MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Energieprijzen en -kosten in Europa /* COM/2014/021 final */
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET
EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET
COMITÉ VAN DE REGIO'S Energieprijzen en -kosten in Europa Inleiding De
energieprijsstijgingen vormen een grote zorg voor het beleid. Zij veroorzaken
extra kosten voor reeds onder druk staande huishoudens en voor de industrie[1] en hebben een nadelig effect op het mondiale concurrentievermogen van
Europa. In reactie op het verzoek van de Europese Raad heeft de Europese
Commissie een diepgaande analyse gemaakt van de energieprijzen en ‑kosten
in Europa om zo de beleidsmakers meer inzicht te geven in de contextuele achtergrond,
het effect van de recente prijsverhogingen op de consument en de politieke
implicaties. Het verslag bevat
uitgebreide en gedetailleerde gegevens uit een grote verscheidenheid van
bronnen. Er wordt een evaluatie gemaakt van de trends op het gebied van
energieprijzen en ‑kosten en er wordt gezocht naar mogelijke verklaringen.
Daaruit worden conclusies getrokken op basis waarvan de beleidsmakers op
geïnformeerde wijze hun beleid kunnen uitwerken[2].
Het verslag is bij deze mededeling gevoegd[3]. De focus van het
verslag ligt op de elektriciteits‑ en gasprijzen. Op de mondiale markten
voor olie en steenkool betalen de gebruikers van energie wereldwijd ongeveer
dezelfde prijzen. Prijsverschillen, die de kosten voor de consument kunnen
verhogen en concurrentievoordelen of ‑nadelen kunnen veroorzaken, zijn op
deze markten dus geen grote zorg. Dat is de reden waarom deze twee brandstoffen,
alsook de vervoerssector, in dit verslag niet uitgebreid worden behandeld. De
grondstoffenprijzen voor energie zijn de afgelopen jaren, voornamelijk wat
fossiele brandstoffen betreft, aanzienlijk gestegen. Oplopende energieprijzen
en ‑kosten zijn niets nieuws. Eeuwenlang heeft Europa een permanente
strijd moeten leveren voor een toereikende en betaalbare energievoorziening. Nieuw
is echter dat de Europese energiesector zich vandaag te midden van een
ingrijpende verschuiving bevindt, weg van ingevoerde fossiele brandstoffen, en
derhalve grote investeringsbehoeften kent, zelfs in tijden van economische
onzekerheid. Bovendien is de energieprijskloof tussen de EU en haar
belangrijkste economische partners aanzienlijk breder geworden. Daarvoor zijn
verschillende redenen waarop Europa doorgaans weinig invloed heeft. Een beleid
om de energieopwekking minder koolstofintensief te maken, heeft met name een
sterke groei van de wind‑ en zonne-energie tot gevolg gehad, wat dan weer
zeer aanzienlijke effecten heeft gehad op de netwerken en de
energieproductiekosten. Er wordt ook gewerkt aan alternatieve gasvoorzieningsbronnen,
zoals schaliegas en gas uit de Kaspische regio, wat ook meer investeringen
vergt. Terzelfdertijd bewegen Europa's gas‑ en elektriciteitssectoren zich
weg van overheidsmonopolies en ontstaan er geliberaliseerde markten met concurrerende
particuliere ondernemingen waarin de gebruikers, veeleer dan de belastingbetalers,
de kosten van nieuwe energie-investeringen dragen. Deze veranderingen beïnvloeden elkaar, en dat
kan op verschillende manieren worden geïnterpreteerd en er kan op verschillende
manieren op worden geanticipeerd. Verwacht wordt dat de liberalisering van de
markt zal leiden tot grotere concurrentie en bijgevolg tot een efficiëntere en
goedkopere energievoorziening. Het milieu‑ en klimaatbeleid en het
koolstofarmer maken van de economie zullen op langere termijn zeker een
duurzamer energiesector opleveren, maar zullen op korte termijn hogere kosten
met zich meebrengen, met name wat investeringen betreft. De regeringen
verwachten dat deze ontwikkelingen voor de consument baten op korte termijn
zullen opleveren, zoals meer banen en een grotere levenskwaliteit, en een
antwoord zullen bieden op de duurzaamheidsdoelstellingen op de langere termijn.
De energiesector zelf moet zich aanpassen aan zeer verschillende normen op
ecologisch, commercieel, regelgevend en technologisch gebied. Wat echter niet
was voorspeld was het huidige grote en langdurige verlies aan economisch
vertrouwen. Om ervoor te zorgen dat Europa al deze
veranderingen kan beheersen en sturen, en daarbij de toegang van zijn burgers
tot duurzame en betaalbare energie kan waarborgen en het concurrentievermogen
van zijn industrie veilig kan stellen, zijn inspanningen vereist, zowel op Europees
als op nationaal beleidsniveau, en moet er actie worden ondernomen door de
industrie en de individuele consument. Om in te zien welke maatregelen het
doeltreffendst zullen zijn, wordt in de rest van dit document nader toegelicht
hoe de energieprijzen en ‑kosten zich zullen ontwikkelen en wat de bepalende
factoren zijn van deze ontwikkeling. Vervolgens wordt het effect hiervan
onderzocht op het mondiale concurrentievermogen van de EU en wordt aangegeven wat
de toekomstige trends zullen zijn op het gebied van prijzen en kosten. In haar conclusies stelt de Commissie een
aantal beleidsscenario's voor om ervoor te zorgen dat de Europese burgers en
economische spelers de uitdaging van de energieprijzen kunnen aangaan en dat de
EU haar concurrentiekracht vandaag, in de periode tot 2030 en verder kan
handhaven. Wat zijn de verschillende componenten van
onze energiefactuur? Voorafgaand aan de
hieronder gegeven economische analyse is het belangrijk te begrijpen wat wordt
bedoeld met energieprijzen en ‑kosten. Onze energiefactuur wordt
gedeeltelijk bepaald door de hoeveelheid energie die we verbruiken. De energiekosten
kunnen dus worden verminderd door energie-efficiëntere producten te gebruiken
of andere energiebesparingspraktijken te hanteren. Het prijselement van
onze energiefactuur wordt vaak echter als belangrijker en moeilijker te
begrijpen beschouwd. Het tarief dat de consument betaalt voor gas en
elektriciteit bevat verschillende componenten, die zowel door marktkrachten als
door het regeringsbeleid worden beïnvloed. De energie-component
van de factuur bestaat uit twee delen. In de eerste plaats het groothandelselement
van de tarieven. Daarin zijn normaliter de kosten vervat die door ondernemingen
worden gemaakt om energie aan het net te leveren. Dit omvat de aankoop of
productie van brandstoffen en het transport en de verwerking ervan, alsmede de
kosten voor de bouw, het bedrijf en de ontmanteling van elektriciteitscentrales.
In de tweede plaats het kleinhandelselement dat de kosten omvat om de energie
aan de eindgebruiker te verkopen. De netwerkkosten weerspiegelen de kosten
van transmissie‑ en distributie-infrastructuur, meer bepaald de kosten
van onderhoud en uitbreiding van de netten, van systeemdiensten en van netwerkverliezen.
Er worden vaak bepaalde kosten in rekening gebracht bij de netwerktarieven om
andere kosten te dekken, zoals de kosten van openbaredienstverplichtingen en
technologische ondersteuning. Tenslotte worden er belastingen en heffingen
in rekening gebracht; die kunnen een onderdeel vormen van het algemene belastingbeleid
(BTW, accijnzen) of kunnen specifieke heffingen zijn om gerichte
beleidsmaatregelen op energie‑ en/of klimaatgebied te ondersteunen. Componenten van
consumententarieven 1. Energieprijzen in Europa Op
de gas‑ en elektriciteitsmarkten bestaan er, ondanks een zekere mondiale
verhandelbaarheid van brandstoffen en uitrusting (zoals LNG-schepen, windturbines,
enz.), in het beste geval uitsluitend regionale prijzen, en vaker nog
uitsluitend nationale of sub-nationale prijzen, wat de kleinhandelskosten en de
tarieven voor de consument beïnvloedt en de interne markt kan ondermijnen. De Europese
elektriciteits‑ en gastarieven voor de consument[4] kenden een opwaartse trend
en stijgen nog steeds. De consumententarieven voor elektriciteit en gas zijn
weliswaar in bijna alle lidstaten gestaag gestegen, maar toch blijven de
verschillen tussen de diverse nationale tarieven groot. In de duurste lidstaten
betaalt de consument 2,5 tot 4 keer zoveel als in de lidstaat met de laagste
prijzen[5].
De kloof tussen de hoogste en laagste tarieven die door de consument in de
verschillende lidstaten worden betaald, is met de tijd breder geworden, met
name wat de huishoudelijke gastarieven betreft. In plaats van convergerende Europese
tarieven en efficiëntere markten kennen wij dus nog steeds hardnekkige verschillen
op nationaal niveau. Evolutie van de kleinhandelsprijzen voor huishoudens In de EU zijn de
huishoudelijke elektriciteitstarieven de afgelopen vijf jaar (2008-2012)[6] gemiddeld met 4% per jaar
gestegen. In de meeste lidstaten overtreft deze stijging de inflatie. In
diezelfde periode stegen de gastarieven voor de consument gemiddeld met 3% per
jaar, wat in de meeste lidstaten eveneens sneller is dan de inflatie. Dit
gezegd zijnde, verbergen deze gemiddelden aanzienlijke nationale variatie in de
wijze waarop de tarieven over de tijd zijn geëvolueerd. Elektriciteitsprijzen
voor huishoudens (eurocent/kWh
incl. belastingen) Bron: Eurostat-energiestatistieken Aardgasprijzen
voor huishoudens (eurocent/kWh
incl. belastingen) Bron:
Eurostat-energiestatistieken Evolutie van de
kleinhandelstarieven voor de industrie Voor de industrie
zijn de kleinhandels-elektriciteitsprijzen in diezelfde periode gemiddeld met
ongeveer 3,5% per jaar gestegen, in de helft van de lidstaten sneller dan de
inflatie, terwijl de gasprijzen gemiddeld met slechts 1% omhoog gingen, wat in
de meeste lidstaten beneden de inflatie ligt. Elektriciteitsprijzen voor de industrie (eurocent/kWh excl. BTW & terugvorderbare
belastingen/heffingen, maar ook alle vrijstellingen) Bron: Eurostat-energiestatistieken Gasprijzen voor
de industrie (eurocent/kWh
excl. BTW & terugvorderbare belastingen/heffingen, maar ook alle vrijstellingen) Bron: Eurostat-energiestatistieken Groothandelsprijzen In tegenstelling
tot deze ontwikkelingen op de kleinhandelsmarkt zijn in de periode 2008-2012 de
groothandelselektriciteitsprijzen op de belangrijkste Europese groothandels-elektriciteitsbenchmarks
met 35% tot 45% teruggelopen. De groothandelsgasprijzen hebben grote
schommelingen gekend. Na een aanzienlijke prijsdaling hebben zij zich hersteld
zodat er over de gehele periode geen duidelijke prijsverhoging kan
worden waargenomen. Uitsplitsing
van de prijzen per component Deze gemiddelde
Europese prijsverhogingen verhullen een aanmerkelijke variatie tussen de
lidstaten, tussen verschillende industrietakken en over de tijd. Sommige
sectoren hebben een veel grotere prijsvolatiliteit gekend. De nationale
prijsontwikkeling op het gebied van de huishoudelijke elektriciteitstarieven
varieert bijvoorbeeld van -34% tot +55%. Terwijl de gemiddelde industriële
gasprijzen in de EU in de periode 2008-2012 met minder dan 1% per jaar zijn
gestegen, hebben bepaalde energie-intensieve sectoren voor diezelfde periode stijgingen
van de gasprijzen gemeld van 27% tot 40%. In het begeleidende verslag worden
deze verschillen, met name tussen de industriële sectoren, nader bekeken en
wordt beklemtoond dat de prijzen en de effecten van beleidsmaatregelen
verschillen voor de onderscheiden gebruikers. Om het verband tussen de
energieprijzen en het beleid beter te begrijpen, is het nuttig de diverse
prijzen uit te splitsen in hun verschillende componenten. Evolutie van de kleinhandels-elektriciteitsprijs per component Het
relatieve aandeel van de energie-component in de kleinhandelsprijs voor
elektriciteit is in het algemeen met de tijd teruggelopen. De reden hiervoor is
dat de belastings‑/heffings-component sinds 2008 verantwoordelijk is
geweest voor de belangrijkste toename[7], terwijl de energiekosten-component de kleinste toename heeft
gekend. Sinds 2008 zijn de kosten van het elektriciteitsnet
met 18,5% gestegen voor huishoudens en met 30% voor industriële gebruikers,
terwijl de belastingen en heffingen, vóór vrijstellingen, in dezelfde periode
met 36% zijn gestegen voor huishoudens en met 127% voor de industrie. Samenhangende
nationale gegevens over vrijstellingen ontbreken weliswaar, maar het is een
feit dat verscheidene lidstaten aanzienlijke vrijstellingen op belastingen en
heffingen toekennen voor sommige energie-intensieve sectoren, wat het
prijseffect van verhogingen van belastingen/heffingen aanzienlijk tempert. Evolutie van de elektriciteitsprijs
per component in de periode 2008-1012 Bron: Eurostat. Inclusief belastingen in het geval van huishoudens;
exclusief BTW en andere terugvorderbare belastingen in het geval van de
industrie, maar andere vrijstellingen voor de industrie zijn niet opgenomen (niet
beschikbaar). Evolutie van de
kleinhandelsgasprijs per component Ook in het geval
van de kleinhandelsprijzen voor aardgas is de energiecomponent sinds 2008
stabiel gebleven, terwijl het aandeel van de netwerkcomponent gemiddeld in
de EU voor huishoudens met 17% en voor de industrie met 14% is gestegen. De belastingen
stegen met 12-14% voor huishoudens en met 12% voor de industrie. Evolutie van de gasprijzen per component
in de periode 2008-1012 Bron: EG, Metadata lidstaten.
Inclusief belastingen in het geval van huishoudens; exclusief BTW en andere
terugvorderbare belastingen in het geval van de industrie. Bepalende factoren voor de energie-component
van de prijs Van de drie componenten
van de energieprijzen (energiekosten, netwerkkosten en belastingen/heffingen) heeft
de component van de energiekosten in het algemeen het grootste aandeel, hoewel
dit aandeel terugloopt. Zoals hierboven vermeld is er, in tegenstelling tot de
energiecomponent van de kleinhandelsprijzen, een convergentie en terugloop geweest
van de groothandelselektriciteitsprijzen. Er is een duidelijk verband met
het energiebeleid van de EU, meer bepaald: de toename van de concurrentie ten
gevolge van de grotere marktkoppeling, de ontkoppeling van
elektriciteitsproductie en systeemexploitatie, de implosie van de
koolstoftarieven binnen het EU-emissiehandelssysteem[8] en de toename van de
elektriciteitsproductiecapaciteit met lage operationele kosten (zoals wind‑
en zonne-energie, bovenop de bestaande kerncentrales en waterkrachtcentrales). De terugloop van
de groothandelsprijzen heeft echter niet geleid tot een vermindering van de
energiecomponent van de kleinhandelsprijzen, ook al is dit het onderdeel van de
energiefactuur waarop de energieleveranciers zich concurrentieel kunnen opstellen.
Dit kan erop wijzen dat de prijsconcurrentie op de kleinhandelsmarkt zwak is
zodat de leveranciers erin slagen prijsreducties op de groothandelsmarkt niet
door te berekenen in de kleinhandelsprijs[9].
De
band tussen groothandels‑ en kleinhandelsprijzen kan verbroken zijn wanneer
de marktconcentratie groot is. Bovendien blijkt de in sommige lidstaten
toegepaste regulering van de kleinhandelstarieven doorgaans weinig bevorderlijk
voor de mededinging op de kleinhandelsmarkten, aangezien hierdoor toetreding
tot de markt voor nieuwe marktdeelnemers alsook investeringen worden ontmoedigd.
Dit kan er dus toe bijdragen dat kleinhandelstarieven slechts in beperkte mate
reageren op marktontwikkelingen[10].
Voorts moeten de lidstaten zich buigen over andere dan de huidige
beleidsmaatregelen om een antwoord te bieden op het probleem van kwetsbare huishoudens
of bedrijfstakken. Op de gasmarkt is,
afgezien van de problemen van marktconcentratie en tariefregulering, ook het
aspect van knelpunten bij de voorziening (met slechts een beperkt aantal
leveranciers en weinig mededinging) van belang, terwijl de gasprijzen nog vaak gekoppeld
zijn aan de olieprijzen[11].
Deze praktijk ontkoppelt de groothandelsgasprijzen van het feitelijke aanbod van
en de feitelijke vraag naar gas, wat er energieleveranciers van weerhoudt om op
soepele wijze in te spelen op zich wijzigende marktomstandigheden of de
werkelijke kosten aan consumenten door te berekenen. In deze gevallen heeft de stijging
van de olieprijzen in de afgelopen jaren op directe wijze bijgedragen tot een toename
van de gasprijzen op bepaalde geselecteerde, beperkte markten, in het nadeel
van de consumenten en de industrie in deze regio's. Bepalende factoren voor de belastings‑/heffings-component
van de prijs Bij
deze component is het belangrijk een onderscheid te maken tussen algemene energiebelastingsmaatregelen
en de aan het energiesysteem gerelateerde kosten die via heffingen worden gefinancierd.
Belastingen en heffingen voor de financiering van het energie‑ en het
klimaatbeleid zijn in de meeste lidstaten doorgaans de kleinste component,
maar met name de heffingen zijn aanzienlijk meer toegenomen dan de andere componenten.
Deze component heeft qua grootte de component van de netwerkkosten geëvenaard
en vaak zelfs overschreden en vormt nu de belangrijkste component van de
elektriciteitsprijs voor huishoudens in drie lidstaten, terwijl
het aandeel van deze component in andere lidstaten veeleer marginaal blijft. In
de meeste lidstaten financieren energiebelastingen en ‑heffingen
maatregelen in het kader van het energie‑ en klimaatbeleid, onder meer de
bevordering van energie-efficiëntie en de productie van duurzame energie. De
kosten van hernieuwbare energie, als bijgeteld bij de kleinhandelsprijzen,
maken nu 6% uit van de gemiddelde elektriciteitsprijzen voor huishoudens in de
EU[12] en ongeveer 8% van de
industriële elektriciteitsprijzen vóór vrijstellingen. Ook hier zijn de kosten
zeer uiteenlopend; in Spanje en Duitsland bijvoorbeeld loopt het aandeel van
belastingen/heffingen in de huishoudelijke elektriciteitstarieven op tot
respectievelijk 15,5% en 16% terwijl dit aandeel in Ierland, Polen en Zweden
minder dan 1% bedraagt. Terwijl bepaalde
aspecten van het nationale energie‑/klimaatbeleid via heffingen worden
gefinancierd, zijn de kosten van het EU-emissiehandelssysteem terug te vinden
in de groothandelscomponent van de energieprijzen. Nationale heffingen, op
welk punt in de keten zij ook worden toegepast, hebben een invloed op de
prijzen en veroorzaken zo verschillen tussen onderscheiden nationale markten. Om
dergelijke marktverstoringen te minimaliseren, is het belangrijk dat het overheidsoptreden
in de energiesector (financiering van infrastructuur of productiecapaciteit, bv.
hernieuwbare energie, nucleaire kosten of flexibele capaciteit op basis van
fossiele brandstoffen) maximaal kosteneffectief is[13]. Het Europese kader
voor energiebelastingen voorziet niet in een volledige harmonisering. De
lidstaten mogen dus elk hun eigen belastingen en belastingtarieven vaststellen
en wijzigen en kunnen daarbij verder gaan dan de kernelementen of
minimumniveaus als bedoeld in de EU-wetgeving[14].
Als opnieuw naar de elektriciteitsprijzen wordt gekeken, blijken er
significante nationale verschillen te bestaan tussen zowel het relatieve
aandeel als de absolute waarde van de belastings-/heffingscomponent in de
hierboven geïllustreerde energieprijzen. De lidstaten gebruiken belastingen en
heffingen voor vele verschillende doeleinden. Het kan onder meer gaan om een
algemene verhoging van de inkomsten (bv. voor gezondheids‑ of
onderwijsdoeleinden), maar ook om een internalisering van de externe kosten van
energieproductie en ‑verbruik en de financiering van energiespecifiek
beleid zoals het klimaat- en energiebeleid of de sectorale bijsturing van het
gebruik van fossiele brandstoffen. De gegevens over
door de lidstaten verleende belastingvrijstellingen en andere subsidies, met
name ten behoeve van energie-intensieve sectoren, blijven momenteel nog zeer
gedeeltelijk en weinig samenhangend[15].
Om deze reden werkt de Commissie aan een diepgaande studie om samenhangende en
volledige gegevens te verzamelen over alle relevante kosten van en subsidies
voor de verschillende technologieën in de elektriciteitssector. Bepalende factoren voor de netwerk-component
van de prijs Het relatieve
aandeel van de transmissie‑ en distributiekosten, alsook de absolute
niveaus daarvan, verschilt aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat, om redenen
die niet altijd gemakkelijk te begrijpen zijn. Gegevens over de bepalende
factoren voor deze component en de ontwikkeling daarvan zijn schaars, met name
wat gas betreft. Het volgende heeft dus uitsluitend betrekking op elektriciteit. Opmerking: bepaalde
lidstaten voegen niet met het netwerk verband houdende kosten toe aan
de netwerkheffingen, wat in deze data niet wordt weergegeven. Sinds 2008 zijn de
elektriciteitsnetwerkkosten met 18,5% en 30% gestegen voor de
industriële, respectievelijk de huishoudelijke afnemers.
De gestage toename van de netwerkkosten, met name voor huishoudens, is niet
onverwacht in de context van de transformatie van de energiesector, maar zou kunnen
worden gematigd door een beter beheer van de netten. Met absolute
waarden tussen 2 eurocent/kWh en 7 eurocent/kWh[16] is het duidelijk dat
bedoelde kosten een aanzienlijk effect kunnen hebben op de totale
elektriciteitsprijs en dus op de totale energieprijsverschillen tussen de
lidstaten en met de handelspartners. Dergelijke verschillen worden ook
gedeeltelijk versterkt door de grote verschillen qua nationale praktijken op
het gebied van netwerktariefregulering en kostentoewijzing, almede door de
fysieke verschillen tussen de netwerken en de efficiëntie van de functionering
daarvan. 2. De kosten van energie in Europa Hoewel de
energieprijsniveaus doorgaans de meeste aandacht krijgen, zijn het eigenlijk de
energiekosten die in de praktijk belangrijker zijn voor huishoudens en
voor de industrie aangezien zij de daadwerkelijk betaalde facturen
weerspiegelen. Prijsverhogingen kunnen de aanzet geven tot
energie-efficiëntiewinsten en vermindering van het verbruik of kunnen daardoor
tot op zekere hoogte worden gecompenseerd. Dit gebeurt als gevolg van
verbeteringen op het gebied van energie-efficiëntie van processen, producten of
huishoudelijk gebruik of door een verlaging van de energie-intensiteit op
sectoraal niveau en in de gehele industrie. Prijsdalingen kunnen echter ook
teniet worden gedaan door oplopend verbruik, bijvoorbeeld door de introductie
van meer elektrische toestellen. In de
huishoudelijke sector heeft zich een aanmerkelijke verbetering van de
energie-efficiëntie voorgedaan, en dit bij alle gebruik van energie, maar
misschien het meest zichtbaar bij huishoudelijke verwarming: Energieverbruikstrends
voor huishoudelijke verwarming (koe/m2). Bron: Odyssee In totaal is het
elektriciteitsverbruik in de periode 2008-2011 gedaald met 1% terwijl het gasverbruik
met 15% terugliep. Desondanks zijn de huishoudelijke energiekosten
toegenomen, bijvoorbeeld omdat het renovatietempo van inefficiënte woningen en
het vervangingsritme van inefficiënte apparatuur te traag waren en niet volstonden
om stijgende prijzen op te vangen. Uit gegevens voor alle lidstaten blijkt dat
het energieaandeel van het huishoudelijk verbruik[17] met 15% is gestegen in de periode 2008-2012, namelijk
van 5,6% tot 6,4% van het totale verbruik. Aangezien de energiekosten
vaak een groot deel uitmaken van de totale kosten van armere huishoudens, heeft
een dergelijke toename negatieve distributiegevolgen voor dergelijke "kwetsbare"
huishoudens. Bron: Eurostat In de periode 2008-2011 hebben gestage
verbeteringen van de energie-efficiëntie van de Europese industrie en
productiedalingen ten gevolge van de economische crisis en de internationale
concurrentie geresulteerd in een vermindering van het elektriciteitsverbruik
met ongeveer 4%. De stijging van de elektriciteitsprijs heeft deze verbeteringen
echter tenietgedaan en heeft tot een kostenstijging met 4% voor de hele industrie
geleid, vóór belastings‑ en heffingsvrijstellingen,. Voor gas is het
industriële gebruik daarentegen met 5,3% teruggelopen, en zijn de kosten in de
periode 2008-2011 in totaal met 6,8% gedaald. De Europese industrie is in haar geheel
mondiaal een voorloper op het gebied van efficiëntie. Er bestaat echter nog
steeds een potentieel voor verdere energie-efficiëntiemaatregelen (dat reeds
gedeeltelijk is gerealiseerd met de tenuitvoerlegging in de EU van de nieuwe
energie-efficiëntierichtlijn en de lopende verbeteringen van energieproducten),
met name gezien de nog steeds grote verschillen tussen en binnen de lidstaten. Toegang
tot gestandaardiseerde data inzake energiekosten is niet gemakkelijk. De
beschikbare gegevens lijken erop te wijzen dat de prestaties zeer divers en
uiteenlopend zijn wanneer wordt gekeken naar het aandeel van de energiekosten
in de productiekosten. Om deze reden is het nuttig om meer in detail te kijken
naar de energie-intensieve sectoren, inclusief fabricagesectoren zoals papier
en drukwerk, chemische producten, niet-metallische mineralen, ijzer en staal en
non-ferrometalen, die allemaal te maken hebben met een groot aandeel
energiekosten in de totale productiekosten. EU-ondernemingen die deelnemen aan
diepgaande casestudies in energie-intensieve sectoren, hebben gemeld dat de
elektriciteits‑ en gasprijzen, na vrijstellingen, tussen 2010 en 2012
zijn gestegen. Het aandeel van de energiekosten in de productiekosten in
energie-intensieve sectoren (De verschillende balkjes
vertegenwoordigen sub-sectoren[18],
met de laagste/hoogste lidstaatwaarden en de EU-gemiddelden, 2010) Bron: Eurostat,
Structural Business Statistics 3. Energie en het internationale concurrentievermogen
van Europa Europa is
weliswaar nooit een goedkope energielocatie geweest, maar in de afgelopen jaren
is de energieprijskloof tussen de EU en haar voornaamste handelspartners nog
toegenomen: de EU-gasprijzen voor de industrie liggen gemiddeld drie tot vier
keer hoger dan vergelijkbare prijzen in de VS, India en Rusland en liggen 12% hoger
dan in China, terwijl ze vergelijkbaar zijn met die in Brazilië en lager liggen
dan die in Japan. De goedkopere
prijzen op regionaal niveau, die bijvoorbeeld het gevolg zijn van de
schaliegasboom in de VS en de geleidelijke toename van de LNG-handel, hebben
zich nog niet vertaald in goedkopere gasprijzen op de Europese markt. Dit is
een gevolg van binnenlandse subsidies in bepaalde producerende landen, handelsrestricties
en/of infrastructurele beperkingen en de effecten van de koppeling aan de
olieprijs. Bovendien heeft ook de toenemende vraag uit Azië, met name uit Japan
na het nucleair ongeval in Fukushima, de kloof tussen de in de EU en de VS
gehanteerde prijzen verbreed. De
groothandelsprijzen voor elektriciteit zijn in Europa over de desbetreffende
periode teruggelopen, liggen vrij laag en zijn ruwweg van een niveau dat kan
worden vergeleken met de groothandelsprijzen in de VS. Tegen de huidige
wisselkoers liggen de industriële kleinhandelsprijzen in de EU[19] echter meer dan twee
keer hoger dan in de VS en Rusland, 20% hoger dan in China, maar 20% lager dan in
Japan. Ook hier hebben de lagere gasprijzen in de VS en Rusland (en de als
gevolg daarvan ook lagere steenkoolprijzen) bijgedragen tot een verlaging van
de elektriciteitsprijzen in die landen. In de meeste
lidstaten is de elektriciteitsvoorziening als zodanig echter (gebaseerd op data
over stroomonderbrekingen/-fluctuaties) betrouwbaarder dan in de VS, Japan,
China en Rusland[20].
Deze onderbrekingen brengen ook kosten met zich mee. Het is niet
gemakkelijk om internationale gegevens over netwerkkosten te verkrijgen waarmee
de hypothese kan worden gevalideerd dat de netwerken in de EU duurder, maar
betrouwbaarder zijn dan elders in de wereld. De belastingsgegevens zijn
gemakkelijker beschikbaar en daaruit blijkt dat de belastingen op elektriciteit
en gas in de EU doorgaans hoger liggen dan in andere regio's van de wereld. Om het effect van
deze groeiende energieprijskloof op het industriële concurrentievermogen te
evalueren zijn er twee cruciale indicatoren: de uitvoer en de Europese
productie door energie-intensieve ondernemingen. ·
In de EU geproduceerde energie-intensieve goederen
domineren nog steeds de mondiale exportmarkten ondanks de breder
wordende afwijking van de gehanteerde energieprijzen sinds 2008. In de
afgelopen jaren echter heeft de EU de energie-intensiteit van haar uitvoer
aanzienlijk verminderd terwijl opkomende economieën zoals Brazilië, Rusland en
China steeds belangrijker producenten van energie-intensieve halffabricaten zijn
geworden. Overeenkomstig het Internationaal Energieagentschap (IEA)[21] wordt verwacht dat het
groeiende onevenwicht wat energieprijzen en ‑kosten betreft binnen de EU en
met andere regio's het aandeel van de EU in de mondiale exportmarkten voor
energie-intensieve goederen zal verminderen. ·
De productieniveaus in energie-intensieve
industrietakken zijn sinds 2008 teruggelopen en het aandeel van energie-intensieve
industrietakken in het Europese BBP wordt snel kleiner[22]. Dit kan
echter in deze fase niet alleen aan de energieprijzen te wijten zijn aangezien
ook vrijstellingen van belastingen en heffingen voor energie-intensieve
industrietakken, de recessie, structurele veranderingen in de wereldeconomie en
de daarmee verband houdende verschuivingen van de consumentenvraag een
belangrijke rol spelen. De maakindustrie in de EU bevindt zich volop in
verandering en verschuift al decennia naar minder energie-intensieve productie
met hogere toegevoegde waarde, wat het effect van de oplopende energieprijzen
enigszins heeft verzacht. Voorts hebben vele andere
factoren een belangrijke rol gespeeld, zoals ook de kosten van arbeid en de
aantrekkelijkheid van markten buiten de EU, wat investeringen op die markten
aantrekkelijker maakt. Er bestaat een
verband tussen beide bovengenoemde aspecten. In de afgelopen jaren hebben
sommige energie-intensieve sectoren zich meer gericht op de wereldmarkt om zo
te compenseren voor de recessie en de daarmee verband houdende terugloop van de
vraag in Europa, meer bepaald door uitvoer of door internationale
investeringen, zelfs in lokale industrietakken zoals de productie van stenen en
dakpannen voor de bouw. Als zodanig worden zij onderworpen aan de internationale
mededinging en moeten zij besluiten of zij gaan investeren binnen Europa, dan
wel daarbuiten in landen met een veel sterkere marktdynamiek. Naarmate
concurrenten in andere landen ernaar streven hun energie-efficiëntie te
verbeteren, hebben energieprijsverschillen een grotere impact op
investeringsbeslissingen en op het vermogen van ondernemingen om te concurreren
en te groeien. 4. Trends qua
toekomstige prijzen en kosten Het kader voor het
energie‑ en klimaatbeleid van de Commissie in de periode tot 2030 is het
resultaat van werkzaamheden op vele gebieden om een inzicht te krijgen in
verwachte ontwikkelingen qua energiekosten en uiteindelijke prijzen, rekening
houdend met de dynamiek van de mondiale en Europese markten, het beleid van
regeringen en het gedrag van consumenten en industrie. De analyse van de
Commissie bevestigt de bevindingen van het Energiestappenplan 2050, namelijk
dat de prijs van fossiele brandstoffen naar verwachting zal blijven stijgen en
dat dit een bepalende invloed zal hebben op de energiekosten. Specifiek wat
elektriciteit betreft zullen de kosten naar verwachting tot 2020 blijven
stijgen ten gevolge van de oplopende kosten van fossiele brandstoffen,
gekoppeld aan de vereiste investeringen in infrastructuur en productiecapaciteit.
Naar verwachting zullen de kosten zich na 2020 stabiliseren en vervolgens
lichtjes dalen naarmate fossiele brandstoffen worden vervangen door
hernieuwbare energiebronnen. De kapitaalkosten zullen echter slechts in
beperkte mate teruglopen omdat de belastingen en de veilingsprijzen in het
EU-emissiehandelssysteem naar verwachting zullen stijgen. 5. Conclusies: acties om de
energiekosten terug te dringen Als wordt gekeken
naar de trends qua ontwikkeling van de energieprijzen sinds 2008, kunnen de
volgende voornaamste conclusies worden getrokken. De
elektriciteitsprijzen, maar nog belangrijker, de elektriciteitskosten zijn blijven
stijgen, zowel voor huishoudens als voor de industrie, en dit ondanks een
teruglopend of gelijkblijvend consumptieniveau. De gasprijzen schommelden in de
periode 2008-2012, maar zijn niet significant gestegen. De prijsstijgingen
worden voornamelijk bepaald door oplopende belastingen/heffingen en
netwerkkosten. De ontwikkeling van de energiecomponent van de prijzen was
ongelijk; in landen met een grotere marktpenetratie van wind‑ en
zonne-energie is er een neerwaartse druk geweest op de
groothandels-elektriciteitsprijzen die er in andere landen niet is geweest. De
vooruitgang die is geboekt bij de functionering van de interne energiemarkt had
een positief effect moeten hebben gehad door te zorgen voor een convergentie
van de groothandelsmarktprijzen in Europa. Dit was echter niet het geval voor
de kleinhandelsprijzen wegens de aanhoudende verschillen op het gebied van de
netwerkdistributiesystemen, ongecoördineerd nationaal energie‑ en
klimaatbeleid, belastingen, heffingen en regulering van de netwerktarieven, wat
de interne markt versnipperd heeft gehouden. De algemene trends
op EU-niveau verhullen grote ongelijkheden tussen de lidstaten en tussen
diverse bedrijfstakken. Dit wijst op zwakheden in de interne energiemarkt,
waarin grote verschillen bestaan tussen het beleid van de lidstaten op het
gebied van netwerkkosten en belastingen/heffingen. Zowel voor
elektriciteit als voor gas neemt het prijsverschil met externe concurrenten toe
(met als voornaamste uitzondering Japan en Korea). De sterke terugloop van de
gasprijzen in de VS contrasteert met het stabiele prijsniveau in Europa in dezelfde
periode. De EU heeft tot
nog toe zijn vooraanstaande positie op het gebied van de uitvoer van
energie-intensieve goederen kunnen behouden. De inspanningen van de Europese
industrie om de hogere energiekosten te compenseren via een gestage verbetering
van de energie-efficiëntie moeten echter wellicht nog worden geïntensiveerd, rekening
houdend met eventuele fysieke beperkingen, aangezien ook de concurrenten hun
efficiëntie vergroten en de Europese industrie er steeds meer toe besluit om
buiten Europa te investeren om dichter bij expanderende markten te produceren. Er is een groot
gebrek aan geloofwaardige, vergelijkbare en verifieerbare informatie over
bepaalde aspecten van prijzen en kosten, met name over de redenen voor de toenemende
transmissie‑ en distributiekosten, over het exacte effect van energie op
de kosten van productiefaciliteiten en over de niveaus van belastingsheffing en
subsidieverlening, met name voor de industrie. Op
basis van het bovenstaande is de Commissie van mening dat het belangrijk is om
onze verbintenissen inzake de voltooiing van de interne energiemarkt in
2014 gestand te doen en de energie-infrastructuur verder te ontwikkelen.
Dankzij de marktliberalisering in de EU kunnen de industrie (in het bijzonder
kleine en middelgrote ondernemingen) en huishoudelijke consumenten reeds de
prijzen drukken door te kiezen voor betere tariefstelsels bij bestaande
leveranciers of door over te stappen op goedkopere energieleveranciers, tenminste
wanneer er op dat gebied concurrentie is. Er zijn verdere inspanningen vereist
om de markt te liberaliseren, het investeringstempo en de mededinging te
versterken en de efficiëntie verder te vergroten wat de prijzen omlaag kan
helpen. Tegelijkertijd blijven dynamische prijsstelling en slimmemetertechnologie
nog steeds buiten het bereik van de meeste Europese huishoudens. Dit beperkt het vermogen van consumenten om hun
energiefacturen beter te beheren. Om deze problemen aan te pakken zal de
Commissie vóór de zomer van 2014 een mededeling publiceren over de toestand van
de kleinhandelsmarkten. Aangezien
de brandstofprijzen mondiaal zijn (zoals voor olie en steenkool) en
moeilijk kunnen worden beïnvloed, draagt het EU-beleid van diversificatie van
de energievoorziening en van de aanvoerroutes, van onderhandelingen met de
voornaamste energiepartners met één Europese stem en van bevordering van de
energie-efficiëntie op mondiale schaal bij tot een versterking van de
EU-invloed. Daarbovenop dragen de toename van de energieproductie uit
hernieuwbare bronnen en het vergroten van de energie-efficiëntie ertoe bij de kosten
van de invoer van fossiele brandstoffen te drukken. Wat
de belastings-/heffings-component van de prijzen betreft, de component die in
de afgelopen jaren de grootste stijgingen heeft gekend, is het belangrijk na te
denken over het effect van de desbetreffende beleidsmaatregelen en erop toe te
zien dat het beleid dat met dergelijke maatregelen
wordt gefinancierd zo kosteneffectief mogelijk is. Het
is daarom belangrijk dat de lidstaten een evaluatie maken van hun verschillende
nationale praktijken en de beste praktijken veralgemenen, inclusief de
richtsnoeren van de Commissie inzake overheidsinterventie in de energiesector
teneinde de negatieve gevolgen op de energieprijzen te minimaliseren. In dat verband zal een kosteneffectieve aanpak voor het 2030-beleid
inzake klimaatverandering, hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, net als
voor de andere beleidsgebieden[23],
van cruciaal belang zijn. De
netwerkcomponent van de prijzen heeft in de meeste lidstaten aan belang
gewonnen; er blijven echter grote verschillen bestaan tussen de lidstaten, met
name wat de distributiekosten betreft. Dit doet vermoeden
dat verdere inspanningen vereist zijn om een benchmark op te stellen voor
netwerkkosten en ‑praktijken en er zo voor te zorgen dat de Europese
convergentie op het gebied van netwerkpraktijken de efficiëntie van de
distributie‑ en kleinhandelsmarkten vergroot en zo de netwerkkostencomponent
van de prijzen terugdringt. Om de
energiekosten onder controle te houden, kunnen de huishoudens en de industrie
in Europa hun energie-efficiëntie verbeteren en vraagrespons en andere
vernieuwende technologieën en innovaties invoeren om zo meer energie en
geld te besparen. De aanhoudende financiële en
economische crisis maakt het aanpakken van de energie-armoede en/of ‑kwetsbaarheid
nog belangrijker aangezien verhogingen van de energiekosten arme huishoudens
harder treffen. Voor huishoudens kan met het oog op bescherming worden gedacht
aan fiscale herverdelingen, waarbij voor ogen moet worden gehouden dat het
doorgaans efficiënter is om kwetsbare consumenten te beschermen met behulp van sociale beleidsmaatregelen (zoals
fiscale herverdelingen) dan door energieprijsregulering. Wat
de industrie betreft, moet de EU verdergaan met haar inspanningen om een gelijk
speelveld te creëren op het gebied van de energieprijzen. Met
name moet de EU met haar internationale partners overleg plegen, zowel
bilateraal als in het kader van de WTO, over energiesubsidies aan lokale industrieën
en exportbeperkingen met betrekking tot energiegrondstoffen. Dergelijke
maatregelen zullen de Europese industrie ook helpen om haar internationale
concurrentiekracht te verbeteren, ondanks de recente stijgingen van de
relatieve energieprijzen in Europa en de toenemende kosten voor de vereiste
investeringen. Wanneer dergelijke maatregelen
ontoereikend blijken te zijn, kunnen fiscale overdrachten en vrijstellingen
en verminderingen van belastingen en heffingen middelen zijn om bepaalde industriële gebruikers te
beschermen tegen hogere
energiekosten, op voorwaarde dat bedoelde maatregelen verenigbaar zijn met de
regels inzake staatssteun en de regels betreffende de interne markt. De
bestaande richtsnoeren inzake staatssteunmaatregelen in de context van het
emissiehandelssysteem maken staatssteun toelaatbaar voor ondernemingen in
bepaalde energie-intensieve sectoren, ter compensatie van indirecte
emissiehandelskosten. De voorgestelde tekst inzake de herziene richtsnoeren
voor staatssteun op het gebied van energie en milieu (momenteel in de fase van
openbare raadpleging) bevat bepalingen die het voor lidstaten mogelijk maken
eventueel een gedeeltelijke compensatie te geven voor extra kosten voor de
financiering van steun voor hernieuwbare energie ter vergemakkelijking van de
algemene financiering van steun voor energie uit hernieuwbare bronnen en ter
voorkoming van koolstoflekkage. Dit is meer in het bijzonder relevant voor
energie-intensieve industrietakken. Er moet echter aan worden herinnerd dat
gerichte subsidies moeten worden gefinancierd door andere consumenten of door
de belastingsbetaler. Dergelijke subsidies verminderen ook de directe stimulans
om energie-efficiëntiemaatregelen te nemen en leiden voorts, omdat zij
doorgaans op nationaal niveau worden verleend, tot een verdere vertekening van
de interne energiemarkt. Europa moet de energiekostenuitdaging van de
energietransformatie het hoofd bieden door de gecombineerde inspanning van drie
partijen: de EU, de lidstaten en de Europese huishoudens en industrie. Met
flexibele energiesystemen, actief reagerende consumenten,
concurrerende markten en kosteneffectieve regeringsinstrumenten zal Europa
beter zijn toegerust om prijsverhogingen te beperken, investeringen te bekostigen
en kostenstijgingen tot een minimum te beperken. Europa kan op die manier een
praktisch voorbeeld geven van de wijze waarop een concurrerende economie kan
worden gegrondvest op een duurzaam en betaalbaar energiesysteem. [1] Met "industrie" en de gegevens daarover wordt
in dit verslag in brede zin elke commerciële activiteit bedoeld en niet uitsluitend
de maakindustrie en de zware industrie. [2] EUCO 75/1/13 REV1, 23 mei 2013. [3] De verzameling van samenhangende
en volledige gegevens over de energiesector vormt een uitdaging en vergt grote
analytische inspanningen om een evaluatie te maken van de huidige stand van
zaken en de desbetreffende effecten op het beleid. De hier en in het
begeleidende verslag gepresenteerde data bevatten de meest samenhangende en
laatste beschikbare gegevens uit de gehele EU. [4] De industriële prijzen zijn gerapporteerd overeenkomstig
Richtlijn 2008/92/EG betreffende de verzameling van gegevens inzake de
prijzen van gas en elektriciteit voor industriële verbruikers en kunnen ook
betrekking hebben op andere niet-residentiële gebruikers. In het geval van gas
is gekeken naar alle vormen van industrieel gebruik. Het systeem sluit echter
consumenten uit die gas gebruiken voor de opwekking van elektriciteit in
elektriciteitscentrales of in centrales met warmtekrachtkoppeling, bij gebruik
voor niet energetische doeleinden (bv. in de chemiesector), boven
4 000 000 GJ/jaar. [5] Deze verhouding geldt voor alle energieproducten
(elektriciteit of gas), soorten consumenten (huishoudelijk of industrieel),
consumentengrootte (kleine, gemiddelde of grote verbruikers), tijdsperiodes (2008-2012)
en munten (euro, nationale munt of koopkrachtstandaard). Wat dit laatste
element betreft, blijft de verhouding ongeveer dezelfde, maar verandert de
rangorde van de verschillende lidstaten ingrijpend: een land met een lage
nominale prijs kan een vrij hoge prijs blijken te hebben als naar de
koopkrachtpariteit wordt gekeken. [6] Deze tijdsperiode wordt in het hele document gebruikt
omdat de door Eurostat gebruikte methodologie voor de verzameling van gegevens
over de kleinhandelsprijzen op dit punt aanzienlijk is gewijzigd en niet langer
consistent is met die welke bij vroegere data werd gebruikt, of niet volledig
is voor alle lidstaten. [7] Zowel voor huishoudens als voor de industrie (+36.5% en
+127%) voor de gewogen gemiddelde elektriciteitsprijs in de EU. Wat de
industrie betreft, zijn bij deze procentuele verandering de BTW en andere
terugvorderbare belastingen uitgesloten. Dit percentage houdt geen rekening met
vrijstellingen voor de industrie. [8] De koolstoftarieven zijn een onderdeel van de
groothandelsprijs en zijn sterk gedaald, van 14-29 €/ton in 2008 tot
6-9 €/ton in 2012. Het is echter onduidelijk in welke mate die
tariefdaling is doorberekend in de groothandelsprijs, of relevant is in het
licht van het rangorde-effect van technologieën met lage operationele kosten. [9] De combinatie van zwakke vraag en de prijsdynamiek op de
groothandelsmarkt (met stabiele of dalende prijzen terwijl de
koolwaterstofprijzen omhoog gingen) heeft druk gezet op de conventionele
productieactiva. In vele gevallen gingen de winstmarges van de
productiefaciliteiten en de aandelenkoersen van de desbetreffende ondernemingen
achteruit en werd tegelijk de toegang tot financiering moeilijker. Als regel
moeten de nutsbedrijven in de EU zich aanpassen aan dit nieuwe bedrijfsklimaat,
en zij hebben dit gedaan door zich meer toe te spitsen op stroomafwaartse
diensten zoals gedecentraliseerde opwekking en energie-efficiëntie en door zich
geleidelijk te ontdoen van hun conventionele
elektriciteitsproductiefaciliteiten. [10] In geliberaliseerde markten versterkt een gemakkelijkere
markttoegang de mededinging, wat moet resulteren in grotere stimulansen om de
kosten te drukken en lagere prijzen aan te rekenen aan afnemers. Dit wordt
geïllustreerd door de lagere kleinhandelstarieven voor de industrie in het VK
en in BE en NL. [11] In 2012 was nog 51% van het gasverbruik in Europa qua
prijs geïndexeerd aan de olie tegenover 44% waarvan de prijsstelling gebaseerd
was op concurrentie tussen gasleveranciers (IGU 2012-jaaroverzicht). Sinds 2005
is het aandeel van op basis van concurrentie tussen gasleveranciers
getarifeerde gasvolumes met een factor 3 toegenomen, maar er blijven nog sterke
regionale verschillen bestaan op het gebied van de prijsvormingsmechanismen op
de groothandelsmarkt: in 2012 werd in Noordwest-Europa (VK, Ierland, Frankrijk,
België, Nederland, Duitsland en Denemarken) 70% van het gas geprijsd op
gas-on-gas-basis, in vergelijking met 40% in Midden-Europa (Oostenrijk,
Tsjechië, Hongarije, Polen, Slowakije en Zwitserland). Sommige lidstaten hebben
hun gehele gasinvoer geprijsd op basis van koppeling met de olieprijs. [12] De belastingen en heffingen ten bate van hernieuwbare
energie als onderdeel van de huishoudelijke elektriciteitsprijzen bedragen
minder dan 1% in bepaalde landen tot 15,5% in Spanje en 16% in Duitsland. Dit
percentage neemt toe ten gevolge van een groter aandeel van hernieuwbare
energie en teruglopende groothandelsprijzen (wat de kloof verbreedt tussen
groothandelsprijzen en steun voor hernieuwbare energie). Wanneer echter ook rekening
wordt gehouden met het rangorde-effect (waterkracht, wind en zonne-energie die
de groothandelstarieven verlagen) kan het netto-effect van hernieuwbare energie
op de kleinhandelstarieven een prijsverlaging in plaats van een prijsverhoging
zijn. Dit lijkt het geval te zijn in Spanje en Ierland, maar niet in Duitsland
(zie de bijlage bij het verslag). De verlaging van de groothandelsprijzen moet
doorsijpelen naar de eindgebruikers in de vorm van lagere kosten van de
energievoorzieningscomponent. [13] Zie Mededeling C(2013) 7243 – De interne
elektriciteitsmarkt tot stand brengen en daarbij overheidsinterventie zo goed
mogelijk inzetten. [14] Zie Richtlijn 2003/96/EG. [15] Voor nadere gegevens, zie punt 1.1.1.3 van het
bijgevoegde verslag. [16] Netwerkkosten voor industriële afnemers. Voor huishoudens
is de prijsvork 2,2 cent/kWh (MT) – 9,7 cent/kWh (ES). [17] Zoals gemeten door de geharmoniseerde index van de
consumentenprijzen. [18] Zie figuur 90 van het verslag. [19] Zonder rekening te houden met belastings‑/heffingsvrijstellingen
voor energie-intensieve bedrijfstakken en lettend op de moeilijkheid om
vergelijkbare internationale gegevens over elektriciteitsprijzen te vinden. [20] Zie hoofdstuk 3 van het werkdocument van de
Commissiediensten. [21] IEA WEO 2013, fig. 8.17. [22] Bruto toegevoegde waarde (2008-2011) en hoeveelheidsindex
van productie (2008-2012) voor papier en drukwerk, chemicaliën, andere
niet-metallische minerale producten (incl. bouwmaterialen, glas, keramiek),
basismetalen (incl. ijzer en staal) en non-ferrometalen (aluminium). [23] Afweging van het effect op de concurrentiekracht voor alle
beleidsgebieden van de EU.