden vastgesteld. Met name moeten bepalingen worden
vastgesteld voor de melding van de activiteiten van de marktdeelnemers en voor
een certificeringssysteem om de marktdeelnemers te identificeren die de
voorschriften inzake de biologische productie en de etikettering van
biologische producten in acht nemen. Deze bepalingen moeten tevens van
toepassing zijn op subcontractanten van de betrokken marktdeelnemers. De
transparantie van het certificeringssysteem moet worden gewaarborgd door de
lidstaten te verplichten tot bekendmaking van de lijst van marktdeelnemers die
hun activiteiten hebben gemeld, en van eventuele vergoedingen die kunnen worden
geïnd in verband met de controles op de naleving van de biologische
productievoorschriften. (60) Voor individuele kleine
landbouwers in de Unie vallen de inspectiekosten en de administratieve lasten
die met biologische certificering gepaard gaan, verhoudingsgewijs hoog uit.
Daarom dient een groepscertificeringssysteem te worden ingevoerd om de
inspectie- en certificeringskosten en de daarmee gepaard gaande administratieve
lasten te verminderen, de lokale netwerken te versterken, betere
afzetmogelijkheden te bevorderen en een gelijk speelveld met marktdeelnemers in
derde landen te waarborgen. Met het oog daarop moet het begrip "groep
marktdeelnemers" worden ingevoerd en gedefinieerd. (61) Om de doeltreffendheid, de
doelmatigheid en de transparantie van het biologische productiesysteem en het
desbetreffende etiketteringssysteem te waarborgen, moet de Commissie ertoe
worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot
boekhoudingsvoorschriften voor marktdeelnemers of groepen marktdeelnemers,
voorschriften inzake de bekendmaking van de lijst van marktdeelnemers, en de
voorschriften en procedures voor enerzijds de bekendmaking van de vergoedingen
die mogen worden geïnd in verband met de controles op de naleving van de
biologische productievoorschriften, en anderzijds het toezicht van de bevoegde
autoriteiten op de toepassing van deze vergoedingen, alsmede met betrekking tot
de criteria om te bepalen voor welke productgroepen de marktdeelnemers
aanspraak moet kunnen maken op slechts één door de betrokken controleautoriteit
of het betrokken controleorgaan afgegeven certificaat. (62) Met het oog op een
doeltreffende en doelmatige certificering van een groep marktdeelnemers, moet
de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking
tot de taken van de individuele leden van een groep marktdeelnemers, de
samenstelling en omvang van die groep, de categorieën door een groep
marktdeelnemers te produceren producten, de voorwaarden voor deelname aan de
groep en de opzet en werking van het systeem van de groep voor interne
controles, inclusief werkingssfeer, inhoud en frequentie van de uit te voeren
controles. (63) Uit ervaring met de regelingen
voor de invoer van biologische producten in de Unie in het kader van
Verordening (EG) nr. 834/2007 is gebleken dat deze regelingen moeten worden
herzien, zowel om tegemoet te komen aan de consument, die verwacht dat
geïmporteerde biologische producten aan dezelfde strenge voorschriften als die
van de Unie voldoen, als om de toegang van biologische producten uit de Unie
tot internationale markt beter te garanderen. Voorts moet duidelijkheid worden
geschapen in de voorschriften voor de uitvoer van biologische producten, met
name door te voorzien in een uitvoercertificaat en door bepalingen vast te
stellen voor de uitvoer naar derde landen die voor gelijkwaardigheidsdoeleinden
zijn erkend in het kader van Verordening (EG) nr. 834/2007. (64) Gezorgd moet worden voor
versterking van de bepalingen voor de invoer van producten die voldoen aan de
productie- en etiketteringsvoorschriften van de Unie en ten aanzien waarvan de
marktdeelnemers zijn gecontroleerd door controleautoriteiten en controleorganen
die volgens de erkenning door de Commissie bevoegd zijn om controles en
certificeringen op het gebied van de biologische productie in derde landen te
verrichten. Meer bepaald moeten met betrekking tot de accreditatieorganen die
controleorganen accrediteren voor de invoer van conforme biologische producten
in de Unie, vereisten worden vastgesteld, met als doel een gelijk speelveld te
waarborgen voor het toezicht dat de Commissie op de controleorganen uitoefent.
Voorts moet de Commissie de mogelijkheid krijgen om rechtstreeks contact met de
accreditatieorganen en de bevoegde autoriteiten in derde landen op te nemen,
teneinde het toezicht op de controleautoriteiten respectievelijk de
controleorganen doeltreffender te maken. (65) De mogelijkheid moet behouden
blijven om biologische producten die niet aan de Unievoorschriften inzake de
biologische productie voldoen, maar die afkomstig zijn uit derde landen waarvan
de systemen voor biologische productie en controle als gelijkwaardig met die
van de Unie zijn erkend, toegang tot de markt van de Unie te verschaffen. Toch
mag de in Verordening (EG) nr. 834/2007 bedoelde erkenning van de
gelijkwaardigheid van derde landen alleen worden verleend op grond van een
internationale overeenkomst die tussen de Unie en het betrokken derde land
wordt gesloten en die tevens tot doel heeft om ook voor de Unie wederzijdse
erkenning van de gelijkwaardigheid te bekomen. (66) Derde landen die voor
gelijkwaardigheidsdoeleinden zijn erkend op grond van Verordening (EG) nr. 834/2007,
moeten in het kader van de onderhavige verordening, zo lang als nodig is voor
een vlotte overgang naar de regeling inzake erkenning middels een
internationale overeenkomst, erkend blijven, mits zij de gelijkwaardigheid van
hun voorschriften voor de biologische productie en controle met de ter zake
vigerende Unievoorschriften blijven waarborgen en mits zij voldoen aan alle eisen
betreffende het toezicht van de Commissie op hun erkenning. Dit toezicht moet
met name gebaseerd zijn op de jaarverslagen die de derde landen de Commissie
toezenden. (67) Uit de ervaring met de
regeling van controleautoriteiten en controleorganen die erkend zijn als
bevoegd om in derde landen controles te verrichten en certificaten te
verstrekken met het oog op de invoer van producten van gegarandeerde
gelijkwaardigheid, blijkt dat de door die autoriteiten en organen toegepaste
voorschriften verschillen en wellicht niet altijd makkelijk als gelijkwaardig
met de betrokken Unievoorschriften kunnen worden beschouwd. Bovendien
ondervindt de Commissie bij het toezicht hinder van de wildgroei aan normen van
controleautoriteiten en controleorganen. Daarom dient die regeling voor de
erkenning van de gelijkwaardigheid te worden afgeschaft. Dit neemt niet weg dat
controleautoriteiten en controleorganen die een erkenning willen krijgen voor
de invoer van aan de Unievoorschriften conforme producten, voldoende tijd moeten
krijgen om hiertoe voorbereidingen te treffen. (68) Biologische producten die in
het kader van een in deze verordening bedoelde invoerregeling in de Unie worden
geïmporteerd, mogen alleen als biologisch in de handel worden gebracht indien
de informatie die nodig is om de traceerbaarheid van het product in de
voedselketen te garanderen, beschikbaar is. (69) Om eerlijke concurrentie
tussen de marktdeelnemers te garanderen, de traceerbaarheid van de producten
die worden geïmporteerd om in de Unie als biologisch in de handel te worden
gebracht te waarborgen, de transparantie van de erkennings- en
toezichtsprocedure voor controleautoriteiten en controleorganen in het kader
van de invoer van conforme biologische producten te verzekeren en ervoor te
zorgen dat de lijst van derde landen die voor gelijkwaardigheidsdoeleinden in
het kader van Verordening (EG) nr. 834/2007 zijn erkend, wordt beheerd, moet de
Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking
tot de voor de douaneautoriteiten in derde landen bestemde documenten, zo
mogelijk in elektronische vorm, met name een biologisch uitvoercertificaat, met
betrekking tot de voor invoer vereiste documenten, eveneens zo mogelijk in
elektronische vorm, met betrekking tot de criteria voor erkenning en intrekking
van de erkenning van controleautoriteiten en controleorganen in het kader van
de invoer van conforme producten, en met betrekking tot de informatie die in
het kader van die verordening erkende derde landen dienen toe te zenden met het
oog op het toezicht op hun erkenning en de uitoefening van dat toezicht door de
Commissie, onder meer in de vorm van onderzoeken ter plaatse. (70) Bepaald moet worden dat het
verkeer van biologische producten die in een bepaalde lidstaat zijn gecontroleerd
en aan deze verordening voldoen, in een andere lidstaat niet kan worden
beperkt. Om de goede werking van de interne markt en de handel tussen lidstaten
te garanderen, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te
stellen met betrekking tot voorschriften inzake het vrije verkeer van
biologische producten. (71) De lidstaten moeten met het
oog op de tenuitvoerlegging van deze verordening de Commissie jaarlijks daartoe
vereiste betrouwbare gegevens verstrekken. Omwille van de duidelijkheid en de
transparantie moeten lidstaten lijsten van bevoegde autoriteiten,
controleautoriteiten en controleorganen bijhouden. De lijst van
controleautoriteiten en controleorganen moet door de lidstaten openbaar worden
gemaakt en jaarlijks door de Commissie worden gepubliceerd. (72) Er moet maatregelen worden
vastgesteld die borg staan voor een vlotte overgang naar een aantal bij deze
verordening ingevoerde wijzigingen van het rechtskader voor de import van
biologische producten in de Unie. Met name moet de Commissie er, met het oog op
een vlotte overgang van het oude naar het nieuwe rechtskader, toe worden
gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking tot de voorschriften
inzake omschakelingsperioden die in het kader van Verordening (EG) nr. 834/2007
ingaan, en dat in afwijking van de algemene regel dat geen eerdere perioden met
terugwerkende kracht als deel van de omschakelingsperiode mogen worden erkend. (73) Voorts moet worden bepaald op
welke datum de erkenning van controleautoriteiten en controleorganen voor
gelijkwaardigheidsdoeleinden verstrijkt en hoe de situatie in afwachting van
het verstrijken van die erkenning wordt aangepakt. Er moeten bepalingen worden
vastgesteld met betrekking tot aanvragen die derde landen in het kader van
Verordening (EG) nr. 834/2007 voor gelijkwaardigheidsdoeleinden hebben
ingediend en die bij de inwerkingtreding van de onderhavige verordening nog in
behandeling zijn. (74) Met het oog op het beheer van
de lijst van controleautoriteiten en controleorganen die in het kader van
Verordening (EG) nr. 834/2007 voor gelijkwaardigheidsdoeleinden zijn
erkend, en met het oog op een vlottere afronding van het onderzoek van door
derde landen voor gelijkwaardigheidsdoeleinden ingediende erkenningsaanvragen
die bij de inwerkingtreding van de onderhavige verordening nog in behandeling
zijn, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met
betrekking tot de informatie die deze controleautoriteiten en controleorganen
dienen toe te zenden met het oog op het toezicht op hun erkenning, met
betrekking tot de uitoefening van dat toezicht door de Commissie en met
betrekking tot procedurevoorschriften voor het onderzoek van de nog in
behandeling zijnde verzoeken van derde landen. (75) Om uniforme voorwaarden voor
de tenuitvoerlegging van deze verordening te garanderen, moet de Commissie
uitvoeringsbevoegdheden krijgen met betrekking tot de technische details voor
het opzetten van de databank waarin de rassen worden opgenomen waarvoor
overeenkomstig de biologische productiemethode verkregen vegetatief
teeltmateriaal beschikbaar is, met betrekking tot de toelating, en de intrekking
van de toelating, voor het gebruik van bepaalde producten en stoffen in de
biologische productie in het algemeen en in de productie van verwerkte
biologische levensmiddelen in het bijzonder, inclusief de te volgen
toelatingsprocedure en de lijst van deze producten en stoffen en, in voorkomend
geval, de desbetreffende beschrijving, samenstellingseisen en
gebruiksvoorwaarden, met betrekking tot de specifieke en praktische bepalingen
voor presentatie, samenstelling en grootte van de vermelding van de codenummers
van de controleautoriteiten en controleorganen alsmede van de vermelding van de
plaats waar de agrarische grondstoffen zijn geteeld, en de toewijzing van
codenummers aan controleautoriteiten en controleorganen, met betrekking tot de
details en specificaties inzake inhoud, vorm en meldingswijze voor de door de
marktdeelnemers en groepen marktdeelnemers aan hun bevoegde autoriteiten te
richten meldingen van hun activiteit en de wijze van bekendmaking van de
vergoedingen die voor de controles mogen worden geïnd, met betrekking tot de
uitwisseling van informatie tussen groepen marktdeelnemers en bevoegde
autoriteiten, controleautoriteiten en controleorganen en tussen lidstaten en de
Commissie, met betrekking tot de erkenning of intrekking van de erkenning van
controleautoriteiten en controleorganen die bevoegd zijn om controles in derde
landen te verrichten en het opstellen van de lijst van deze controleautoriteiten
en controleorganen en van voorschriften die borg staan voor de toepassing van
maatregelen in gevallen van niet-naleving of vermoeden van niet-naleving met
een impact op de integriteit van geïmporteerde biologische producten, met
betrekking tot het opstellen van een lijst van in het kader van artikel 33, lid
2, van Verordening (EG) nr. 834/2007 erkende derde landen en de wijziging van
die lijst, alsmede voorschriften die borg staan voor de toepassing van
maatregelen in gevallen van niet-naleving of vermoeden van niet-naleving met
een impact op de integriteit van uit die landen geïmporteerde biologische
producten, met betrekking tot het systeem voor de toezending van de voor de
tenuitvoerlegging en monitoring van deze verordening vereiste informatie, en
met betrekking tot het opstellen van de lijst van in het kader van artikel 33,
lid 3, van Verordening (EG) nr. 834/2007 erkende controleautoriteiten en
controleorganen en de wijziging van die lijst. Deze bevoegdheden moeten worden
uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het
Europees Parlement en de Raad[34]. (76) De Commissie moet ertoe worden
gemachtigd om, in naar behoren gemotiveerde gevallen op het gebied van de
bescherming tegen oneerlijke praktijken of praktijken die onverenigbaar zijn
met de beginselen en regels inzake de biologische productie, op het gebied van
de bescherming van het consumentenvertrouwen of op het gebied van de
bescherming van de eerlijke concurrentie tussen marktdeelnemers, onmiddellijk
toepasselijke uitvoeringshandelingen vast te stellen wanneer dat om dwingende
urgente redenen nodig is om de toepassing van maatregelen te verzekeren in
gevallen van niet-naleving of vermoeden van niet-naleving met een impact op de
integriteit van geïmporteerde biologische producten die onder de controlebevoegdheid
van erkende controleautoriteiten of controleorganen vallen. (77) Voor een vlotte overgang van, aan
de ene kant, de in Verordening (EG) nr. 834/2007 vastgestelde voorschriften
inzake de biologische oorsprong van vegetatief teeltmateriaal en voor de
fokkerij/reproductie bestemde dieren, en de krachtens artikel 22 van die
verordening vastgestelde uitzondering op de productievoorschriften, naar, aan
de andere kant, de nieuwe in de onderhavige verordening vastgestelde
productievoorschriften voor planten, plantaardige producten en dieren, moet de
Commissie ertoe worden gemachtigd handelingen vast te stellen met betrekking
tot het toestaan van uitzonderingen wanneer deze uitzonderingen noodzakelijk
worden geacht om toegang tot voor gebruik in de biologische productie
toegelaten vegetatief teeltmateriaal en voor de fokkerij/reproductie bestemde
levende dieren te waarborgen. Aangezien het hier overgangshandelingen betreft,
dienen deze slechts voor een beperkte periode van toepassing te zijn. (78) De Commissie dient de situatie
op het gebied van de beschikbaarheid van biologisch vegetatief teeltmateriaal
en biologische voor fokkerij/reproductie bestemde dieren te beoordelen en in
dit verband in 2021 verslag uit te brengen bij het Europees Parlement en de
Raad. (79) Er dient te worden voorzien in
de mogelijkheid voorraden van producten die overeenkomstig Verordening (EG) nr.
834/2007 zijn geproduceerd en vóór de inwerkingtreding van de onderhavige
verordening in de handel zijn gebracht, op te gebruiken. (80) Bij de herziening van het
rechtskader voor de biologische productie en de etikettering van biologische
producten is gebleken dat in verband met de overeenkomstig Verordening (EU) nr.
XXX/XXXX (verordening officiële controles) verrichte officiële controles en
andere officiële activiteiten specifieke behoeften bestaan waarvoor bepalingen
moeten worden vastgesteld met het oog op een betere aanpak van gevallen van
niet-naleving. Bovendien moeten de bepalingen van Verordening (EU) nr. XXX/XXX
(verordening officiële controles) inzake de taken en verantwoordelijkheden van
de bevoegde autoriteiten, de goedkeuring van en het toezicht op de gemachtigde
instanties, de officiële certificering, de verslagleggingsverplichtingen en de
administratieve bijstand worden afgestemd op de specifieke behoeften van de
biologische productiesector. Verordening (EU) nr. XXX/XXX (verordening
officiële controles) moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. (81) Aangezien de doelstellingen
van deze verordening, met name het garanderen van eerlijke concurrentie, de
goede werking van de interne markt voor biologische producten en het vertrouwen
van de consument in die producten en in het logo voor de biologische productie
van de Europese Unie, niet voldoende door de lidstaten zelf kunnen worden
verwezenlijkt maar in plaats daarvan, omwille van de vereiste harmonisering van
de voorschriften inzake de biologische productie, beter op het niveau van de
Unie kunnen worden gerealiseerd, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig
het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde
subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde
evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is
om deze doelstellingen te verwezenlijken. (82) Bij de vaststelling van de
datum van toepassing van deze verordening dient erop te worden toegezien dat de
marktdeelnemers zich aan de nieuwe voorschriften kunnen aanpassen, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Hoofdstuk I Onderwerp, toepassingsgebied en definities Artikel 1 Onderwerp Bij deze verordening worden de beginselen van
de biologische productie vastgesteld alsmede de voorschriften inzake de
biologische productie en het gebruik van daarnaar verwijzende vermeldingen op
het etiket en in reclame. Artikel 2 Toepassingsgebied 1. Deze verordening is van
toepassing op in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie (het Verdrag) vermelde landbouwproducten en een aantal andere in
bijlage I bij deze verordening vermelde producten, voor zover die
landbouwproducten en die andere producten bestemd zijn om als biologisch te
worden geproduceerd, bereid, gedistribueerd, in de handel gebracht,
geïmporteerd of geëxporteerd. De producten van jacht en visserij op in het
wild levende dieren worden niet als biologische producten beschouwd 2. Deze verordening is van
toepassing op elke marktdeelnemer die betrokken is bij activiteiten in enig
stadium van de productie, bereiding of distributie met betrekking tot de in lid
1 bedoelde producten. Grootkeukendiensten die worden uitgevoerd door een
in artikel 2, lid 2, punt d), van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het
Europees Parlement en de Raad[35]
omschreven grote cateraar, vallen niet onder deze verordening. De lidstaten kunnen nationale voorschriften, of,
bij ontstentenis daarvan, particuliere normen inzake etikettering en controle
van producten afkomstig van grootkeukendiensten toepassen. 3. Deze verordening is van
toepassing onverminderd gerelateerde wetgeving van de Unie op het gebied van,
onder meer, veiligheid van de voedselketen, gezondheid en welzijn van de
dieren, gezondheid van planten, en vegetatief teeltmateriaal, met name
onverminderd Verordening (EU) nr. XX/XXX van het Europees Parlement en de Raad[36] (vegetatief
teeltmateriaal) en Verordening (EU) nr. XX/XXX van het Europees Parlement en de
Raad[37]
(beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten). 4. Deze verordening is van
toepassing onverminderd andere specifieke EU-bepalingen inzake het in de handel brengen van producten, met
name onverminderd Verordening
(EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad[38] en Verordening (EU)
nr. 1169/2011. 5. Om rekening te houden met
nieuwe informatie over productiemethoden, productiematerialen of internationale
verbintenissen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36
gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst producten
in bijlage I. Alleen producten die een nauwe band met landbouwproducten hebben,
komen in aanmerking voor opname in die lijst. Artikel 3 Definities In deze verordening wordt verstaan onder: (1)
"biologische productie": het gebruik van
productiemethoden die in overeenstemming zijn met deze verordening, in alle
stadia van de productie, bereiding en distributie; (2)
"biologisch": afkomstig van of verband
houdend met de biologische productie; (3)
"agrarische grondstof": een
landbouwproduct dat geen handeling van verduurzaming of verwerking heeft
ondergaan; (4)
"preventieve maatregelen": maatregelen
die moeten worden genomen om de bodemkwaliteit en de preventie en bestrijding
van plaagorganismen en onkruid te waarborgen en om contaminatie met producten
of stoffen die in het kader van deze verordening niet zijn toegelaten, te
voorkomen; (5)
"omschakeling": de overgang van de
niet-biologische productie naar de biologische productie binnen een bepaalde
periode; (6)
"marktdeelnemer": een natuurlijke persoon
of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de naleving van de voorschriften
van deze verordening in alle onder zijn controle vallende stadia van de productie,
bereiding en distributie; (7)
"groep marktdeelnemers": een groep waarin
elke marktdeelnemer een landbouwer is die een bedrijf van maximaal 5 hectare
cultuurgrond heeft, levensmiddelen of diervoeders produceert en eventueel ook
betrokken is bij de verwerking van levensmiddelen of diervoeders; (8)
"landbouwer" : een natuurlijke persoon of
rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke personen of rechtspersonen,
ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale
recht, die een landbouwactiviteit uitoefent; (9)
"landbouwareaal": landbouwareaal als
gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt e), van Verordening (EU) nr. 1307/2013; (10)
"planten": planten als gedefinieerd in
artikel 3, punt 5, van Verordening (EG) nr. 1107/2009; (11)
"plantaardige productie": de productie
van landbouwgewassen, met inbegrip van het oogsten van in het wild voorkomende
plantaardige producten voor commerciële doeleinden; (12)
"plantaardige producten": plantaardige
producten als gedefinieerd in artikel 3, punt 6, van Verordening (EG)
nr. 1107/2009; (13)
"plaagorganismen": plaagorganismen als
omschreven in artikel 1, lid 1, van Verordening (EU) nr. XX/XXXX (beschermende
maatregelen tegen plaagorganismen bij planten); (14)
"gewasbeschermingsmiddelen": de producten
als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1107/2009; (15)
"dierlijke productie": de productie van
als huisdier of in gedomesticeerde staat gehouden landdieren, met inbegrip van
insecten; (16)
"veranda": een extra, overdekte,
niet-geïsoleerde tot de stal behorende buitenruimte met aan de langste zijde
gewoonlijk een afsluiting van metaaldraad of metaalgaas, met een buitenklimaat,
met natuurlijke en kunstmatige verlichting en met een van strooisel voorzien
vloeroppervlak; (17)
"aquacultuur": aquacultuur als
gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 25, van Verordening (EU) nr. 1380/2013
van het Europees Parlement en de Raad[39]; (18)
"diergeneeskundige behandeling": elke
therapeutische of profylactische behandeling van één specifiek ziektegeval; (19)
"diergeneesmiddelen": geneesmiddelen voor
diergeneeskundig gebruik als gedefinieerd in artikel 1, punt 2, van Richtlijn 2001/82/EG
van het Europees Parlement en de Raad[40]; (20)
"bereiding": alle handelingen van
verduurzaming of verwerking van biologische producten (waaronder voor
dierlijke producten het slachten en het uitsnijden), verpakking,
etikettering of wijziging van de etikettering in verband met de biologische
productie; (21)
"levensmiddel": een levensmiddel als
gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het
Europees Parlement en de Raad[41]; (22)
"diervoeders": diervoeders als
gedefinieerd in artikel 3, punt 4, van Verordening (EG) nr. 178/2002;
(23)
"voedermiddelen": voedermiddelen als
gedefinieerd in artikel 3, lid 2, punt g), van Verordening (EG) nr. 767/2009
van het Europees Parlement en de Raad[42]; (24)
"omschakelingsdiervoeders": diervoeders
die tijdens de omschakelingsperiode worden geproduceerd, met uitzondering van de
diervoeders die gedurende een periode van 12 maanden vanaf het begin van de
omschakeling worden geproduceerd; (25)
"in de handel brengen": in de handel
brengen als gedefinieerd in artikel 3, punt 8, van Verordening (EG)
nr. 178/2002; (26)
"traceerbaarheid": traceerbaarheid als
gedefinieerd in artikel 3, punt 15, van Verordening (EG) nr. 178/2002; (27)
"stadia van de productie, bereiding en
distributie": alle stadia, met ingang van de primaire productie van een
biologisch product tot en met de opslag, de verwerking, het vervoer, de verkoop
of de levering daarvan aan de eindverbruiker en, in voorkomend geval,
etikettering, reclame, invoer, uitvoer en onderaanneming; (28)
"ramp": omstandigheden die voortvloeien
uit "ongunstige weersomstandigheden", een "milieuongeval",
een "natuurramp" of een "rampzalige gebeurtenis", als
gedefinieerd in artikel 2, lid 1, respectievelijk punt h), j), k) en l), van
Verordening (EU) nr. 1305/2013; (29)
"ingrediënt": ingrediënt als gedefinieerd
in artikel 2, lid 2, punt f), van Verordening (EU) nr. 1169/2011; (30)
"etikettering": etikettering als
gedefinieerd in artikel 2, lid 2, punt j), van Verordening (EU) nr. 1169/2011; (31)
"reclame": iedere manier, behalve
etikettering, om biologische producten aan het publiek voor te stellen met als
doel of als waarschijnlijk gevolg houdingen, overtuigingen en gedragingen te
beïnvloeden en te vormen, teneinde direct of indirect de verkoop van
biologische producten te bevorderen; (32)
"bevoegde autoriteiten": bevoegde
autoriteiten als gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Verordening
(EU) nr. XXX/XXXX (verordening officiële controles); (33)
"controleautoriteit": een
controleautoriteit voor de biologische productie en de etikettering van
biologische producten als gedefinieerd in artikel 2, punt 39, van
Verordening (EU) nr. XXX/XXXX (verordening officiële controles); (34)
"controleorgaan": een gemachtigde
instantie als gedefinieerd in artikel 2, punt 38, van Verordening (EU) nr.
XXX/XXXX (verordening officiële controles), alsmede een instantie die door de
Commissie of een door de Commissie erkend derde land is erkend om in derde
landen controles te verrichten met betrekking tot de invoer van biologische
producten in de Unie; (35)
"niet-naleving": niet-naleving van deze
verordening; (36)
"genetisch gemodificeerd organisme": een
genetisch gemodificeerd organisme als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van
Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad[43], dat niet is verkregen
met behulp van de in bijlage I.B bij die richtlijn 2001/18/EG genoemde
genetische modificatietechnieken, hierna "GGO"; (37)
„met ggo's geproduceerd”: geheel of gedeeltelijk
afgeleid van ggo's maar geen ggo's bevattend en niet uit ggo's bestaand; (38)
„door ggo's geproduceerd”: afgeleid door gebruik te
maken van een GGO als laatste levend organisme in het productieproces, maar
geen ggo's bevattend, niet uit ggo's bestaand, noch met ggo's geproduceerd; (39)
"levensmiddelenadditieven": levensmiddelenadditieven
als gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Verordening (EG) nr. 1333/2008 van
het Europees Parlement en de Raad[44] ; (40)
"diervoederadditieven":
toevoegingsmiddelen als gedefinieerd in artikel 2, lid 2, punt a), van
Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad[45]; (41)
"gelijkwaardigheid": het voldoen aan
dezelfde doelstellingen en beginselen door de toepassing van voorschriften die
hetzelfde overeenstemmingsniveau garanderen; (42)
"technische hulpstof": technische
hulpstof als gedefinieerd in artikel 3, lid 2, punt b), van Verordening (EG)
nr. 1333/2008; (43)
"voedingsenzym": een voedingsenzym als
gedefinieerd in artikel 3, lid 2, punt a), van Verordening (EG) nr. 1333/2008
van het Europees Parlement en de Raad[46]; (44)
"ioniserende straling": "ioniserende
straling als gedefinieerd in artikel 1 van Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad[47]. Hoofdstuk II Beginselen van de biologische productie Artikel 4 Algemene
beginselen De biologische productie is een duurzaam
beheersysteem voor de landbouw dat is gebaseerd op de volgende algemene
beginselen: (a)
eerbiedigen van de systemen en cycli van de natuur,
behouden en verbeteren van de toestand van bodem, water, lucht en
biodiversiteit en van de gezondheid van planten en dieren, alsmede van het
evenwicht daartussen; (b)
bijdragen tot een hoog niveau van biodiversiteit; (c)
verantwoord gebruik maken van energie en
natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem, organische stoffen en lucht; (d)
voldoen aan hoge normen voor dierenwelzijn en in
het bijzonder tegemoetkomen aan de soortspecifieke ethologische behoeften van
dieren; (e)
passend ontwerpen en beheren van biologische
processen, gebaseerd op ecologische systemen die gebruik maken van
systeeminterne natuurlijke hulpbronnen door methoden: i) waarbij levende organismen en mechanische
productiemethoden worden gebruikt; ii) waarbij op grondgebonden wijze gewassen
worden geteeld of dieren worden gehouden of waarbij aquacultuur wordt bedreven
volgens het beginsel van duurzame exploitatie van de visbestanden; iii) waarbij het gebruik van ggo's en van met
of door ggo's geproduceerde producten, met uitzondering van diergeneesmiddelen,
uitgesloten wordt; iv) die gebaseerd zijn op het gebruik van
preventieve maatregelen waar dat nodig is; (f)
beperken van het gebruik van externe
productiemiddelen. Indien externe productiemiddelen vereist zijn of er geen
passende onder e) bedoelde beheerpraktijken en -methoden bestaan, worden zij
beperkt tot: i) productiemiddelen van de biologische
productie; ii) natuurlijke stoffen of natuurlijke
derivaten; iii) minerale meststoffen met een lage
oplosbaarheid; (g)
zo nodig aanpassen van het productieproces in het
kader van deze verordening, rekening houdend met de gezondheidstoestand,
regionale verschillen in ecologisch evenwicht, klimatologische en plaatselijke
omstandigheden, stadia van ontwikkeling en specifieke houderijpraktijken. Artikel 5 Specifieke
beginselen voor landbouwactiviteiten en aquacultuur De biologische productie in het kader van
landbouwactiviteiten en aquacultuur is met name gebaseerd op de volgende
specifieke beginselen: (a)
instandhouden en verbeteren van het bodemleven en
de natuurlijke bodemvruchtbaarheid, de bodemstabiliteit, het waterhoudend
vermogen van de bodem en de biodiversiteit van de bodem, voorkomen en
bestrijden van verlies van organische stoffen, bodemverdichting en bodemerosie,
en voeden van de gewassen hoofdzakelijk via het bodemecosysteem; (b)
tot een minimum beperken van het gebruik van
niet-hernieuwbare hulpbronnen en externe productiemiddelen; (c)
recyclen van afval en bijproducten van plantaardige
en dierlijke oorsprong tot productiemiddelen voor de plantaardige en de
dierlijke productie; (d)
instandhouden van de gezondheid van planten door
middel van preventieve maatregelen, zoals de keuze van tegen plaagorganismen en
ziekten resistente soorten en rassen en resistent heterogeen materiaal,
passende vruchtwisseling, mechanische en fysische methoden en de bescherming
van natuurlijke vijanden van plaagorganismen; (e)
kiezen van rassen rekening houdend met het vermogen
van de dieren om zich aan de plaatselijke omstandigheden aan te passen, met
hun levenskracht en met hun resistentie tegen ziekten en andere
gezondheidsproblemen; beoefenen van een aan de locatie aangepaste en
grondgebonden dierhouderij; gebruiken van dierhouderijpraktijken die het immuunsysteem
versterken en de natuurlijke weerstand tegen ziekten verhogen, met name door
geregelde beweging en toegang tot openluchtruimten en tot weidegrond, in
voorkomend geval; (f)
naleven van een hoog niveau van dierenwelzijn,
rekening houdend met soortspecifieke behoeften; (g)
voederen van de dieren met biologische diervoeders
die bestaan uit biologisch geproduceerde ingrediënten van agrarische oorsprong
en natuurlijke stoffen van niet-agrarische oorsprong; (h)
uitsluiten van gentechnologie, klonen van dieren,
kunstmatig geïnduceerde polyploïdie en ioniserende straling uit de hele
biologische levensmiddelenketen; (i)
duurzaam instandhouden van de gezondheid van het
aquatische milieu en van de kwaliteit van de omliggende aquatische en
terrestrische ecosystemen; (j)
voederen van aquatische organismen met diervoeders afkomstig
uit de duurzaam geëxploiteerde visserij als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1380/2013,
of met biologische diervoeders die bestaan uit biologisch geproduceerde
ingrediënten van agrarische oorsprong, inclusief uit de biologische
aquacultuur, en natuurlijke stoffen van niet-agrarische oorsprong. Artikel 6 Specifieke
beginselen voor de verwerking van biologische levensmiddelen en diervoeders De productie van verwerkte biologische
levensmiddelen en diervoeders is met name gebaseerd op de volgende specifieke
beginselen: (a)
produceren van biologische levensmiddelen met
biologische ingrediënten van agrarische oorsprong; (b)
produceren van biologische diervoeders met
biologische voedermiddelen; (c)
beperken van het gebruik van levensmiddelenadditieven,
niet-biologische ingrediënten met een hoofdzakelijk technologische en
sensorische functie, en micronutriënten en technische hulpstoffen, zodat het
gebruik ervan tot een minimum wordt beperkt en alleen om wezenlijke
technologische redenen of voor bijzondere voedingsgerelateerde doeleinden
plaatsvindt; (d)
beperken van het gebruik van diervoederadditieven
en technische hulpstoffen, zodat het gebruik ervan tot een minimum wordt
beperkt en alleen om wezenlijke technologische of zoötechnische redenen of voor
bijzondere voedingsgerelateerde doeleinden plaatsvindt; (e)
uitsluiten van stoffen en verwerkingsmethoden die
misleidend kunnen zijn met betrekking tot de ware aard van het product; (f)
zorgvuldig verwerken van levensmiddelen of
diervoeders, bij voorkeur met biologische, mechanische en fysische methoden. Hoofdstuk III Productievoorschriften Artikel 7 Algemene
productievoorschriften 1. De marktdeelnemers nemen de
volgende algemene productievoorschriften in acht: (a)
het volledige landbouwbedrijf of het volledige aquacultuurbedrijf
wordt beheerd overeenkomstig de eisen die gelden voor de biologische productie; (b)
tenzij anders is bepaald in bijlage II, deel IV,
punt 2.2, en deel VI, punt 1.3, mogen alleen krachtens artikel 19 toegelaten
producten en stoffen in de biologische productie en aquacultuur worden
gebruikt, mits de betrokken producten en stoffen voor gebruik in de landbouw en
de aquacultuur zijn toegelaten overeenkomstig de ter zake relevante bepalingen
van de Uniewetgeving en, waar nodig, in de betrokken lidstaat, overeenkomstig
op de Uniewetgeving gebaseerde nationale bepalingen; (c)
het gebruik van ioniserende straling voor de
behandeling van biologische levensmiddelen of diervoeders, of van daarin
gebruikte grondstoffen, is verboden; (d)
andere biologische marktdeelnemers dan
micro-ondernemingen, landbouwers en marktdeelnemers die zeewier of
aquacultuurdieren produceren, passen een milieubeheersysteem toe om hun
milieuprestatie te verbeteren. 2. Met het oog op de correcte
toepassing van de algemene productievoorschriften wordt de Commissie ertoe
gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen
met betrekking tot de criteria waaraan het in lid 1, onder d), bedoelde
milieubeheersysteem moet voldoen. In het kader van deze criteria wordt rekening
gehouden met de specifieke kenmerken van kleine en middelgrote ondernemingen. Artikel 8 Omschakeling 1. Landbouwers en
marktdeelnemers die zeewier of aquacultuurdieren produceren, nemen een
omschakelingsperiode in acht. Gedurende de hele omschakelingsperiode passen zij
de in deze verordening vastgestelde voorschriften inzake de biologische
productie toe, en met name de specifieke omschakelingsvoorschriften in bijlage
II. 2. De omschakelingsperiode
begint ten vroegste wanneer de landbouwer of de marktdeelnemer die zeewier of
aquacultuurdieren produceert, zijn activiteit overeenkomstig deze verordening
heeft gemeld aan de bevoegde autoriteiten. 2a) Grond die vóór de in artikel 24, lid 1,
bedoelde melding ten minste zo lang als voor omschakeling vereist is, braak
ligt, hoeft in afwijking van lid 2 en mits aan andere vereisten is voldaan,
niet te worden omgeschakeld. 3. Geen eerdere perioden worden
met terugwerkende kracht als deel van de omschakelingsperiode erkend. 4. Tijdens de omschakelingsperiode
geproduceerde producten worden niet als biologisch in de handel gebracht. 5. In afwijking van artikel 7,
lid 1, onder a), mag het landbouwbedrijf tijdens de omschakelingsperiode worden
opgedeeld in duidelijk gescheiden eenheden die niet allemaal volgens de
beginselen van de biologische productie worden beheerd. Voor dieren moet het
bij de biologische productie tijdens de omschakelingsperiode gaan om
verschillende soorten. Wat betreft aquacultuur mogen daarin dezelfde soorten
voorkomen, mits de productie-eenheden op passende wijze gescheiden zijn. Wat
planten betreft, moet het bij de biologische productie tijdens de
omschakelingsperiode gaan om verschillende rassen die gemakkelijk van elkaar te
onderscheiden zijn.. 6. Om kwaliteit,
traceerbaarheid, naleving van deze verordening inzake de biologische productie
en aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, wordt de Commissie
ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te
stellen tot aanvulling van de in dit artikel opgenomen voorschriften en tot
wijziging van de in bijlage II opgenomen voorschriften betreffende de
omschakeling. Artikel 9 Verbod op het
gebruik van ggo's 1. Ggo's en met of door ggo's
geproduceerde producten mogen in de biologische productie niet worden gebruikt
in levensmiddelen of diervoeders, of als levensmiddel, diervoeder, technische
hulpstof, gewasbeschermingsmiddel, meststof, bodemverbeteringsmiddel,
vegetatief teeltmateriaal, micro-organisme of dier. 2. Voor de toepassing van lid 1
met betrekking tot het gebruik van ggo's of met of door ggo's geproduceerde
producten voor levensmiddelen of diervoeders, mogen marktdeelnemers vertrouwen
op de etikettering van het product of enig ander begeleidend document dat is
aangebracht of verstrekt overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG, Verordening (EG)
nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad[48] of Verordening (EG)
nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad[49]. 3. Marktdeelnemers mogen ervan
uitgaan dat bij de vervaardiging van gekochte levensmiddelen en diervoeders die
niet overeenkomstig de in lid 2 vermelde verordeningen zijn geëtiketteerd of
van begeleidende documenten zijn voorzien, geen ggo's of met of door ggo's
geproduceerde producten zijn gebruikt, tenzij zij over andere informatie beschikken
die erop wijst dat de etikettering van de betrokken producten niet met de reeds
genoemde verordeningen in overeenstemming is. Artikel 10 Voorschriften
voor de plantaardige productie 1. Marktdeelnemers die planten
of plantaardige producten produceren, nemen met name de in bijlage II, deel I,
vastgestelde specifieke productievoorschriften in acht. 2. In iedere lidstaat wordt een
elektronische databank opgezet waarin overeenkomstig Verordening (EU) nr.
XX/XXX (VTM-wetgeving) de rassen en het heterogeen materiaal worden opgenomen
waarvoor op het grondgebied van die lidstaat biologisch geproduceerd vegetatief
teeltmateriaal beschikbaar is. 3. Om kwaliteit,
traceerbaarheid, naleving van deze verordening inzake de plantaardige biologische
productie en aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, wordt de
Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen
vast te stellen tot aanvulling of wijziging van de specifieke voorschriften
voor de plantaardige productie, met betrekking tot: (a)
teeltpraktijken; (b)
beheer en bemesting van de grond; (c)
gezondheid van de planten en beheer van
plaagorganismen en onkruid; (d)
beheer van de champignonteelt en andere specifieke
plant- en plantproductiesystemen; (e)
oorsprong van het vegetatief teeltmateriaal; (f)
vergaring van wilde planten. 4. De Commissie stelt
uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de technische voorschriften voor
het opzetten van de in lid 2 bedoelde databank. Deze uitvoeringshandelingen
worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 37,
lid 2. Artikel 11 Voorschriften
voor de dierlijke productie 1. Marktdeelnemers die dieren
produceren, nemen met name de in bijlage II, deel II, vastgestelde specifieke
productievoorschriften in acht. 2. Om kwaliteit, traceerbaarheid,
naleving van deze verordening inzake de biologische dierlijke productie, en
aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, wordt de Commissie
ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te
stellen tot wijziging of aanvulling van de specifieke voorschriften voor de
dierlijke productie, met betrekking tot: (a)
oorsprong van de dieren; (b)
huisvesting van de dieren, onder meer het minimale
vloeroppervlak van de binnen- en de buitenruimten en het maximumaantal dieren
per hectare; (c)
houderijpraktijken; (d)
fokkerij/reproductie; (e)
diervoeders en vervoedering; (f)
ziektepreventie en diergeneeskundige behandeling. Artikel 12 Productievoorschriften
voor zeewier en aquacultuurdieren 1. Marktdeelnemers die zeewier
en aquacultuurdieren produceren, nemen met name de in bijlage II, deel III,
vastgestelde specifieke productievoorschriften in acht. 2. Om kwaliteit,
traceerbaarheid, naleving van deze verordening inzake de biologische zeewierproductie
en aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, wordt de Commissie
ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te
stellen tot aanvulling of wijziging van de specifieke voorschriften voor de zeewierproductie,
met betrekking tot: (a)
geschiktheid van het aquatische medium en het
duurzaambeheerplan; (b)
oogst van wild zeewier; (c)
zeewierteelt; (d)
groeiwerende behandelingen en reiniging van
productieapparatuur en productievoorzieningen. 3. Om kwaliteit,
traceerbaarheid, naleving van deze verordening inzake de biologische productie van
aquacultuurdieren en aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen,
wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde
handelingen vast te stellen tot aanvulling of wijziging van de specifieke
voorschriften voor de productie van aquacultuurdieren, met betrekking tot: (a)
geschiktheid van het aquatische medium en het
duurzaambeheerplan; (b)
oorsprong van de aquacultuurdieren; (c)
aquacultuurhouderij, met inbegrip van aquatische
inperkingssystemen, productiesystemen, maximale bezettingsdichtheid en, in
voorkomend geval, minimale bezettingsdichtheid; (d)
reproductie; (e)
beheer van aquacultuurdieren; (f)
diervoeders en vervoedering; (g)
ziektepreventie en diergeneeskundige behandeling. Artikel 13 Productievoorschriften
voor verwerkte levensmiddelen en diervoeders 1. Marktdeelnemers die verwerkte
levensmiddelen en diervoeders produceren, nemen met name de in bijlage II, deel
IV, vastgestelde specifieke productievoorschriften in acht. 2. Om kwaliteit,
traceerbaarheid, naleving van deze verordening inzake de biologische productie van
verwerkte levensmiddelen en diervoerders en aanpassing aan technische
ontwikkelingen te garanderen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd
overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot
aanvulling of wijziging van de specifieke voorschriften voor de productie van
verwerkte levensmiddelen en diervoeders, met betrekking tot: (a)
procedures; (b)
preventieve maatregelen; (c)
samenstelling en voorwaarden voor het gebruik van
verwerkte levensmiddelen en diervoeders, met inbegrip van voor gebruik in
verwerkte levensmiddelen en diervoeders toegelaten producten en stoffen; (d)
reinigingsmaatregelen; (e)
in de handel brengen van verwerkte producten,
inclusief etikettering en identificatie; (f)
scheiden van enerzijds biologische en anderzijds
niet-biologische producten, ingrediënten van agrarische oorsprong en
voedermiddelen; (g)
de lijst van niet-biologische ingrediënten van
agrarische oorsprong die uitzonderlijk mogen worden gebruikt voor de productie
van verwerkte biologische producten; (h)
berekening van het percentage ingrediënten van
agrarische oorsprong als bedoeld in artikel 21, lid 3, onder a) ii) en onder
b); (i)
technieken die bij de verwerking van levensmiddelen
of diervoeders worden gebruikt. Artikel 14 Productievoorschriften
voor wijn 1. Marktdeelnemers die producten
van de wijnsector produceren, nemen met name de in bijlage II, deel V,
vastgestelde specifieke productievoorschriften in acht. 2. Om kwaliteit,
traceerbaarheid, naleving van deze verordening inzake de biologische wijnproductie
en aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, wordt de Commissie
ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te
stellen tot aanvulling of wijziging van de specifieke voorschriften voor de
productie van wijn, met betrekking tot oenologische procedés en beperkingen. Artikel 15 Productievoorschriften
voor als levensmiddel of diervoeder gebruikte gist 1. Marktdeelnemers die voor
gebruik als levensmiddel of diervoeder bestemde gist produceren, nemen met name
de in bijlage II, deel VI, vastgestelde specifieke productievoorschriften in
acht. 2. Om kwaliteit,
traceerbaarheid, naleving van deze verordening inzake de biologische gistproductie
en aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, wordt de Commissie
ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te
stellen tot aanvulling of wijziging van de specifieke voorschriften voor de
productie van gist, met betrekking tot de verwerking en de gebruikte
substraten. Artikel 16 Productievoorschriften
voor andere producten Om in te spelen op een toekomstige behoefte
aan specifieke productievoorschriften voor andere dan in de artikelen 10 tot en
met 15 bedoelde producten, om kwaliteit, traceerbaarheid, naleving van deze
verordening inzake de biologische productie van deze andere producten en
aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, wordt de Commissie
ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te
stellen tot wijziging of aanvulling van bijlage II met betrekking tot specifieke
productievoorschriften voor deze producten. Artikel 17 Vaststelling
van uitzonderlijke productievoorschriften Om het mogelijk te maken de biologische
productie in het geval van een ramp overeenkomstig de in hoofdstuk II
vastgestelde beginselen voort te zetten of te hervatten, wordt de Commissie
ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te
stellen met betrekking tot de criteria om te bepalen wanneer een geval als ramp
kan worden gekwalificeerd, en met betrekking tot de specifieke voorschriften op
het gebied van de aanpak van dergelijke gevallen en op het gebied van de nodige
monitoring- en verslagleggingseisen. Artikel 18 Ophaling,
verpakking, vervoer en opslag van producten 1. Biologische producten worden opgehaald,
verpakt, vervoerd en opgeslagen overeenkomstig de voorschriften in bijlage III. 2. Om de integriteit van de biologische
productie en de aanpassing aan technische ontwikkelingen te garanderen, wordt
de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde
handelingen vast te stellen tot wijziging of aanvulling van de voorschriften in
bijlage III. Artikel 19 Toelating van
bepaalde producten en stoffen voor gebruik in de biologische productie 1. De Commissie kan toelating
voor het gebruik van bepaalde producten en stoffen in de biologische productie verlenen
en deze producten en stoffen in beperkte lijsten opnemen, mits deze worden
ingezet als: (a)
gewasbeschermingsmiddel; (b)
meststof, bodemverbeteringsmiddel of nutriënt; (c)
voedermiddel; (d)
diervoederadditief of technische hulpstof; (e)
product voor het reinigen en ontsmetten van
vijvers, kooien, tanks, doorstroomsystemen ("raceways"), gebouwen en
installaties voor dierlijke productie; (f)
product voor het reinigen en ontsmetten van
gebouwen en installaties voor plantaardige productie, inclusief opslag in een
landbouwbedrijf. De Commissie kan
met name toelating voor het gebruik van bepaalde producten en stoffen in de
productie van verwerkte biologische levensmiddelen verlenen en deze producten
en stoffen opnemen in beperkte lijsten, mits deze worden ingezet als: (a)
levensmiddelenadditief, voedingsenzym of technische
hulpstof; (b)
technische hulpstof voor de productie van gist en
gistproducten. 2. De toelating voor het gebruik
van de in lid 1, eerste alinea, genoemde producten en stoffen in de
biologische productie wordt verleend in overeenstemming met de in hoofdstuk II
vastgestelde beginselen en de volgende criteria, die in hun totaliteit worden
beoordeeld: (a)
het gebruik van de producten of stoffen is
noodzakelijk voor duurzame productie en essentieel voor het beoogde gebruik; (b)
alle producten en stoffen zijn van plantaardige,
dierlijke, microbiële of minerale oorsprong, tenzij producten of stoffen van
dergelijke oorsprong niet in voldoende hoeveelheden of in de juiste kwaliteit beschikbaar
zijn of geen alternatieven voorhanden zijn; (c)
voor de in lid 1, eerste alinea, onder a),
bedoelde producten geldt het volgende: i) het gebruik
ervan is essentieel voor de bestrijding van een plaagorganisme waarvoor geen
andere biologische, fysische, kweek- of teeltgerelateerde of andere
doeltreffende beheerspraktijk beschikbaar is; ii) producten
die niet van plantaardige, dierlijke, microbiële of minerale oorsprong zijn en
niet identiek zijn aan hun natuurlijke vorm, mogen alleen worden toegelaten indien
de voorwaarden voor het gebruik ervan elk direct contact met het eetbare
gedeelte van het gewas uitsluiten; (d)
het gebruik van de in lid 1, eerste alinea,
onder b), bedoelde producten is essentieel voor het vruchtbaar maken of houden
van de bodem, voor specifieke voedingsbehoeften van de gewassen of voor
specifieke doelstellingen op het gebied van bodemverbetering; (e)
voor de in lid 1, eerste alinea, onder c) en
d), bedoelde producten geldt het volgende: i) het gebruik
van de producten en stoffen is noodzakelijk voor het handhaven van de
gezondheid, het welzijn en de vitaliteit van de dieren, draagt bij tot een
passend dieet dat voorziet in de fysiologische en ethologische behoeften van de
betrokken soort, of is onmisbaar voor het produceren of bewaren van diervoeders; ii) diervoeders
van minerale oorsprong, spoorelementen, vitaminen of provitaminen zijn van
natuurlijke oorsprong, tenzij producten of stoffen van dergelijke oorsprong
niet in voldoende hoeveelheden of in de juiste kwaliteit beschikbaar zijn of er
geen alternatieven voorhanden zijn. De toelating voor
het gebruik van de in lid 1, tweede alinea, genoemde producten en stoffen
in de biologische productie van verwerkte biologische levensmiddelen wordt
verleend in overeenstemming met de in hoofdstuk II vastgestelde beginselen en
de volgende criteria, die in hun totaliteit worden beoordeeld: (a)
er zijn geen overeenkomstig dit artikel toegelaten
alternatieven voorhanden; (b)
zonder deze producten en stoffen kunnen de
levensmiddelen niet worden geproduceerd of bewaard of kan aan bepaalde
voedingsvoorschriften waarin de EU-wetgeving voorziet, niet worden voldaan; (c)
deze producten en stoffen komen in de natuur voor
en hebben uitsluitend mechanische, fysische, biologische, enzymatische of
microbiële processen ondergaan, behalve indien producten of stoffen van
dergelijke oorsprong niet in voldoende hoeveelheden of in de juiste kwaliteit
beschikbaar zijn. Het gebruik van
chemisch gesynthetiseerde producten of stoffen wordt alleen toegelaten wanneer
het gebruik van in artikel 4, onder f), bedoelde externe productiemiddelen
onaanvaardbare gevolgen heeft voor het milieu. 3. Om kwaliteit, traceerbaarheid
en naleving van deze verordening met betrekking tot de biologische productie in
het algemeen en de productie van verwerkte biologische levensmiddelen in het
bijzonder, alsmede aanpassing aan technische ontwikkelingen te waarborgen,
wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde
handelingen vast te stellen met betrekking tot aanvullende criteria inzake de
toelating, en de intrekking van de toelating, voor het gebruik van in lid 1
bedoelde producten en stoffen in de biologische productie in het algemeen en in
de productie van verwerkte biologische levensmiddelen in het bijzonder, en met
betrekking tot andere voorschriften en voorwaarden voor het gebruik van
dergelijke toegelaten producten en stoffen. 4. Een lidstaat die van oordeel
is dat een product of een stof aan de lijst van in lid 1 bedoelde toegelaten
producten en stoffen moet worden toegevoegd of daarvan moet worden geschrapt of
dat de in de productvoorschriften vermelde gebruiksvoorwaarden moeten worden
gewijzigd, zorgt voor een dossier met een motivering van die toevoeging,
schrapping of wijziging dat hij langs de officiële weg aan de Commissie en de
andere lidstaten doet toekomen. Verzoeken tot
wijziging of schrapping worden door de lidstaten bekendgemaakt. 5. De Commissie stelt
uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de toelating, of de intrekking
van de toelating, voor het gebruik van producten en stoffen in de biologische
productie in het algemeen en in de productie van verwerkte biologische
levensmiddelen in het bijzonder, en met betrekking tot de procedures voor de
toelating van deze producten en stoffen, de lijst van deze producten en stoffen
en, in voorkomend geval, de beschrijving, samenstellingseisen en
gebruiksvoorwaarden voor deze producten en stoffen. Deze uitvoeringshandelingen
worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 37,
lid 2. Artikel 20 Aanwezigheid
van niet-toegelaten producten of stoffen 1. Producten waarin een gehalte
aan niet krachtens artikel 19 toegelaten producten of stoffen aanwezig blijkt
te zijn dat de met name met inachtneming van Richtlijn 2006/125/EG vastgestelde
niveaus overschrijdt, worden niet als biologisch in de handel gebracht. 2. Om de doeltreffendheid, de
doelmatigheid en de transparantie van het biologische productiesysteem en het
desbetreffende etiketteringssysteem te waarborgen, moet de Commissie ertoe
worden gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te
stellen met betrekking tot de specifieke criteria en voorwaarden voor de
toepassing van de in lid 1 bedoelde niveaus, de vaststelling van die niveaus en
de aanpassing ervan aan technische ontwikkelingen. 3. In afwijking van artikel 211,
lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en mits de Commissie daarvoor, zonder
toepassing van de in artikel 37, lid 2 of lid 3, van deze verordening bedoelde
procedure, toestemming verleent, kunnen de lidstaten nationale betalingen
toekennen om landbouwers die hun landbouwproducten niet als biologisch in de
handel kunnen brengen omdat deze verontreinigd zijn met niet-toegelaten
producten of stoffen, te vergoeden voor het daardoor veroorzaakte verlies, op
voorwaarde dat deze landbouwers alle gepaste maatregelen hebben genomen om het
risico van een dergelijke verontreiniging te voorkomen. Daarnaast kunnen de
lidstaten een beroep doen op de instrumenten van het gemeenschappelijk
landbouwbeleid om dergelijke verliezen geheel of gedeeltelijk te vergoeden. Hoofdstuk IV Etikettering Artikel 21 Het gebruik
van termen die verwijzen naar de biologische productie 1. Voor de toepassing van deze
verordening worden producten beschouwd als producten waarop naar de biologische
productie verwijzende termen voorkomen, wanneer die producten, de ingrediënten
ervan of de bij de productie gebruikte voedermiddelen in de etikettering, de
reclame of de handelsdocumenten worden beschreven in termen die bij de koper de
indruk wekken dat de producten, ingrediënten of voedermiddelen geproduceerd
zijn overeenkomstig deze verordening. Met name mogen de in bijlage IV vermelde
termen en de afleidingen of verkleinwoorden daarvan, zoals "bio" en
"eco" in de hele Unie en in elke in die bijlage vermelde taal worden
gebruikt in de etikettering en de reclame voor producten die voldoen aan deze
verordening. 2. Ten aanzien van de in artikel
2, lid 1, bedoelde producten worden de in lid 1 van het onderhavige artikel
bedoelde termen nergens in de Unie en in geen enkele in bijlage IV bedoelde
taal gebruikt voor de etikettering van, de reclame voor en de handelsdocumenten
betreffende een product dat niet voldoet aan de eisen van deze verordening. Voorts worden in
de etikettering of reclame geen termen, termen in handelsmerken inbegrepen, of
praktijken gebruikt die de consument of gebruiker kunnen misleiden door de
indruk te wekken dat de betrokken producten of de ingrediënten ervan voldoen
aan deze verordening. 3. Met betrekking tot verwerkte
levensmiddelen mogen de in lid 1 bedoelde termen worden gebruikt: (a)
in de verkoopbenaming, op voorwaarde dat: i) de verwerkte levensmiddelen voldoen aan
de in bijlage II, deel IV, vervatte productievoorschriften; ii) de ingrediënten van agrarische oorsprong
voor ten minste 95 gewichtsprocent biologisch zijn; (b)
alleen in de ingrediëntenlijst, wanneer minder dan 95
% van de ingrediënten van agrarische oorsprong biologisch zijn en op voorwaarde
dat deze ingrediënten voldoen aan de in deze verordening vastgestelde
productievoorschriften. In de in de
eerste alinea, onder b), bedoelde ingrediëntenlijst wordt opgegeven welke
ingrediënten biologisch zijn. Enkel bij de biologische ingrediënten mag naar de
biologische productie worden verwezen. In de ingrediëntenlijst wordt het totale
percentage biologische ingrediënten ten opzichte van de totale hoeveelheid
ingrediënten van agrarische oorsprong vermeld. De in de lid 1
bedoelde termen en het in de eerste alinea, onder b), van dit lid vermelde
percentage worden aangebracht in dezelfde kleur en lettergrootte en in
hetzelfde lettertype als de andere aanduidingen in de ingrediëntenlijst. 4. Om te garanderen dat de
consument duidelijk en adequaat wordt geïnformeerd, wordt de Commissie ertoe
gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen
met betrekking tot de aanpassing van de lijst van termen in bijlage IV conform
taalgebonden ontwikkelingen in de lidstaten en met betrekking tot specifieke
etiketterings- en samenstellingsvoorschriften voor diervoeders en de
ingrediënten daarvan. Artikel 22 Verplichte
aanduidingen 1. Wanneer termen als bedoeld in
artikel 21, lid 1, worden gebruikt: (a)
wordt het codenummer van de controleautoriteit of
het controleorgaan waaraan de marktdeelnemer die de laatste productie- of
bereidingshandeling heeft verricht, onderworpen is, ook op het etiket vermeld; (b)
wordt op de verpakking van in artikel 2, lid 2,
punt e), van Verordening (EU) nr. 1169/2011 gedefinieerde voorverpakte
levensmiddelen ook het in artikel 23 van de onderhavige verordening bedoelde
logo voor de biologische productie van de Europese Unie aangebracht. 2. Wanneer het logo voor de
biologische productie van de Europese Unie wordt gebruikt, wordt in hetzelfde
gezichtsveld als het logo de plaats waar de agrarische grondstoffen waaruit het
product is samengesteld, geteeld zijn, vermeld in, naargelang van het geval,
een van de volgende vormen: (a)
"EU Landbouw", wanneer de agrarische
grondstoffen in de Unie zijn geteeld zijn; (b)
"niet-EU Landbouw", wanneer de agrarische
grondstoffen in derde landen zijn geteeld; (c)
"EU/niet-EU Landbouw", wanneer een deel
van de agrarische grondstoffen in de Unie en een ander deel in een derde land
is geteeld. Het woord
"Landbouw" mag in voorkomend geval worden vervangen door
'Aquacultuur'. De aanduiding
"EU" of "niet-EU" kan worden vervangen door of aangevuld met
een landnaam wanneer alle agrarische grondstoffen waaruit het product is
samengesteld, in dat land zijn geteeld. Voor de
aanduiding "EU" of "niet-EU" mogen kleine
gewichtshoeveelheden ingrediënten buiten beschouwing worden gelaten voor zover
de buiten beschouwing gelaten hoeveelheid in totaal minder dan 5 %
uitmaakt van de totale gewichtshoeveelheid agrarische grondstoffen. De aanduiding
"EU" of "niet-EU" mag niet worden aangebracht in een
opvallender kleur, lettergrootte of lettertype dan de naam van het product. 3. De aanduidingen als bedoeld
in de leden 1 en 2 van dit artikel en in artikel 23, lid 3, worden aangebracht
op een opvallende plaats en zijn goed zichtbaar, duidelijk leesbaar en
onuitwisbaar. 4. Om te garanderen dat de
consument duidelijk en adequaat wordt geïnformeerd, wordt de Commissie ertoe
gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen
met betrekking tot aanvullende voorschriften inzake etikettering en het gebruik
van de aanduidingen als bedoeld in lid 1, onder a), en lid 2 van dit artikel en
in artikel 23, lid 3. 5. De Commissie stelt
uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot: (a)
specifieke en praktische bepalingen inzake de
presentatie, samenstelling en grootte van de aanduidingen als bedoeld in lid 1,
onder a), en lid 2 van dit artikel en in artikel 23, lid 3; (b)
de toewijzing van codenummers aan
controleautoriteiten en controleorganen; (c)
de vermelding van de plaats waar de agrarische
grondstoffen zijn geteeld, overeenkomstig lid 2 van dit artikel en artikel 23,
lid 3. Deze
uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als
bedoeld in artikel 37, lid 2. Artikel 23 Het logo voor
de biologische productie van de Europese Unie 1. Het logo voor de biologische
productie van de Europese Unie mag worden gebruikt in de etikettering en
presentatie van producten die aan deze verordening voldoen en in de reclame
voor deze producten. 2. Het logo voor de biologische
productie van de Europese Unie is een officiële verklaring in de zin van de
artikelen 85 en 90 van Verordening (EU) nr. XXX/XXXX (verordening officiële
controles). 3. Het gebruik van het logo voor
de biologische productie van de Europese Unie is facultatief voor uit derde
landen ingevoerde producten. Op etiketten met dit logo wordt ook de in artikel 22,
lid 2, vermelde aanduiding aangebracht. 4. Het logo voor de biologische
productie van de Europese Unie moet overeenstemmen met het model en de
voorschriften in bijlage V. 5. In de etikettering en
presentatie van producten die aan deze verordening voldoen en de reclame voor
deze producten mogen nationale en particuliere logo’s worden gebruikt. 6. Om te garanderen dat de
consument duidelijk en adequaat wordt geïnformeerd, wordt de Commissie ertoe
gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen
met betrekking tot de wijziging van het logo voor de biologische productie van
de Europese Unie en de desbetreffende voorschriften, als opgenomen in bijlage
V. Hoofdstuk V Biologische certificering Artikel 24 Biologisch
certificeringssysteem 1. Marktdeelnemers en groepen
marktdeelnemers die biologische producten produceren, bereiden, opslaan, uit
een derde land invoeren, naar een derde land uitvoeren of in de handel brengen,
melden, alvorens deze producten als biologisch in de handel te brengen of
alvorens om te schakelen, hun activiteit aan de bevoegde autoriteiten van de
lidsta(a)t(en) waar de activiteit wordt verricht. 2. Indien marktdeelnemers of
groepen marktdeelnemers activiteiten aan een derde partij uitbesteden, voldoen
zowel de marktdeelnemers en groepen marktdeelnemers als de derde partij waaraan
de activiteiten zijn uitbesteed, aan het bepaalde in lid 1. 3. Marktdeelnemers en groepen
marktdeelnemers houden een boekhouding bij van de verschillende activiteiten
die zij overeenkomstig deze verordening verrichten. 4. De bevoegde autoriteiten
houden een lijst bij met de naam en het adres van de marktdeelnemers en groepen
marktdeelnemers die hun activiteiten overeenkomstig lid 1 hebben gemeld en
maken deze lijst bekend, samen met de informatie inzake hun biologische
certificaten als bedoeld in artikel 25, lid 1. De bevoegde autoriteiten leven
de bij Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad[50] vastgestelde vereisten
inzake de bescherming van persoonsgegevens na. 5. De lidstaten zien erop toe
dat de vergoedingen die eventueel overeenkomstig artikel 76 van Verordening
(EU) nr. XXX/XXXX (verordening officiële controles) door de bevoegde
autoriteiten, de controleautoriteiten of de controleorganen worden geïnd,
worden bekendgemaakt. 6. Om de doeltreffendheid, de
doelmatigheid en de transparantie van de biologische productie en het
desbetreffende etiketteringssysteem te waarborgen, moet de Commissie ertoe
worden gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te
stellen met betrekking tot de boekhoudingsvoorschriften, de voorschriften voor
de bekendmaking van de in lid 4 van dit artikel bedoelde lijst, en de
voorschriften en procedures voor de bekendmaking van de in lid 5 van dit
artikel bedoelde vergoedingen en voor het toezicht van de bevoegde autoriteiten
op de toepassing van deze vergoedingen. 7. De Commissie kan
uitvoeringshandelingen vaststellen met nadere bepalingen en specificaties
inzake inhoud, vorm en wijze van kennisgeving van de in lid 1 bedoelde melding
en inzake de wijze van bekendmaking van de in lid 5 bedoelde vergoedingen. Deze
uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als
bedoeld in artikel 37, lid 2. Artikel 25 Biologisch
certificaat 1. Marktdeelnemers en groepen
marktdeelnemers die hun activiteit overeenkomstig artikel 24, lid 1,
hebben gemeld en aan deze verordening voldoen, kunnen aanspraak maken op een
biologisch certificaat. Het zo mogelijk in elektronische vorm afgegeven
biologische certificaat maakt het op zijn minst mogelijk de marktdeelnemer of
groep marktdeelnemers, het type of assortiment onder het certificaat vallende
producten en de periode van geldigheid van het certificaat te identificeren. 2. Het biologische certificaat
is een officiële verklaring in de zin van de artikelen 85 en 86 van Verordening
(EU) nr. XXX/XXXX (verordening officiële controles). 3. Marktdeelnemers en groepen
marktdeelnemers kunnen geen aanspraak maken op een door verschillende
controleautoriteiten of controleorganen voor dezelfde productgroep afgegeven
certificaat, ook niet wanneer deze marktdeelnemers en groepen marktdeelnemers
actief zijn in verschillende stadia van de productie, bereiding of distributie.
4. Leden van een groep
marktdeelnemers kunnen geen aanspraak maken op een individueel biologisch
certificaat voor activiteiten waarop de certificering van de groep van
toepassing is. 5. De marktdeelnemers verifiëren
het biologische certificaat van marktdeelnemers door wie zij worden beleverd,
systematisch. 6. Om de doeltreffendheid, de
doelmatigheid en de transparantie van het biologische productiesysteem en het
desbetreffende etiketteringssysteem te waarborgen, moet de Commissie ertoe
worden gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te
stellen met betrekking tot de criteria voor de vaststelling van de in lid 3
bedoelde productgroepen. Artikel 26 Groepen
marktdeelnemers 1. Elke groep marktdeelnemers
zet een systeem voor interne controles op. Het systeem bestaat uit een
gedocumenteerde reeks controleactiviteiten en -procedures aan de hand waarvan
een geïdentificeerde persoon of instantie nagaat of elk lid van de groep deze
verordening naleeft. 2. Tekortkomingen in de opzet of
de werking van het in lid 1 bedoelde systeem voor interne controles, met name
wanneer de integriteit van biologische producten in gevaar komt omdat
niet-nalevingen van individuele leden van de groep marktdeelnemers niet worden
geconstateerd of aangepakt, kunnen ertoe leiden dat de biologische
certificering voor de hele groep wordt ingetrokken. 3. Met het oog op een
doeltreffende en doelmatige werking van de certificering van een groep
marktdeelnemers, moet de Commissie ertoe worden gemachtigd gedelegeerde
handelingen overeenkomstig artikel 36 vast te stellen met betrekking tot de
taken van de individuele leden van een groep marktdeelnemers, de samenstelling
en omvang van die groep, de categorieën door een groep marktdeelnemers te
produceren producten, de voorwaarden voor deelname aan de groep en de opzet en
werking van het systeem van de groep voor interne controles, inclusief
werkingssfeer, inhoud en frequentie van de uit te voeren controles. 4. De Commissie kan
uitvoeringshandelingen vaststellen met betrekking tot de uitwisseling van
informatie tussen een groep marktdeelnemers en de bevoegde autoriteit of
autoriteiten, controleautoriteiten of controleorganen, en tussen de lidstaten
en de Commissie. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de
onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 37, lid 2. Hoofdstuk VI Handel met derde landen Artikel 27 Uitvoer van
biologische producten 1. Een product mag als
biologisch uit de Unie worden uitgevoerd en mag het logo voor de biologische
productie van de Europese Unie dragen, indien het aan deze verordening voldoet. Een product dat bestemd is om als biologisch te
worden uitgevoerd naar een derde land dat overeenkomstig artikel 31 is erkend,
mag naar dat derde land worden uitgevoerd indien het voldoet aan de
voorschriften van dat derde land om in dat derde land als biologisch in de
handel te worden gebracht. 2. Om te voorkomen dat
oneerlijke voorwaarden voor marktdeelnemers ontstaan bij uitvoer naar derde
landen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36
gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot specifieke
voorschriften voor de uitvoer van biologische producten naar een derde land dat
overeenkomstig artikel 31 is erkend. 3. Om eerlijke concurrentie
tussen marktdeelnemers te garanderen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd
overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot voor douaneautoriteiten in derde landen bestemde documenten, met
name een zo mogelijk in elektronische vorm afgegeven biologisch
uitvoercertificaat dat garandeert dat de uitgevoerde biologische producten aan
deze verordening voldoen. Artikel 28 Invoer van
biologische producten 1. Een product mag uit een derde
land worden ingevoerd om in de Unie als biologisch in de handel te worden
gebracht, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: (a)
het product is een biologisch product als bedoeld
in artikel 2, punt 1; (b)
het product: i) voldoet aan de hoofdstukken II, III en
IV en alle marktdeelnemers, met inbegrip van de exporteurs in het betrokken
derde land, vallen onder de controle van overeenkomstig artikel 29 erkende
controleautoriteiten of controleorganen; of ii) komt uit een derde land dat is erkend
overeenkomstig: –
artikel 30; of –
artikel 31; (c)
de marktdeelnemers in de derde landen kunnen te
allen tijde informatie aan de importeurs of de nationale autoriteiten
verstrekken aan de hand waarvan de marktdeelnemer die de laatste handeling
heeft verricht, kan worden geïdentificeerd teneinde de traceerbaarheid van het
biologische product te waarborgen. 2. Om de traceerbaarheid van de
ingevoerde producten die bestemd zijn om in de Unie als biologisch in de handel
te worden gebracht, te garanderen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd
overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot zo mogelijk in elektronische vorm afgegeven documenten die voor
invoerdoeleinden worden vereist. 3. Aan grenscontroleposten wordt
overeenkomstig artikel 45, lid 1, van Verordening (EU) nr. XXX/XXX (verordening
officiële controles) nagegaan of de voorwaarden en maatregelen betreffende de
invoer van biologische producten in de Unie in acht worden genomen. De in
artikel 47, lid 3, van die verordening bedoelde fysieke controles worden
verricht met een frequentie die afhangt van het risico van niet-naleving van de
onderhavige verordening. Artikel 29 Erkenning van
controleautoriteiten en controleorganen 1. De Commissie kan
uitvoeringshandelingen vaststellen met betrekking tot de erkenning, of de
intrekking van de erkenning, van controleautoriteiten en controleorganen die
voldoen aan de criteria van een overeenkomstig artikel 7 vastgestelde
gedelegeerde handeling en die bevoegd zijn om in derde landen controles te
verrichten, en met betrekking tot het opstellen van een lijst van die
controleautoriteiten en controleorganen. Deze uitvoeringshandelingen worden
vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 37, lid 2. 2. De controleorganen worden
geaccrediteerd overeenkomstig de ter zake relevante geharmoniseerde norm inzake
'conformiteitsbeoordeling – eisen voor instanties die producten, processen en
diensten certificeren' waarvan de referentie is bekendgemaakt in het Publicatieblad
van de Europese Unie. 3. De in lid 2 bedoelde
accreditatie mag enkel worden verleend door: (a)
een nationaal accreditatie-orgaan in de Unie
overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en
de Raad[51];
of (b)
een accreditatie-instantie buiten de Unie die
ondertekenaar is van een multilaterale erkenningsregeling onder de auspiciën
van het IAF (International Accreditation Forum). 4. Bij de behandeling van een
erkenningsverzoek vraagt de Commissie de controleautoriteit of het
controleorgaan haar alle nodige informatie te verstrekken. De erkende controleorganen of controleautoriteiten
leggen het door de accreditatie-instantie afgegeven certificaat of respectievelijk
het door de bevoegde autoriteit uitgebrachte evaluatieverslag over, alsmede in
voorkomend geval verslagen over de regelmatige evaluatie ter plaatse, het
toezicht en de meerjaarlijkse herbeoordeling van de activiteiten. 5. Op basis van de in lid 4
bedoelde informatie zorgt de Commissie ervoor dat de erkende
controleautoriteiten en controleorganen aan passend toezicht worden onderworpen
middels een regelmatige controle van hun erkenning. Met het oog op dat toezicht
kan de Commissie de accreditatie-instanties of, in voorkomend geval, de
bevoegde autoriteiten verzoeken om aanvullende informatie. 6. De invulling van het toezicht
wordt bepaald op basis van een beoordeling van het risico van niet-naleving. 7. Om de transparantie van de
erkennings- en toezichtsprocedures te waarborgen, wordt de Commissie ertoe
gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen
met betrekking tot de criteria voor de erkenning, en de intrekking daarvan, van
de controleautoriteiten en controleorganen als bedoeld in lid 1, en met
betrekking tot de uitoefening van het toezicht door de Commissie, onder meer in
de vorm van onderzoeken ter plaatse. 8. De Commissie kan
uitvoeringshandelingen vaststellen om te garanderen dat maatregelen worden
genomen wanneer zich gevallen van niet-naleving of vermoeden van niet-naleving
voordoen die een risico inhouden voor de integriteit van de biologische
producten die in het kader van de in dit artikel bedoelde erkenning worden
ingevoerd. Bij wijze van maatregel kan de integriteit van de biologische
producten vóór het in de handel brengen in de Unie worden geverifieerd, of kan,
in voorkomend geval, de toelating om dergelijke producten in de Unie als
biologisch in de handel te brengen, worden opgeschort. Deze uitvoeringshandelingen
worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 37,
lid 2. 9. Om dwingende urgente redenen
op het gebied van de bescherming tegen oneerlijke praktijken of praktijken die
onverenigbaar zijn met de beginselen en voorschriften inzake de biologische
productie, de bescherming van het consumentenvertrouwen of de bescherming van
de eerlijke concurrentie tussen marktdeelnemers, stelt de Commissie
overeenkomstig de in artikel 37, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk
toepasselijke uitvoeringshandelingen vast om de in lid 8 van dit artikel
bedoelde maatregelen te nemen of om een besluit te nemen over de intrekking van
de erkenning van de controleautoriteiten en controleorganen als bedoeld in lid 1. Artikel 30 Gelijkwaardigheid
in het kader van een handelsovereenkomst Een erkend derde land als bedoeld in artikel 28,
lid 1, onder b) ii), eerste streepje, is een derde land dat door de Unie in het
kader van een handelsovereenkomst is erkend als een land met een
productiesysteem dat aan dezelfde doelstellingen en beginselen voldoet omdat in
het kader van dat systeem voorschriften worden toegepast die hetzelfde
overeenstemmingsniveau garanderen als die van de Unie. Artikel 31 Gelijkwaardigheid
in het kader van Verordening (EG) nr. 834/2007 1. Een erkend derde land als
bedoeld in artikel 28, lid 1, onder b) ii), tweede streepje, is een derde land
dat voor gelijkwaardigheidsdoeleinden is erkend in het kader van artikel 33,
lid 2, van Verordening (EG) nr. 834/2007, inclusief de derde landen die zijn
erkend in het kader van de overgangsmaatregel als bedoeld in artikel 40. De erkenning van de in de eerste alinea bedoelde
derde landen loopt af op [datum invoegen van de dag waarop vijf jaar zijn
verlopen sinds de datum van toepassing van de verordening]. 2. Op basis van jaarlijkse verslagen
die de in lid 1 bedoelde derde landen over de uitvoering en handhaving van door
hen vastgestelde controlemaatregelen moeten opstellen en jaarlijks uiterlijk op
31 maart van elk jaar aan de Commissie moeten toezenden, zorgt de Commissie met
hulp van de lidstaten voor adequaat toezicht op de erkende landen door hun
erkenning regelmatig te evalueren. De invulling van het toezicht wordt bepaald
op basis van een beoordeling van het risico van niet-naleving. 3. De controleorganen die
controles verrichten in de in lid 1 bedoelde derde landen, worden
geaccrediteerd overeenkomstig de ter zake relevante geharmoniseerde norm inzake
'conformiteitsbeoordeling – eisen voor instanties die producten, processen en
diensten certificeren' waarvan de referentie is bekendgemaakt in het Publicatieblad
van de Europese Unie. Een accreditatie die niet is verleend door een
nationale accreditatie-instantie in de Unie overeenkomstig Verordening (EG) nr.
765/2008, moet zijn verleend door een accreditatie-instantie buiten de Unie die
ondertekenaar is van een multilaterale erkenningsregeling onder de auspiciën
van het IAF (International Accreditation Forum). 4. De Commissie stelt
uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot het opstellen en wijzigen van
een lijst in lid 1 bedoelde derde landen. Deze uitvoeringshandelingen worden
vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 37, lid 2. 5. Met het oog op het beheer van
de in lid 4 bedoelde lijst van derde landen wordt de Commissie ertoe gemachtigd
overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot de informatie die deze derde landen met het oog op het toezicht
op hun erkenning door de Commissie moeten toezenden en met betrekking tot de
uitoefening van dat toezicht door de Commissie, onder meer in de vorm van
onderzoeken ter plaatse. 6. De Commissie kan
uitvoeringshandelingen vaststellen om te garanderen dat maatregelen worden
genomen wanneer zich gevallen van niet-naleving of vermoeden van niet-naleving
voordoen die een risico inhouden voor de integriteit van de biologische
producten die worden ingevoerd uit in dit artikel bedoelde derde landen. Bij
wijze van maatregel kan de integriteit van de biologische producten vóór het in
de handel brengen in de Unie worden geverifieerd, of kan, in voorkomend geval,
de toelating om dergelijke producten in de Unie als biologisch in de handel te
brengen, worden opgeschort. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 37, lid 2. Hoofdstuk VII Algemene bepalingen Afdeling 1 Vrij verkeer van biologische producten Artikel 32 Geen verbod
en geen beperking op het in de handel brengen van biologische producten 1. Bevoegde autoriteiten,
controleautoriteiten en controleorganen mogen het in de handel brengen van
biologische producten die zijn gecontroleerd door andere, in een andere
lidstaat gevestigde bevoegde autoriteiten, controleautoriteiten of
controleorganen, niet om redenen in verband met de productie, de etikettering
of de presentatie van die producten beperken of belemmeren, indien die
producten aan deze verordening voldoen. Met name mogen geen andere dan de in
Verordening (EU) nr. XXX/XXXX (verordening officiële controles) bedoelde
officiële controles en andere officiële activiteiten worden verricht en mogen
geen andere dan de in artikel 76 van die verordening bedoelde vergoedingen voor
officiële controles en andere officiële activiteiten worden geïnd. 2. Om de goede werking van de interne
markt en het handelsverkeer tussen de lidstaten te garanderen, wordt de
Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen
vast te stellen met betrekking tot het vrije verkeer van biologische producten
met het oog op de toepassing van lid 1 van dit artikel. Afdeling 2 Informatie en verslaglegging Artikel 33 Informatie
over de biologische sector en de biologische handel 1. De lidstaten zenden de
Commissie jaarlijks de informatie toe die nodig is om deze verordening ten
uitvoer te leggen en de toepassing ervan te monitoren. 2. De Commissie stelt
uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot het systeem voor de toezending
van de in lid 1 bedoelde informatie, de inhoud van de toe te zenden informatie
en de uiterste datum voor toezending van die informatie. Deze
uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als
bedoeld in artikel 37, lid 2. Artikel 34 Informatie
over de bevoegde autoriteiten, controleautoriteiten en controleorganen 1. De lidstaten stellen een
geregeld bijgewerkte lijst op met: (a)
de naam en het adres van de bevoegde autoriteiten; (b)
de naam, het adres en het codenummer van de
controleautoriteiten en controleorganen. De lidstaten maken de in de eerste alinea, onder
b), bedoelde lijst bekend. 2. De Commissie maakt de in lid 1,
eerste alinea, onder b), bedoelde lijst van controleautoriteiten en
controleorganen jaarlijks bekend op het internet. Artikel 35 Verslag Uiterlijk op 31 december 2021 dient de
Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de
beschikbaarheid van biologisch vegetatief teeltmateriaal en voor fokkerij/reproductie
bestemde dieren. Hoofdstuk VIII Procedure-, overgangs- en slotbepalingen Afdeling 1 Procedurebepalingen Artikel 36 Uitoefening
van de bevoegdheidsdelegatie 1. De
bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie
toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. 2. Het Europees Parlement
of de Raad kan de in [……….] bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde
intrekken. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan
de delegatie van de in dat besluit vermelde bevoegdheid.
Het wordt van kracht op de dag
na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie
of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de
geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 3. Zodra de Commissie een
gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig
kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 4. Een overeenkomstig […..]
vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het
Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee
maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de
Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad
voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie heeft
medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief
van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. Artikel 37 Comitéprocedure 1. De
Commissie wordt bijgestaan door het "Comité voor de biologische
productie". Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU)
nr. 182/2011. 2. Wanneer
naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011
van toepassing. 3. Wanneer naar dit lid wordt
verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met
artikel 5 daarvan, van toepassing. Afdeling 2 Intrekking, wijziging, overgangs- en
slotbepalingen Artikel 38 Intrekking Verordening (EG) nr. 834/2007 wordt
ingetrokken. Verordening (EG) nr. 834/2007 blijft evenwel
van toepassing voor de afronding van het onderzoek van in artikel 42 van de
onderhavige verordening bedoelde verzoeken van derde landen die nog in behandeling
zijn. Artikel 39 Overgangsmaatregelen
met betrekking tot de omschakeling naar de biologische landbouw Om een vlotte overgang van het oude naar het
nieuwe rechtskader te garanderen, wordt de Commissie ertoe gemachtigd
overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen met
betrekking tot een afwijking van artikel 8, lid 3, inzake omschakelingsperioden
voor landbouwers die vóór de inwerkingtreding van deze verordening met de
omschakeling beginnen. Artikel 40 Overgangsmaatregelen
met betrekking tot de oorsprong van vegetatief teeltmateriaal, voor de fokkerij/reproductie
bestemde dieren en jonge bestanden van aquacultuurdieren Om ervoor te zorgen dat de overgang van de in
artikel 12, lid 1, onder i), van Verordening (EG) nr. 834/2007 vastgestelde
voorschriften inzake de biologische oorsprong van vegetatief teeltmateriaal, de
in artikel 14, lid 1, onder a) ii), van die verordening vastgestelde
voorschriften inzake voor de fokkerij bestemde dieren, de in artikel 15, lid 1,
onder a) ii), van die verordening vastgestelde voorschriften inzake jonge
bestanden van aquacultuurdieren en de krachtens artikel 22 van Verordening (EG)
nr. 834/2007 vastgestelde uitzondering op de productievoorschriften naar de
nieuwe, in artikel 10, lid 1, en artikel 11, lid 1, van de onderhavige
verordening vastgestelde productievoorschriften voor respectievelijk planten en
plantaardige producten, dieren, en zeewier en aquacultuurdieren vlot verloopt, wordt
de Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde
handelingen vast te stellen met betrekking tot het toestaan van uitzonderingen
wanneer dat noodzakelijk wordt geacht om toegang tot voor gebruik in de
biologische productie toegelaten vegetatief teeltmateriaal, voor de fokkerij/reproductie
bestemde levende dieren en jonge bestanden van aquacultuurdieren te waarborgen.
De krachtens dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen verstrijken op 31 december
2021. Artikel 41 Overgangsmaatregelen
met betrekking tot krachtens artikel 33, lid 3, van Verordening (EG) nr. 834/2007
erkende controleautoriteiten en controleorganen 1. Erkenningen van
controleautoriteiten en controleorganen die krachtens artikel 33, lid 3, van
Verordening (EG) nr. 834/2007 zijn verleend, verstrijken uiterlijk op [31
december 2018]. 2. De Commissie stelt bij
uitvoeringshandeling een lijst van de krachtens artikel 33, lid 3, van
Verordening (EG) nr. 834/2007 erkende controleautoriteiten en controleorganen
vast, die zij bij uitvoeringshandeling kan wijzigen. Deze
uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als
bedoeld in artikel 37, lid 2. 3. Met het oog op het beheer van
de in lid 2 bedoelde lijst van controleautoriteiten en controleorganen wordt de
Commissie ertoe gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen
vast te stellen met betrekking tot de informatie die deze controleautoriteiten
en controleorganen met het oog op het toezicht op hun erkenning door de
Commissie moeten toezenden en met betrekking tot de uitoefening van dat
toezicht door de Commissie, onder meer in de vorm van onderzoeken ter plaatse. Artikel 42 Overgangsmaatregelen
met betrekking tot krachtens artikel 33, lid 2, van Verordening (EG) nr. 834/2007
ingediende verzoeken van derde landen 1. De Commissie rondt het
onderzoek van verzoeken af die derde landen krachtens artikel 33, lid 2, van
Verordening (EG) nr. 834/2007 hebben ingediend en die op de datum van
inwerkingtreding van deze verordening nog in behandeling zijn. Verordening (EG)
nr. 834/2007 is van toepassing op het onderzoek van die verzoeken. 2. Om het onderzoek van de in
lid 1 bedoelde verzoeken vlotter te kunnen afronden, wordt de Commissie ertoe
gemachtigd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen
met betrekking tot de voor het onderzoek vereiste procedureregels, onder meer
inzake de door de derde landen over te leggen informatie. Artikel 43 Overgangsmaatregelen
voor voorraden van overeenkomstig Verordening (EG) nr. 834/2007 geproduceerde
biologische producten Het is toegestaan overeenkomstig Verordening
(EG) nr. 834/2007 geproduceerde producten die vóór 1 juli 2017 in de handel
worden gebracht, na die datum voor verkoop te blijven aanbieden zolang de
voorraad strekt. Artikel 44 Wijziging van
Verordening (EU) nr. […][inzake officiële controles] Verordening (EU) nr. XXX/XXXX (verordening
officiële controles) wordt als volgt gewijzigd: 1. Artikel 2, punten 38 en 39,
worden vervangen door: "38. "gemachtigde instantie": derde
partij waaraan de bevoegde autoriteiten specifieke taken in verband met
officiële controles of andere officiële activiteiten hebben gedelegeerd; 39. "controleautoriteit voor de biologische
productie en de etikettering van biologische producten":
overheidsinstantie van een lidstaat waaraan de bevoegde autoriteiten hun
bevoegdheden in verband met de toepassing van de regelgeving van de Unie over
het in artikel 1, lid 2, onder j), bedoelde gebied geheel of gedeeltelijk
hebben overgedragen, met inbegrip van een overeenkomstige instantie van een
derde land of een overeenkomstige in een derde land werkzame instantie;"; 2. Artikel 3 wordt als volgt
gewijzigd: a) Lid 3 wordt vervangen door: "3. De bevoegde autoriteiten die
verantwoordelijk zijn voor de verificatie van de naleving van de in
artikel 1, lid 2, onder j), bedoelde regelgeving, kunnen taken
in verband met officiële controles of andere officiële activiteiten overdragen
aan een of meer controleautoriteiten voor de biologische productie en de
etikettering van biologische producten. In dat geval kennen zij aan elk van
deze autoriteiten een codenummer toe."; b) Lid 4, onder c), wordt vervangen door: "c) de in lid 3 bedoelde controleautoriteiten
voor de biologische productie en de etikettering van biologische
producten;"; 3. Artikel 23 wordt vervangen
door: "Artikel
23 Specifieke voorschriften voor officiële
controles en voor maatregelen die de bevoegde autoriteiten moeten nemen in
verband met biologische producten en beschermde oorsprongsbenamingen,
beschermde geografische aanduidingen en gegarandeerde traditionele
specialiteiten 1. De bevoegde autoriteiten moeten in verband met
de in artikel 1, lid 2, onder j), bedoelde regelgeving: a) in gevallen van niet-naleving die met name
vanwege het gebruik van verboden of niet-toegelaten stoffen en technieken of
vermenging met niet-biologische producten de integriteit van biologische
producten in om het even welk stadium van de productie, bereiding, distributie
en export in gevaar brengen, ervoor zorgen dat in de etikettering en de reclame
voor de hele partij of productiegang niet wordt verwezen naar de biologische
productie; b) in gevallen van herhaalde of voortdurende
niet-naleving ervoor zorgen dat de betrokken, in artikel 3, respectievelijk
punt 6 en punt 7, van Verordening (EU) nr. [biologische productie] van het
Europees Parlement en de Raad* gedefinieerde marktdeelnemers of groepen
marktdeelnemers naast de in dit lid, onder a) bedoelde maatregelen het verbod
opgelegd krijgen om producten die naar de biologische productie verwijzen in de
handel te brengen, en dat hun biologisch certificaat afhankelijk van het geval
wordt opgeschort of ingetrokken. 2. De Commissie wordt gemachtigd overeenkomstig
artikel 139 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot
voorschriften voor de uitvoering van officiële controles en andere officiële
activiteiten om de naleving van de in artikel 1, lid 2, onder j) en
k), bedoelde regelgeving na te gaan, alsmede met betrekking tot de maatregelen
die de bevoegde autoriteiten naar aanleiding van die officiële controles en
andere officiële activiteiten moeten nemen. 3. In de in lid 2 van dit artikel bedoelde
gedelegeerde handelingen worden voorschriften in verband met de in
artikel 1, lid 2, onder j), bedoelde regelgeving vastgesteld
betreffende: a) de specifieke verantwoordelijkheden en taken
van de bevoegde autoriteiten, naast de verantwoordelijkheden en taken als
bedoeld in de artikelen 4, 8 en 9, artikel 10, lid 1, de artikelen 11,
12 en 13, artikel 34, leden 1 en 2, en artikel 36, en naast de
artikelen 25, 26, 28, 29, 30 en 32 betreffende de erkenning van en het toezicht
op gemachtigde instanties en de artikelen 85 tot en met 90 betreffende
officiële certificering; b) aanvullende voorschriften ten opzichte van
hetgeen bedoeld is in artikel 8, lid 1, betreffende risicobeoordeling
en de vaststelling van de frequentie van officiële controles en in voorkomend
geval bemonstering, rekening houdend met het risico van niet-naleving; c) de frequentie van officiële controles van
marktdeelnemers en de gevallen waarin en voorwaarden waartegen bepaalde
marktdeelnemers van bepaalde officiële controles moeten worden vrijgesteld; d) aanvullende methoden en technieken voor
officiële controles ten opzichte van hetgeen bedoeld is in artikel 13 en
artikel 33, leden 1 tot en met 5, alsook specifieke voorschriften voor de
uitvoering van officiële controles betreffende het traceren van biologische
producten in alle stadia van de productie, bereiding en distributie en
betreffende het bieden van garanties voor de naleving van de in artikel 1,
lid 2, onder j), bedoelde regelgeving; e) aanvullende acties en maatregelen ten opzichte
van hetgeen bedoeld is in artikel 134, leden 2 en 3, in gevallen van
vermoeden van niet-naleving, aanvullende criteria ten opzichte van hetgeen
bedoeld is in artikel 135, lid 1, tweede alinea, en aanvullende criteria en
maatregelen ten opzichte van hetgeen bedoeld is in artikel 135, lid 2, en lid 1
van dit artikel in gevallen van niet-naleving; f) aanvullende voorschriften ten opzichte van
hetgeen vermeld is in artikel 4, lid 1, onder f), voor de faciliteiten
en uitrusting die nodig zijn voor de uitvoering van officiële controles en
specifieke en aanvullende voorwaarden en verplichtingen ten opzichte van
hetgeen bedoeld is in de artikelen 25, 26, 28, 29, 30, 31 en 32 voor de
delegatie van taken in verband met officiële controles en andere officiële
activiteiten aan gemachtigde instanties; g) aanvullende verslagleggingsverplichtingen ten
opzichte van hetgeen bedoeld is in de artikelen 12, 28 en 31, voor de bevoegde
autoriteiten, de controleautoriteiten en de gemachtigde instanties die met
officiële controles en andere officiële activiteiten zijn belast; h) specifieke criteria en voorwaarden voor de
inwerkingtreding en de werking van de mechanismen voor administratieve bijstand
als bedoeld in titel IV, met inbegrip van de uitwisseling van informatie
betreffende gevallen van niet-naleving of waarschijnlijke niet-naleving tussen
bevoegde autoriteiten, controleautoriteiten en gemachtigde instanties. 4. In de in lid 3 van dit artikel bedoelde
gedelegeerde handelingen worden voorschriften in verband met de in
artikel 1, lid 2, onder k), bedoelde regelgeving vastgesteld
betreffende: a) aanvullende voorschriften, methoden en
technieken ten opzichte van hetgeen bedoeld is in de artikelen 11 en 13, voor
officiële controles op de naleving van de productspecificaties en
etiketteringsvoorschriften; b) aanvullende methoden en technieken ten opzichte
van hetgeen bedoeld is in artikel 13, voor de uitvoering van officiële
controles betreffende het traceren van producten die onder het
toepassingsgebied van de in artikel 1, lid 2, onder k), bedoelde
regelgeving vallen, in alle stadia van de productie, bereiding en distributie,
en betreffende het bieden van garanties voor de naleving van die regelgeving; c) aanvullende specifieke criteria en aanvullende
specifieke inhoud ten opzichte van hetgeen vermeld is in artikel 108, voor
het opstellen van de desbetreffende delen van het in artikel 107,
lid 1, bedoelde meerjarige nationale controleplan en aanvullende
specifieke inhoud van het in artikel 112 bedoelde verslag; d) specifieke criteria en voorwaarden voor de
inwerkingtreding van de mechanismen voor administratieve bijstand als bedoeld in
titel IV; e) aanvullende specifieke maatregelen ten opzichte
van hetgeen bedoeld is in artikel 135, lid 2, voor gevallen van
niet-naleving en ernstige of herhaalde niet-naleving. 5. In voorkomend geval wijken de in de leden 3 en 4
bedoelde gedelegeerde handelingen af van de in die leden bedoelde bepalingen
van deze verordening. * PB L …, blz. …” 4. Artikel 128, lid 1, wordt
vervangen door: "1. Op de gebieden waarop de regelgeving als
bedoeld in artikel 1, lid 2, met uitzondering van artikel 1,
lid 2, onder d), e), g), h) en j), van toepassing is, kan de Commissie
door middel van uitvoeringshandelingen erkennen dat maatregelen die in een
derde land of regio's daarvan worden toegepast, gelijkwaardig zijn aan de
voorschriften van die regelgeving, op basis van: a) een gedegen onderzoek van de informatie en
gegevens die het derde land krachtens artikel 124, lid 1, verstrekt; b) in voorkomend geval, de bevredigende resultaten
van een overeenkomstig artikel 119, lid 1, verrichte controle. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 141, lid 2." 5. Artikel 141, lid 1, wordt
vervangen door: "1. De Commissie wordt bijgestaan door het
Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, dat is
ingesteld bij artikel 58, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002.
Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. Voor
maatregelen op het in artikel 1, lid 2, onder j), van de onderhavige
verordening bedoelde gebied wordt de Commissie bijgestaan door het Comité voor
de biologische productie dat is ingesteld bij artikel 37, lid 1, van
Verordening (EU) nr. [biologische productie]. Artikel 45 Inwerkingtreding
en toepassing Deze verordening treedt in werking op de derde
dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese
Unie. Zij is van toepassing met
ingang van 1 juli 2017[52]. Deze verordening is verbindend in al
haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter
[…] […] Financieel memorandum 1. KADERVAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF 1.1.
Benaming van het voorstel/initiatief 1.2.
Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur 1.3.
Aard van het voorstel/initiatief 1.4.
Doelstelling(en) 1.5.
Motivering van het voorstel/initiatief 1.6.
Duur en financiële gevolgen 1.7.
Beheersvorm(en) 2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1.
Regels inzake het toezicht en de verslagen 2.2.
Beheers- en controlesysteem 2.3.
Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN
VAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en)
van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor
uitgaven 3.2. Geraamde
gevolgen voor de uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de
uitgaven 3.2.2.
Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten 3.2.3.
Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten 3.2.4.
Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader 3.2.5.
Bijdrage van derden aan de financiering 3.3.
Geraamde gevolgen voor de ontvangsten FINANCIEEL
MEMORANDUM 1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
1.1. Benaming van het
voorstel/initiatief Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische
producten, tot wijziging van Verordening (EU) nr. XXX/XXX van het Europees
Parlement en de Raad (verordening officiële controles) en tot intrekking van
Verordening (EG) nr. 834/2007 1.2. Betrokken beleidsterrein(en)
in de ABM/ABB-structuur[53] 1.3. Aard van het
voorstel/initiatief ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een
voorbereidende actie[54] ¨ Het
voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie X Het voorstel/initiatief betreft een actie die
wordt omgebogen naar een nieuwe actie 1.4. Doelstelling(en) 1.4.1. De met het voorstel/initiatief
beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie Doel
van het voorstel is aan de hand van voorschriften voor de biologische productie
bij te dragen tot de beleidsprioriteiten van de Europa 2020-strategie voor
slimme, duurzame en inclusieve groei, en meer bepaald tot een op kennis en
innovatie gebaseerde concurrerende economie met een hoge werkgelegenheidsgraad
en zowel sociale als territoriale samenhang, die bovendien koolstofarm is en
efficiënt gebruik maakt van hulpbronnen. Specifieke doelstelling(en) en
betrokken ABM/ABB-activiteiten De specifieke doelstellingen van het voorstel zijn: -
de obstakels die de ontwikkeling van de biologische productie in de Unie
belemmeren, uit de weg ruimen, -
billijke concurrentie voor landbouwers en marktdeelnemers garanderen en de
werking van de interne markt verbeteren, -
het vertrouwen van de consument in biologische producten op peil houden of
vergroten. Overeenkomstig
het gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiekader voor het gemeenschappelijk
landbouwbeleid (GLB)[55]
voor de periode 2014-2020 is het voorstel afgestemd op de volgende algemene
doelstellingen: "duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en
klimaatactie" door in het kader van de eerste pijler van het GLB publieke
(meestal milieu-) goederen te leveren en door te streven naar
"klimaatmitigatie en -adaptatie", en "rendabele
voedselproductie" door "tegemoet te komen aan de verwachtingen van de
consument" en door "het concurrentievermogen van de landbouwsector en
de integratie van de primaire producenten in de agrovoedselketen te
verbeteren". Voorts
draagt het voorstel bij tot de algemene doelstelling "zorgen voor een
duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en klimaatactie" door ecosystemen
te herstellen, in stand te houden en te verbeteren (prioriteit 4) in het kader
van de tweede pijler van het GLB. Het
voorstel betreft maatregelen waarvoor steun wordt verleend in het kader van de
eerste pijler (rechtstreekse betalingen en markten) en de tweede pijler van het
GLB. Betrokken
ABM/ABB-activiteit(en): 05 04 Plattelandsontwikkeling (en 05 02 Interventies op
de landbouwmarkten en 05 03 Rechtstreekse steun). 1.4.2. Verwachte resulta(a)t(en) en
gevolg(en) Vermeld de gevolgen
die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen Positieve
marktvooruitzichten (dankzij het grotere consumentenvertrouwen) zullen naar
verwachting de prijzen van biologische producten ondersteunen en nieuwkomers
aantrekken. Het schrappen van de
uitzonderingen op de regels zou moeten bijdragen tot de ontwikkeling van
biologische productiemiddelen, met name zaaigoed. Duidelijker en
eenvoudiger productievoorschriften zullen de sector aantrekkelijker maken. De concurrentie zal
billijker worden, met name als gevolg van verdergaande harmonisatie,
duidelijker en eenvoudiger voorschriften en de verschuiving van
gelijkwaardigheid naar naleving op het gebied van de erkenning van
controleorganen in derde landen. Het
consumentenvertrouwen wordt bevorderd middels geharmoniseerde
productievoorschriften waarin rekening wordt gehouden met de veranderende
bekommernissen van de samenleving (dierenwelzijn, milieubeheersysteem voor
verwerkers en handelaren). Een risicogebaseerde
benadering moet de doeltreffendheid en doelmatigheid van de controles
verbeteren en moet, samen met een betrouwbaardere invoerregeling, fraude
voorkomen. Vermeld de indicatoren
aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is
uitgevoerd. De voornaamste resultaatindicatoren in het gemeenschappelijk
monitoring- en evaluatiekader zijn: - het aandeel van het biologische areaal in de totale
oppervlakte cultuurgrond; - het aandeel biologische dieren in het totale dierbestand. De voornaamste outputindicatoren zijn: - de oppervlakte van het biologische areaal (in omschakeling
en volledig omgeschakeld); - het aantal gecertificeerde biologische marktdeelnemers. Bovendien zullen in het kader van deze verordening ook de
volgende aanvullende indicatoren worden gemonitord: - dieren (aantal biologische dieren en producten van
dierlijke oorsprong); - productie en verwerking van gewassen (aantal
marktdeelnemers en waarde/volume van de productie per type economische
activiteit); - aantal gebruikte afwijkingen en aantal afgeschafte
afwijkingen, - bekendheid van en vertrouwen in het logo voor biologische
productie van de Europese Unie (Eurobarometer-peiling). 1.5. Motivering van het
voorstel/initiatief 1.5.1. Behoefte(n) waarin op korte of
lange termijn moet worden voorzien De
algemene doelstelling van het rechtskader - de duurzame ontwikkeling van de
biologische productie - wordt momenteel niet volledig gehaald. Hierdoor lopen
landbouwers en marktdeelnemers in de Unie kansen mis (het biologische areaal in
de Unie is de afgelopen tien jaar slechts verdubbeld, terwijl de markt vier
keer groter is geworden) en ontstaat het gevaar dat de expansiemogelijkheden
voor de biologische markt worden gefnuikt en de milieuvoordelen die met de
biologische productie worden geassocieerd, niet volledig worden verwezenlijkt. Belangrijkste
oorzaken in dit verband zijn: regelgevingsgebonden en andere obstakels die de
ontwikkeling van de biologische productie in de Unie in de weg staan; het
gevaar van afbrokkelend consumentenvertrouwen, met name vanwege de talrijke
uitzonderingen die de biologische productievoorschriften verwateren en vanwege
fraude als gevolg van tekortkomingen in de controleregeling en de
invoerregeling; onbillijke concurrentie tussen marktdeelnemers in de Unie en in
derde landen; tekortkomingen in het ontwerp en de handhaving van de
rechtsbepalingen, met name op het gebied van de werking van de interne markt,
leemtes in de wetgeving en verschillen in de tenuitvoerlegging. 1.5.2. Toegevoegde waarde van de
deelname van de EU Met
dit voorstel wordt een reeds bestaande GLB-kwaliteitsregeling bijgewerkt. Zowel
het produceren en verhandelen van landbouwproducten en levensmiddelen op de
interne markt als het garanderen van de werking van de interne markt valt onder
de bevoegdheid van de Unie. Zij deelt beide bevoegdheden met de lidstaten. Een
Uniewijde regeling is efficiënter dan 28 verschillende regelingen en maakt het
mogelijk een krachtiger en coherenter handelsbeleid te voeren ten aanzien van
de handelspartners op de wereldmarkt, meer bepaald door de
onderhandelingspositie van de Unie te versterken. Het
logo voor de biologische productie van de Europese Unie moet worden gebruikt
voor producten die voldoen aan een in de hele Unie toegepaste
gemeenschappelijke reeks voorschriften. Op
de volgende gebieden is verdere harmonisatie vereist: uitzonderingen op de
voorschriften en maatregelen om de integriteit van de biologische productie te
behouden, onder meer via een gemeenschappelijke aanpak ten opzichte van de
aanwezigheid van residuen van niet-toegelaten stoffen in biologische producten.
1.5.3. Nuttige ervaring die bij
soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan In
2013 is een externe evaluatie opgeleverd waarin de Uniewetgeving over de
biologische landbouw[56]
tegen het licht wordt gehouden en met name wordt onderzocht of de
productievoorschriften en de regels inzake controles, invoer en etikettering
van biologische producten aan de vooropgestelde doelstellingen voldoen. De
conclusie luidde dat de meeste voorschriften die in het biologische rechtskader
zijn vastgelegd, doorgaans volstaan om de globale doelstellingen van dat
rechtskader te halen. Dit neemt echter niet weg dat een aantal tekortkomingen
aan het licht is komen - waarvoor overigens ook aanbevelingen ter verbetering
zijn aangedragen. In het onderhavige voorstel is terdege rekening gehouden met
die aanbevelingen. Bovendien
heeft de Europese Rekenkamer een audit verricht van de doeltreffendheid van de
in Verordening (EG) nr. 834/2007 vastgestelde controleregeling voor de
productie, verwerking, distributie en invoer van biologische producten. De
resultaten daarvan zijn in Speciaal Verslag van de Rekenkamer nr. 9/12
bekendgemaakt, onder de vorm van een aantal tekortkomingen en aanbevelingen
voor verbetering, die in het onderhavige voorstel in aanmerking zijn
genomen. 1.5.4. Samenhang en eventuele
synergie met andere relevante instrumenten Het
voorstel is in overeenstemming met het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid
en met het nieuwe GLB, onder meer met de nieuwe verordening inzake
rechtstreekse betalingen[57],
op grond waarvan biologische landbouwbedrijven ipso facto recht hebben
op de nieuwe "groene" betaling, en met de nieuwe verordening inzake
plattelandsontwikkeling[58],
op grond waarvan de biologische landbouw kan profiteren van specifieke
maatregelen. Het
voorstel is tevens in overeenstemming met het voorstel voor een nieuwe
verordening inzake officiële controles van levensmiddelen en diervoeders en met
de beginselen voor slimme regelgeving. 1.6. Duur en financiële gevolgen ¨ Voorstel/initiatief met een beperkte
geldigheidsduur –
¨ Voorstel/initiatief is van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met
[DD/MM]JJJJ –
¨ Financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ X Voorstel/initiatief met een onbeperkte
geldigheidsduur –
Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en
met JJJJ, –
gevolgd door een volledige uitvoering. 1.7. Beheersvorm(en)[59] Direct beheer door de
Commissie –
X via haar diensten,
met inbegrip van haar personeel in de delegaties van de Unie; –
¨ via de uitvoerende agentschappen X Gedeeld beheer met lidstaten ¨ Indirect beheer
door uitvoeringstaken te delegeren aan: –
¨ derde landen of de door hen aangewezen organen; –
¨ internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke) –
¨de EIB en het Europees Investeringsfonds; –
¨ in de artikelen 208 en 209 van het Financieel Reglement genoemde
organen; –
¨ publiekrechtelijke organen; –
¨ privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor
zover zij voldoende financiële garanties bieden; –
¨ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van
een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële
garanties bieden; –
¨ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het
gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die
worden genoemd in de betrokken basishandeling. – Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is
aangekruist, extra informatie onder "Opmerkingen". Opmerkingen 2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels inzake monitoring en
verslaglegging Vermeld frequentie en
voorwaarden. De
lidstaten moeten de Commissie jaarlijks de informatie verstrekken die nodig is
om deze verordening ten uitvoer te leggen en de toepassing ervan te monitoren.
In het kader van de meerjarige nationale controleplannen en jaarverslagen als
bedoeld in de verordening officiële controles, moeten de lidstaten de Commissie
bovendien jaarlijks in kennis stellen van informatie over de controles die zijn
uitgevoerd om de naleving van de biologische productievoorschriften te
waarborgen. Als
gelijkwaardig erkende derde landen, alsmede controleorganen of
controleautoriteiten die blijkens hun erkenning de vereisten voor de invoer van
biologische producten in de Unie naleven, moeten bij de Commissie jaarverslagen
indienen met de informatie die nodig is voor de tenuitvoerlegging van de
voorschriften in het kader van deze verordening. 2.2. Beheers- en controlesysteem 2.2.1. Mogelijke risico's Indien
de voorgestelde voorschriften al een risico in zich dragen, heeft dat te maken
met de al dan niet doeltreffende werking van het voorstel en niet met de
uitgaven voor de Unie, die relatief gering zijn: De
harmonisatie van de productievoorschriften (en de daaruit voortvloeiende
afschaffing van uitzonderingen) kan in de beginfase problemen voor sommige
marktdeelnemers opleveren en het gebruik van de biologische regeling
ontmoedigen. Het
zou kunnen dat tijdens de periode waarin voor de invoer van biologische
producten in de Unie wordt overgestapt van een gelijkwaardigheids- naar een
nalevingssysteem, de gelijkheid van het speelveld niet kan worden gewaarborgd Sommige
marktdeelnemers en/of controleautoriteiten of -organen in de lidstaten zijn het
er misschien niet mee eens dat de jaarlijkse fysieke inspectie van alle marktdeelnemers,
ongeacht hun risicoprofiel, wordt vervangen door een volledig risicogebaseerde
controleaanpak. Tekortkomingen
in de handhaving, meer bepaald de tenuitvoerlegging door de bevoegde
autoriteiten en de controleautoriteiten of controleorganen in de lidstaten en
derde landen, en toezicht door de Commissie, kunnen op hun beurt weer andere
risico's in de hand werken. Om
deze risico's te beperken is bij het ontwerpen van het voorstel rekening
gehouden met de ervaring die met de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 834/2007
is opgedaan - onder meer via auditresultaten, input van de belanghebbende
partijen in het kader van de effectbeoordeling, en de aanbevelingen in het
kader van externe studies en de externe evaluatie. Door in te zetten op
duidelijker regels, die gemakkelijker te beheren en controleren zijn, is
geprobeerd het risico van tekortkomingen op het gebied van handhaving te
verminderen. 2.2.2. Informatie over de opzet van
het interne controlesysteem De
met dit voorstel gepaard gaande uitgaven worden door de Commissie verricht in
het kader van direct beheer overeenkomstig de beginselen van artikel 32 van
Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 tot vaststelling van de financiële
regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (het Financieel
Reglement). Zoals
op grond van het Financieel Reglement vereist is, heeft de directeur-generaal
voor Landbouw en Plattelandsontwikkeling de organisatorische structuur en de
systemen voor interne controle ingesteld die passen bij de beleids- en controledoelstellingen.
Hierbij is rekening gehouden met de door de Commissie vastgestelde normen voor
interne controle en met de risico's die verbonden zijn met de omgeving waarin
het beleid wordt toegepast. 2.2.3. Raming van de kosten en baten
van controles en beoordeling van het verwachte foutenrisico De
met dit voorstel gepaard gaande kosten zullen, gezien de relatief geringe
bedragen, niet leiden tot een hoger foutenpercentage voor het Europees
Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). 2.3. Maatregelen ter voorkoming
van fraude en onregelmatigheden Vermeld de bestaande
en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen. De
Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering
van uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties de financiële belangen
van de Unie worden gevrijwaard door de toepassing van maatregelen ter
voorkoming van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door
doeltreffende controles en, indien er onregelmatigheden worden vastgesteld, de terugvordering
van ten onrechte betaalde bedragen en, waar nodig, door doeltreffende,
evenredige en afschrikkende sancties, overeenkomstig artikel 325 van het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Verordening (EG, Euratom)
nr. 2988/95 van de Raad betreffende de bescherming van de financiële belangen
van de Europese Gemeenschappen en titel IV van het Financieel Reglement dat van
toepassing is op de algemene begroting van de Unie. De
Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer zijn bevoegd om bij alle
begunstigden, contractanten en subcontractanten die middelen van de Unie hebben
ontvangen, audits op basis van documenten en audits ter plaatse te verrichten.
OLAF wordt gemachtigd om overeenkomstig de procedures van Verordening (Euratom,
EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 ter plaatse te controleren en
te verifiëren of direct dan wel indirect bij de financiering betrokken
marktdeelnemers fraude hebben gepleegd. De Commissie, met inbegrip van OLAF, en
de Rekenkamer zullen bij besluiten, overeenkomsten en contracten die
voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van deze verordening, uitdrukkelijk
worden gemachtigd om dergelijke audits alsook controles en verificaties ter
plaatse uit te voeren. 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN
VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en) van het
meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor
uitgaven · Bestaande begrotingsonderdelen In volgorde van de
rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen Rubriek van het meerjarig financieel kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgave || Bijdrage Nummer […]Rubriek………………………………………...……….] || GK/ NGK ([60]) || van EVA-landen[61] || van kandidaat-lidstaten[62] || van derde landen || in de zin van artikel 21, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement 2 || 05 04 60 02 Operationele technische bijstand || GK || /NEE || /NEE || NEE || NEE 3.2. Geraamde gevolgen voor de
uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de geraamde
gevolgen voor de uitgaven in mln EUR Rubriek van het meerjarig financieel kader || 2 || Duurzame groei: natuurlijke hulpbronnen DG: AGRI || || || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL Beleidskredieten || || || || || || || 05 04 60 02 Operationele technische bijstand * || Vastleggingen || (1) || 0,800 || 0,230 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 1,710 Betalingen || (2) || 0,800 || 0,230 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 1,710 Uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten[63] || || || || || || || || || (3) || || || || || || || TOTAAL kredieten ** voor DG AGRI || Vastleggingen || =1+1a +3 || 0,800 || 0,230 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 1,710 Betalingen || =2+2a +3 || 0,800 || 0,230 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 1,710 * Momenteel wordt de invoer van biologische producten gecontroleerd via
het TRACES-systeem dat deels via dit begrotingsonderdeel wordt gefinancierd. Er
wordt niet verwacht dat de behoeften voor die maatregel als gevolg van het
onderhavige voorstel naar boven moeten worden bijgesteld. Onverminderd het
reeds bestaande instrument voor de invoer schrijft de onderhavige verordening
voor dat de biologische productie die in de Unie in de handel wordt gebracht,
vergezeld moet gaan van een e-certificaat. Derhalve moet het e-certificaat
worden uitgebreid tot de invoer om alle producten in de Unie te ondervangen. In
het kader van de TRACES-architectuur zal een IT-instrument (geraamde kosten:
EUR 500 000) moeten worden ontwikkeld voor het in artikel 23 van het
Commissievoorstel bedoelde e-certificaat voor de interne biologische productie.
Dit moet met ingang van 1.1.2016 operationeel zijn. De kosten voor het
onderhoud van het instrument worden op EUR 110 000 geraamd. * Bovendien wordt in artikel 10 voorgesteld de
databank voor biologisch zaaizaad te harmoniseren. Voor de ontwikkeling van
deze afzonderlijke databank voor zaaizaad is naar raming EUR 300 000 aan
technische bijstand van de Unie uit dit begrotingsonderdeel vereist (buiten
TRACES om). De onderhoudskosten zullen naar
schatting EUR 120 000 bedragen voor het eerste jaar na ontwikkeling en EUR 60 000
voor de daarop volgende jaren. || || || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Totaal TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || 0,800 || 0,230 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 1,710 Betalingen || (5) || 0,800 || 0,230 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 1,710 TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || (6) || || || || || || || TOTAAL kredieten voor RUBRIEK 2 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || =4+ 6 || 0,800 || 0,230 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 1,710 Betalingen || =5+ 6 || 0,800 || 0,230 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 0,170 || 1,710 ** De IT-instrumenten zullen worden gefinancierd via technische bijstand
voor de Commissie overeenkomstig artikel 58, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1305/2013
van het Europees Parlement en de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling
uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot
intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad. Deze bedragen zijn
al geoormerkt in het meerjarig financieel kader voor 2014-2020. Rubriek van het meerjarig financieel kader || 5 || Administratie in mln EUR || || || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL DG: AGRI || Personele middelen || - || - || - || - || - || - || - Andere administratieve uitgaven || 0,127 || 0,127 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,474 TOTAAL DG AGRI || Kredieten || 0,127 || 0,127 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,474 TOTAAL kredieten voor RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || (totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 0,127 || 0,127 || 0.055 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,474 TOTAAL kredieten voor RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || (totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 0.127 || 0,127 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,474 in mln EUR || || || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL TOTAAL kredieten voor RUBRIEKEN 1 t/m 5 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || 0,927 || 0,357 || 0,225 || 0,225 || 0,225 || 0,225 || 2,184 Betalingen || 0,927 || 0,357 || 0,225 || 0,225 || 0,225 || 0,225 || 2,184 3.2.2. Geraamde gevolgen voor de
beleidskredieten –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: Vastleggingskredieten in miljoenen euro’s Vermeld doelstellingen en outputs || || || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL RESULTATEN (outputs) || Soort[64] || Gem. kosten || Aantal || Kosten || Aantal || Kosten || Aantal || Kosten || Aantal || Kosten || Aantal || Kosten || Aantal || Kosten SPECIFIEKE DOELSTELLING[65] || Voorwaarden creëren voor het duurzame beheer van natuurlijke hulpbronnen ter ondersteuning van de verschuiving naar een koolstofarme economie die efficiënt gebruik maakt van hulpbronnen || Output || Areaal waarop aan biologische landbouw wordt gedaan (aantal hectare) || || || || || || || || || || || || || Output || Omschakelingsareaal (aantal hectare) || || || || || || || || || || || || || Output || Aantal gecertificeerde biologische marktdeelnemers || || || || || || || || || || || || || Output || Aantal gecertificeerde biologische producenten || || || || || || || || || || || || || TOTALE KOSTEN || || || || || || || || || || || || 3.2.3. Geraamde gevolgen voor de
administratieve kredieten 3.2.3.1. Samenvatting –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten
nodig –
x Voor het voorstel/initiatief zijn
administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven: miljoen EUR (tot op
drie decimalen) || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || || || || || || || Personele middelen || - || - || - || - || - || - || - Andere administratieve uitgaven || 0,127 || 0,127 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,474 Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || 0,127 || 0,127 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,474 Buiten RUBRIEK 5[66] van het meerjarige financiële kader || || || || || || || Personele middelen || || || || || || || Andere administratieve uitgaven || || || || || || || Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || 0,127 || 0,127 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,474 TOTAAL || 0,127 || 0,127 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,055 || 0,474 Voor de kredieten voor
personele middelen zal een beroep worden gedaan op de kredieten van het DG die
reeds voor het beheer van de actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn
herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de
jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen
aan het beherende DG kunnen worden toegewezen. 3.2.3.2. Geraamde
personeelsbehoeften –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig –
X Voor het voorstel/initiatief zijn personele
middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven: Raming in voltijdequivalenten || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 XX 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 18 || 18 || 18 || 18 || 18 || 18 XX 01 01 02 (delegaties) || || || || || || XX 01 05 01 (onderzoek door derden) || || || || || || 10 01 05 01 (eigen onderzoek) || || || || || || XX 01 02 01 (CA, SNE, INT van de "totale financiële middelen") || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 || 3 XX 01 02 02 (CA, LA,SNE, INT en JED in de delegaties) || || || || || || XX 01 04 yy || - zetel || || || || || || - vertegenwoordigingen || || || || || || XX 01 05 02 (CA,SNE, INT – onderzoek door derden) || || || || || || 10 01 05 02 (CA,SNE, INT – eigen onderzoek) || || || || || || Ander begrotingsonderdeel (te vermelden) || || || || || || TOTAAL (*) || 21 || 21 || 21 || 21 || 21 || 21 XX is het
beleidsterrein of de begrotingstitel De benodigde personele
middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer
van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel
aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure
met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen
worden toegewezen. Beschrijving van de
uit te voeren taken Ambtenaren en tijdelijk personeel || Beleidsontwikkeling Beleidsuitvoering Planning, programmering, monitoring en toezicht Betrekkingen met lidstaten en belanghebbenden Onderhandelingen met derde landen en vertegenwoordiging van de Commissie ten opzichte van die landen Betrekkingen met andere instellingen en organen van de Unie Extern personeel || Hulp bij beleidsuitvoering, monitoring en contacten met lidstaten en belanghebbenden 3.2.4. Verenigbaarheid met het huidig
meerjarig financieel kader –
X Het
voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidig meerjarig financieel kader –
¨ Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken
rubriek van het meerjarige financiële kader –
¨ Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het
flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader 3.2.5. Bijdrage van derden aan de
financiering –
X Het
voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden –
Het voorstel/initiatief voorziet in
medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd: 3.3. Geraamde gevolgen voor de
ontvangsten –
X Het
voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten –
¨ Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële
gevolgen: –
¨ voor de eigen middelen –
¨ voor de diverse ontvangsten [1] Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007
inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en
tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1). [2] COM(2012) 212 definitief van 11 mei 2012 - Verslag van
de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van
Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de
etikettering van biologische producten. [3] 8906/13 AGRILEG 56 – Biologische productie: Toepassing
van de regelgeving en ontwikkeling van de sector. [4] Mededeling van de Commissie over gezonde EU-regelgeving
van 12 december 2012 – COM(2012) 746. [5] Verordening
(EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004
inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders
en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn
(PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1). [6] Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees
Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften
voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de
steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van
Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009
van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608); Verordening (EU) nr. 1308/2013
van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van
een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot
intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001
en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671);
Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17
december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees
Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van
Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487);
Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17
december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het
gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG)
nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000,
(EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013,
blz. 549). [7] Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement
en de Raad betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die
worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en
diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid,
dierenwelzijn, plantgezondheid, teeltmateriaal en gewasbeschermingsmiddelen te
waarborgen, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, 1829/2003,
1831/2003, 1/2005, 396/2005, 834/2007, 1099/2009, 1069/2009 en 1107/2009, de
Verordeningen (EU) nr. 1151/2012 en [….]/2013 [Office of Publications, please
insert number of Regulation laying down provisions for the management of
expenditure relating to the food chain, animal health and animal welfare, and
relating to plant health and plant reproductive material], en de Richtlijnen 98/58/EG,
1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG, 2008/120/EG en 2009/128/EG (verordening
officiële controles), COM(2013) 265 definitief van 6.5.2013. [8] Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees
Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor
landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1). [9] PB C van , blz. . [10] PB C van , blz. . [11] COM(2009) 234 definitief. [12] Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement
en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor
landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1). [13] Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement
en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied
ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie en tot intrekking van
Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 23). [14] Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement
en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor
rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen
van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG)
nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad
(PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608). [15] Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement
en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit
het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot
intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013,
blz. 487). [16] COM(2011) 244 final, "Onze levensverzekering, ons
natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020". [17] SWD(2013) 155 final, "Groene Infrastructuur (GI) –
Versterking van Europa’s natuurlijke kapitaal" [18] COM(2006) 231 final, "Thematische strategie voor
bodembescherming". [19] Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010,
blz. 7). [20] Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de
instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206
van 22.7.1992, blz. 7). [21] Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991
inzake de bescherming van water tegen verontreinigingen door nitraten uit
agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1). [22] Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire
maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz.1). [23] Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde
luchtverontreinigende stoffen (PB L 309 van 27.11.2001, blz. 22). [24] Richtlijn 2009/18/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter
verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009,
blz. 71). [25] COM(2010)2020 final. [26] Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007
inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en
tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1). [27] Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003
betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB
L 124 van 20.5.2003, blz. 36). [28] Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement
en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van
gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG
van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1). [29] COM(2013) 229 van 29.4.2013. [30] Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september
2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG)
nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de
etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de
etikettering en de controle betreft (PB L 250 van 18.9.2008). [31] Richtlijn 2006/125/EG van de Commissie van 5 december 2006
inzake bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor
zuigelingen en peuters (PB L 339 van 6.12.2006, blz. 16). [32] Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement
en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van
voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006
en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking
van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad,
Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees
Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en
Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18). [33] Verordening (EU) nr. (XXX/XXXX) van het Europees Parlement
en de Raad van [...] betreffende officiële controles en andere officiële
activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en
diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid,
dierenwelzijn, plantgezondheid, teeltmateriaal en gewasbeschermingsmiddelen te
waarborgen, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, 1829/2003,
1831/2003, 1/2005, 396/2005, 834/2007, 1099/2009, 1069/2009 en 1107/2009, de
Verordeningen (EU) nr. 1151/2012 en [….]/2013 [Office of Publications, please
insert number of Regulation laying down provisions for the management of
expenditure relating to the food chain, animal health and animal welfare, and
relating to plant health and plant reproductive material], en de Richtlijnen 98/58/EG,
1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG, 2008/120/EG en 2009/128/EG (verordening
officiële controles) (PB L ...). [34] Verordening (EU) nr. 182/2011 van
het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling
van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze
waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de
Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13). [35] Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement
en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van
voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006
en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking
van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad,
Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees
Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en
Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18).
[36] [volledige titel] (PB L,…). [37] [volledige titel] (PB L,…). [38] Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement
en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke
ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de
Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG)
nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671). [39] Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement
en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid,
tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de
Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004
van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
[40] Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende
geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 311 van 28.11.2001,
blz. 1). [41] Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement
en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en
voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese
Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor
voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1). [42] Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en
de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik
van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het
Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de
Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG,
93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de
Commissie (PB L 229 van 1.9.2009, blz. 1). [43] Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch
gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG
van de Raad (PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1). [44] Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement
en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (PB L 354 van 31.12.2008,
blz. 16). [45] Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees
Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen
voor diervoeding (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29). [46] Verordening (EG) nr. 1332/2008 van het Europees Parlement
en de Raad van 16 december 2008 inzake voedingsenzymen en tot wijziging van
Richtlijn 83/417/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad,
Richtlijn 2000/13/EG, Richtlijn 2001/112/EG van de Raad en Verordening (EG) nr.
258/97 (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 7). [47] Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot
vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der
bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren
(PB L 159 van 29.6.1996, blz. 1). [48] Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement
en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde
levensmiddelen en diervoeders (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1). [49] Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees
Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid
en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid
van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en
diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PB L 268 van 18.10.2003,
blz. 24). [50] Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband
met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die
gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31). [51] Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement
en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en
markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van
Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30). [52] Ten minste zes maanden na de inwerkingtreding. [53] ABM: activity-based management – ABB: activity-based
budgeting. [54] In de zin van artikel 54, lid 2, onder a) of b), van het
Financieel Reglement. [55] Artikel 110 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het
Europees Parlement en de Raad inzake de financiering, het beheer en de
monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. [56] Sanders, J (ed.) 2013: Evaluation of the EU legislation
on organic farming, Thünen Institute of Farm Economics http://ec.europa.eu/agriculture/evaluation/market-and-income-reports/organic-farming-2013_en.htm [57] Verordening (EU) nr. 1307/2013
van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor
rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen
van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG)
nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad. [58] Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement
en de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees
Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van
Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad. [59] Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar
het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb:http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html [60] GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten. [61] EVA: Europese Vrijhandelsassociatie. [62] Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële
kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan. [63] Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter
ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de Unie
(vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek. [64] Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv.
aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen,
enz.). [65] Overeenkomstig het gemeenschappelijk monitoring- en
evaluatiekader voor het GLB zal met ingang van 2014 een gemeenschappelijk
monitoring- en evaluatiekader worden ingevoerd. De indicatortabellen zullen
daarom later worden ingevuld. [66] Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter
ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de Unie
(vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek. BIJLAGE I ANDERE
IN ARTIKEL 2, LID 1, BEDOELDE PRODUCTEN –
als levensmiddel of diervoeder gebruikte gist, –
bier, –
maté, –
extracten, essences en concentraten, van koffie,
van thee of van maté en preparaten op basis van deze producten of op basis van koffie,
van thee of van maté; gebrande cichorei en andere gebrande koffiesurrogaten,
alsmede extracten, essences en concentraten daarvan, –
vruchtennectars, –
cacaopasta, -boter, vet, -olie en -poeder;
chocolade en andere bereidingen voor menselijke consumptie die cacao bevatten, –
suikerwerk, –
bereidingen van graan, van meel, van zetmeel of van
melk; gebak –
soepen, –
sauzen; –
bereide maaltijden, –
roomijs, –
gearomatiseerde yoghurt, yoghurt met toegevoegde
vruchten, noten of cacao, –
zeezout, –
natuurlijke gommen en harsen, –
pollen, –
bijenwas, –
etherische oliën, –
gedistilleerde dranken mits de voor de productie
van de gedistilleerde dranken gebruikte ethylalcohol uitsluitend van agrarische
oorsprong is. BIJLAGE II IN
HOOFSTUK III BEDOELDE SPECIFIEKE PRODUCTIEVOORSCHRIFTEN Deel
I: Voorschriften voor de plantaardige productie Naast de in de artikelen 7 tot en met 10
bedoelde productievoorschriften zijn de in dit deel opgenomen
productievoorschriften van toepassing op de biologische plantaardige productie. 1.
Algemene voorschriften 1.1.
Substraatteelt - een methode om planten te telen
met hun wortels hetzij louter in een oplossing van nutriënten, hetzij in een
inert medium waaraan een oplossing van nutriënten is toegevoegd - is verboden. 1.2.
Bij alle voor de plantaardige productie gebruikte
technieken moet elke bijdrage aan milieuverontreiniging worden voorkomen of zo
veel mogelijk beperkt. 1.3.
Omschakeling 1.3.1.
Planten en plantaardige producten mogen pas als
biologisch worden beschouwd wanneer de in deze verordening vastgestelde
productievoorschriften op de percelen zijn toegepast gedurende een
omschakelingsperiode van ten minste twee jaar vóór het inzaaien of, in het
geval van grasland of blijvende voedergewassen, gedurende ten minste twee jaar
vóór het gebruik ervan als diervoeders afkomstig van de biologische productie,
of, in het geval van andere blijvende gewassen dan voedergewassen, gedurende
ten minste drie jaar vóór de eerste oogst van biologische producten. 1.3.2.
Wanneer grond is verontreinigd met niet voor de
biologische productie toegelaten producten, kan de bevoegde autoriteit
besluiten de in punt 1.3.1 bedoelde omschakelingsperiode te verlengen. 1.3.3.
In het geval van een behandeling met een niet voor
de biologische productie toegelaten product moet de bevoegde autoriteit een
nieuwe omschakelingsperiode opleggen overeenkomstig punt 1.3.1. Die periode kan in
de volgende twee gevallen worden ingekort: (a)
de behandeling met een niet voor de biologische
productie toegelaten product maakt deel uit van een door de bevoegde autoriteit
van de lidstaat opgelegde maatregel ter bestrijding van plaagorganismen of
onkruid, inclusief quarantaineorganismen of invasieve soorten; (b)
de behandeling met een niet voor de biologische
productie toegelaten product maakt deel uit van door de bevoegde autoriteit van
de lidstaat goedgekeurde wetenschappelijke proeven. 1.3.4.
In de in de punten 1.3.2 en 1.3.3 bedoelde gevallen
moet de duur van de omschakelingsperiode worden vastgesteld met inachtneming
van de volgende factoren: (a)
de afbraak van het betrokken product moet zodanig
verlopen dat het gehalte aan residuen in de bodem of, in het geval van
blijvende teelten, in de plant, aan het einde van de omschakelingsperiode
onbeduidend is; (b)
de producten van de oogst die op de behandeling
volgt, mogen niet worden verkocht met een verwijzing naar de biologische
productie. 1.3.5.
Voor bij de biologische dierlijke productie
betrokken grond gelden de onderstaande specifieke omschakelingsvoorschriften. 1.3.5.1.
De omschakelingsvoorschriften gelden voor het
totale, voor de productie van diervoeders gebruikte areaal van de
productie-eenheid. 1.3.5.2.
In afwijking van punt 1.3.5.1 mag de
omschakelingsperiode worden beperkt tot één jaar voor door niet-herbivore
soorten gebruikte weidegronden en openluchtruimten. 1.4.
Oorsprong van planten, inclusief vegetatief
teeltmateriaal 1.4.1.
Voor de productie van planten en plantaardige
producten mag alleen biologisch geproduceerd vegetatief teeltmateriaal worden
gebruikt. Hiertoe moet de voor de productie van het vegetatief teeltmateriaal
bestemde plant en, in voorkomend geval, de moederplant ten minste één generatie
of, in het geval van blijvende teelten, gedurende twee teeltseizoenen ten
minste één generatie zijn geproduceerd overeenkomstig deze verordening. 1.4.2.
Gebruik van niet uit de biologische productie
verkregen vegetatief teeltmateriaal Niet uit de
biologische productie verkregen vegetatief teeltmateriaal mag alleen worden
gebruikt indien het afkomstig van een productie-eenheid die zich in de fase van
omschakeling naar de biologische productie bevindt, of indien het
gerechtvaardigd is voor gebruik in onderzoek, voor tests in kleinschalige
veldproeven of voor de instandhouding van het ras, waarmee de bevoegde
autoriteit van de lidstaat heeft ingestemd. 1.5.
Beheer en bemesting van de grond 1.5.1.
Bij de biologische plantaardige productie moet
gebruik worden gemaakt van grondbewerkings- en teeltpraktijken die erop gericht
zijn de hoeveelheid organisch bodemmateriaal te handhaven of te verhogen, de stabiliteit
en de biodiversiteit van de bodem te verbeteren, en bodemverdichting en -erosie
te voorkomen. 1.5.2.
De vruchtbaarheid en de biologische activiteit van
de bodem moeten worden gehandhaafd en verbeterd door meerjarige
vruchtwisseling, met onder meer leguminosen en andere groenbemestingsgewassen,
en door gebruik van dierlijke mest of organisch materiaal, bij voorkeur
gecomposteerd, van de biologische productie. 1.5.3.
Wanneer de toepassing van in de punten 1.5.1 en 1.5.2
bedoelde maatregelen niet volstaat om aan de nutritionele behoeften van de
planten te voldoen, mag slechts gebruik worden gemaakt van een strikt
noodzakelijke hoeveelheid meststoffen en bodemverbeteringsmiddelen die
krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten. 1.5.4.
De op een landbouwbedrijf gebruikte totale
hoeveelheid dierlijke mest als omschreven in Richtlijn 91/676/EEG van de Raad[1], mag niet groter zijn
dan 170 kg stikstof per jaar per hectare landbouwgrond. Dat maximum geldt
enkel voor het gebruik van stalmest, gedroogde stalmest, gedehydrateerde pluimveemest,
gecomposteerde dierlijke mest, met inbegrip van pluimveemest,
gecomposteerde stalmest en vloeibare dierlijke mest. 1.5.5.
Biologische landbouwbedrijven mogen met het oog
op het uitrijden van mestoverschotten van de biologische productie
samenwerkingsregelingen treffen met andere landbouwbedrijven en
ondernemingen die de voorschriften inzake de biologische productie in acht
nemen. Het in punt 1.5.4 vastgestelde maximum moet worden berekend op basis van
alle bij een dergelijke samenwerking betrokken biologische productie-eenheden. 1.5.6.
Om de algemene bodemgesteldheid of de
beschikbaarheid van nutriënten in de bodem of in de gewassen te verbeteren, mag
gebruik worden gemaakt van preparaten op basis van micro-organismen. 1.5.7.
Voor het versnellen van de compostering mogen
passende preparaten op basis van planten of op basis van micro-organismen
worden gebruikt. 1.5.8.
Minerale stikstofmeststoffen mogen niet worden
gebruikt. 1.6.
Beheer van plaagorganismen en onkruid 1.6.1.
Voor het voorkomen van schade door plaagorganismen
en onkruid moet vooral worden vertrouwd op bescherming middels: –
natuurlijke vijanden, –
de keuze van soorten, rassen en heterogeen
materiaal, –
vruchtwisseling, –
teelttechnieken, zoals biofumigatie, en –
thermische processen, zoals solarisatie en ondiepe
stoombehandeling van de bodem (niet dieper dan 10 cm). 1.6.2.
Wanneer de in punt 1.6.1 bedoelde maatregelen niet
volstaan om de planten adequaat tegen plaagorganismen te beschermen of wanneer
een bedreiging van een gewas is vastgesteld, mag slechts gebruik worden gemaakt
van een strikt noodzakelijke hoeveelheid producten die krachtens artikel 19
voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten. 1.6.3.
Vallen en verstuivers van andere producten dan
feromonen moeten zo zijn ontworpen dat de gebruikte stoffen niet in het milieu
kunnen terechtkomen en niet met de geteelde gewassen in contact kunnen komen.
De vallen moeten na gebruik worden verzameld en veilig vernietigd. 1.7.
Producten voor reiniging en ontsmetting Voor reiniging en
ontsmetting mag slechts gebruik worden gemaakt van de voor reiniging en
ontsmetting in de plantaardige productie gebruikte producten die krachtens
artikel 19 voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten. 2.
Voorschriften voor specifieke planten of
plantaardige producten 2.1.
Voorschriften voor de champignonteelt Voor de productie
van champignons mogen substraten worden gebruikt op voorwaarde dat deze
uitsluitend zijn samengesteld uit de volgende componenten: (a)
stalmest en dierlijke mest: i) ofwel afkomstig van
landbouwbedrijven die volgens de biologische productievoorschriften
produceren; ii) ofwel als vermeld in punt 1.5.3,
uitsluitend wanneer het onder i) bedoelde product niet beschikbaar is, op
voorwaarde dat de stalmest en de dierlijke mest samen niet meer wegen dan 25 %
van het gewicht van alle componenten van het substraat, exclusief
afdekmateriaal en eventueel toegevoegd water, vóór compostering; (b)
andere dan onder a) bedoelde producten van
agrarische oorsprong, afkomstig van landbouwbedrijven die volgens de
biologische productievoorschriften produceren; (c)
turf die niet chemisch is behandeld; (d)
hout dat na het kappen niet chemisch is behandeld; (e)
in punt 1.5.3 bedoelde minerale producten, water en
grond. 2.2.
Voorschriften voor de vergaring van wilde planten De vergaring van
wilde planten en van delen daarvan die op natuurlijke wijze in natuurgebieden,
bossen en landbouwgebieden groeien, moet als biologische productie worden
beschouwd, op voorwaarde dat: (a)
die gebieden in ten minste de laatste drie jaar
vóór de vergaring niet zijn behandeld met andere producten dan krachtens
artikel 19 voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten; (b)
de vergaring de stabiliteit van de natuurlijke
habitat of de instandhouding van de soorten in het betrokken gebied niet
nadelig beïnvloedt. Deel
II: Voorschriften voor de dierlijke productie Naast de in de artikelen 7, 8, 9 en 11
bedoelde productievoorschriften zijn de in dit deel opgenomen
productievoorschriften van toepassing op de dierlijke productie. 1.
Algemene voorschriften 1.1.
Indien de veehouder geen landbouwgrond beheert en
geen samenwerkingsregeling met een andere landbouwer heeft getroffen, is de
niet-grondgebonden dierlijke productie verboden. 1.2.
Omschakeling 1.2.1.
De omschakelingsperiode gaat ten vroegste in
wanneer de landbouwer zijn activiteit aan de bevoegde autoriteiten heeft gemeld
en zijn bedrijf overeenkomstig deze verordening aan het controlesysteem heeft
onderworpen. 1.2.2.
In punt 2 worden omschakelingsperioden voor de
specifieke soorten dierlijke productie vastgesteld. 1.2.3.
Tijdens de omschakelingsperiode geproduceerde
dieren en dierlijke producten mogen niet als biologisch in de handel worden
gebracht. 1.2.4.
Dieren en dierlijke producten mogen na afloop van
de omschakelingsperiode als biologisch worden beschouwd indien de omschakeling
gelijktijdig voor de gehele productie-eenheid plaatsvindt, inclusief voor
dieren, weidegrond of voor diervoeders gebruikte grond. 1.3.
Oorsprong van de dieren 1.3.1.
Biologische dieren moeten op een biologisch
landbouwbedrijf zijn geboren en gehouden. 1.3.2.
Dieren die aan het begin van de
omschakelingsperiode op het landbouwbedrijf worden gehouden, en de producten
ervan, mogen als biologisch worden beschouwd nadat de betrokken, in punt 2 bepaalde
omschakelingsperiode is afgelopen. 1.3.3.
Voor het fokken van biologische dieren geldt het
volgende: (a)
voor de voortplanting moeten natuurlijke methoden
worden gebruikt; kunstmatige inseminatie is echter toegestaan; (b)
de voortplanting mag niet worden gestimuleerd door
behandeling met hormonen of soortgelijke stoffen, tenzij als vorm van
diergeneeskundige therapeutische behandeling van een afzonderlijk dier; (c)
andere vormen van kunstmatige voortplanting, zoals
klonering en embryotransplantatie, mogen niet worden toegepast; (d)
de rassenkeuze moet adequaat zijn en ertoe
bijdragen dat lijden wordt voorkomen en de noodzaak tot verminking van de
dieren wordt vermeden. 1.3.4.
Bij de keuze van de rassen of stammen moet
rekening worden gehouden met het vermogen van de dieren om zich zonder schade
voor hun welzijn aan de plaatselijke omstandigheden aan te passen, met hun
levenskracht en met hun resistentie tegen ziekten. Voorts moeten rassen of
stammen van dieren worden geselecteerd met het oog op de preventie van
specifieke ziekten of gezondheidsproblemen die met bepaalde in de intensieve
dierhouderij gebruikte rassen of stammen in verband worden gebracht, zoals
stresssyndroom bij varkens, PSE-syndroom ("pale, soft, exudative"),
acute dood, spontane abortus en moeilijke geboorten die keizersneden nodig
maken. De voorkeur moet worden gegeven aan inheemse rassen en stammen. 1.3.5.
Voor fokdoeleinden mogen niet-biologisch gehouden
dieren op een landbouwbedrijf worden binnengebracht wanneer rassen voor de
landbouw verloren dreigen te gaan in de zin van bijlage IV bij Verordening
(EG) nr. 1974/2006 van de Commissie[2],
in welk geval de dieren van de betrokken rassen wel al mogen hebben geworpen. 1.4.
Voeding 1.4.1.
Algemene voedingsvoorschriften Met betrekking tot
het voeder gelden de volgende voorschriften: (a)
diervoeder moet in hoofdzaak worden verkregen op
het landbouwbedrijf waar de dieren worden gehouden of bij andere biologische
bedrijven in dezelfde regio; (b)
de dieren moeten worden gevoederd met biologisch
voeder dat voldoet aan de voedingsbehoeften van het dier in de verschillende
stadia van zijn ontwikkeling. Beperkte voedering is niet toegestaan in de
dierlijke productie; (c)
het is verboden dieren te houden onder
omstandigheden of met rantsoenen die bloedarmoede kunnen veroorzaken; (d)
mestmethoden moeten in alle stadia van het
houderijproces omkeerbaar zijn. Dwangvoedering is verboden; (e)
de dieren, bijen uitgezonderd, moeten permanent
toegang hebben tot weidegrond of tot ruwvoeder; (f)
er mogen geen groeibevorderaars of synthetische
aminozuren worden gebruikt; (g)
zogende dieren moeten gedurende een minimumperiode
bij voorkeur met moedermelk worden gevoed; (h)
voedermiddelen van minerale oorsprong,
diervoederadditieven, bepaalde in diervoeding gebruikte producten en technische
hulpstoffen mogen alleen worden gebruikt indien zij krachtens artikel 19
voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten. 1.4.2.
Begrazing van gemeenschappelijke grond en
transhumance 1.4.2.1.
Biologische dieren mogen op gemeenschappelijke
grond grazen, mits: (a)
de gemeenschappelijke grond volledig in
overeenstemming met deze verordening wordt beheerd; (b)
niet-biologische dieren die de betrokken grond
gebruiken, afkomstig zijn uit een productiesysteem dat gelijkwaardig is aan een
als bedoeld in de artikelen 28 en 30 van Verordening (EU) nr. 1305/2013[3]; (c)
dierlijke producten van biologische dieren
gedurende de periode waarin deze dieren de betrokken grond gebruiken, niet
worden aangemerkt als afkomstig van de biologische productie, tenzij kan worden
aangetoond dat de biologische dieren adequaat zijn gescheiden van de
niet-biologische dieren. 1.4.2.2.
Tijdens de transhumanceperiode mogen de dieren
grazen op niet-biologische grond wanneer zij van de ene weide naar de andere
moeten lopen. Gedurende maximaal 35 dagen mogen de dieren, op het heen- en het
terugtraject samen, niet-biologische diervoeders tot zich nemen in de vorm van
gras en andere vegetatie waarop zij grazen. 1.4.3.
Omschakelingsdiervoeders 1.4.3.1.
Voor omschakelingslandbouwbedrijven mag maximaal 15 %
van de totale gemiddelde hoeveelheid aan de dieren gevoederde diervoeders
bestaan uit de begrazing of oogst van percelen blijvend grasland, blijvende
voedergewassen of eiwithoudende gewassen die in het kader van biologisch beheer
tijdens het eerste omschakelingsjaar zijn ingezaaid, op voorwaarde dat deze
percelen van het eigen bedrijf zijn. Diervoeders afkomstig van percelen die
zich in het eerste omschakelingsjaar bevinden, mogen niet worden gebruikt voor
de productie van biologische verwerkte diervoeders. Wanneer gebruik wordt
gemaakt van zowel omschakelingsdiervoeders als diervoeders afkomstig van
percelen die zich in het eerste omschakelingsjaar bevinden, mag het totale
percentage van die diervoeders samen niet hoger zijn dan de in punt 1.4.3.2
vastgestelde maximumpercentages. 1.4.3.2.
Voor biologische landbouwbedrijven mag gemiddeld maximaal
20 % van het voederrantsoen bestaan uit omschakelingsdiervoeders, met name
diervoeders van percelen die zich in het tweede omschakelingsjaar bevinden. Voor
omschakelingslandbouwbedrijven mag dit percentage worden verhoogd tot 100
wanneer de omschakelingsdiervoeders van het bedrijf zelf afkomstig zijn. 1.4.3.3.
De in de punten 1.4.3.1 en 1.4.3.2 opgenomen
cijfers moeten jaarlijks worden berekend als percentage van de droge stof van
diervoeders van plantaardige oorsprong. 1.4.4.
Gebruik van bepaalde voedermiddelen en stoffen in
diervoeders Bij de verwerking
van biologische diervoeders en de vervoedering van biologische dieren mag
slechts gebruik worden gemaakt van biologische voedermiddelen van dierlijke
oorsprong, alsmede van voedermiddelen en diervoederadditieven die krachtens
artikel 19 voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten. 1.5.
Gezondheid van de dieren 1.5.1.
Ziektepreventie 1.5.1.1.
Ziektepreventie moet zijn gebaseerd op de selectie
van rassen en stammen, op praktijken voor veehouderijbeheer, op hoogwaardig
voeder en lichaamsbeweging, op een passende bezettingsdichtheid en op adequate
en passende huisvesting onder hygiënische omstandigheden. 1.5.1.2.
Het gebruik van immunologische diergeneesmiddelen
is toegestaan. 1.5.1.3.
Het gebruik van chemisch gesynthetiseerde,
allopathische diergeneesmiddelen of antibiotica voor preventieve behandelingen
is verboden. 1.5.1.4.
Het gebruik van stoffen om de groei of de productie
te bevorderen (met inbegrip van antibiotica, coccidiostatica en andere
kunstmatige groeibevorderende hulpstoffen), alsmede van hormonen of
soortgelijke stoffen voor het controleren van de reproductie of voor andere
doeleinden (zoals het opwekken of synchroniseren van bronst) is verboden. 1.5.1.5.
Wanneer dieren van niet-biologische eenheden op het
bedrijf worden binnengebracht, moeten, naargelang van de plaatselijke
omstandigheden, speciale maatregelen worden toegepast, zoals screeningtests en
quarantaineperioden. 1.5.1.6.
Voor reiniging en ontsmetting mag slechts gebruik
worden gemaakt van de producten voor reiniging en ontsmetting van gebouwen en
installaties voor de dierhouderij die krachtens artikel 19 voor gebruik in de
biologische productie zijn toegelaten. 1.5.1.7.
Stallen, hokken, uitrusting en gereedschap moeten
naar behoren worden gereinigd en ontsmet om kruisbesmetting en de ontwikkeling
van vectororganismen te voorkomen. Uitwerpselen, urine en niet-aangeroerde of
gemorste voedselresten moeten zo vaak als nodig worden verwijderd om
ongewenste geuren zoveel mogelijk te beperken en te vermijden dat
insecten of knaagdieren worden aangelokt. Om gebouwen en andere installaties
waar dieren worden gehouden, te ontdoen van insecten en andere plaagorganismen,
mag gebruik worden gemaakt van rodenticiden (uitsluitend in vallen) en de
krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie toegelaten
producten. 1.5.2.
Diergeneeskundige behandeling 1.5.2.1.
Dieren die ondanks preventieve maatregelen om de
gezondheid van de dieren te waarborgen, ziek worden of verwondingen oplopen,
moeten onmiddellijk worden behandeld. 1.5.2.2.
Ziekten moeten onmiddellijk worden behandeld om het
dier lijden te besparen; zo nodig mogen, onder strikte voorwaarden en onder
verantwoordelijkheid van een dierenarts, chemisch gesynthetiseerde,
allopathische diergeneesmiddelen, waaronder antibiotica, worden gebruikt als
het niet adequaat is fytotherapeutische, homeopathische en andere middelen te
gebruiken. In het bijzonder moeten beperkingen met betrekking tot
behandelingskuren en wachttijden worden vastgesteld. 1.5.2.3.
Voedermiddelen van minerale oorsprong en
diervoederadditieven die krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische
productie zijn toegelaten, alsmede fytotherapeutische en homeopatische producten,
moeten worden verkozen boven chemisch gesynthetiseerde, allopathische
diergeneesmiddelen, waaronder antibiotica, mits hun therapeutisch effect
doeltreffend is voor de betreffende diersoort en de aandoening waarop de
behandeling is gericht. 1.5.2.4.
Behalve in het geval van inentingen, behandelingen
tegen parasieten en verplichte uitroeiingsregelingen is het verboden om
individuele dieren of groepen dieren die binnen twaalf maanden meer dan drie
behandelingskuren met chemisch gesynthetiseerde, allopathische
diergeneesmiddelen, waaronder antibiotica, ondergaan of die meer dan een
behandelingskuur ondergaan indien de productieve levenscyclus minder dan een
jaar bedraagt, alsmede de van die individuele dieren of groepen dieren
afkomstige producten, te verkopen als biologische producten, en moeten de in de
punten 1.2 en 2 bedoelde omschakelingsperioden op de dieren worden toegepast. 1.5.2.5.
De wachttijd tussen de laatste toediening van
een allopathisch diergeneesmiddel aan een dier onder normale
gebruiksomstandigheden en de productie van biologisch geproduceerde
levensmiddelen afkomstig van dergelijke dieren moet het dubbele bedragen
van de in artikel 11 van Richtlijn 2001/82/EG bedoelde wachttijd of,
indien een dergelijke periode niet is gespecificeerd, 48 uur. 1.5.2.6.
Op basis van de Uniewetgeving opgelegde
behandelingen in verband met de bescherming van de volksgezondheid en de
diergezondheid zijn toegelaten. 1.6.
Huisvestingvoorschriften en dierhouderijpraktijken 1.6.1.
De isolatie, de verwarming en de ventilatie van het
gebouw moeten ervoor zorgen dat de luchtcirculatie, het stofgehalte, de
temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de gasconcentratie beperkt
blijven tot een niveau dat borg staat voor het welzijn van de dieren. Er
moet ruimschoots natuurlijke ventilatie en daglicht in het gebouw kunnen
komen. 1.6.2.
Huisvesting voor dieren is niet verplicht in
gebieden met passende klimatologische omstandigheden waarin dieren buiten
kunnen worden gehouden. De dieren moeten permanent toegang hebben tot
openluchtruimten, bij voorkeur weidegrond, wanneer de weersomstandigheden en de
staat van de grond dit mogelijk maken, tenzij beperkingen en verplichtingen in
verband met de bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid worden
opgelegd op grond van de Uniewetgeving. De dieren moeten toegang hebben tot
beschutte of schaduwrijke plekken om hen te beschermen tegen ongunstige
weersomstandigheden. 1.6.3.
De bezettingsdichtheid in de gebouwen moet borg
staan voor het comfort en het welzijn van de dieren en moet tegemoetkomen
aan de soortspecifieke behoeften van de dieren, die met name afhankelijk
zijn van de soort, het ras en de leeftijd van de dieren. De bezettingsdichtheid
moet tevens in overeenstemming zijn met de ethologische behoeften van de
dieren, die met name afhankelijk zijn van de groepsgrootte en het geslacht van
de dieren. De bezettingsdichtheid moet erop gericht zijn het welzijn van de
dieren te waarborgen door te zorgen voor voldoende ruimte om op natuurlijke
wijze te staan, te bewegen, gemakkelijk te gaan liggen, zich om te
draaien, zich te verzorgen, alle natuurlijke houdingen aan te nemen en alle
natuurlijke bewegingen uit te voeren zoals zich uitrekken en met de
vleugels klapperen. 1.6.4.
Het minimale vloeroppervlak van binnen- en
buitenruimten en andere kenmerken van de huisvesting voor verschillende soorten
en categorieën dieren zijn vastgesteld in de punten 2.1.4., 2.2.4., 2.3.4. en 2.4.5. 1.6.5.
De openluchtruimten mogen gedeeltelijk zijn
afgedekt. Veranda's mogen niet als openluchtruimten worden beschouwd. 1.6.6.
De totale bezettingsdichtheid mag niet meer
biologische stikstof opleveren dan 170 kg per jaar en per hectare
landbouwgrond. 1.6.7.
Met het oog op de bepaling van de juiste
bezettingsdichtheid als bedoeld in punt 1.6.6, moet de bevoegde autoriteit, met
inachtneming van de cijfers in de specifieke voorschriften voor elk type
dierlijke productie, het aantal vee-eenheden vaststellen dat overeenkomt met
het in punt 1.6.6 vastgestelde maximum. 1.7.
Dierenwelzijn 1.7.1.
Alle personen die betrokken zijn bij de
dierhouderij, moeten beschikken over de nodige basiskennis en -vaardigheden wat
de gezondheid en de welzijnsbehoeften van de dieren betreft. 1.7.2.
De houderijpraktijken, met inbegrip van
bezettingsdichtheid en huisvestingsvoorwaarden, moeten er borg voor staan dat
aan de behoeften van de dieren op het gebied van ontwikkeling, fysiologie en
ethologie wordt voldaan. 1.7.3.
De dieren moeten permanent toegang hebben tot
openluchtruimten, bij voorkeur weidegrond, wanneer de weersomstandigheden en de
staat van de grond dit mogelijk maken, tenzij beperkingen en verplichtingen in
verband met de bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid worden
opgelegd op grond van de Uniewetgeving. 1.7.4.
Het aantal dieren moet worden beperkt om
overbegrazing, vertrappen van de bodem, erosie, en door de dieren of de
verspreiding van hun mest veroorzaakte verontreiniging tot een minimum te
beperken. 1.7.5.
Wanneer artikel 8, lid 5, en punt 1.4.2.2 van dit
deel van toepassing zijn, moeten biologische dieren apart worden gehouden van
andere dieren. 1.7.6.
Het aanbinden of isoleren van dieren is verboden,
tenzij het gaat om individuele dieren gedurende een beperkte tijd en voor zover
deze praktijk gerechtvaardigd is om veterinaire redenen. De bevoegde autoriteiten
kunnen het aanbinden van vee in micro-ondernemingen toestaan als deze dieren
niet in aan hun gedrag aangepaste groepen kunnen worden gehouden, op voorwaarde
dat zij tijdens de graasperiode toegang hebben tot weidegrond en ten minste
tweemaal per week toegang krijgen tot openluchtruimten wanneer grazen niet
mogelijk is. 1.7.7.
Het vervoer van dieren mag niet langer duren dan
strikt noodzakelijk is. 1.7.8.
Het lijden van dieren moet gedurende hun hele
leven, inclusief bij het slachten, tot een minimum worden beperkt. 1.7.9.
Het verminken van dieren is verboden. 1.7.10.
Het lijden van de dieren moet tot een minimum
worden beperkt door adequate anesthesie of analgesie toe te passen en de
ingreep op de optimale leeftijd van de dieren te laten uitvoeren door daartoe
gekwalificeerd personeel. 1.7.11.
Fysieke castratie is toegestaan om de kwaliteit van
de producten te handhaven en traditionele productiepraktijken in stand te
houden, doch uitsluitend indien deze ingreep op de optimale leeftijd van de
dieren onder adequate anesthesie of analgesie wordt uitgevoerd door daartoe
gekwalificeerd personeel. 1.7.12.
De dieren moeten worden in- en uitgeladen zonder
dat er gebruik wordt gemaakt van enig elektrisch dwangmiddel. Het gebruik van
allopathische kalmeringsmiddelen vóór en tijdens het vervoer is verboden. 2.
Voorschriften voor specifieke diersoorten 2.1.
Productie van runderen, schapen en geiten 2.1.1.
Omschakeling Runderen, schapen
en geiten alsmede de producten van deze dieren mogen slechts als biologisch
worden aangemerkt, indien de in deze verordening vastgestelde
productievoorschriften zijn toegepast gedurende ten minste: (a)
twaalf maanden voor runderen die voor de
vleesproductie bestemd zijn, en in elk geval gedurende ten minste driekwart
van hun leven; (b)
zes maanden voor schapen en geiten en voor de
melkproductie bestemde dieren. 2.1.2.
Voeding Met betrekking tot
de voeding gelden de volgende voorschriften: (a)
runderen, schapen en geiten moeten, wanneer de
omstandigheden dit toelaten, toegang hebben tot weidegrond om te grazen; (b)
onverminderd het bepaalde onder a) moeten
mannelijke runderen van meer dan één jaar toegang hebben tot weidegrond of tot
een openluchtruimte; (c)
wanneer runderen, schapen en geiten tijdens de
graasperiode toegang hebben tot weidegrond en in winterstalling
bewegingsvrijheid genieten, kan worden afgezien van de verplichting om
gedurende de wintermaanden openluchtruimten ter beschikking te stellen; (d)
de voeders voor de dieren moeten, behalve
tijdens de jaarlijkse in punt 1.4.2.2 bedoelde transhumanceperiode,
voor ten minste 90 % van het landbouwbedrijf zelf afkomstig zijn of, als
dit niet mogelijk is, in samenwerking met andere biologische
landbouwbedrijven in de regio van het eerstbedoelde landbouwbedrijf worden
geproduceerd; (e)
houderijsystemen voor runderen, schapen en geiten
moeten zijn gebaseerd op maximaal gebruik van graasweidegrond, naar gelang van
de beschikbaarheid van weidegrond tijdens de verschillende perioden van het
jaar. Ten minste 60 % van de droge stof van het dagrantsoen van runderen,
schapen en geiten moet bestaan uit ruwvoer, verse of gedroogde voedergewassen
of kuilvoer. Voor dieren in de zuivelproductie is bij het begin van de
lactatie een verlaging tot 50 % toestaan gedurende maximaal drie maanden; (f)
alle zogende runderen, schapen en geiten worden bij
voorkeur met moedermelk gevoed gedurende een minimumperiode die voor runderen
drie maanden en voor schapen en geiten 45 dagen bedraagt. 2.1.3.
Specifieke huisvestingsvoorschriften Met betrekking tot
de huisvesting gelden de volgende voorschriften: (a)
de vloeren van de huisvesting voor runderen,
schapen en geiten zijn vlak maar niet glad. Tenminste de helft van het vloeroppervlak
van de binnenruimte (zie de tabel in punt 2.1.4 voor het minimale
vloeroppervlak voor runderen, schapen en geiten) is dicht, dat wil zeggen, niet
voorzien van een latten- of roosterconstructie; (b)
de huisvesting is voorzien van een comfortabele,
schone en droge lig-/rustruimte met een toereikende oppervlakte en met een
dichte bodem zonder lattenconstructie. In de rustruimte is ruim voldoende en
droog strooisel aanwezig. Het strooisel bestaat uit stro of ander geschikt
natuurlijk materiaal. Het strooisel mag worden verbeterd en verrijkt met minerale
producten die krachtens artikel 19 als meststof of bodemverbeteringsmiddel zijn
toegelaten voor gebruik in de biologische productie; (c)
onverminderd artikel 3, lid 1, eerste alinea, onder
a), en artikel 3, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2008/119/EG van de Raad[4] is het verboden
kalveren ouder dan een week in individuele kisten onder te brengen tenzij het
gaat om individuele dieren gedurende een beperkte tijd en voor zover deze
praktijk gerechtvaardigd is om veterinaire redenen. 2.1.4.
Bezettingsdichtheid Het maximumaantal
runderen, schapen en geiten dat per hectare mag worden gehouden, wordt
hieronder vastgesteld. Categorie of soort || Maximumaantal dieren per ha dat overeenkomt met 170 kg N/ha/jaar Mestkalveren || 5 Andere runderen jonger dan één jaar || 5 Mannelijke runderen van één tot minder dan twee jaar || 3,3 Vrouwelijke runderen van één tot minder dan twee jaar || 3,3 Mannelijke runderen van twee jaar en ouder || 2 Fokvaarzen || 2,5 Mestvaarzen || 2,5 Melkkoeien || 2 Uitstootkoeien || 2 Andere koeien || 2,5 Geiten || 13,3 Ooien || 13,3 Voor runderen,
schapen en geiten gelden de volgende voorschriften op het gebied van het
minimale vloeroppervlak van binnen- en buitenruimten en andere
huisvestingskenmerken. || Binnenruimte (voor de dieren beschikbare netto-oppervlakte) || Buitenruimte (bewegingsruimte, behalve weidegrond) || Levend gewicht (kg) || m2/dier || m2/dier Fok- en mestrunderen || tot 100 || 1,5 || 1,1 tot 200 || 2,5 || 1,9 tot 350 || 4,0 || 3 meer dan 350 || 5 en minstens 1 m2/100 kg || 3,7 en minstens 0,75 m2/100 kg Melkkoeien || || 6 || 4,5 Fokstieren || || 10 || 30 Schapen en geiten || || 1,5 per schaap/geit || 2,5 || 0,35 per lam/jonge geit || 2,5 en 0,5 per lam/jonge geit 2.2.
Productie van paardachtigen 2.2.1.
Omschakeling Paardachtigen alsmede de producten van deze
dieren mogen slechts als biologisch worden aangemerkt, indien de in deze
verordening vastgestelde productievoorschriften zijn toegepast gedurende ten
minste: (a)
twaalf maanden voor paardachtigen die voor de
vleesproductie bestemd zijn, en in elk geval gedurende ten minste driekwart
van hun leven; (b)
zes maanden voor dieren die voor de melkproductie
worden gehouden. 2.2.2.
Voeding Met betrekking tot
de voeding gelden de volgende voorschriften: (a)
paardachtigen moeten, wanneer de omstandigheden dit
toelaten, toegang hebben tot weidegrond om te grazen; (b)
wanneer paardachtigen tijdens de graasperiode
toegang hebben tot weidegrond en in winterstalling bewegingsvrijheid
genieten, kan worden afgezien van de verplichting om gedurende de wintermaanden
openluchtruimten ter beschikking te stellen; (c)
de voeders voor de dieren moeten, behalve
tijdens de jaarlijkse in punt 1.4.2.2 bedoelde transhumanceperiode,
voor ten minste 90 % van het landbouwbedrijf zelf afkomstig zijn of, als
dit niet mogelijk is, in samenwerking met andere biologische
landbouwbedrijven in de regio van het eerstbedoelde landbouwbedrijf worden
geproduceerd; (d)
houderijsystemen voor paardachtigen moeten zijn
gebaseerd op maximaal gebruik van graasweidegrond, naar gelang van de
beschikbaarheid van weidegrond tijdens de verschillende perioden van het
jaar. Ten minste 60 % van de droge stof van het dagrantsoen van paardachtigen
moet bestaan uit ruwvoer, verse of gedroogde voedergewassen of kuilvoer; (e)
zogende paardachtigen moeten gedurende minimaal
drie maanden bij voorkeur met moedermelk worden gevoed. 2.2.3.
Specifieke huisvestingsvoorschriften Met betrekking tot
de huisvesting gelden de volgende voorschriften: (a)
de vloeren van de huisvesting voor paardachtigen
moeten vlak zijn maar niet glad. Tenminste de helft van het vloeroppervlak van
de binnenruimte (zie de tabel in punt 2.2.4 voor het minimale vloeroppervlak
voor paardachtigen) moet dicht zijn, dat wil zeggen, niet voorzien van een
latten- of roosterconstructie; (b)
de huisvesting moet zijn voorzien van een
comfortabele, schone en droge lig-/rustruimte met een toereikende oppervlakte
en met een dichte bodem zonder lattenconstructie. In de rustruimte moet ruim
voldoende en droog strooisel aanwezig zijn. Het strooisel moet bestaan uit stro
of ander geschikt natuurlijk materiaal. Het strooisel mag worden verbeterd
en verrijkt met minerale producten die krachtens artikel 19 als meststof of
bodemverbeteringsmiddel zijn toegelaten voor gebruik in de biologische
productie. 2.2.4.
Bezettingsdichtheid Het maximumaantal paardachtigen
dat per hectare mag worden gehouden, wordt hieronder vastgesteld. Categorie of soort || Maximumaantal dieren per ha dat overeenkomt met 170 kg N/ha/jaar Paardachtigen ouder dan zes maanden || 2 Voor paardachtigen
gelden de volgende voorschriften op het gebied van het minimale vloeroppervlak
van binnen- en buitenruimten en andere huisvestingskenmerken. || Binnenruimte (voor de dieren beschikbare netto-oppervlakte) || Buitenruimte (bewegingsruimte, behalve weidegrond) || Levend gewicht (kg) || m2/dier || m2/dier Paardachtigen voor fok- en mestdoeleinden || tot 100 || 1,5 || 1,1 tot 200 || 2,5 || 1,9 tot 350 || 4,0 || 3 meer dan 350 || 5 en minstens 1 m2/100 kg || 3,7 en minstens 0,75 m2/100 kg 2.3.
Productie van varkens 2.3.1.
Omschakeling Varkens alsmede de
producten van deze dieren mogen slechts als biologisch worden aangemerkt,
indien de in deze verordening vastgestelde productievoorschriften gedurende ten
minste zes maanden zijn toegepast. 2.3.2.
Voeding Met betrekking tot
de voeding gelden de volgende voorschriften: (a)
ten minste 60 % van de diervoeders moet van
het landbouwbedrijf zelf afkomstig zijn of, als dit niet mogelijk is, in
samenwerking met andere biologische landbouwbedrijven of diervoederbedrijven in
de regio van het eerstbedoelde landbouwbedrijf worden geproduceerd; (b)
biggen moeten gedurende minimaal 40 dagen bij
voorkeur met moedermelk worden gevoed; (c)
het dagrantsoen voor varkens moet worden aangevuld
met ruwvoer, verse of gedroogde voedergewassen of kuilvoer. 2.3.3.
Specifieke huisvestingsvoorschriften Met betrekking tot
de huisvesting gelden de volgende voorschriften: (a)
de vloeren van de huisvesting voor varkens moeten
vlak zijn maar niet glad. Tenminste de helft van het vloeroppervlak van de
binnenruimte (zie de tabel in punt 2.3.4 voor het minimale vloeroppervlak voor
varkens) moet dicht zijn, dat wil zeggen, niet voorzien van een latten- of
roosterconstructie; (b)
de huisvesting van varkens moet zijn voorzien van
een comfortabele, schone en droge lig-/rustruimte met een toereikende
oppervlakte en met een dichte bodem zonder lattenconstructie. In de rustruimte
moet ruim voldoende en droog strooisel aanwezig zijn. Het strooisel moet
bestaan uit stro of ander geschikt natuurlijk materiaal. Het strooisel mag
worden verbeterd en verrijkt met minerale producten die krachtens artikel 19
als meststof of bodemverbeteringsmiddel zijn toegelaten voor gebruik in de
biologische productie; (c)
zeugen moeten in groepen worden gehouden, behalve
in de laatste fase van de dracht en tijdens de zoogtijd; (d)
biggen mogen niet in vlakke batterijen of in
biggenkooien worden gehouden; (e)
varkens moeten in de bewegingsruimten kunnen mesten
en wroeten. De onderlaag voor het wroeten mag uit verschillende soorten
materiaal bestaan. 2.3.4.
Bezettingsdichtheid Het maximumaantal
varkens dat per hectare mag worden gehouden, wordt hieronder vastgesteld. Categorie of soort || Maximumaantal dieren per ha dat overeenkomt met 170 kg N/ha/jaar Biggen || 74 Fokzeugen || 6,5 Mestvarkens || 14 Andere varkens || 14 Voor varkens gelden
de volgende voorschriften op het gebied van het minimale vloeroppervlak van
binnen- en buitenruimten en andere huisvestingskenmerken. || Binnenruimte (voor de dieren beschikbare netto-oppervlakte) || Buitenruimte (bewegingsruimte, behalve weidegrond) || Levend gewicht (kg) || m2/dier || m2/dier Zogende zeugen met biggen tot 40 dagen oud || || 7,5 per zeug || 2,5 Mestvarkens || tot 50 || 0,8 || 0,6 tot 85 || 1,1 || 0,8 tot 110 || 1,3 || 1 Biggen || ouder dan 40 dagen en tot 30 kg || 0,6 || 0,4 Fokvarkens || || 2,5 per zeug || 1,9 || 6 per beer Indien de boxen worden gebruik voor natuurlijke dekking: 10 m2 per beer || 8,0 2.4.
Productie van pluimvee 2.4.1.
Omschakeling Pluimvee alsmede de
producten van deze dieren mogen slechts als biologisch worden aangemerkt,
indien de in deze verordening vastgestelde productievoorschriften zijn
toegepast gedurende ten minste: (a)
tien weken voor pluimvee dat voor de vleesproductie
is bestemd en dat vóór het bereiken van de leeftijd van drie dagen in het
bedrijf is binnengebracht; (b)
zes weken voor pluimvee dat voor de eierproductie
is bestemd. 2.4.2.
Oorsprong van het pluimvee Pluimvee moet bij
de slacht een bepaalde minimumleeftijd hebben of moet behoren tot
traaggroeiende rassen als gedefinieerd door de bevoegde autoriteit. Wanneer de
landbouwer geen traaggroeiende rassen gebruikt, moet het pluimvee bij de slacht
de volgende minimumleeftijd hebben: (a)
81 dagen voor kippen; (b)
150 dagen voor kapoenen; (c)
49 dagen voor Pekingeenden; (d)
70 dagen voor vrouwelijke Barbarijse eenden; (e)
84 dagen voor mannelijke Barbarijse eenden; (f)
92 dagen voor Mallardeenden; (g)
94 dagen voor parelhoenders; (h)
140 dagen voor mannelijke kalkoenen en braadganzen;
en (i)
100 dagen voor vrouwelijke kalkoenen. 2.4.3.
Voeding Met betrekking tot
de voeding gelden de volgende voorschriften: (a)
ten minste 60 % van de diervoeders moet van
het landbouwbedrijf zelf afkomstig zijn of, als dit niet mogelijk is, in
samenwerking met andere biologische landbouwbedrijven of diervoederbedrijven in
de regio van het eerstbedoelde landbouwbedrijf worden geproduceerd; (b)
het dagrantsoen moet worden aangevuld met ruwvoer,
verse of gedroogde voedergewassen of kuilvoer. 2.4.4.
Specifieke huisvestingsvoorschriften Met betrekking tot
de huisvesting gelden de volgende voorschriften: (a)
pluimvee mag niet in kooien worden gehouden; (b)
waterpluimvee moet toegang hebben tot een
waterloop, een vijver, een meer of een poel wanneer de weersomstandigheden
en de hygiëneomstandigheden dit toelaten, teneinde te voldoen aan de
soortspecifieke behoeften van deze dieren en de voor hen geldende welzijnsvoorschriften;
wanneer de weersomstandigheden dit niet toelaten, moeten deze dieren toegang
hebben tot water waarin zij hun kop kunnen onderdompelen om hun veren te
reinigen; (c)
pluimvee moet gedurende ten minste één derde van
zijn leven toegang hebben tot een openluchtruimte. De openluchtruimten voor
pluimvee moeten voor het grootste deel zijn begroeid, schuilmogelijkheden
bieden en de dieren gemakkelijk toegang geven tot voldoende drinkbakken; (d)
pluimvee dat binnen wordt gehouden als gevolg van
beperkingen of verplichtingen die op grond van de Uniewetgeving zijn opgelegd,
moet permanent toegang hebben tot voldoende hoeveelheden ruwvoer en geschikt
materiaal om aan zijn ethologische behoeften te voldoen; (e)
gebouwen voor alle soorten pluimvee moeten voldoen
aan de volgende voorwaarden: i) ten minste één derde van het
vloeroppervlak moet dicht zijn, dat wil zeggen zonder latten- of
roosterconstructie, en moet bedekt zijn met strooisel, zoals stro, houtkrullen,
zand of turfmolm; ii) in pluimveestallen voor legkippen moet
een voldoende groot gedeelte van het voor de kippen beschikbare vloeroppervlak
beschikbaar zijn voor het opvangen van de uitwerpselen van de vogels; iii) het pluimvee moet beschikken over
zitstokken die qua afmetingen en aantal afgestemd zijn op de grootte van de
groep en van de dieren (zie de tabel in punt 2.4.5 voor het minimale
vloeroppervlak van binnen- en buitenruimten en andere kenmerken van de
huisvesting voor de pluimveeproductie); iv) in de buitenbegrenzing van de
pluimveestallen, i.e. inclusief eventuele veranda's, moeten luiken om naar
binnen of naar buiten te gaan zijn aangebracht die aangepast zijn aan de omvang
van de dieren en die samen een totale lengte hebben van ten minste 4 meter
per 100 m2 voor de dieren beschikbare stalruimte. Bij veranda's moeten de interne
luiken tussen de stal en de veranda een totale lengte van 2 meter per 100
m2 staloppervlakte hebben. De dieren moeten dag en nacht toegang hebben
tot de veranda; v) pluimveestallen moeten zo zijn ontworpen
dat alle vogels gemakkelijk toegang hebben tot de openluchtruimte, i.e. het
dier hoeft niet meer dan 15 meter af te leggen van om het even welk punt in de
stal tot het dichtstbij gelegen externe luik; vi) meerlagensystemen moeten bestaan uit
maximaal drie niveaus nuttige oppervlakte, inclusief de benedenverdieping. De
afstand tussen de niveaus of de tussenruimten, zoals nestruimten, mag niet meer
dan 1 meter bedragen. Op de hogere lagen moet de mest met een geautomatiseerd
systeem kunnen worden verwijderd; (f)
het daglicht mag met kunstlicht worden aangevuld
tot een maximum van 16 uur licht per dag, met een ononderbroken nachtelijke
rustperiode zonder kunstlicht van minstens acht uur; (g)
de stallen moeten telkens na het houden van een
partij pluimvee worden leeggemaakt. De stallen en toebehoren moeten dan worden
gereinigd en ontsmet. Bovendien moeten de uitlopen telkens na het houden van
een partij pluimvee gedurende een door de lidstaten te bepalen periode vrij
worden gehouden om de vegetatie te laten aangroeien. Deze voorschriften
zijn niet van toepassing op pluimvee dat niet in partijen wordt gekweekt,
niet in uitlopen wordt gehouden en de hele dag vrij kan rondlopen. 2.4.5.
Bezettingsdichtheid Het maximumaantal
dieren dat per hectare mag worden gehouden, wordt hieronder vastgesteld. Categorie of soort || Maximumaantal dieren per ha dat overeenkomt met 170 kg N/ha/jaar Mesthoenders || 580 Legkippen || 230 Voor dieren van de
soort Gallus gallus gelden de volgende voorschriften op het gebied van
het minimale vloeroppervlak van binnen- en buitenruimten en andere
huisvestingskenmerken. || Fokdieren/ouderdieren || Jonge dieren || Mestpluimvee || Kapoenen || Legkippen Leeftijd || Fokpluimvee || Jonge hennen 0-8 weken || Jonge hennen 9-18 weken || Opzetkuiken 0-21 dagen || Slachtrijp kuiken 22 tot 81 dagen || 22-150 dagen || Legkippen vanaf 19 weken Bezettingsdichtheid in de stal (dieren per m2 nuttige oppervlakte) voor vaste en mobiele stallen || 6 dieren || 24 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m² || 15 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m² || 20 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m² || 10 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m² || 10 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m² || 6 dieren Zitstokruimte (cm) || || || || || 18 Meerlagensystemen, extra beperkingen/m2 grondoppervlak (incl. veranda, mits toegang gedurende de hele dag en nacht) || 9 dieren || 36 dieren, excl. de oppervlakte van de veranda || 22 dieren || Normaal niet van toepassing || 9 dieren Maximale omvang van het beslag || 3000, incl. mannelijke dieren || 10 000* || 3 300 || 10 000* || 4 800 || 2 500 || 3 000 Bezettingsdichtheid in de openluchtruimte (m2/dier), mits het maximum van 170 kg N/ha/jaar niet wordt overschreden || 4 || 1 || 4 || 1 || 4 || 4 || 4 * Kan worden onderverdeeld in 3 partijen van 3000
of 2 partijen van 4800. Voor dieren van aan
andere soort dan Gallus gallus gelden de volgende voorschriften op het
gebied van het minimale vloeroppervlak van binnen- en buitenruimten en andere
huisvestingskenmerken. || Kalkoenen || Ganzen || Eenden || Parelhoenders Type || Manne-lijke dieren || Vrouwe-lijke dieren || Alle dieren || Peking-eenden || Manne-lijke Barbarijse eenden || Vrouwe-lijke Barbarijse eenden || Mallard-eenden || Alle dieren Bezettingsdicht-heid in de stal (dieren per m2 nuttige oppervlakte) voor vaste en mobiele stallen || 10 dieren, met maxi-maal 21 kg levend gewicht/m² || 10 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m² || 10 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m² || 10 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m² || 10 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m² || 10 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m² || 10 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m² || 10 dieren, met maximaal 21 kg levend gewicht/m² Zitstokruimte (cm) || 40 || 40 || Normaal niet van toepas-sing || Normaal niet van toepassing || 40 || 40 || Normaal niet van toepassing || 20 Maximale omvang van het beslag || 2 500 || 2 500 || 2 500 || 4 000 vrouwelijke dieren 3 200 mannelijke dieren || 3 200 || 4 000 || 3 200 || 5 200 Bezettingsdicht-heid in de openluchtruimte (m2/dier), mits het maximum van 170 kg N/ha/jaar niet wordt overschreden || 10 || 10 || 15 || 4,5 || 4,5 || 4,5 || 4,5 || 4 2.4.6.
Toegang tot openluchtruimten Met betrekking tot
de toegang tot openluchtruimten gelden de volgende voorschriften: (a)
pluimvee moet gedurende ten minste één derde van
zijn leven toegang hebben tot een openluchtruimte. Meer bepaald moeten de
dieren vanaf een zo jong mogelijke leeftijd als praktisch haalbaar is
onafgebroken toegang hebben tot de open lucht wanneer de fysiologische en
fysieke omstandigheden dit toelaten, behalve wanneer op basis van de
Uniewetgeving tijdelijke beperkingen worden opgelegd; (b)
de openluchtruimten voor pluimvee moeten voor het
grootste deel zijn begroeid met diverse planten, schuilmogelijkheden bieden
en de dieren gemakkelijk toegang geven tot voldoende drinkbakken. De
vegetatie in de openluchtruimte moet geregeld worden geoogst en verwijderd
teneinde te voorkomen dat een overschot aan nutriënten kan ontstaan. De
buitengrens van de openluchtruimte mag niet meer dan 150 m van het dichtstbij
gelegen luik in de pluimveestal verwijderd zijn. De afstand tussen deze
buitengrens en het dichtstbij gelegen luik van de pluimveestal mag tot 350 m
worden uitgebreid, wanneer voldoende schuilplaatsen en drinkbakken gelijkmatig
over de openluchtruimte verdeeld zijn, met een minimum van vier schuilplaatsen
per hectare; (c)
wanneer de uitloop als gevolg van bijvoorbeeld
langdurige sneeuw of zeer droge weersomstandigheden weinig voeder te bieden
heeft, moet het rantsoen van het pluimvee worden aangevuld met ruwvoer; (d)
pluimvee dat binnen wordt gehouden als gevolg van
beperkingen of verplichtingen die op grond van de Uniewetgeving zijn opgelegd,
moet permanent toegang hebben tot voldoende hoeveelheden ruwvoer en geschikt
materiaal om aan zijn ethologische behoeften te voldoen. 2.4.7.
Dierenwelzijn Het levend plukken van pluimvee is verboden. 2.5.
Bijenteelt 2.5.1.
Omschakeling Producten van de
bijenteelt mogen alleen onder verwijzing naar de biologische productie
worden verkocht, indien de in deze verordening vastgestelde biologische
productievoorschriften gedurende ten minste één jaar zijn nageleefd. Tijdens de
omschakelingsperiode moet de bijenwas worden vervangen door van de biologische
bijenteelt afkomstige bijenwas. 2.5.2.
Oorsprong van de bijen De voorkeur moet
uitgaan naar de Apis mellifera en de plaatselijke ecotypes daarvan. 2.5.3.
Voeding Met betrekking tot
de voeding gelden de volgende voorschriften: (a)
na afloop van het productieseizoen moeten in de
bijenkasten nog voldoende honing- en stuifmeelvoorraden aanwezig zijn
om de bijen in staat te stellen de winter door te komen; (b)
het voederen van bijenkolonies is slechts
toegestaan wanneer het overleven van het bijenvolk vanwege klimatologische
omstandigheden in gevaar is. Voor het voederen moet gebruik worden gemaakt van
biologische honing, biologische suikerstropen of biologische suiker. 2.5.4.
Specifieke voorschriften inzake ziektepreventie en
diergeneeskundige behandeling in de bijeenteelt Met betrekking tot
ziektepreventie en diergeneeskundige behandeling gelden de volgende
voorschriften: (a)
voor de bescherming van ramen, kasten en raten, met
name tegen plaagorganismen, mogen alleen rodenticiden (uitsluitend in vallen)
en daarvoor geschikte producten worden gebruikt die krachtens artikel 19
voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten; (b)
fysische behandelingen voor de ontsmetting van de
bijenstallen, zoals het gebruik van stoom en rechtstreeks vuur, zijn
toegestaan; (c)
het vernietigen van het mannelijk broed is
enkel toegestaan als middel om besmetting door Varroa destructor tegen
te gaan; (d)
indien de kolonies ondanks alle preventieve
maatregelen toch ziek worden of besmet geraken, moeten zij onmiddellijk
worden behandeld, zo nodig door de kolonies in speciale bijenstallen af te
zonderen; (e)
bij besmetting met Varroa destructor is het
gebruik van mierenzuur, melkzuur, azijnzuur, oxaalzuur, menthol, thymol,
eucalyptol en kamfer toegestaan; (f)
gedurende de periode waarin een behandeling met
chemisch gesynthetiseerde, allopathische producten wordt toegepast, moeten de
behandelde kolonies in speciale bijenstallen worden afgezonderd en moet
alle bijenwas worden vervangen door bijenwas die afkomstig is van de
biologische bijenteelt. Daarna geldt voor die kolonies de in punt 2.5.1
vastgestelde omschakelingsperiode van één jaar; (g)
punt f) is niet van toepassing op producten die
krachtens artikel 19 zijn toegelaten voor gebruik in de biologische productie. 2.5.5.
Specifieke huisvestingsvoorschriften voor de
bijenteelt Met betrekking tot
de huisvesting gelden de volgende voorschriften: (a)
de bijenstallen moeten op plaatsen staan waar de
bronnen van nectar en pollen gegarandeerd voornamelijk bestaan uit biologisch
geproduceerde gewassen of, in voorkomend geval, spontane vegetatie of
niet-biologisch beheerde bossen of gewassen waarop slechts licht
milieubelastende technieken worden toegepast; (b)
de bijenstallen moeten op voldoende afstand staan
van bronnen die tot verontreiniging van de bijenteeltproducten of tot een
slechte gezondheid van de bijen kunnen leiden; (c)
de bijenkasten moeten zo geplaatst zijn dat
bronnen van nectar en stuifmeel binnen een straal van 3 km van de locatie
van de bijenkasten hoofdzakelijk bestaan uit biologisch geproduceerde
gewassen of spontane vegetatie of gewassen waarop slechts licht
milieubelastende technieken worden toegepast die gelijkwaardig zijn aan die
welke zijn beschreven in de artikel 28 en 30 van Verordening (EU)
nr. 1305/2013, en die geen gevolgen kunnen hebben voor de biologische
status van de bijenteeltproductie. Deze bepalingen zijn niet van
toepassing op gebieden waar geen bloei plaatsvindt, of wanneer de kasten in
rust zijn; (d)
de kasten en het bij de bijenteelt gebruikte
materiaal moeten in essentie vervaardigd zijn uit natuurlijke materialen die
geen verontreinigingsgevaar opleveren voor het milieu of de
bijenteeltproducten. 2.5.6.
Specifieke voorschriften voor bijenteeltpraktijken Met betrekking tot
de bijenteeltpraktijken gelden de volgende voorschriften: (a)
de bijenwas voor nieuwe ramen moet afkomstig zijn
van biologische productie-eenheden. (b)
in de kasten mogen alleen natuurlijke producten
zoals propolis, was en plantaardige oliën worden gebruikt; (c)
tijdens de honingwinning is het gebruik van
synthetische chemische repellenten verboden; (d)
het is verboden honing te winnen uit raten die
broed bevatten; (e)
de bijenteelt in gebieden of zones die door de
lidstaten zijn aangemerkt als ongeschikt voor de biologische bijenteelt,
mag niet als biologisch worden beschouwd. 2.5.7.
Dierenwelzijn Met betrekking tot
dierenwelzijn gelden de volgende voorschriften: (a)
de vernietiging van bijen in de raten als methode
voor de winning van bijenteeltproducten is verboden; (b)
verminking, zoals het knippen van de vleugels van
koninginnen, is verboden. Deel
III: Productievoorschriften voor zeewier en aquacultuurdieren 1.
Definities Voor de toepassing
van dit deel wordt verstaan onder: (1)
"gesloten recirculatievoorziening voor
aquacultuur": een op het land of op een vaartuig gelegen
aquacultuurvoorziening waarin het water in een gesloten circuit wordt
rondgepompt en permanent gebruik wordt gemaakt van externe energie om de
omgeving voor de aquacultuurdieren te stabiliseren; (2)
"energie uit hernieuwbare bronnen":
energie uit hernieuwbare niet-fossiele energiebronnen zoals wind, zon,
geothermische warmte, golfslag, getij, waterkracht, stortgas, gas van
rioolzuiveringsinstallaties en biogassen; (3)
"broedkamer" ("hatchery"):
ruimte om aquacultuurdieren, en met name vis, schelpdieren en schaaldieren, in
de vroege levensstadia te reproduceren, uit te broeden en te kweken; (4)
"kweekkamer" ("nursery"):
ruimte voor een tussenfase in het productiesysteem die volgt op die in de
broedkamer en voorafgaat aan die van de opkweek. De kweekkamerfase wordt
tijdens het eerste derde deel van de productiecyclus afgerond, behalve wanneer
de soorten zich in een smoltificatieproces bevinden; (5)
"verontreiniging": de directe of
indirecte introductie van in Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en
de Raad[5]
en Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad[6] omschreven stoffen of
energie in de wateren waarop deze richtlijnen van toepassing zijn; (6)
"polycultuur":
het kweken van twee of meer soorten van doorgaans verschillende trofische
niveaus in één kweekeenheid; (7)
"productiecyclus": de levenscyclus van
aquacultuurdieren of zeewier vanaf de prilste levensfase (bevruchte eitjes in
het geval van aquacultuurdieren) tot de oogst; (8)
"plaatselijk gekweekte soorten": andere
dan in Verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad[7]
bedoelde uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten, alsmede de in
bijlage IV bij die verordening vermelde soorten; (9)
"bezettingsdichtheid": het levend gewicht
van de dieren per kubieke meter water op elk moment van de opkweekfase en, in
het geval van platvis en garnalen, het gewicht per vierkante meter oppervlakte. 2.
Algemene voorschriften 2.1.
De bedrijven moeten gevestigd zijn op locaties die
niet zijn verontreinigd door niet voor de biologische productie toegestane producten
of stoffen, noch door verontreinigende stoffen die de biologische aard van de
producten in het gedrang zouden brengen. 2.2.
Biologische en niet-biologische productie-eenheden
moeten adequaat en in voorkomend geval overeenkomstig door de lidstaten vastgestelde
minimumscheidingsafstanden van elkaar worden gescheiden. Deze scheiding moet
aan de hand van aparte waterdistributiesystemen en adequate afstanden worden
aangebracht op basis van natuurlijke omstandigheden zoals de getijdenstroming
en de stroomopwaarts of stroomafwaarts gelegen locatie van de biologische
productie-eenheid. De zeewierproductie op locaties of in gebieden die door de
lidstaten zijn aangewezen als ongeschikt voor de biologische aquacultuur, mag
niet als biologisch worden beschouwd. 2.3.
Met betrekking tot nieuwe, voor de biologische
productie geplande bedrijven die meer dan 20 ton aquacultuurproducten per jaar
produceren, moeten de omstandigheden van de productie-eenheid en van de
onmiddellijke omgeving daarvan, alsmede de verwachte impact van de exploitatie
van die eenheid worden geëvalueerd in een milieubeoordeling die in verhouding
staat tot de productie-eenheid. De marktdeelnemer moet de milieubeoordeling ter
beschikking van de controleautoriteit of het controleorgaan stellen. De inhoud
van de milieubeoordeling moet zijn gebaseerd op bijlage IV bij Richtlijn 2011/92/EU
van het Europees Parlement en de Raad[8].
Indien voor de betrokken eenheid reeds een gelijkwaardige beoordeling is
opgesteld, mag deze ook in dit verband worden gebruikt. 2.4.
De marktdeelnemer moet een duurzaambeheerplan
indienen dat in verhouding staat tot de productie-eenheid waar aan aquacultuur
wordt gedaan of zeewier wordt geoogst. 2.5.
Dit plan dient jaarlijks te worden bijgewerkt, moet
gedetailleerde gegevens bevatten over de milieu-impact van het bedrijf en de
uit te voeren milieumonitoring, alsmede maatregelen voor het optimaal beperken
van negatieve gevolgen voor de aquatische en terrestrische omgeving, met
inbegrip, in voorkomend geval, van gegevens inzake de lozing van nutriënten in
het milieu per productiecyclus of per jaar. Controles en reparaties van
technische apparatuur dienen in het plan te worden geregistreerd. 2.6.
Marktdeelnemers van aquacultuur- en
zeewierbedrijven moeten in het duurzaambeheerplan een afvalbeperkingsschema opnemen
dat vanaf het begin van de exploitatie van het bedrijf moet worden toegepast.
Het gebruik van restwarmte moet zoveel mogelijk worden beperkt tot energie van
hernieuwbare bronnen. Zodra met de zeewieroogst wordt begonnen, dient een
eenmalige biomassaraming te worden verricht. 3.
Voorschriften voor zeewier Naast de in de
artikelen 7, 8, 9 en 12 en eventueel in deel 2 bedoelde algemene
productievoorschriften zijn de in dit deel 3 opgenomen voorschriften van
toepassing op de vergaring en de productie van zeewier. Deze voorschriften zijn
van overeenkomstige toepassing op alle voor vervoedering aan aquacultuurdieren
bestemde meercellige mariene algen, fytoplankton en microalgen. 3.1.
Omschakeling 3.1.1.
De omschakelingsperiode voor een
zeewieroogstlocatie bedraagt zes maanden. 3.1.2.
De omschakelingsperiode voor een
zeewierkweekeenheid bedraagt zes maanden of een volledige productiecyclus,
afhankelijk van welke periode de langste is. 3.1.3.
Tijdens de omschakelingsperiode mag het
aquacultuurbedrijf worden opgedeeld in duidelijk gescheiden eenheden, die niet
allemaal volgens de biologische productie worden beheerd. Wat betreft
zeewierproductie mogen daarin dezelfde soorten voorkomen, mits de eenheden op
passende wijze gescheiden zijn. 3.2.
Productievoorschriften voor zeewier 3.2.1.
De vergaring van op natuurlijke wijze in zee
groeiend wild zeewier en van delen daarvan moet als biologische productie
worden beschouwd, op voorwaarde dat: (a)
de gebieden waar het zeewier groeit, zich in zeer
goede ecologische toestand bevinden als omschreven in Richtlijn 2000/60/EG[9], en uit
gezondheidsoogpunt niet ongeschikt zijn; (b)
de vergaring geen aanzienlijke negatieve impact
heeft op de stabiliteit van het natuurlijke ecosysteem of de instandhouding van
de soorten in het vergaringsgebied. 3.2.2.
Het zeewier moet worden gekweekt in kustgebieden met
milieu- en gezondheidskenmerken die ten minste gelijkwaardig zijn aan de in
punt 3.2.1 a) beschreven kenmerken waaraan zeewier moet voldoen om als
biologisch te worden beschouwd. Bovendien zijn de volgende
productievoorschriften van toepassing: (a)
in alle stadia van de productie, van het vergaren
van juveniel zeewier tot de oogst, moeten duurzame praktijken worden
gehanteerd; (b)
om de instandhouding van een brede genetische
diversiteit te garanderen, moet geregeld juveniel zeewier in het wild worden
vergaard als aanvulling op binnenkweekbestanden; (c)
meststoffen mogen niet worden gebruikt, tenzij in
binnenfaciliteiten en mits zij daartoe voor gebruik in de biologische productie
zijn toegelaten. 3.3.
Zeewierteelt 3.3.1.
Bij de zeewierteelt op zee mag slechts gebruik
worden gemaakt van natuurlijk in het milieu voorkomende nutriënten of van
nutriënten afkomstig van een bij voorkeur dichtbij gelegen eenheid voor de
biologische productie van aquacultuurdieren die deel uitmaakt van een
polycultuursysteem. 3.3.2.
In op het land gelegen voorzieningen waar gebruik
wordt gemaakt van externe bronnen van nutriënten, moet worden geconstateerd dat
de nutriëntenniveaus in de effluenten niet hoger zijn dan die in het
instromende water. Er mag enkel gebruik worden gemaakt van nutriënten van
plantaardige of minerale oorsprong die krachtens artikel 19 voor gebruik in de
biologische productie zijn toegelaten. 3.3.3.
De teeltdichtheid of de exploitatie-intensiteit
moet worden geregistreerd en moet worden afgestemd op behoud van de integriteit
van het aquatische milieu door ervoor te zorgen dat de maximumhoeveelheid
zeewier die het milieu aankan zonder daar negatieve gevolgen van te
ondervinden, niet wordt overschreden. 3.3.4.
Touwen en andere materialen die bij de zeewierteelt
worden gebruikt, moeten waar mogelijk worden hergebruikt of gerecycled. 3.4.
Duurzame oogst van wild zeewier 3.4.1.
Zodra met de zeewieroogst wordt begonnen, dient een
eenmalige biomassaraming te worden verricht. 3.4.2.
De bewijsstukken moeten in de eenheid of de
bedrijfskantoren worden bewaard en moeten de marktdeelnemer, respectievelijk de
controleautoriteit of het controleorgaan in staat stellen na te gaan,
respectievelijk te verifiëren of de oogsters uitsluitend overeenkomstig deze
verordening geproduceerd wild zeewier hebben geleverd. 3.4.3.
De omvang van de oogst mag niet zo groot zijn dat
de toestand van het aquatische milieu er significante gevolgen van ondervindt.
Met het oog op de regeneratie van het zeewier en de preventie van bijvangsten
moeten maatregelen worden genomen op het gebied van, onder meer,
oogsttechnieken, minimumgrootte, leeftijd, reproductiecycli of de grootte van
het resterende zeewier. 3.4.4.
Indien zeewier van een gedeeld of gemeenschappelijk
oogstgebied wordt geoogst, moet uit bewijsstukken blijken dat de volledige
oogst aan deze verordening voldoet. 4.
Voorschriften voor aquacultuurdieren Naast de in de
artikelen 7, 8, 9 en 12 opgenomen algemene productievoorschriften zijn de in
dit deel 4 vastgestelde voorschriften van toepassing op vis, schaaldieren,
stekelhuidigen en weekdieren als bedoeld in punt 4.1.5.10. Deze voorschriften
zijn van overeenkomstige toepassing op zoöplankton, microschelpdieren,
microschaaldieren, rotiferen, wormen en andere als voer gebruikte waterdieren. 4.1.
Algemene voorschriften 4.1.1.
Omschakeling 4.1.1.1.
Voor de volgende soorten aquacultuurvoorzieningen,
inclusief de daarin levende aquacultuurdieren, gelden met betrekking tot de
aquacultuurproductie-eenheden de volgende omschakelingsperioden: (a)
24 maanden voor voorzieningen die niet kunnen
worden geleegd, gereinigd en ontsmet; (b)
12 maanden voor voorzieningen die zijn geleegd of
stilgelegd; (c)
6 maanden voor voorzieningen die zijn geleegd,
gereinigd en ontsmet; (d)
3 maanden voor in open water gelegen voorzieningen,
onder meer voor de productie van tweekleppige weekdieren. 4.1.1.2.
Tijdens de omschakelingsperiode mag het
aquacultuurbedrijf worden opgedeeld in duidelijk gescheiden eenheden, die niet
allemaal volgens de biologische productie worden beheerd. Wat betreft de
productie van aquacultuurdieren mogen daarin dezelfde soorten voorkomen, mits
de eenheden op passende wijze gescheiden zijn. 4.1.2.
Oorsprong van de aquacultuurdieren 4.1.2.1.
Met betrekking tot de oorsprong van de
aquacultuurdieren gelden de volgende voorschriften: (a)
biologische aquacultuur moet zijn gebaseerd op de
kweek van jonge dieren die afkomstig zijn van biologisch reproductiemateriaal
en biologische bedrijven; (b)
er moet gebruik worden gemaakt van plaatselijk
gekweekte soorten en de reproductie moet erop gericht zijn stammen op te
leveren die beter zijn aangepast aan de productieomstandigheden, borg staan voor
de gezondheid en het welzijn van de dieren en goed gebruik maken van de
voedselbronnen. De bewijsstukken met betrekking tot de oorsprong en de
behandeling van de dieren moeten ter beschikking van de controleautoriteit of
het controleorgaan worden gehouden; (c)
er moeten soorten worden gekozen die robuust zijn
en kunnen worden geproduceerd zonder significante schade aan wilde bestanden
toe te brengen; (d)
in het wild gevangen of niet-biologische
aquacultuurdieren mogen in een bedrijf worden binnengebracht met het oog op de
verbetering van het genetische materiaal. Deze dieren moeten ten minste drie
maanden volgens de biologische methode worden beheerd alvorens zij voor
reproductiedoeleinden mogen worden gebruikt. 4.1.2.2.
Met betrekking tot de reproductie gelden de volgende
voorschriften: (a)
het gebruik van hormonen en hormoonderivaten is
verboden; (b)
er mag geen gebruik worden gemaakt van de kunstmatige
productie van stammen met uitsluitend exemplaren van hetzelfde geslacht,
behoudens door manuele selectie, noch van polyploïdie-inductie, kunstmatige
hybridisatie en kloneren; (c)
er moeten passende stammen worden gekozen; (d)
in voorkomend geval moeten soortspecifieke
voorwaarden voor het reproductiemateriaalbeheer, de reproductie en de productie
van juvenielen worden vastgesteld. 4.1.3.
Voeding 4.1.3.1.
Met betrekking tot het diervoeder voor vis,
schaaldieren, schelpdieren en stekelhuidigen gelden de volgende voorschriften: (a)
de dieren moeten worden gevoederd met diervoeder
dat voldoet aan de voedingsbehoeften van het dier in de verschillende stadia
van zijn ontwikkeling; (b)
het voederrantsoen moet worden samengesteld in het
licht van de volgende prioriteiten: i) diergezondheid en dierenwelzijn; ii) hoge productkwaliteit, onder meer op het
gebied van de nutritionele samenstelling die de hoge kwaliteit van het eetbare
eindproduct moet garanderen; iii) geringe impact op het milieu; (c)
de plantaardige fractie van het diervoeder moet
afkomstig zijn van de biologische productie en de fractie afkomstig van
aquatische dieren moet afkomstig zijn uit de biologische aquacultuur of uit
duurzaam geëxploiteerde visserij; (d)
niet-biologische voedermiddelen van plantaardige
oorsprong, voedermiddelen van dierlijke of minerale oorsprong,
diervoederadditieven, bepaalde in diervoeding gebruikte producten en technische
hulpstoffen mogen alleen worden gebruikt indien zij krachtens deze verordening
voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten; (e)
er mogen geen groeibevorderaars of synthetische
aminozuren worden gebruikt; (f)
in de biologische aquacultuur mag enkel gebruik
worden gemaakt van voedermiddelen van minerale oorsprong die krachtens artikel 19
voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten; (g)
in de biologische aquacultuur mag alleen gebruik
worden gemaakt van diervoederadditieven, bepaalde in diervoeding gebruikte producten
en technische hulpstoffen als bedoeld in punt 1.4.4 van deel II. 4.1.3.2.
De volgende voorschriften zijn van toepassing met
betrekking tot tweekleppige weekdieren en andere soorten die niet door de mens
worden gevoed maar van natuurlijk plankton leven: (a)
Deze plaatkieuwigen moeten al de voeding die zij
nodig hebben, uit de natuur halen tenzij het gaat om juvenielen in broed- en
kweekkamers; (b)
de gebieden waar zij groeien, moeten zich in zeer
goede ecologische toestand bevinden als omschreven in Richtlijn 2000/60/EG. 4.1.3.3.
Specifieke voorschriften inzake voeder voor
carnivore aquacultuurdieren Het voeder voor
carnivore aquacultuurdieren dient prioritair te bestaan uit: (a)
biologische diervoeders van oorsprong uit de
aquacultuur; (b)
vismeel en visolie van uit de biologische aquacultuur
afkomstige afsnijdsels van vissen, schaaldieren, schelpdieren of weekdieren; (c)
vismeel, visolie en andere visingrediënten
afkomstig van afsnijdsels van vissen, schaaldieren, schelpdieren of weekdieren
die in het kader van duurzame visserij reeds zijn gevangen voor menselijke
consumptie; (d)
vismeel, visolie en andere visingrediënten
afkomstig van volledige vissen, schaaldieren, schelpdieren of weekdieren die in
het kader van duurzame visserij zijn gevangen en niet voor menselijke
consumptie worden gebruikt; (e)
biologische voedermiddelen van plantaardige of
dierlijke oorsprong; het plantaardige materiaal mag niet meer dan 60 % van het
totaal van de ingrediënten uitmaken. 4.1.3.4.
Specifieke voorschriften inzake voeder voor
bepaalde aquacultuurdieren Met betrekking tot het voeder voor vis in
binnenwateren, peneïdegarnalen, zoetwatergarnalen en tropische zoetwatervis
gelden de volgende voorschriften: (a)
het voeder moet van nature beschikbaar zijn in
vijvers en meren; (b)
bij gebrek aan voldoende in punt a) bedoeld
natuurlijk voeder mag gebruik worden gemaakt van bij voorkeur in het bedrijf zelf
gekweekt biologisch voeder van plantaardige oorsprong of van zeewier. De
marktdeelnemers moeten bewijsstukken bewaren waarin de noodzaak van bijvoederen
wordt aangetoond; (c)
indien het natuurlijke voeder overeenkomstig punt
b) wordt aangevuld, mag het voederrantsoen van in punt 4.1.5.10 g) bedoelde
soorten en van pangasius (Pangasius spp) maximaal 10 % vismeel of
visolie afkomstig van de duurzame visserij bevatten. 4.1.4.
Gezondheid van de dieren 4.1.4.1.
Ziektepreventie Met betrekking tot
ziektepreventie gelden de volgende voorschriften: (a)
ziektepreventie moet worden gebaseerd op het
voorzien in optimale houderijomstandigheden door te zorgen voor een passende
locatie waar wordt tegemoetgekomen aan onder meer de soortspecifieke eisen op
het gebied van goede waterkwaliteit, waterdoorstroming en wateruitwisseling, en
door te zorgen voor een optimaal bedrijfsontwerp, voor de toepassing van goede
houderij- en beheerspraktijken, waaronder het regelmatig reinigen en ontsmetten
van gebouwen en terreinen, voor hoogwaardig voeder, voor een passende
bezettingsdichtheid en voor een adequate selectie van rassen en stammen; (b)
het gebruik van immunologische diergeneesmiddelen
is toegestaan; (c)
een plan inzake diergezondheidsbeheer moet
gedetailleerde gegevens over op bioveiligheid en ziektepreventie gerichte
methoden bevatten, inclusief een schriftelijk akkoord dat rekening zal worden
gehouden met in verhouding tot de productie-eenheid staand advies van op het
gebied van de gezondheid van aquacultuurdieren gekwalificeerde diensten die het
bedrijf ten minste eens per jaar of, in het geval van tweekleppige schaal- en
schelpdieren, ten minste eens om de twee jaar bezoeken; (d)
zowel de houderijsystemen als het materiaal en het
gereedschap moeten goed worden gereinigd en ontsmet; (e)
biologische aangroeiorganismen mogen slechts fysiek
of met de hand worden verwijderd en moeten, wanneer gepast, op enige afstand
van het bedrijf weer in zee worden gezet. (f)
voor de reiniging en ontsmetting van voorzieningen
en materiaal mag enkel gebruik worden gemaakt van producten die krachtens
artikel 19 voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten. (g)
met betrekking tot het stilleggen van bedrijven
gelden de volgende voorschriften: i) de bevoegde autoriteit moet vaststellen
of stillegging noodzakelijk is, hoelang deze na elke productiecyclus in in open
water op zee gelegen inperkingssystemen moet worden toegepast en hoe deze moet
worden gedocumenteerd; ii) deze praktijk is niet verplicht voor de
kweek van tweekleppige weekdieren; iii) de kooien en andere voor de productie
van aquacultuurdieren gebruikte structuren mogen pas weer in gebruik worden
genomen nadat deze tijdens de stillegging zijn leeggemaakt, ontsmet en enige
tijd leeg hebben gestaan; (h)
niet-opgegeten visvoeder, faeces en dode dieren
moeten in voorkomend geval zo snel mogelijk worden verwijderd om enig risico
van significante milieuschade aan de kwaliteit van de watertoestand te
voorkomen, het risico van ziektes tot een minimum te beperken en het aantrekken
van insecten of knaagdieren te voorkomen; (i)
het gebruik van ultraviolet licht en ozon is
slechts toegestaan in broed- en kweekkamers; (j)
voor het biologisch controleren van ectoparasieten
moet bij voorkeur gebruik worden gemaakt van poetsvissen. 4.1.4.2.
Diergeneeskundige behandelingen Met betrekking tot
diergeneeskundige behandelingen gelden de volgende voorschriften: (a)
ziekten moeten onmiddellijk worden behandeld om het
dier lijden te besparen; zo nodig mogen, onder strikte voorwaarden en onder
verantwoordelijkheid van een dierenarts, chemisch gesynthetiseerde,
allopathische diergeneesmiddelen, waaronder antibiotica, worden gebruikt als
het gebruik van fytotherapeutische, homeopathische en andere middelen niet
adequaat is. In voorkomend geval moeten beperkingen met betrekking tot
behandelingskuren en wachttijden worden vastgesteld; (b)
op basis van de Uniewetgeving opgelegde
behandelingen in verband met de bescherming van de volksgezondheid en de
diergezondheid zijn toegelaten; (c)
wanneer zich ondanks de overeenkomstig punt 4.1.4.1
genomen preventieve maatregelen ter waarborging van de gezondheid van de dieren
toch een gezondheidsprobleem voordoet, mogen in de onderstaande volgorde van
voorkeur de volgende diergeneeskundige behandelingen worden gebruikt: i) van planten, dieren of mineralen
afkomstige stoffen in een homeopathische verdunning; ii) planten zonder verdovend effect, alsmede
de extracten daarvan; en iii) stoffen zoals spoorelementen, metalen,
natuurlijke immunostimulanten en toegestane probiotica; (d)
er mogen niet meer dan twee allopathische
behandelingskuren per jaar worden toegediend, behalve wanneer het vaccins en
behandelingen in het kader van verplichte uitroeiingsregelingen betreft. Voor
productiecycli van minder dan een jaar geldt evenwel een maximum van één
allopathische behandeling. Indien de opgegeven beperkingen voor allopathische
behandelingen worden overschreden, mogen de betrokken aquacultuurdieren niet
als biologische producten worden verkocht; (e)
het gebruik van parasietenbehandelingen, exclusief
verplichte, door de lidstaten uitgevoerde bestrijdingsregelingen, moet beperkt
worden tot twee per jaar, of één per jaar wanneer de productiecyclus korter is
dan 18 maanden; (f)
de wachttijd voor allopathische diergeneeskundige
behandelingen en parasietenbehandelingen overeenkomstig punt d), inclusief
behandelingen in het kader van verplichte bestrijdings- en
uitroeiingsregelingen, bedraagt het dubbel van de in artikel 11 van Richtlijn 2001/82/EG
aangegeven wachttijd of, wanneer deze periode niet is gespecificeerd, 48 uur; (g)
indien diergeneesmiddelen worden gebruikt, dient
dit bij de controleautoriteit of het controleorgaan te worden aangemeld
vooraleer de dieren als biologisch in de handel worden gebracht. Behandelde
bestanden moeten duidelijk identificeerbaar zijn. 4.1.5.
Huisvestingvoorschriften en houderijpraktijken 4.1.5.1.
Gesloten recirculatievoorzieningen voor de
dierlijke aquacultuurproductie zijn verboden, behalve voor broedkamers,
kweekkamers en voorzieningen voor de productie van soorten die worden gebruikt
als biologische voedingsorganismen. 4.1.5.2.
Kunstmatige verwarming of koeling van het water is
slechts toegestaan in broed- en kweekkamers. In alle productiefasen mag gebruik
worden gemaakt van natuurlijk putwater voor het verwarmen of koelen van het
water. 4.1.5.3.
De houderijomgeving van de aquacultuurdieren moet
zo zijn ontworpen dat de aquacultuurdieren overeenkomstig hun soortspecifieke
behoeften: (a)
voldoende ruimte hebben om zich goed te voelen,
waarbij die ruimte in voorkomend geval in overeenstemming dient te zijn met een
minimale bezettingsdichtheid; (b)
worden gehouden in water van een goede kwaliteit
met onder meer een adequaat doorstromings- en uitwisselingsniveau, een
toereikend zuurstofniveau en een lage concentratie aan metabolieten; (c)
worden gehouden bij een temperatuur en een lichtintensiteit
die, tevens rekening houdend met de geografische locatie, overeenstemmen met de
vereisten van de soort. Zoetwatervissen
moeten worden gehouden in een omgeving met een bodem die zo goed mogelijk lijkt
op die in hun natuurlijke omgeving. Voor karpers moet
de bodem uit natuurlijke aarde bestaan. 4.1.5.4.
De aquatische inperkingssystemen moeten zijn
ontworpen en gebouwd met het oog op stromingsniveaus en fysisch-chemische
parameters die borg staan voor de gezondheid en het welzijn van de dieren en
zijn afgestemd op hun ethologische behoeften. 4.1.5.5.
Kweekeenheden op het land moeten aan de volgende
voorwaarden voldoen: (a)
met betrekking tot doorstroomsystemen moet zowel
het doorstromingsniveau als de kwaliteit van het in- en uitstromende water
kunnen worden gemonitord en gecontroleerd; (b)
op ten minste 5 % van het perimetergebied
("land-water interface") moet natuurlijke vegetatie voorkomen. 4.1.5.6.
Inperkingssystemen op zee moeten aan de volgende
voorwaarden voldoen: (a)
zij moeten zich bevinden op een locatie met de
juiste waterdoorstroming, waterdiepte en uitwisseling tussen de verschillende
waterlichamen om de impact op de zeebodem en het omgevende waterlichaam tot een
minimum te beperken; (b)
zij moeten zijn uitgerust met kooien die qua
ontwerp, constructie en onderhoud afgestemd zijn op de exploitatieomgeving. 4.1.5.7.
Het ontwerp, de locatie en de exploitatie van de
inperkingssystemen moeten erop gericht zijn het risico van
ontsnappingsincidenten tot een minimum te beperken. 4.1.5.8.
Indien vissen, schaaldieren of schelpdieren
ontsnappen, moeten adequate maatregelen worden genomen om de impact op het
plaatselijke ecosysteem te verminderen, onder meer door de dieren waar mogelijk
weer te vangen. Hiervan moeten bewijsstukken worden bewaard. 4.1.5.9.
Met betrekking tot de dierlijke
aquacultuurproductie in visvijvers, vistanks of doorstroomsystemen
("raceways") moeten de bedrijven zijn uitgerust met natuurlijke
filterbedden, bezinkingsvijvers, biologische filters of mechanische filters
voor de verzameling van afvalnutriënten, of moeten zij gebruik maken van zeewier
of dieren (tweekleppigen en algen) die bijdragen tot de verbetering van de
kwaliteit van de effluenten. In voorkomend geval moeten de effluenten
regelmatig worden gecontroleerd. 4.1.5.10.
Bezettingsdichtheid Bij het beoordelen van de effecten van de
bezettingsdichtheid op het welzijn van de geproduceerde vis moet zowel de
toestand van de vis (zoals schade aan de vinnen, andere verwondingen,
groeitempo, vertoond gedrag en algemene gezondheid) als de waterkwaliteit
worden gemonitord. De bezettingsdichtheid per soort of soortengroep: (a)
Biologische productie van salmonidae in zoet water: Betrokken
soorten: zeeforel (Salmo trutta) – regenboogforel (Oncorhynchus
mykiss) – bronforel (Salvelinus fontinalis) – zalm (Salmo salar) –
riddervis (Salvelinus alpinus) – vlagzalm (Thymallus thymallus) –
Amerikaanse meerforel (Salvelinus namaycush) – Donauzalm (Huchohucho) Productiesysteem || Het water in opkweeksystemen moet afkomstig zijn uit een open circuit. Het doorstromingsniveau moet een zuurstofsaturatie in het bestand van ten minste 60 % opleveren en moet borg staan voor het welbevinden van de dieren en de afvoer van effluenten. Maximale bezettingsdichtheid || Andere dan hieronder genoemde salmonidae 15 kg/m3 Zalm 20 kg/m3 Zeeforel en regenboogforel 25 kg/m3 Riddervis 20 kg/m3 (b)
Biologische productie van salmonidae in zeewater: Betrokken
soorten: zalm (Salmo salar), zeeforel (Salmo trutta) –
regenboogforel (Oncorhynchus mykiss) Maximale bezettingsdichtheid || 10 kg/ m3 in pens (c)
Biologische productie van kabeljauw (Gadus
morhua) en andere Gadidae, zeebaars (Dicentrarchus labrax),
goudbrasem (Sparus aurata), ombervis (Argyrosomus regius), tarbot
(Psetta maxima [= Scopthalmus maximux]), gewone zeebrasem (Pagrus
pagrus [= Sparus pagrus]), rode ombervis (Sciaenops ocellatus) en
andere Sparidae, en konijnvissen (Siganus spp) Productiesysteem || In open water gelegen inperkingssystemen (pens/kooien) met een minimumzeestroming die zorgt voor het optimale welzijn van de vis, of open systemen aan land Maximale bezettingsdichtheid || Voor andere vis dan tarbot: 15 kg/m3 Voor tarbot: 25 kg/m2 (d)
Biologische productie van zeebaars, goudbrasem,
ombervis, harder (Liza, Mugil) en paling (Anguilla spp) in
getijdengebieden en kustlagunes gelegen aarden vijvers Inperkingssysteem || Traditionele zoutpannen, ingericht als aquacultuurproductie-eenheden en soortgelijke aarden vijvers in getijdengebieden Productiesysteem || Het water moet voldoende worden vernieuwd om het welzijn van de soort te waarborgen. Ten minste 50 % van de boorden moet met planten begroeid zijn. In waterrijk gebied gelegen zuiveringsvijvers zijn vereist. Maximale bezettingsdichtheid || 4 kg/m3 (e)
Biologische productie van steur in zoet water: Betrokken
soorten: Steurfamilie (Acipenseridae) Productiesysteem || Voldoende stroming in elke kweekeenheid om het welzijn van de dieren te waarborgen De waterkwaliteit van de effluenten moet dezelfde zijn als die van het instromende water. Maximale bezettingsdichtheid || 30 kg/m3 (f)
Biologische productie van vis in binnenwateren: Betrokken
soorten: de karperfamilie (Cyprinidae) en andere verwante soorten in het
kader van polycultuur, met inbegrip van baars, snoek, zeewolf, coregonidae en
steur Productiesysteem || In visvijvers die geregeld moeten worden geleegd en in meren. In en om de meren mag uitsluitend biologisch worden geproduceerd (dit geldt dus ook voor de eventuele teelt van gewassen). Het vangstgebied moet uitgerust zijn met een klep waarlangs schoon water instroomt en moet met het oog op het welbevinden van de vis voldoende groot zijn. De vis moet na de oogst worden bewaard in schoon water. Voor de biologische en minerale meststofgift in vijvers en meren mag alleen gebruik worden gemaakt van meststoffen en bodemverbeteringsmiddelen die krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten, met inachtneming van een maximum van 20 kg stikstof/ha. Behandelingen met synthetische chemicaliën voor het controleren van in de productiewateren voorkomende waterplanten en andere vegetatie zijn verboden. Rond de in de binnenwateren gelegen eenheden moeten gebieden met natuurlijke vegetatie worden onderhouden als buffer tegen terreinen waar niet overeenkomstig de voorschriften van de biologische aquacultuur wordt geproduceerd. Bij de opkweek moet gebruik worden gemaakt van "polycultuur" indien de criteria die in deze specificaties zijn vastgesteld voor andere meersoorten, in acht zijn genomen. Productieopbrengst || De totale productie van de betrokken soorten mag niet meer bedragen dan 1 500 kg vis per hectare per jaar. (g)
Biologische productie van peneïdegarnalen en
zoetwatergarnalen (Macrobrachium spp) Locatie van de productie-eenheden || In steriele kleigebieden om de impact van de vijveraanleg op het milieu tot een minimum te beperken. De vijvers moeten worden aangelegd met de op de locatie voorkomende natuurklei. De vernietiging van mangroves is verboden. Omschakelingsperiode || Zes maanden per vijver, overeenkomstig de normale omloopsnelheid van geproduceerde garnalen. Oorsprong van het reproductiemateriaal || Ten minste de helft van het reproductiemateriaal moet na drie exploitatiejaren gekweekt materiaal zijn. De rest moet wild reproductiemateriaal zijn dat vrij is van ziekten en afkomstig is van de duurzame visserij. Exemplaren van de eerste en de tweede generatie moeten worden gescreend alvorens op het bedrijf te worden binnengebracht. Oogsteelamputatie || Verboden Maximale bezettingsdichtheid en maximale productie || Broed: maximaal 22 post-larven/m2 Maximale biomassa per eenheidsgebied: 240 g/m2 (h)
Weekdieren en stekelhuidigen: Productiesysteem || Beugen, vlotten, bodemteelt, zakken, kooien, bakken, lantaarnnetten, bouchotpalen en andere inperkingssystemen. Voor de mosselkweek op vlotten mag per vierkante meter oppervlakte niet meer dan één touw worden gebruikt. De touwlengte bedraagt maximaal 20 m. Het uitdunnen van de touwen tijdens de productiecyclus is verboden, maar het opsplitsen van de touwen is toegestaan op voorwaarde dat de oorspronkelijke bezettingsdichtheid niet wordt verhoogd. (i)
Tropische zoetwatervis: melkvis (Chanos chanos),
tilapia (Oreochromis spp), pangasius (Pangasius spp): Productiesysteem || Vijvers en netkooien Maximale bezettingsdichtheid || Pangasius: 10 kg/m3 Oreochromis: 20 kg/m3 4.1.6.
Dierenwelzijn 4.1.6.1.
Alle personen die betrokken zijn bij het houden van
aquacultuurdieren, moeten beschikken over de nodige basiskennis en
-vaardigheden wat de gezondheid en de welzijnsbehoeften van de dieren betreft. 4.1.6.2.
De aquacultuurdieren moeten zo weinig mogelijk, met
de grootst mogelijke zorg en de juiste apparatuur, en aan de hand van adequate
protocollen worden gehanteerd om stress en fysieke schade als gevolg van de
behandelingsprocessen te voorkomen. Het reproductiemateriaal moet zo worden
gehanteerd - waar nodig onder anesthesie - dat fysieke beschadiging en stress
tot een minimum worden beperkt. Groottesortering moet tot een minimum worden
beperkt en moet zo worden verricht dat het welzijn van de vis gegarandeerd is. 4.1.6.3.
De volgende beperkingen gelden voor het gebruik van
kunstlicht: (a)
de natuurlijke dagduur mag, rekening houdend met de
ethologische behoeften, de geografische omstandigheden en de algemene
gezondheid van de geproduceerde dieren, met kunstlicht worden verlengd tot
maximaal 16 uur per dag, behalve voor reproductiedoeleinden; (b)
bij het overschakelen van natuurlijk naar
kunstlicht of omgekeerd moet gebruik worden gemaakt van dimmers of
achtergrondverlichting om plotse veranderingen in de lichtintensiteit te
voorkomen. 4.1.6.4.
Ter waarborging van het welzijn en de gezondheid
van de dieren is verluchting toegestaan met dien verstande dat mechanische
verluchters bij voorkeur door hernieuwbare energiebronnen worden aangedreven. 4.1.6.5.
Zuurstof mag alleen omwille van vereisten op het
gebied van gezondheid en welzijn van de dieren en tijdens kritieke fasen van de
productie en het vervoer worden gebruikt:, en wel in de volgende gevallen: (a)
bij uitzonderlijke temperatuurstijging,
luchtdrukdaling of incidentele verontreiniging; (b)
bij occasioneel bestandsbeheer, zoals bemonstering
en sortering; (c)
teneinde het overleven van het kweekbestand te
garanderen. 4.1.6.6.
Er moeten adequate maatregelen worden genomen om de
duur van het vervoer van aquacultuurdieren tot een minimum te beperken. 4.1.6.7.
Het lijden van dieren moet gedurende hun hele
leven, inclusief bij het slachten, tot een minimum worden beperkt. 4.1.6.8.
De slachttechnieken moeten onmiddellijke
bewusteloosheid en ongevoeligheid voor pijn tot gevolg hebben. De dieren moeten
vóór het slachten zo worden gehanteerd dat verwonding wordt vermeden en lijden
en stress tot een minimum worden beperkt. Bij het overwegen van de optimale
slachtmethoden moet rekening worden gehouden met verschillen in oogstomvang,
soort en productielocatie. 4.2.
Specifieke voorschriften voor weekdieren 4.2.1.
Oorsprong van het zaad Met betrekking tot
de oorsprong van het zaad gelden de volgende voorschriften: (a)
met betrekking tot tweekleppige schaal- of schelpdieren
mag wild zaad van buiten de grenzen van de productie-eenheid worden gebruikt,
mits deze praktijk geen significante schade toebrengt aan het milieu en is
toegestaan krachtens de plaatselijke wetgeving en mits het wilde zaad afkomstig
is van: i) banken die het winterweer waarschijnlijk
niet overleven of boventallig zijn ten opzichte van de behoeften; of ii) collectoren waarop het schelpdierzaad
zich op natuurlijke wijze heeft vastgehecht; (b)
met betrekking tot de holle oester, Crassostrea
gigas, dient de voorkeur uit te gaan naar jonge exemplaren die selectief
zijn gekweekt om melken in het wild te beperken; (c)
met het oog op de traceerbaarheid naar het
verzamelgebied moet worden geregistreerd hoe, waar en wanneer wild zaad is
verzameld. 4.2.2.
Huisvestingvoorschriften en houderijpraktijken Met betrekking tot
de huisvesting en de houderijpraktijken gelden de volgende voorschriften: (a)
deze dieren mogen in het kader van de polycultuur
samen met biologische vis en zeewier worden geproduceerd, mits dit in het
duurzaambeheerplan wordt gedocumenteerd. Tweekleppige weekdieren mogen in het
kader van de polycultuur tevens samen worden gekweekt met buikpotigen, zoals
alikruiken; (b)
de biologische productie van tweekleppige
weekdieren moet plaatsvinden in een met palen, boeien of andere duidelijke
bakens afgegrensd gebied, en moet, in voorkomend geval, worden ingeperkt aan de
hand van zakken, kooien of andere door de mens gemaakte voorzieningen; (c)
biologische kwekerijen van schaal- en schelpdieren
moeten risico's voor uit instandhoudingoogpunt belangrijke soorten tot een
minimum beperken. Duikvogels mogen geen schade ondervinden van afweernetten
tegen roofdieren. 4.2.3.
Kweek Met betrekking tot
de kweek gelden de volgende voorschriften: (a)
de kweek op mosseltouwen en aan de hand van andere
in punt 4.1.5.10 h) vermelde methoden kan als biologische productie worden
aangemerkt; (b)
de bodemkweek van weekdieren is slechts toegestaan
op voorwaarde dat op de verzamel- en kweeklocaties geen significante schade aan
het milieu wordt toegebracht. Het bewijs van de minimale milieu-impact moet
vergezeld gaan van een door de marktdeelnemer aan de controleautoriteit of het
controleorgaan over te leggen onderzoek en verslag over het geëxploiteerde
gebied. Het verslag dient als afzonderlijk hoofdstuk bij het duurzaambeheerplan
te worden gevoegd. 4.2.4.
Beheer Met betrekking tot het beheer gelden de volgende
voorschriften: (a)
de bezettingsdichtheid bij de productie mag niet
groter zijn dan de plaatselijke bezettingsdichtheid in de niet-biologische
productie van weekdieren. Het sorteren, uitdunnen en anderszins aanpassen van
de bezettingsdichtheid dienen plaats te vinden overeenkomstig de biomassa en
met het oog op het dierenwelzijn en de hoge productkwaliteit; (b)
biologische aangroeiorganismen moeten fysiek of met
de hand worden verwijderd en in voorkomend geval op enige afstand van de
weekdierkwekerij weer in zee worden gezet. De weekdieren mogen tijdens de
productiecyclus één keer tegen concurrerende aangroeiorganismen worden
behandeld met een kalkoplossing. 4.2.5.
Speciale kweekvoorschriften voor oesters De kweek in op
roosters aangebrachte zakken is toegestaan. Deze of andere structuren waarin de
oesters worden geplaatst, moeten zo worden uitgezet dat de vorming van een
volledige barrière langs de kustlijn wordt voorkomen. Met het oog op een
optimale productie moeten de kweekoesters zorgvuldig en overeenkomstig de
getijdenstroming op de bedden worden geplaatst. De productie moet voldoen aan
de voorschriften in punt 4.1.5.10. (h). Deel
IV: Productievoorschriften voor verwerkte levensmiddelen en verwerkte
diervoeders Naast de in de artikelen 7, 9 en 13 bedoelde
algemene productievoorschriften zijn de in dit deel opgenomen
productievoorschriften van toepassing op verwerkte levensmiddelen en verwerkte
diervoeders. 1.
Algemene voorschriften voor de productie van
verwerkte levensmiddelen en verwerkte diervoeders 1.1.
Levensmiddelen- en diervoederadditieven, technische
hulpstoffen en andere stoffen en ingrediënten voor de verwerking van
levensmiddelen en diervoeders, alsmede verwerkingsmethoden, zoals roken, moeten
worden gebruikt overeenkomstig de goede fabricagemethoden[10]. 1.2.
Marktdeelnemers die verwerkte levensmiddelen of
diervoeders produceren, moeten passende procedures vaststellen die gebaseerd
zijn op de systematische identificatie van cruciale verwerkingsfasen, en deze
bijwerken. 1.3.
De toepassing van de in punt 1.2 bedoelde
procedures moet op elke moment garanderen dat de geproduceerde verwerkte
producten voldoen aan de voorschriften van deze verordening. 1.4.
De marktdeelnemers moeten de in punt 1.2 bedoelde procedures
naleven en toepassen en moeten met name: (a)
voorzorgsmaatregelen nemen om het risico op
verontreiniging door niet-toegelaten stoffen of producten te vermijden; (b)
adequate reinigingsmaatregelen toepassen, de
efficiëntie ervan monitoren en deze handelingen registeren; (c)
garanderen dat niet-biologische producten niet in
de handel worden gebracht met een verwijzing naar de biologische productie. 1.5.
De bereiding van verwerkte biologische producten
wordt in tijd of in ruimte gescheiden gehouden van niet-biologische producten.
Wanneer in de betrokken bereidingseenheid tevens niet-biologische producten
worden bereid of opgeslagen, moeten de marktdeelnemers: (a)
dit melden aan de controleautoriteit of het
controleorgaan; (b)
de behandelingen van de volledige productiegang uitvoeren
zonder onderbreking en in ruimte of in tijd gescheiden van de soortgelijke
behandeling van niet-biologische producten; (c)
de biologische producten vóór en na de
behandelingen in ruimte of in tijd gescheiden van de niet-biologische producten
opslaan; (d)
een bijgewerkt register van alle behandelingen en
verwerkte hoeveelheden ter beschikking houden; (e)
de nodige maatregelen nemen om de identificatie van
de partijen te garanderen en om vermenging of verwisseling met niet-biologische
producten te voorkomen; (f)
het productiemateriaal naar behoren reinigen
voordat de biologische producten ermee worden behandeld. 1.6.
Er worden geen producten, stoffen of technieken
gebruikt die eigenschappen herstellen die bij de verwerking en opslag van
biologische levensmiddelen verloren zijn gegaan, die de gevolgen van
nalatigheid bij de verwerking van biologische levensmiddelen ongedaan maken, of
die anderszins misleidend kunnen zijn ten aanzien van de ware aard van de
producten die bestemd zijn om als biologische levensmiddelen in de handel te
worden gebracht. 2.
Voorschriften voor de productie van
verwerkte levensmiddelen 2.1.
De volgende voorschriften zijn van toepassing op de
samenstelling van biologische verwerkte levensmiddelen: (a)
het product wordt hoofdzakelijk geproduceerd met
ingrediënten van agrarische oorsprong; om te bepalen of een product
hoofdzakelijk wordt geproduceerd met ingrediënten van agrarische oorsprong, worden
toegevoegd water en zout buiten beschouwing gelaten; (b)
levensmiddelenadditieven, technische hulpstoffen,
smaakstoffen, water, zout, preparaten van micro-organismen en voedingsenzymen,
mineralen, spoorelementen, vitamines, alsmede aminozuren en andere
micronutriënten in voor een bijzondere voeding bestemde levensmiddelen mogen
worden alleen gebruikt indien zij krachtens artikel 19 voor gebruik in de
biologische productie zijn toegelaten; (c)
een biologisch ingrediënt mag niet voorkomen samen
met hetzelfde ingrediënt in niet-biologische vorm of afkomstig uit
omschakeling; (d)
levensmiddelen die zijn geproduceerd met
omschakelingsgewassen mogen ten hoogste één gewasingrediënt van agrarische
oorsprong bevatten. 2.2.
Gebruik van bepaalde producten en stoffen bij de
levensmiddelenverwerking 2.2.1.
Bij de levensmiddelenverwerking mag alleen gebruik
worden gemaakt van de in punten 2.1 b), 2.2.2, 2.2.4 en 2.2.5 bedoelde
producten en stoffen, behalve wanneer het gaat om producten en stoffen van de
wijnsector, waarop deel V, punt 2, van toepassing is, en om gist, waarop deel
VI, punt 1.3, van toepassing is. 2.2.2.
Bij de levensmiddelenverwerking mogen de volgende
producten en stoffen worden gebruikt: (a)
preparaten op basis van micro-organismen en
voedingsenzymen die gewoonlijk worden gebruikt bij de
levensmiddelenverwerking; voedingsenzymen mogen echter alleen als
levensmiddelenadditieven worden gebruikt indien zij krachtens artikel 19 voor
gebruik in de biologische productie zijn toegelaten; (b)
stoffen en producten als gedefinieerd in
artikel 3, lid 2, onder b) en d), van Verordening (EG) nr. 1334/2008 van
het Europees Parlement en de Raad[11]
die overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder e), en artikel 16
van die verordening op het etiket zijn aangeduid als natuurlijke aromastoffen
of natuurlijke aromatiserende preparaten; (c)
kleurstoffen voor het stempelen van vlees en
eierschalen overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1333/2008
van het Europees Parlement en de Raad[12]; (d)
drinkwater en zout (met natriumchloride of
kaliumchloride als basiscomponenten) dat in het algemeen wordt gebruikt bij
de levensmiddelenverwerking; (e)
mineralen (inclusief spoorelementen), vitamines,
aminozuren en micronutriënten, die alleen zijn toegelaten voor zover
zij volgens de wet aan levensmiddelen moeten worden toegevoegd. 2.2.3.
Voor de berekening overeenkomstig artikel 21, lid 3,
zijn de volgende voorschriften van toepassing: (a)
bepaalde levensmiddelenadditieven die krachtens
artikel 19 voor gebruik in de biologische productie zijn toegelaten, moeten
worden berekend als ingrediënten van agrarische oorsprong; (b)
in punt 2.2.2 bedoelde preparaten en stoffen mogen
niet als ingrediënten van agrarische oorsprong worden berekend; (c)
gist en gistproducten moeten als ingrediënten van
agrarische oorsprong worden berekend. 2.2.4.
De volgende niet-biologische ingrediënten van
agrarische oorsprong mogen bij de verwerking van biologische levensmiddelen
worden gebruikt: (a)
dierlijke producten: i) aquatische organismen, niet afkomstig
van de aquacultuur, die bij de bereiding van niet-biologische levensmiddelen
mogen worden gebruikt; ii) gelatine; iii) darmen; (b)
onverwerkte plantaardige producten en via
verwerking daarvan afgeleide producten: i) eetbare vruchten, noten en zaden: – colanoten Cola acuminata; ii) eetbare specerijen en kruiden: – mierikswortelzaad Armoracia rusticana; – saffloerbloemen Carthamus tinctorius; – waterkerskruid Nasturtium officinale; iii) diversen: – algen, inclusief zeewier; (c)
verwerkte plantaardige producten: i) suikers, zetmeel en andere producten op
basis van granen en knollen: – rijstpapier; – zetmeel van rijst en kleefmaïs, niet chemisch gemodificeerd; ii) diversen: – rum, uitsluitend bereid uit suikerrietsap. 2.2.5.
Oliën en vetten, al dan niet geraffineerd, doch
niet chemisch gemodificeerd, mogen in hun niet-biologische vorm worden gebruikt
indien zij zijn afgeleid van andere planten dan: – cacao Theobroma cacao; – kokosnoot Cocos nucífera; – olijven Olea europaea; – zonnebloem Helianthus annuus; – palm Elaeis guineensis; – kool- en raapzaad Brassica napus, rapa; – saffloer Carthamus tinctorius; – sesam Sesamum indicum; – soja Glycine max. 3.
Voorschriften voor de productie van
verwerkte diervoeders 3.1.
Biologische voedermiddelen, of
omschakelingsvoedermiddelen, mogen niet samen met gelijksoortige op
niet-biologische wijze geproduceerde voedermiddelen in biologische diervoeders
worden verwerkt. 3.2.
Voedermiddelen die worden gebruikt of verwerkt in
de biologische productie, mogen niet zijn verwerkt met behulp van chemisch
gesynthetiseerde oplosmiddelen. Deel
V: Wijn 1.
Toepassingsgebied 1.1.
Naast de in de artikelen 7, 8, 9 en 14 vastgestelde
algemene productievoorschriften zijn de in dit deel vastgestelde voorschriften
van toepassing op de biologische productie van de in artikel 1, lid 2, punt l),
van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde producten van de wijnsector. 1.2.
De Verordeningen (EG) nr. 606/2009[13] en (EG) nr. 607/2009[14] van de Commissie zijn
van toepassing, tenzij in dit deel expliciet anders is bepaald. 2.
Gebruik van bepaalde producten en stoffen 2.1.
Producten van de wijnsector moeten uit biologische
grondstoffen worden vervaardigd. 2.2.
Bij het vervaardigen van producten van de
wijnsector, onder meer tijdens de processen en de oenologische procedés, mogen
uitsluitend krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische productie
toegelaten producten en stoffen worden gebruikt, met inachtneming van de
voorwaarden en beperkingen die zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1308/2013
en Verordening (EG) nr. 606/2009, meer bepaald bijlage I A bij die
verordening. 3.
Oenologische procedés en beperkingen 3.1.
Onverminderd de delen 1 en 2 alsmede specifieke, in
de punten 3.2 tot en met 3.5 vastgestelde verbodsbepalingen en beperkingen, is
het slechts toegestaan gebruik te maken van oenologische procedés, processen en
behandelingen die vóór 1 augustus 2010 werden gebruikt met inachtneming van de
beperkingen als vastgesteld in artikel 80 en artikel 83, lid 2, van Verordening
(EU) nr. 1308/2013, in artikel 3, de artikelen 5 tot en met 9 en de artikelen 11
tot en met 14 van Verordening (EG) nr. 606/2009, en in de bij die verordeningen
horende bijlagen. 3.2.
Het gebruik van de volgende oenologische procedés,
processen en behandelingen is verboden: (a)
gedeeltelijke concentratie door afkoeling
overeenkomstig bijlage VIII, deel 1, punt B.1, onder c), van Verordening (EG)
nr. 1308/2013; (b)
verwijdering van zwaveldioxide door natuurkundige
procedés overeenkomstig bijlage I A, punt 8, van Verordening (EG) nr. 606/2009; (c)
behandeling door elektrodialyse om de wijnsteen in
wijn te stabiliseren overeenkomstig bijlage I A, punt 36, van Verordening (EG)
nr. 606/2009; (d)
gedeeltelijke desalcoholisatie van wijn
overeenkomstig bijlage I A, punt 40, van Verordening (EG) nr. 606/2009; (e)
behandeling met kationenwisselaars om de wijnsteen
te stabiliseren overeenkomstig bijlage I A, punt 43, van Verordening (EG) nr. 606/2009. 3.3.
Het gebruik van de volgende oenologische procedés,
processen en behandelingen is onder de volgende voorwaarden toegestaan: (a)
voor warmtebehandelingen overeenkomstig bijlage I
A, punt 2, van Verordening (EG) nr. 606/2009 mag de temperatuur niet hoger
zijn dan 70 °C; (b)
voor centrifugering en filtratie, met of zonder
toeslagstoffen voor inerte filtratie overeenkomstig bijlage I A, punt 3, van
Verordening (EG) nr. 606/2009, mogen de poriën niet kleiner zijn dan 0,2
micrometer. 3.4.
Het gebruik van de volgende oenologische procedés,
processen en behandelingen wordt vóór 1 augustus 2015 door de Commissie
herbeoordeeld met als doel deze procedés geleidelijk af te schaffen of verder
te beperken: (a)
warmtebehandelingen als bedoeld in bijlage I A,
punt 2, van Verordening (EG) nr. 606/2009; (b)
het gebruik van ionenwisselende harsen als bedoeld
in bijlage I A, punt 20, van Verordening (EG) nr. 606/2009; (c)
omgekeerde osmose overeenkomstig bijlage VIII, deel
1, punt B.1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1308/2013. 3.5.
Eventuele wijzigingen die na 1 augustus 2010 met
betrekking tot de in Verordening (EG) nr. 1234/2007 en Verordening (EG) nr. 606/2009
bedoelde oenologische procedés, processen en behandelingen worden ingevoerd,
mogen slechts in de biologische wijnproductie worden toegepast na vaststelling
van de maatregelen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de in dit deel 3
vastgestelde productievoorschriften en na een beoordeling overeenkomstig artikel
19 van de onderhavige verordening, waar een dergelijke beoordeling vereist is. Deel
VI: Als levensmiddel of diervoeder gebruikte gist Naast de in de artikelen 7, 9 en 15 bedoelde
algemene productievoorschriften zijn de in dit deel opgenomen productievoorschriften
van toepassing op als levensmiddel of diervoeder gebruikte gist. 1.
Algemene voorschriften 1.1.
Voor de productie van biologische gist mogen alleen
biologisch geproduceerde substraten worden gebruikt. 1.2.
Biologische gist mag in biologische levensmiddelen
of diervoeders niet samen met niet-biologische gist voorkomen. 1.3.
De volgende stoffen mogen worden gebruikt bij de
vervaardiging van biologische gist, bereidingen van biologische gist en de
formulering van biologische gist:
(a)
krachtens artikel 19 voor gebruik in de biologische
productie toegelaten technische hulpstoffen; (b)
in deel IV, punt 2.2.2 a) en d), bedoelde
producten en stoffen. BIJLAGE III OPHALING,
VERPAKKING, VERVOER EN OPSLAG VAN PRODUCTEN 1.
Ophaling van producten en vervoer ervan naar
bereidingseenheden De gelijktijdige ophaling van biologische en
niet-biologische producten door de marktdeelnemers is slechts toegestaan indien
passende maatregelen worden getroffen om vermenging of verwisseling met
niet-biologische producten te voorkomen en de identificatie van de biologische
producten te waarborgen. De marktdeelnemer moet de gegevens over ophaaldagen,
ophaaluren, ophaalroute en zowel datum als tijdstip van ontvangst van de
producten ter beschikking houden van de controleautoriteit of het controleorgaan. 2.
Verpakking en vervoer van producten naar
andere marktdeelnemers of andere eenheden 2.1.
De marktdeelnemers moeten ervoor zorgen dat
biologische producten slechts naar andere marktdeelnemers of eenheden, met
inbegrip van groot- en detailhandelaren, worden vervoerd in daartoe geschikte
verpakkingen, recipiënten/containers of voertuigen die zodanig zijn afgesloten
dat vervanging van de inhoud niet mogelijk is zonder met de verzegeling te
knoeien of deze te beschadigen, en die zijn voorzien van een etiket waarop, naast
alle andere bij de Uniewetgeving voorgeschreven aanduidingen, de volgende
gegevens zijn vermeld: (a)
de naam en het adres van de marktdeelnemer en,
wanneer dat iemand anders is, de eigenaar of verkoper van het product; (b)
de benaming van het product of een omschrijving van
het mengvoeder, vergezeld van een verwijzing naar de biologische productie; (c)
de naam of het codenummer van de controleautoriteit
of het controleorgaan waaronder de marktdeelnemer valt; en (d)
in voorkomend geval, het identificatiemerk van de
partij dat in overeenstemming is met een op nationaal niveau goedgekeurd of met
de controleautoriteit of het controleorgaan overeengekomen merkingssysteem en
dat het mogelijk maakt de partij te koppelen aan de in artikel 24 bedoelde
boekhouding. De in de punten a) tot en met d) bedoelde gegevens
kunnen ook in een begeleidend document worden verstrekt indien dat document
onbetwistbaar in verband kan worden gebracht met de verpakking, de
recipiënt/container of het voertuig waarin het product zich bevindt. Dit begeleidende
document moet informatie over de leverancier of de vervoerder bevatten. 2.2.
Afsluiting van de verpakkingen, de
recipiënten/containers of de voertuigen is evenwel niet vereist wanneer: (a)
het gaat om rechtstreeks vervoer tussen een
marktdeelnemer en een andere marktdeelnemer die beiden onder het biologische
controlesysteem vallen; (b)
de producten vergezeld gaan van een document waarin
de op grond van punt 2.1 vereiste gegevens zijn vermeld; en (c)
zowel de verzendende als de ontvangende
marktdeelnemer bewijsstukken van dit vervoer ter beschikking houdt van de
controleautoriteit of het controleorgaan. 3.
Bijzondere voorschriften voor het vervoer
van diervoeders naar andere productie-eenheden, bereidingseenheden of
opslagruimten De marktdeelnemers moeten erop toezien dat bij
het vervoer van diervoeders naar andere productie-eenheden, bereidingseenheden
of opslagruimten de volgende voorwaarden worden vervuld: (a)
tijdens het vervoer moeten de biologisch
geproduceerde diervoeders, de omschakelingsvoeders en de niet-biologische
diervoeders op efficiënte wijze in ruimte van elkaar worden gescheiden; (b)
vervoermiddelen of recipiënten/containers waarin
niet-biologische producten zijn vervoerd, mogen slechts voor het vervoer van
biologische producten worden gebruikt indien: i) deze adequaat zijn gereinigd en de
efficiëntie van die reiniging is gecontroleerd voordat de biologische producten
ermee worden vervoerd, en indien de marktdeelnemer deze handelingen heeft
geregistreerd; ii) alle passende maatregelen worden
genomen, afhankelijk van de risico's die overeenkomstig de controleregelingen
zijn geëvalueerd, en de marktdeelnemer in voorkomend geval garandeert dat
niet-biologische producten niet in de handel kunnen worden gebracht met een
aanduiding die naar de biologische productie verwijst; iii) de marktdeelnemer bewijsstukken over
dergelijk vervoer ter beschikking van de controleautoriteit of het
controleorgaan houdt; (c)
de afwerkte biologische diervoeders moeten in
ruimte of in tijd gescheiden van andere eindproducten worden vervoerd; (d)
tijdens het vervoer moet worden geregistreerd welke
hoeveelheid producten bij het begin van de leveringsronde aanwezig is en
welke individuele hoeveelheden tijdens de leveringsronde worden geleverd. 4.
Vervoer van levende vis 4.1.
Levende vis moet worden vervoerd in daartoe geschikte
tanks met schoon water dat op het gebied van temperatuur en gehalte aan
opgeloste zuurstof voldoet aan de fysiologische behoeften van de vis. 4.2.
De tanks voor het transport van biologische vis en
biologische visproducten moeten vóór het vervoer grondig worden gereinigd,
ontsmet en gespoeld. 4.3.
Met het oog op het verminderen van stress moeten
voorzorgsmaatregelen worden genomen. De bezettingsdichtheid tijdens het vervoer
mag niet schadelijk zijn voor de vissoorten. 4.4.
Voor de in de punten 4.1, 4.2 en 4.3 bedoelde
handelingen moeten bewijsstukken worden bewaard. 5.
Ontvangst van producten afkomstig van andere
marktdeelnemers of eenheden Bij ontvangst van een biologisch product moet
de marktdeelnemer de sluiting van de verpakking of recipiënt/container verifiëren
wanneer deze is vereist, net als de aanwezigheid van de in deel 2 bedoelde
aanduidingen. De marktdeelnemer moet verifiëren of de
gegevens op het in deel 2 bedoelde etiket overeenstemmen met de gegevens
in de begeleidende documenten. De uitkomst van deze verificatie moet expliciet
worden genoteerd in de in artikel 24 bedoelde boekhouding. 6.
Bijzondere voorschriften voor de ontvangst
van producten afkomstig uit een derde land Biologische producten die uit een derde land
worden geïmporteerd, moeten worden vervoerd in daartoe geschikte verpakkingen
of recipiënten/containers die zodanig zijn afgesloten dat de inhoud ervan niet
kan worden vervangen, die zijn voorzien van de identificatie van de exporteur
en van alle andere merken en nummers die het mogelijk maken de partij te
identificeren, en die, in voorkomend geval, vergezeld gaan van het
controlecertificaat voor invoer uit derde landen. Bij ontvangst van een uit een derde land
ingevoerd biologisch product moet de natuurlijke of rechtspersoon aan wie de geïmporteerde
zending wordt geleverd en die deze in ontvangst neemt voor verdere bereiding
en/of afzet, de sluiting van de verpakking of recipiënt/container verifiëren en
met betrekking tot overeenkomstig artikel 28, lid 1, onder b) ii), ingevoerde
producten verifiëren of het in dat artikel bedoelde inspectiecertificaat van
toepassing is op het type product dat deel uitmaakt van de zending. De uitkomst
van deze verificatie moet expliciet worden genoteerd in de in artikel 24
bedoelde boekhouding. 7.
Opslag van producten 7.1.
De ruimten voor de opslag van de producten moeten
zo worden beheerd dat identificatie van de partijen wordt gegarandeerd en dat
vermenging met of verontreiniging door producten of stoffen die niet aan de
voorschriften voor de biologische productie voldoen, wordt voorkomen.
Biologische producten moeten te allen tijde duidelijk identificeerbaar zijn. 7.2.
In eenheden voor biologische plantaardige of
dierlijke productie mogen geen andere dan krachtens artikel 19 voor gebruik in
de biologische productie toegelaten productiemiddelen worden opgeslagen. 7.3.
De opslag van allopathische diergeneesmiddelen en
antibiotica in landbouw- en aquacultuurbedrijven is toegestaan wanneer deze
middelen door een dierenarts zijn voorgeschreven in het kader van een in
bijlage II, deel II, punt 1.5.2.2, en deel III, punt 4.1.4.2 a), bedoelde
behandeling, zijn opgeslagen op een plaats die onder toezicht staat en zijn
vermeld in het in artikel 24 bedoelde veeboek. 7.4.
Wanneer marktdeelnemers zowel niet-biologische als
biologische producten hanteren en de laatstbedoelde producten samen met andere
landbouwproducten of levensmiddelen worden opgeslagen: (a)
moeten de biologische producten gescheiden blijven
van de andere landbouwproducten of levensmiddelen; (b)
moeten alle nodige maatregelen worden genomen om de
identificatie van de zendingen te garanderen en om vermenging of verwisseling
met niet-biologische producten te voorkomen; (c)
moeten, voordat de biologische producten worden
opgeslagen, adequate reinigingsmaatregelen worden toegepast waarvan de efficiëntie
wordt gecontroleerd, en moeten de marktdeelnemers deze handelingen registreren. BIJLAGE IV AANDUIDINGEN
ALS BEDOELD IN ARTIKEL 21 BG:
биологичен ES: ecológico, biológico CS: ekologické, biologické DA: økologisk DE: ökologisch, biologisch ET: mahe, ökoloogiline EL: βιολογικό EN: organic FR: biologique GA: orgánach HR: ekološki. IT: biologico LV: bioloģisks, ekoloģisks LT: ekologiškas LU: biologësch. HU: ökológiai MT: organiku NL: biologisch PL: ekologiczne PT: biológico RO: ecologic SK: ekologické, biologické SL: ekološki FI: luonnonmukainen SV: ekologisk -------------------------------------------------- BIJLAGE V LOGO
VOOR BIOLOGISCHE PRODUCTIE VAN DE EUROPESE UNIE EN CODENUMMERS 1.
Logo 1.1.
Het logo voor biologische productie van de Europese
Unie moet overeenkomen met onderstaand model: LOGO in te voegen 1.2.
De referentiekleur in Pantone is: groen Pantone nr.
376; en wanneer vierkleurendruk wordt toegepast: groen [50 % cyaan + 100 %
geel]. 1.3.
Het logo voor biologische productie van de Europese
Unie kan ook, zoals hieronder, in zwart-wit worden afgedrukt, maar alleen in
die gevallen waarin kleurendruk niet kan worden toegepast: LOGO in te voegen 1.4.
Als de achtergrondkleur van de verpakking of het
etiket donker is, kunnen de symbolen in negatiefdruk worden weergegeven met
gebruikmaking van de achtergrondkleur van de verpakking of het etiket. 1.5.
Als een logo in kleur wordt gebruikt tegen een
gekleurde achtergrond die het symbool moeilijk zichtbaar maakt, kan aan de
buitenzijde rond het logo een begrenzende lijn worden aangebracht om het
contrast met de achtergrondkleuren te verbeteren. 1.6.
In bepaalde specifieke situaties, waarin sprake is
van een verpakking waarop de vermeldingen in één enkele kleur zijn aangebracht,
mag het logo voor biologische productie van de Europese Unie in diezelfde kleur
worden afgebeeld. 1.7.
Het logo voor biologische productie van de Europese
Unie moet ten minste 9 mm hoog en ten minste 13,5 mm breed zijn; de verhouding
tussen hoogte en breedte moet altijd 1:1,5 zijn. Voor zeer kleine verpakkingen
mag bij wijze van uitzondering een kleinere minimumhoogte van 6 mm worden
gehanteerd. 1.8.
Het logo voor biologische productie van de Europese
Unie mag in verband staan met grafische of tekstuele elementen die naar de
biologische productie verwijzen, mits zij de aard van het logo voor biologische
productie van de Europese Unie en de in artikel 22 bedoelde vermeldingen niet
wijzigen. Wanneer het logo wordt afgebeeld in samenhang met nationale of
particuliere logo’s waarvoor een andere kleur groen wordt gebruikt dan de in
punt 2 genoemde referentiekleur, mag die niet-referentiekleur ook voor het logo
voor biologische productie van de Europese Unie worden gebruikt. 2.
Codenummers Het algemene formaat van de codenummers is als
volgt: AB-CDE-999 Daarbij is: (a)
"AB" de ISO-code van het land waar de
controles plaatsvinden; (b)
"CDE" een door de Commissie of elke
lidstaat vast te stellen drieletterige term, zoals "bio", "öko",
"org" of "eko" ter aanduiding van het verband met de
biologische productie; en (c)
"999" het maximaal driecijferige
referentienummer dat moet worden toegewezen door: i) de bevoegde autoriteit van elke
lidstaat, aan de controleautoriteiten of controleorganen waaraan zij taken
hebben gedelegeerd; ii) door de Commissie, aan: – de krachtens artikel 29 door de Commissie erkende controleautoriteiten
en controleorganen; – de krachtens artikel 31 door de Commissie erkende bevoegde autoriteiten
van derde landen. [1] Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991
inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit
agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1). [2] Verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Commissie van
15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening
(EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling
uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PB L 368
van 23.12.2006, blz. 15). [3] Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees
Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor
plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor
plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005
van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487). [4] Richtlijn 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008
tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (PB L 10 van 15.1.2009,
blz. 7). [5] Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire
maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1). [6] Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen
betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn
mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19). [7] Verordening (EG) nr. 708/2007 van de Raad van 11 juni 2007
inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de
aquacultuur (PB L 168 van 28.6.2007, blz. 1). [8] Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de
Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde
openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1). [9] Richtlijn 2006/113/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 12 december 2006 inzake de vereiste kwaliteit van schelpdierwater (PB
L 376 van 27.12.2006, blz. 14). [10] Goede fabricagemethoden, als gedefinieerd in artikel 3,
punt a), van Verordening (EG) nr. 2023/2006 van de Commissie van 22 december 2006
betreffende goede fabricagemethoden voor materialen en voorwerpen bestemd om
met levensmiddelen in contact te komen (PB L 384 van 29.12.2006, blz. 75). [11] Verordening (EG) nr. 1334/2008 van het Europees Parlement
en de Raad van 16 december 2008 inzake aroma’s en bepaalde voedselingrediënten
met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in levensmiddelen en tot
wijziging van Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad, Verordening (EG) nr. 2232/96,
Verordening (EG) nr. 110/2008 en Richtlijn 2000/13/EG (PB L 354 van 31.12.2008,
blz. 34). [12] Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement
en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (PB L 354 van 31.12.2008,
blz. 16). [13] Verordening (EG) nr. 606/2009 van de Commissie van 10 juli
2009 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 479/2008
van de Raad, wat betreft de wijncategorieën, de oenologische procedés en de
daarvoor geldende beperkingen (PB L 193 van 24.7.2009, blz. 1). [14] Verordening (EG) nr. 607/2009 van de Commissie van 14
juli 2009 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG)
nr. 479/2008 van de Raad wat betreft beschermde oorsprongsbenamingen en
geografische aanduidingen, traditionele aanduidingen, etikettering en
presentatie van bepaalde wijnbouwproducten (PB L 193 van 24.7.2009, blz. 60).