Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van het Copernicus-programma en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 911/2010 /* COM/2013/0312 final - 2013/0164 (COD) */
TOELICHTING 1. achtergrond van het voorstel Copernicus is de nieuwe naam van het Europees
programma voor monitoring van de aarde GMES (Global Monitoring for Environment
and Security – Wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid). Copernicus of
veeleer de voorganger ervan is bij Verordening (EU) nr. 911/2010
(GMES-verordening) opgezet als EU-programma. Het programma bestrijkt alle
activiteiten die nodig zijn om een ononderbroken levering van nauwkeurige en
betrouwbare gegevens en informatie over milieu‑ en veiligheidskwesties te
garanderen ten behoeve van gebruikers die op EU-niveau en in de lidstaten
verantwoordelijk zijn voor beleidsvorming, uitvoering en monitoring. Copernicus
beoogt Europa te allen tijde onafhankelijke en betrouwbare toegang tot aardobservatiegegevens
en -informatie te verschaffen. De investering van de EU is erop gericht de
lacunes op het gebied van observatie aan te vullen, toegang tot bestaande
voorzieningen te verschaffen en operationele diensten te ontwikkelen. Copernicus is opgezet rond zes diensten:
monitoring van het mariene milieu, de atmosfeer, het land en de
klimaatverandering alsook ondersteuning van rampenbeheer en
veiligheidsdiensten. Copernicus maakt gebruik van gegevens van satellieten en
in-situsensoren zoals boeien, ballonnen of luchtsensoren, om actuele en
betrouwbare informatie en prognoses te verstrekken met toegevoegde waarde voor
bijvoorbeeld landbouw en visserij, bodemgebruik en stadsplanning, bestrijding
van bosbranden, rampenbestrijding, zeevervoer of bewaking van
luchtverontreiniging. Copernicus draagt ook bij tot economische
stabiliteit en groei door het stimuleren van commerciële toepassingen (de
zogenaamde downstreamdiensten) in een groot aantal verschillende sectoren via
volledige en open toegang tot zijn observatiegegevens en informatieproducten.
Het is een van de programma's die moeten worden uitgevoerd in het kader van de
Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei, en het werd
ook opgenomen in het industriebeleidsinitiatief van Europa 2020, gezien de
voordelen ervan voor het beleid van de EU op tal van gebieden. De verantwoordelijkheid voor de financiering
van de exploitatie en van de vervanging van de ruimte-infrastructuur die met
steun van de EU en met intergouvernementele middelen is ontwikkeld, kan vanwege
de kosten niet optimaal door de afzonderlijke lidstaten worden gedragen. De
Europese landen hebben hun middelen op het gebied van satellietobservatie voor
operationele meteorologie gebundeld voor de ontwikkeling en exploitatie van
weersatellieten in het kader van de Europese Organisatie voor de exploitatie
van meteorologische satellieten (Eumetsat). Ook hebben de Europese landen via
het Europees Ruimteagentschap (ESA) of via hun nationale ruimteagentschappen
demonstratiemodellen van milieusatellieten ontwikkeld. Zij hebben echter geen
overeenstemming kunnen bereiken over gezamenlijke financiering van duurzame
operationele milieumonitoringprogramma's. Gezien de toenemende politieke druk
op de overheid om op basis van feiten beslissingen op het gebied van milieu,
veiligheid en klimaatverandering te nemen alsmede de noodzaak om internationale
overeenkomsten te eerbiedigen, wordt het dringend noodzakelijk dergelijke
monitoring voort te zetten. Voor diensten met een pan-Europese of wereldwijde
dekking kunnen de lidstaten de doelstellingen van het voorgestelde optreden
niet voldoende verwezenlijken, daar de inbreng van de verschillende lidstaten
op Europees niveau moet worden samengevoegd. Voor de verlening van andere
diensten (bv. rampenkaarten of thematische landmonitoringkaarten met een
beperkter geografisch bereik) kan de EU beter zorgen om twee redenen. Ten
eerste zal een meer samenhangend en gecentraliseerd beheer van inputgegevens
die afkomstig zijn van satellietsensoren of in-situsensoren schaalvoordelen
opleveren. Ten tweede helpt een gecoördineerde verlening
van aardmonitoringdiensten op het niveau van lidstaten overlappingen te
voorkomen en versterkt zij de monitoring van de tenuitvoerlegging van
EU-milieuwetgeving op basis van transparante en objectieve criteria. Enkel aan
de hand van op lidstaatniveau geproduceerde vergelijkbare informatie kan worden
nagegaan of er sprake is van doeltreffende uitvoering van de milieuwetgeving,
die in veel gevallen betrekking heeft op problemen die in de ware zin van het
woord geen grenzen kennen en dus internationaal zijn. Bovendien levert optreden op Europees niveau
schaalvoordelen op, waardoor overheidsgeld een groter rendement afwerpt.
Optreden op EU-niveau leidt daarmee tot een duidelijke toegevoegde waarde. Tot nog toe hebben de EU en het ESA in totaal
meer dan 3,2 miljard EUR vrijgemaakt voor de ontwikkeling van het
programma. Een groot deel van de GMES-begroting ging naar de ontwikkeling van
observatiesatellieten: de Sentinel-satellieten. Dit gebeurde via een bijdrage
van de Commissie ten belope van 738 miljoen EUR aan het
GMES-ruimtecomponentprogramma (GMES Space Component programme – GSC) van het
ESA. Tot eind 2013 wordt Copernicus gefinancierd
uit het KP7-Ruimtethema en het GMES en zijn programma voor initiële
operationele diensten. Aangezien Copernicus gereed zal zijn voor de
operationele fase, is met ingang van 2014 een nieuwe verordening noodzakelijk.
In overeenstemming met de doelstellingen van de mededeling "Een
vereenvoudigingsagenda voor het MFK 2014-2020"[1] zal deze nieuwe verordening het
beheer van het programma, met name de rol van de Commissie, de doelstellingen
van het programma en de indicatoren die een doeltreffende monitoring van de
tenuitvoerlegging ervan mogelijk maken en zorgen voor een soepele overgang van
de huidige activiteiten, beter afbakenen. De voorgestelde verordening bevat
tevens bepalingen voor het vaststellen van hierop berekende financiële
procedures, met name voor het grote deel van het programma dat indirect moet
worden uitgevoerd. In de context van vereenvoudiging en "slimme
regelgeving" moet worden opgemerkt dat Copernicus ernaar streeft de
kwaliteit van wetgeving te verbeteren door het verstrekken van op
wetenschappelijke gegevens gebaseerde monitoringinstrumenten. In haar mededeling "Een begroting voor
Europa 2020" (COM(2011) 500 definitief van 29 juni 2011) heeft de
Commissie erop gewezen dat vanwege de beperkingen van de EU-begroting was
voorgesteld GMES voor de periode 2014-2020 buiten het meerjarig financieel
kader om te financieren. Dit voorstel werd door het Parlement verworpen in zijn
resolutie P7_TA(2012)0062 van 16 februari 2012. Volgens de conclusies van
de Europese Raad van 7‑8 februari 2013 over het meerjarig financieel
kader (MFK) moet het programma worden gefinancierd uit subrubriek 1a van
het financieel kader, waarbij voor maximaal 3 786 miljoen EUR
(prijzen van 2011) aan vastleggingen in de MFK-verordening mag worden voorzien.
2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN
BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELINGEN Sinds de oprichting van het GMES-bureau van de
Europese Commissie in 2006 worden de belanghebbenden voortdurend over GMES
geraadpleegd. Dit raadplegingsproces, waarvoor het startschot is gegeven in de
mededeling "GMES: van concept naar realiteit"[2], heeft om te beginnen geleid
tot de vaststelling van de mededeling "GMES: voor een veiliger
planeet"[3]
uit 2008. Verdere raadpleging heeft plaatsgevonden ter voorbereiding van het
voorstel van de Commissie voor een verordening inzake het Europees programma
voor monitoring van de aarde (GMES) en zijn initiële operationele diensten
(2011-2013)[4]
en de mededeling "Wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid (GMES):
Uitdagingen en volgende stappen voor de ruimtecomponent"[5]. Na de inwerkingtreding van de GMES-verordening
in 2010 is de raadpleging van de lidstaten en de gebruikers voortgezet via de
bij de verordening zelf ingestelde nieuwe beheersorganen: het GMES-comité en
het Gebruikersforum, samengesteld uit vertegenwoordigers van publieke gebruikers. De raadpleging heeft het belang en de noodzaak
van het Copernicus-programma bevestigd en thans — nu het daadwerkelijk een
EU-programma wordt — richt de aandacht zich op verschillende ontwerpopties, met
name voor de Copernicus-diensten. De belanghebbenden hebben erop gewezen dat
het bovenal van de ononderbroken en gegarandeerde beschikbaarheid van de
informatie van de Copernicus-diensten afhangt of het programma een succes wordt
en of optimaal profijt wordt getrokken van de voordelen die het biedt. In 2011 is een effectbeoordeling verricht en
de belangrijkste conclusies daarvan zijn gepubliceerd in document SEC(2011) 867
definitief van 28 juni 2011, dat als begeleidend document is gevoegd bij
het voorstel van de Commissie voor het meerjarig financieel kader (COM(2011)
500). De effectbeoordeling is intussen aangepast en er is rekening gehouden met
de aanbevelingen van de Raad voor effectbeoordeling. Wat is er veranderd sinds
2011, is de politieke overweging dat het zinvol is het Copernicus-programma te
financieren in het kader van het MFK. De Commissie acht daarom nu de tijd rijp
om een formeel voorstel in te dienen. Er zij evenwel op gewezen dat dit voorstel
moest worden bijgesteld tot het in het kader van het plafond van het meerjarig
financieel kader overeengekomen bedrag, dat meer dan 2 miljard EUR
minder bedraagt dan het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. Om de
dienstverlening intact te houden, moest de Commissie nieuwe ontwikkelingen in
de ruimtecomponent ter vernieuwing en modernisering van de observatiecapaciteit
schrappen. Het ESA zal de verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van de
volgende generatie Sentinel‑satellieten op zich nemen. De kwestie van de eigendom van de activa van
de Copernicus-ruimtecomponent is belangrijk en kan niet los worden gezien van
de rechten en verantwoordelijkheden die dergelijke eigendom voor de eigenaar
meebrengt. De eigenaar bezit de meest omvattende rechten, waaronder het recht
van gebruik, van overdracht en van vervreemding. Om uit te maken of de eigendom van de
ruimtecomponentactiva moet worden aanvaard, moet onderscheid worden gemaakt
tussen twee fasen: in de eerste fase, namelijk het huidig meerjarig financieel
kader, heeft de EU slechts voor circa 30 % een bijdrage aan een
ESA-programma geleverd en beschikte zij niet over de middelen om een leidende
rol bij de vormgeving van de ruimtecomponent van Copernicus op zich te nemen.
Bovendien betrof het hier hoofdzakelijk KP7-kredieten en dienden deze
EU-middelen niet om permanent een operationeel programma te financieren. De EU
was dus in deze fase niet in staat de eigendom over te nemen. De tweede fase
zal ingaan met het volgend meerjarig financieel kader. Dit brengt een
fundamentele verandering teweeg in die zin dat de EU de meeste onderdelen van
de Copernicus-ruimtecomponent, met inbegrip van het grondsegment en de kosten
van de exploitatie van de satellieten, voor 100 % zal kunnen financieren. Gezien deze nieuwe context is de eigendom van
de satellieten aan herziening toe; artikel 19 vormt hiervan de neerslag.
De verordening voorziet in de mogelijkheid dat de EU of een daartoe speciaal
aangewezen orgaan of fonds de eigendom zou kunnen overnemen van het ESA. Er
moeten met het oog op een eigendomsoverdracht verschillende opties worden
beoordeeld, rekening houdend met relevante factoren zoals de exploitatie van de
satellieten, de juridische eigendom van de gegevens, de voorwaarden voor
toegang tot de gegevens en de waarde van de activa. Deze opties zullen
uitsluitend in overweging worden genomen indien de aan de EU-eigendom verbonden
nadelen zwaarder lijken te wegen dan de voordelen ervan. Het eigendomsrecht van
de EU zou uitsluitend door middel van een gedelegeerde handeling kunnen worden
overgedragen. De mogelijkheid van een regeling voor de
aankoop van gegevens zou eveneens in overweging kunnen worden genomen. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL Gezien artikel 189 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie wordt een nieuwe verordening van
het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Copernicus-programma
voorgesteld. De belangrijkste aspecten ervan zijn: (1)
wijziging van de naam in Copernicus; (2)
beheer van GMES in de operationele fase, zodat de
Commissie activiteiten aan een aantal exploitanten kan delegeren; (3)
financiering gedurende de periode 2014-2020. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING Het financieel memorandum bij dit voorstel
voor een verordening geeft een indicatief overzicht van de begrotingskredieten,
die verenigbaar zijn met het meerjarig financieel kader 2014-2020 en maximaal
3 786 miljoen EUR (in prijzen van 2011) belopen, hetgeen
overeenkomt met 4 291 miljoen EUR (in lopende prijzen). 5. AANVULLENDE INFORMATIE De Commissie kan gedelegeerde handelingen
vaststellen met het oog op de verwezenlijking van bepaalde doelstellingen van het
voorstel. 2013/0164 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD tot vaststelling van het Copernicus-programma
en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 911/2010 (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 189, lid 2, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[6],
Gezien het advies van het Comité van de
Regio's[7],
Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1) Wereldwijde monitoring voor
milieu en veiligheid (GMES) was een initiatief inzake monitoring van de aarde
dat onder leiding van de EU stond en in een partnerschap met de lidstaten en
het Europees Ruimteagentschap (European Space Agency — "ESA") werd
uitgevoerd. De oorsprong van GMES gaat terug tot mei 1998, toen bij de
ontwikkeling van de ruimteactiviteiten in Europa betrokken instellingen een
gemeenschappelijke verklaring het licht deden zien, bekend onder de naam
"Baveno-manifest". In het manifest werd een oproep gedaan
tot een langetermijnverbintenis voor de ontwikkeling van diensten voor
milieumonitoring vanuit de ruimte, met gebruikmaking en verdere ontwikkeling
van Europese vaardigheden en technologieën. In 2005 maakte de EU de
strategische keuze voor de ontwikkeling van een onafhankelijke Europese
aardobservatiecapaciteit voor het aanbieden van diensten op het gebied van
milieu en veiligheid[8],
wat uiteindelijk resulteerde in Verordening (EU) nr. 911/2010 van het
Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 inzake het Europees
programma voor monitoring van de aarde (GMES) en zijn initiële operationele
diensten (2011-2013)[9].
(2) Copernicus moet worden
beschouwd als een Europese bijdrage aan de bouw van het Global Earth
Observation System of Systems (GEOSS), dat ontwikkeld wordt in het kader van de
Groep voor aardobservatie (GEO). (3) Op basis van de resultaten
van dat initiatief zijn bij Verordening (EU) nr. 911/2010 het Europees
programma voor monitoring van de aarde (GMES) en de voorschriften voor de
implementatie van de initiële operationele diensten daarvan vastgesteld. (4) Hoewel het bij Verordening
(EU) nr. 911/2010 vastgestelde programma moet worden voortgezet in het
kader van het nieuw meerjarig financieel kader, moet het acroniem
"GMES" worden vervangen door "Copernicus" om de
communicatie met het grote publiek te vergemakkelijken. De Commissie heeft het
handelsmerk geregistreerd, zodat het kan worden gebruikt door de
EU-instellingen en daarvoor een vergunning kan worden verstrekt aan andere
belangstellende gebruikers, met name de aanbieders van kerndiensten. (5) Het Copernicus-programma
heeft tot doel accurate en betrouwbare informatie op het gebied van milieu en
veiligheid te leveren die op de behoeften van de gebruikers is afgestemd en
dient ter ondersteuning van andere beleidsterreinen van de Unie, met name met
betrekking tot de interne markt, vervoer, milieu, energie, civiele bescherming,
samenwerking met derde landen en humanitaire hulp. Het bouwt voort op bestaande
capaciteiten in Europa, aangevuld met nieuwe, gemeenschappelijk ontwikkelde activa. (6) Het Copernicus-programma moet
worden uitgevoerd in overeenstemming met andere relevante EU-instrumenten en ‑maatregelen,
met name maatregelen op het gebied van milieu en klimaatverandering, en
instrumenten op het gebied van veiligheid, bescherming van persoonsgegevens,
concurrentievermogen en innovatie, cohesie, onderzoek, vervoer, concurrentie en
internationale samenwerking, en met het Europese programma voor wereldwijde
satellietnavigatiesystemen (Global Navigation Satellite Systems – GNSS). De Copernicus-gegevens
moeten coherent blijven met de ruimtelijke referentiegegevens van de lidstaten
en steun bieden aan de ontwikkeling van de infrastructuur voor
ruimte-informatie in de EU, zoals vastgesteld in Richtlijn 2007/2/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van
een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire)[10]. Het is ook de bedoeling dat
Copernicus het gemeenschappelijk milieu-informatiesysteem (SEIS) en
activiteiten van de EU op het gebied van reacties op noodsituaties aanvult. (7) Copernicus is een programma
dat moet worden uitgevoerd in het kader van de Europa 2020-strategie voor
slimme, duurzame en inclusieve groei. Het moet ten goede komen aan een groot
aantal EU-beleidsmaatregelen en bijdragen tot de verwezenlijking van de
doelstellingen van Europa 2020, met name door het ontwikkelen van een effectief
ruimtebeleid dat de instrumenten aanreikt om enkele van de grootste wereldwijde
problemen aan te pakken en de streefdoelen inzake klimaatverandering en
duurzame energie te halen. (8) Het Copernicus-programma kan
veel baat hebben bij de resultaten van Horizon 2020, het EU‑kaderprogramma
voor onderzoek en innovatie 2014‑2020, in het bijzonder door de
activiteiten daarvan op het gebied van onderzoek en innovatie voor toekomstige
technologieën en toepassingen van aardobservatie waarbij gebruik wordt gemaakt
van teledetectietechnologieën, technologieën in de lucht en in‑situtechnologieën
en ‑gegevens om een antwoord te bieden op de grote maatschappelijke
problemen. (9) Om de doelstellingen te
halen, dient het Copernicus-programma gebaseerd te zijn op een autonome
capaciteit van de EU voor satellietobservaties en dient het operationele
diensten op het gebied van milieu, civiele bescherming en veiligheid te bieden.
Het dient tevens gebruik te maken van de beschikbare in‑situgegevens die
door de lidstaten worden verstrekt. Het verlenen van operationele diensten
hangt af van de goede werking en de veiligheid van de
Copernicus-ruimtecomponent. Het alsmaar toenemende risico van botsingen met
andere satellieten en ruimteafval is de grootste bedreiging voor de
Copernicus-ruimtecomponent. Daarom moet het Copernicus-programma maatregelen
steunen die tot doel hebben dergelijke risico's te verminderen, in het
bijzonder door bij te dragen aan het programma dat wordt opgezet bij Besluit
[XXX] van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een
ondersteuningsprogramma voor ruimtebewaking en –monitoring[11]. (10) De financiële middelen die
nodig zijn voor de activiteiten van Copernicus tussen 2014 en 2020 bedragen
maximaal 3 786 miljoen EUR (prijzen van 2011), die worden toegewezen in
een afzonderlijk begrotingshoofdstuk onder titel 2 van rubriek 1a van de
algemene begroting van de Unie. Personeels- en administratieve uitgaven van de
Commissie op het gebied van de coördinatie van het Copernicus-programma moeten
worden gefinancierd uit de begroting van de Unie. (11) Met het oog op verbetering van
de uitvoering van Copernicus en de langetermijnplanning ervan moet de Commissie
het jaarlijks werkprogramma vaststellen in overeenstemming met de prioriteiten,
doelstellingen en strategieën van een meerjarenplan. (12) Copernicus dient door
gebruikers gestuurd te zijn, waarvoor dus de voortdurende, daadwerkelijke participatie
van de gebruikers vereist is met betrekking tot de definitie en beoordeling van
de behoeften. (13) De internationale dimensie van
Copernicus is van bijzonder belang bij de uitwisseling van gegevens en
informatie, alsook bij de toegang tot de observatie-infrastructuur. Een
dergelijk uitwisselingssysteem is kostenefficiënter dan regelingen voor de
aankoop van gegevens en versterkt de mondiale dimensie van het programma. (14) De EER-Overeenkomst en de
kaderovereenkomsten met kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten
voorzien in deelneming door deze landen aan EU‑programma's. Deelneming
door andere derde landen en internationale organisaties moet door middel van
specifieke internationale overeenkomsten mogelijk worden gemaakt. (15) De lidstaten, derde landen en
internationale organisaties moeten kunnen bijdragen aan de programma's op basis
van passende overeenkomsten. (16) De algehele
verantwoordelijkheid voor het Copernicus-programma moet bij de Commissie
berusten. Zij moet de prioriteiten en doelstellingen ervan vastleggen en zorgen
voor de algehele coördinatie van en het algehele toezicht op het programma. (17) Gelet op de
partnerschapdimensie van Copernicus en ter voorkoming van overlapping van
technische deskundigheid moet de uitvoering van het programma worden
gedelegeerd aan entiteiten met de passende technische en beroepsbekwaamheid. (18) Bij de uitvoering van het
Copernicus-programma kan de Commissie, in voorkomend geval, een beroep doen op
bevoegde agentschappen van de EU, zoals het Europees Milieuagentschap (EEA),
het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de
buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex), het Europees
Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) en het Satellietcentrum van de
Europese Unie (EUSC) of een bevoegd orgaan dat in aanmerking kan komen voor een
delegatie overeenkomstig artikel 58 van Verordening (EU, Euratom)
nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober
2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene
begroting van de Unie[12]. (19) Op grond van artikel 61,
lid 2, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 dient de keuze van
entiteiten (de "exploitanten") waaraan de Commissie uitvoeringstaken
kan toevertrouwen, transparant te zijn, te worden gemaakt op objectieve gronden
en geen aanleiding tot belangenconflicten te geven. Gezien de bijzondere aard
van de betrokken taken is een ad-hocprocedure op basis van een oproep tot het
indienen van blijken van belangstelling gekozen voor de keuze van de
exploitanten die mogelijk het meest geschikt zijn om te worden belast met het
indirecte beheer van het Copernicus-programma. (20) De exploitanten van het
Copernicus-programma moeten worden onderworpen aan toezicht door de Commissie,
maar tegelijkertijd over de nodige autonomie beschikken voor de uitvoering van
de hen toevertrouwde taken. Zij moeten een jaarlijks werkprogramma met een
jaarlijks uitvoeringsverslag aan de Commissie voorleggen. (21) Om te kunnen voldoen aan haar
verplichtingen uit hoofde van artikel 317 VWEU, is het van belang dat de
Commissie over de benodigde middelen beschikt om toe te zien op de handelingen
van de entiteiten waaraan zij uitvoeringstaken in het kader van het
Copernicus-programma toevertrouwt. Dit omvat niet alleen de bevoegdheden die
haar reeds zijn toegekend bij Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, maar
ook de mogelijkheid om de exploitant instructies te geven en inspecties uit te
voeren. Met name in dringende omstandigheden, bij onvoorziene gebeurtenissen en
telkens wanneer de exploitant niet in staat is die taken uit te voeren, moet de
Commissie de delegatie kunnen herroepen en in plaats van de exploitant kunnen
handelen. De uitoefening van deze bevoegdheid moet evenredig zijn aan de te
verwezenlijken doelstellingen en daarom moet de toepassing van de
delegatieovereenkomst worden geschorst voor de tijd die nodig is voor de
uitvoering van de vereiste handelingen. (22) Om de Copernicus-doelstelling
op duurzame grondslag te realiseren, moeten de activiteiten van de diverse
partners die bij Copernicus zijn betrokken, worden gecoördineerd, en moet een
diensten‑ en observatiecapaciteit die aan de gebruikersbehoeften
beantwoordt, worden ontwikkeld, opgezet en geëxploiteerd. Een comité moet de
Commissie hierbij bijstaan bij het verzekeren van de coördinatie van de
bijdragen aan Copernicus die geleverd worden door de EU, de lidstaten en de
intergouvernementele agentschappen, teneinde optimaal gebruik te maken van de
bestaande capaciteiten en de tekortkomingen te signaleren die op EU-niveau
moeten worden aangepakt. Het moet de Commissie ook ter zijde staan bij haar
toezicht op een coherente uitvoering van Copernicus. (23) De werkzaamheden van de
exploitanten waaraan de Commissie taken heeft gedelegeerd, moeten tevens worden
getoetst aan prestatie-indicatoren. Hierdoor zou het Europees Parlement en de
Raad een indicatie worden verschaft van de bij de uitvoering van de operationele
Copernicus-diensten en het Copernicus-programma geboekte vooruitgang. (24) De in het kader van het
Copernicus-programma geproduceerde gegevens en informatie moeten volledig, open
en kosteloos toegankelijk zijn voor de gebruikers, zodat die gegevens en
informatie zo veel mogelijk worden gebruikt en gedeeld, en de markten voor
aardobservatiegegevens in Europa, en meer bepaald de downstreamsector, worden
versterkt om de groei en het scheppen van werkgelegenheid te bevorderen. (25) Telkens wanneer de toegang tot
of het gebruik van gegevens en informatie afkomstig van Copernicus of derde partijen
een gevaar inhoudt voor de veiligheid van de EU en haar lidstaten, of een
bedreiging vormt voor hun externe betrekkingen, moet de Commissie de
beschikbaarheid ervan beperken of het aantal verleende vergunningen aan banden
leggen. (26) De kwestie van de eigendom van
de activa van de Copernicus-ruimtecomponent is belangrijk en kan niet los
worden gezien van de rechten en verantwoordelijkheden die dergelijke eigendom
voor de eigenaar meebrengt. Om te beschikken over het recht van gebruik, van
overdracht en van vervreemding, moet de EU de eigendom verwerven. In het geval
van de Sentinel-satellieten houdt eigendom met name het recht in om het
gegevensbeleid te bepalen en de uitvoering daarvan te beheren, het
exploitatiemodel voor en de exploitant van die satellieten te kiezen, en
internationale overeenkomsten met derde landen te sluiten over onder andere het
gezamenlijk gebruik van satellietgegevens. (27) De financiële belangen van de
EU moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van
evenredige maatregelen, waaronder de preventie, de opsporing en het onderzoek
van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte
betaalde of slecht bestede middelen en, indien nodig, administratieve en
financiële sancties overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. (28) Om de waarde van Copernicus
voor de gebruikers te vergroten, dient de Commissie te worden bijgestaan door
vertegenwoordigers van de tussen- en eindgebruikers, deskundigen uit de
lidstaten, waaronder van de bevoegde nationale agentschappen, of onafhankelijke
deskundigen. (29) Om eenvormige voorwaarden voor
de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen wat betreft de
vaststelling van het jaarlijkse werkprogramma, het meerjarenplan voor de
periode 2014-2020 en de maatregelen voor het bevorderen van de convergentie
tussen de lidstaten bij het gebruik van de Copernicus‑gegevens en ‑informatie
en hun toegang tot de technologie en ontwikkeling op het gebied van
aardobservatie, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden
toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van
16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen
die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de
uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren[13]. (30) Om de lidstaten te informeren
en de onpartijdigheid bij de besluitvorming te eerbiedigen, moet voor de
vaststelling van maatregelen voor het bevorderen van de convergentie tussen de
lidstaten bij het gebruik van de Copernicus‑gegevens en ‑informatie
en hun toegang tot de technologie en ontwikkeling op het gebied van
aardobservatie, de raadplegingsprocedure worden gebruikt. Voor de vaststelling
van het jaarlijkse werkprogramma en het meerjarenplan voor de periode 2014-2020
moet de onderzoeksprocedure worden gebruikt, aangezien het programma's betreft
die aanzienlijke implicaties hebben. (31) Om rekening te houden met
mogelijke veiligheidsrisico's en bandbreedte- en andere technische beperkingen,
moet overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om
handelingen vast te stellen ten aanzien van de voor de operationele diensten
benodigde gegevensvereisten, de voorwaarden en procedures voor de toegang tot
en de registratie en het gebruik van Copernicus‑gegevens en ‑informatie,
de voorwaarden en procedures voor de doorgifte en het gebruik van satellietgegevens
die worden doorgegeven aan ontvangstations die geen deel uitmaken van het
Copernicus-programma en voor de archivering van Copernicus‑gegevens en ‑informatie,
de specifieke technische criteria die nodig zijn om te voorkomen dat het
gegevens- en informatiesysteem van Copernicus wordt verstoord en de criteria
voor de beperking van de verspreiding van Copernicus‑gegevens en ‑informatie
als gevolg van met elkaar botsende rechten of veiligheidsbelangen, alsook de
criteria voor de uitvoering van de veiligheidsbeoordeling. Het is van bijzonder
belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot de passende
raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij
de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen
dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden
toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad. (32) De uit hoofde van deze
verordening gefinancierde maatregelen moeten worden gemonitord en geëvalueerd,
zodat de nodige aanpassingen kunnen worden aangebracht en nieuwe ontwikkelingen
in aanmerking kunnen worden genomen. (33) Daar de doelstelling van deze
verordening, namelijk de vaststelling van het Copernicus-programma, niet
voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt omdat het programma ook
pan-Europese capaciteit zal omvatten en afhankelijk is van de verlening van
diensten in alle lidstaten die op EU-niveau moet worden gecoördineerd, en
derhalve vanwege de omvang van het optreden beter door de Unie kan worden
verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag
betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen
nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel 5 neergelegde evenredigheidsbeginsel
gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te
verwezenlijken. (34) Verordening (EU)
nr. 911/2010 dient derhalve te worden ingetrokken om een passend kader
voor beheer en financiering te scheppen en om ervoor te zorgen dat het Copernicus-programma
met ingang van 2014 volledig operationeel is, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: Artikel 1
Voorwerp Bij deze verordening worden het programma van
de Europese Unie voor aardobservatie, Copernicus genaamd, alsmede de
voorschriften betreffende de uitvoering ervan vastgesteld. Artikel 2
Algemene doelstellingen 1. Het Copernicus-programma
draagt bij tot de volgende algemene doelstellingen: a) bescherming van het milieu en
ondersteuning van de op civiele bescherming en veiligheid gerichte
inspanningen; b) ondersteuning van de groeistrategie
Europa 2020 door bij te dragen tot de doelstellingen van slimme, duurzame en
inclusieve groei; het programma moet in het bijzonder bijdragen tot economische
stabiliteit en groei door commerciële toepassingen te stimuleren. 2. De gegevens en informatie die
worden geproduceerd aan de hand van satellietobservaties en vanuit beschikbare
in‑situgegevens ("Copernicus‑gegevens en ‑informatie")
moeten nauwkeurig en betrouwbaar zijn, moeten op lange termijn en op duurzame
wijze worden geleverd, en moeten aan de eisen van de Copernicus‑gebruikersgemeenschappen
voldoen. Deze gegevens moeten volledig, open en kosteloos toegankelijk zijn,
onder naleving van de in of op grond van deze verordening vastgestelde voorwaarden. 3. Voor de toepassing van
lid 2 wordt onder Copernicus‑gebruikersgemeenschappen verstaan de
gemeenschappen van Europese, nationale, regionale of lokale organen die belast
zijn met de vaststelling, de uitvoering, de toepassing of de monitoring van een
overheidsdienst of ‑beleid op de gebieden als bedoeld in artikel 4,
punt 1. 4. De verwezenlijking van de in
lid 1 genoemde doelstellingen wordt gemeten aan de hand van de volgende
resultaatindicatoren: a) gegevens en informatie die worden
verstrekt in overeenstemming met de respectieve eisen ten aanzien van de
dienstverlening op de gebieden milieu, civiele bescherming en veiligheid; b) marktpenetratie en concurrentievermogen
van de Europese downstreamexploitanten. Artikel 3
Specifieke doelstellingen 1. Ter verwezenlijking van de in
artikel 2 genoemde algemene doelstellingen voorziet het
Copernicus-programma in de behoeften van de gebruikers en levert het de
operationele diensten als bedoeld in artikel 4, punt 1. De
verwezenlijking van deze doelstelling wordt gemeten aan het gebruik dat wordt
gemaakt van de gegevens en informatie, dat op zijn beurt wordt gemeten aan de
toename van het aantal gebruikers, de hoeveelheid geraadpleegde gegevens en
informatie met toegevoegde waarde, en de toename van de verspreiding in de
lidstaten. 2. Het Copernicus-programma
biedt duurzame en betrouwbare toegang tot satellietobservaties van een autonome
Europese aardobservatiecapaciteit, bouwt voort op de bestaande middelen en
capaciteiten en vult die indien nodig aan. De verwezenlijking van deze
doelstelling wordt gemeten aan de hand van de voltooiing van de
ruimte-infrastructuur waar het gestationeerde satellieten en geproduceerde
gegevens betreft. Artikel 4
Reikwijdte van Copernicus-diensten De Copernicus-diensten als bedoeld in
artikel 3, lid 1, omvatten: 1. operationele diensten: a) de atmosferische monitoringdienst
verstrekt informatie over de kwaliteit van de lucht op Europese schaal en de
chemische samenstelling van de atmosfeer op wereldwijde schaal. Hij verstrekt
met name informatie voor de systemen voor monitoring van de luchtkwaliteit op
lokale en nationale schaal en moet een bijdrage leveren aan de monitoring van
de atmosferische chemie van klimaatvariabelen; b) de mariene monitoringdienst verstrekt
informatie over de toestand en dynamiek van fysieke ecosystemen van oceaan en
zee voor de wereldwijde oceaangebieden en de Europese regionale gebieden; c) de landmonitoringdienst verstrekt
informatie ter ondersteuning van de globale tot lokale milieumonitoring van
biodiversiteit, bodem, water, bossen en natuurlijke hulpbronnen, alsmede bij de
algemene uitvoering van beleid op het gebied van milieu, landbouw,
ontwikkeling, energie, stadsplanning, infrastructuur en vervoer; d) de dienst voor monitoring van de
klimaatverandering verstrekt informatie om het kennisbestand te vergroten ter
ondersteuning van beleidsmaatregelen met het oog op de aanpassing aan de
klimaatverandering of de verzachting van de effecten hiervan. Hij draagt in het
bijzonder bij aan de beschikbaarstelling van essentiële klimaatvariabelen
(ECV's), klimaatanalyses en ‑projecties op tijd- en ruimteschalen die
relevant zijn voor de strategieën van aanpassing en verzachting voor de diverse
gebieden die voor de Unie van sectoraal en maatschappelijk nut zijn; e) de dienst voor reacties op noodsituaties
verstrekt informatie voor de reactie op noodsituaties in verband met
verschillende soorten rampen, waaronder meteorologische noodsituaties,
geofysische rampen, opzettelijke en per ongeluk door de mens veroorzaakte rampen
en andere humanitaire rampen, alsmede voor activiteiten met het oog op
preventie, paraatheid, bestrijding en herstel; f) de veiligheidsdienst verstrekt
informatie voor het oplossen van de veiligheidsproblemen van Europa door het
vermogen inzake crisispreventie, paraatheid en reacties te verbeteren, met name
ten behoeve van grensbewaking en surveillance op zee, maar ook door
ondersteuning van het externe optreden van de Unie, via opsporing en monitoring
van transregionale bedreigingen voor de veiligheid, risicobeoordeling en
systemen voor vroegtijdige waarschuwing, en het in kaart brengen en monitoren
van grensgebieden; 2. ontwikkelingsactiviteiten ter
verbetering van de kwaliteit en prestaties van de operationele diensten, met
inbegrip van de ontwikkeling en aanpassing ervan, en ter vermijding of
afzwakking van de operationele risico's; 3. ondersteunende activiteiten
in de vorm maatregelen ter bevordering van het gebruik van de operationele
diensten door gebruikers en van downstreamtoepassingen, alsmede activiteiten in
verband met communicatie en verspreiding. Artikel 5
Ruimtecomponent Om te voldoen aan de in de artikelen 2 en
3 genoemde doelstellingen stelt de Copernicus-ruimtecomponent
satellietobservaties beschikbaar, voornamelijk voor gebruik door de operationele
diensten als bedoeld in artikel 4, punt 1. De
Copernicus-ruimtecomponent omvat de volgende activiteiten: a) beschikbaarstelling van
satellietobservaties, met inbegrip van: –
de exploitatie van de ruimte-infrastructuur van
Copernicus, met inbegrip van het bepalen van de wijze waarop de satellieten
worden ingezet, de monitoring en de controle van de satellieten, de ontvangst,
verwerking, archivering en verspreiding van gegevens, de permanente kalibrering
en de validering; –
de levering van in-situgegevens voor de kalibrering
en validering van satellietobservaties; –
de levering, archivering en verspreiding van
gegevens afkomstig van ruimtevaartmissies van derden ter aanvulling van de
ruimte-infrastructuur van Copernicus; –
het onderhoud van de ruimte-infrastructuur van
Copernicus; b) activiteiten waarmee wordt tegemoet
gekomen aan de veranderende behoeften van de gebruikers, met inbegrip van: –
de vaststelling van lacunes op het gebied van
observaties en de specificatie van nieuwe ruimtevaartmissies op basis van de
gebruikerseisen; –
ontwikkelingen gericht op het moderniseren en
aanvullen van de Copernicus-ruimtecomponent, met inbegrip van het ontwerp en de
aankoop van nieuwe elementen van de ruimte-infrastructuur; c) bijdragen aan de bescherming van
satellieten tegen het risico van botsingen. Artikel 6
In-situcomponent De in-situcomponent van het
Copernicus-programma omvat de volgende activiteiten: a) coördinatie en harmonisatie van de
verzameling en levering van in‑situgegevens, levering van in-situgegevens
aan de operationele diensten, met inbegrip van in-situgegevens van derden op
internationaal niveau; b) technische bijstand aan de Commissie bij
de dienstvereisten voor in‑situ‑observatiegegevens; c) samenwerking met in-situ-exploitanten ter
bevordering van de consistentie van ontwikkelingsactiviteiten in verband met de
infrastructuur en netwerken voor in‑situ‑observatie. Artikel 7
Financiering 1. De financiële middelen die
voor de periode 2014-2020 voor het Copernicus-programma beschikbaar worden
gesteld, bedragen maximaal 3 786 miljoen EUR in prijzen van
2011. 2. De kredieten worden jaarlijks
door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen die in het meerjarig financieel
kader zijn vastgesteld. Vastleggingen voor activiteiten waarvan de tenuitvoerlegging
zich over meer dan een begrotingsjaar uitstrekt, mogen in jaartranches worden
verdeeld. 3. De financiële middelen voor
het Copernicus-programma kunnen eveneens de kosten dekken voor voorbereidende,
monitoring-, toezicht-, audit- en evaluatiewerkzaamheden die rechtstreeks
noodzakelijk zijn voor het beheer van het Copernicus-programma en voor de
verwezenlijking van de doelstellingen ervan, met name voor studies,
bijeenkomsten, voorlichtings- en communicatiemaatregelen, alsmede de kosten van
IT-netwerken voor informatieverwerking en gegevensuitwisseling. De middelen die
in het kader van deze verordening voor communicatiemaatregelen worden
toegewezen, kunnen ook naar verhouding bijdragen tot het bekostigen van de
institutionele communicatie over de beleidsprioriteiten van de Unie. 4. Voor aan andere organen
toevertrouwde taken geldt de procedure van de artikelen 164 en 165 van
Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. Artikel 8
Werkprogramma van de Commissie De Commissie stelt voor ieder jaar van de
uitvoering van het Copernicus-programma een werkprogramma op overeenkomstig
artikel 84 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. Deze
uitvoeringshandeling wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 21,
lid 3, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure. Artikel 9
Samenwerking met lidstaten 1. De Commissie werkt samen met
de lidstaten om de uitwisseling van gegevens en informatie tussen de Commissie
en de lidstaten en tussen de lidstaten onderling te verbeteren en de
hoeveelheid gegevens en informatie die aan het Copernicus-programma ter
beschikking wordt gesteld te vergroten. 2. De Commissie kan maatregelen
vaststellen ter bevordering van de convergentie tussen de lidstaten bij het
gebruik van de Copernicus‑gegevens en ‑informatie en hun toegang
tot de technologie en ontwikkeling op het gebied van aardobservatie. Dergelijke
maatregelen mogen de vrije mededinging niet verstoren. Deze
uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 21,
lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. Artikel 10
Internationale samenwerking 1. De Unie, vertegenwoordigd
door de Commissie, kan overeenkomsten sluiten met de volgende derde landen: a) de landen van de Europese
Vrijhandelsassociatie (EVA) die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, in
overeenstemming met de in die overeenkomst vastgestelde voorwaarden; b) de kandidaat-lidstaten en potentiële
kandidaat-lidstaten, in overeenstemming met de respectieve kaderovereenkomsten
of een protocol bij een associatieovereenkomst tot vaststelling van de algemene
beginselen en voorwaarden voor de deelneming van die landen aan programma's van
de Unie; c) Zwitserland, andere niet onder a)
en b) bedoelde derde landen en internationale organisaties, in
overeenstemming met de door de Unie met die derde landen of internationale organisaties
uit hoofde van artikel 218 VWEU gesloten overeenkomsten, waarin de
voorwaarden en gedetailleerde voorschriften voor hun deelname zijn neergelegd. 2. Derde landen of
internationale organisaties kunnen financiële steun of bijdragen in natura aan het
programma verlenen. De financiële steun wordt behandeld als externe
bestemmingsontvangsten, in overeenstemming met artikel 21, lid 2, van
Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. Financiële steun en bijdragen in
natura zijn toelaatbaar onder de voorwaarden van de met het betrokken derde
land of de betrokken internationale organisatie gesloten overeenkomst. Artikel 11
Taken van de Commissie 1. De Commissie heeft de
algemene verantwoordelijkheid voor het programma. Zij legt de prioriteiten en
doelstellingen van het programma vast en ziet toe op de uitvoering ervan, met
name wat betreft de kosten, het tijdschema en de prestaties. 2. De Commissie beheert, in
opdracht van de Unie en binnen het kader van haar bevoegdheden, de betrekkingen
met derde landen en internationale organisaties, waarbij zij zorg draagt voor
de coördinatie van het Copernicus-programma met activiteiten op nationaal,
internationaal en Unieniveau. 3. De Commissie coördineert de
bijdragen van de lidstaten die zijn gericht op de operationele dienstverlening
en de beschikbaarheid op lange termijn van de gegevens van
observatie-infrastructuren die nodig zijn om de diensten te exploiteren. 4. De Commissie draagt zorg voor
de complementariteit en de samenhang van het Copernicus-programma met ander
relevante beleidsterreinen, instrumenten, programma's en maatregelen van de
Unie. 5. De Commissie zorgt voor een
transparante en regelmatige participatie en raadpleging van de gebruikers,
waardoor zij kan vaststellen welke eisen de gebruikers op het niveau van de
Unie en op nationaal niveau hebben. 6. De Commissie stelt
overeenkomstig artikel 22 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot
de vastlegging van de gegevensvereisten die nodig zijn voor de operationele
diensten, waarbij zij voorzieningen treft voor de verdere ontwikkeling daarvan.
7. De Commissie stelt de
financiële middelen voor de financiering van het Copernicus-programma
beschikbaar. Artikel 12
Exploitanten 1. Wanneer, gezien de bijzondere
aard van de maatregel en de specifieke deskundigheid van het orgaan van de
Unie, daartoe gegronde redenen bestaan, kan de Commissie de in artikel 4
beschreven uitvoeringstaken geheel of ten dele toevertrouwen aan bevoegde
organen van de Unie. Van deze organen maken deel uit: a) het Europees Milieuagentschap (EEA); b) het Europees Agentschap voor het beheer
van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de
Europese Unie (Frontex); c) het Europees Agentschap voor maritieme
veiligheid (EMSA); d) het Satellietcentrum van de Europese Unie
(EUSC). 2. Bij het besluit om die taken
aan een bepaald orgaan van de Unie toe te vertrouwen wordt naar behoren
rekening gehouden met de kosteneffectiviteit daarvan en met de gevolgen voor de
beheersstructuur en de financiële en personele middelen van het orgaan. 3. Taken tot uitvoering van de
begroting die op grond van dit artikel bij wijze van uitzondering aan bevoegde
organen van de Unie worden toevertrouwd, moeten voor informatiedoeleinden
worden opgenomen in het werkprogramma van het betrokken orgaan van de Unie. 4. De Commissie kan de in
artikel 5, onder b), beschreven ontwikkelingstaken van de
ruimtecomponent geheel of ten dele toevertrouwen aan het Europees
Ruimteagentschap (ESA). 5. De Commissie kan de in
artikel 5, onder a), beschreven operationele taken van de
ruimtecomponent geheel of ten dele toevertrouwen aan het ESA en de Europese
Organisatie voor de exploitatie van meteorologische satellieten (Eumetsat). 6. De Commissie kan de in
artikel 6 beschreven activiteiten van de in-situcomponent geheel of ten
dele toevertrouwen aan de exploitanten van de in artikel 4 beschreven
diensten. Artikel 13
Keuze van exploitanten 1. Met uitzondering van de in
artikel 12 bedoelde exploitanten bepaalt de Commissie aan welke
exploitanten zij de taken delegeert die moeten worden uitgevoerd volgens de
procedure als beschreven in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel. 2. De Commissie publiceert een
oproep tot potentiële exploitanten tot het indienen van blijken van
belangstelling. Daarbij worden de uitsluitings- en selectiecriteria
overeenkomstig de hieronder vermelde procedure vermeld. 3. De Commissie gaat op
transparante en objectieve wijze en zonder dat een belangenconflict kan
ontstaan, een dialoog aan met de entiteiten die aan de selectiecriteria
voldoen. Na afloop van de dialoog sluit de Commissie delegatieovereenkomsten
met de entiteit of de entiteiten die over aantoonbare ervaring en de
operationele capaciteit en financiële draagkracht beschikt of beschikken. 4. De Commissie kan voordat zij
een delegatieovereenkomst sluit rechtstreekse onderhandelingen aanknopen met de
in artikel 12 vermelde entiteiten, of in naar behoren gemotiveerde en
gedocumenteerde uitzonderlijke gevallen, in het bijzonder wanneer: a) een oproep tot potentiële exploitanten
tot het indienen van blijken van belangstelling geen geschikte inschrijvingen
heeft opgeleverd; b) de uit te voeren taken bijzondere
kenmerken hebben waarvoor een beroep moet worden gedaan op een bepaalde
exploitant vanwege zijn technische deskundigheid, verregaande specialisatie of
administratiecapaciteiten; c) wegens dwingende spoed als gevolg van
onvoorzienbare gebeurtenissen die niet aan de Unie toe te schrijven zijn, de
naleving van de in de leden 2 en 3 bedoelde procedure de uitvoering van de
te verrichten taken nodeloos in gevaar zou brengen. Artikel 14
Toezicht op exploitanten 1. Niet in de
delegatieovereenkomst vermelde extra taken worden door de exploitanten alleen
met toestemming van de Commissie verricht. De exploitant kan voor de extra of
aanvullende taken geen aanspraak maken op enige andere vergoeding of
compensatie dan terugbetaling van de kosten. 2. De Commissie ziet erop toe
dat de exploitanten toestemmen in volledige openheid over hun rekeningen en
alle relevante documenten en informatie. Zij kan alle mogelijke inspecties, ook
die ter plaatse, verrichten die noodzakelijk zijn om na te gaan of deze
verordening en de desbetreffende delegatieovereenkomsten worden nageleefd. 3. Telkens wanneer dringende
omstandigheden of onvoorzienbare gebeurtenissen zulks rechtvaardigen, of op
gemotiveerd verzoek van de exploitant, kan de Commissie handelen in plaats van
de exploitant en de delegatieovereenkomst opschorten voor de tijd en de
handelingen die nodig zijn om de vereiste handelingen te verrichten. 4. Klachten inzake de gunning
van opdrachten en de toekenning van subsidies door exploitanten bij de
uitvoering van de delegatieovereenkomst of het werkprogramma kunnen worden
ingediend bij de Commissie. Deze klachten mogen evenwel uitsluitend betrekking
hebben op opzettelijk gepleegde laakbare handelingen, grove nalatigheid of
fraude, en mogen pas worden ingediend nadat alle mogelijkheden op verhaal bij
de exploitant zijn uitgeput. Artikel 15
Beleid inzake Copernicus-gegevens en -informatie 1. De toegang tot Copernicus-gegevens
en ‑informatie is volledig, open en kosteloos, met de volgende specifieke
beperkingen: a) aan gegevens en informatie van derden
verbonden vergunningsvoorwaarden; b) formaten, kenmerken en
verspreidingsmiddelen; c) veiligheidsbelangen en externe
betrekkingen van de Unie of haar lidstaten; d) risico van verstoring, om veiligheids- of
technische redenen, van het systeem dat Copernicus‑gegevens en -informatie
produceert; Artikel 16
Toegangs‑ en gebruiksbeperkingen en ‑voorwaarden 1. De Commissie kan
overeenkomstig artikel 22 gedelegeerde handelingen vaststellen met
betrekking tot: a) de voorwaarden en procedures voor de
toegang tot en de registratie en het gebruik van Copernicus‑gegevens en ‑informatie,
met inbegrip van de formaten, kenmerken en verspreidingsmiddelen; b) de voorwaarden en procedures voor de
doorgifte en het gebruik van satellietgegevens die worden doorgegeven aan
ontvangstations die geen deel uitmaken van het Copernicus‑programma; c) de voorwaarden en procedures voor de
archivering van Copernicus‑gegevens en ‑informatie; d) de specifieke technische criteria die
nodig zijn om te voorkomen dat het gegevens- en informatiesysteem van
Copernicus wordt verstoord, met inbegrip van prioritaire toegang; e) de criteria voor de beperking van de
verspreiding van Copernicus‑gegevens en ‑informatie als gevolg van
met elkaar botsende rechten of veiligheidsbelangen; f) de criteria voor de uitvoering van de
veiligheidsbeoordeling. 2. De Commissie verleent in
overeenstemming met deze verordening en de in lid 1 bedoelde gedelegeerde
handelingen de nodige vergunningen voor gegevens en informatie van Copernicus
en van derden alsmede voor het downloaden van satellietgegevens naar
ontvangstations die geen deel uitmaken van het Copernicus-programma. Artikel 17
Bescherming van veiligheidsbelangen 1. De Commissie voert vooraf een
veiligheidsbeoordeling uit van de Copernicus‑gegevens en ‑informatie
om vast te stellen welke gegevens en informatie van essentieel belang zijn voor
de bescherming van de belangen van de Unie of de nationale veiligheid. 2. De lidstaten en derde landen
die in het kader van artikel 10 deelnemen aan het Copernicus-programma,
kunnen de Commissie om een nieuwe veiligheidsbeoordeling verzoeken wanneer
ontwikkelingen inzake veiligheid daartoe aanleiding geven. 3. Wanneer een
veiligheidsbeoordeling vooraf niet mogelijk is binnen de voor de verzameling en
productie van Copernicus‑gegevens en -informatie gestelde termijn, kan de
Commissie een veiligheidsbeoordeling ter plaatse uitvoeren. 4. De Commissie geeft in
individuele gevallen instructies over de beperking van de verspreiding van
Copernicus‑gegevens en ‑informatie op basis van de krachtens
artikel 16, lid 1, onder f), vastgestelde criteria. In dringende
gevallen worden de instructies van de Commissie op zodanig korte termijn
vastgesteld als nodig is voor de doeltreffendheid ervan. De Commissie neemt de
maatregel die het minst verstorende effect heeft met het oog op de
doelstellingen van het Copernicus‑programma en het beleid inzake Copernicus-gegevens
en -informatie. De instructies van de Commissie dienen evenredig te zijn, ook
wat betreft de duur en de territoriale werkingssfeer van de maatregel, en
dienen de bescherming van de betrokken veiligheidsbelangen af te wegen tegen de
beschikbaarheid van gegevens en informatie uit andere bronnen. Artikel 18
Bescherming van financiële belangen van Unie 1. De Commissie neemt passende
maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van dit
programma gefinancierde maatregelen, de financiële belangen van de Unie met de
toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere
onwettige activiteiten worden beschermd door middel van doeltreffende controles
en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van
de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel
van doeltreffende, evenredige en afschrikkende bestuurlijke en financiële
sancties. 2. De Commissie of haar
vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits, op basis
van documenten of ter plaatse, uit te voeren bij alle begunstigden,
contractanten en subcontractanten die uit hoofde van het programma middelen van
de Unie hebben ontvangen. 3. Het Europees Bureau voor
fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van
Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad
van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor
fraudebestrijding (OLAF) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de
Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties
ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de
financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere
onregelmatigheden onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse,
uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere
onwettige activiteiten in verband met een uit hoofde van het programma
gefinancierde subsidieovereenkomst of gefinancierd subsidiebesluit dan wel
gefinancierd contract, waardoor de financiële belangen van de Unie worden
geschaad. 4. Onverminderd de leden 1,
2 en 3 moeten in uit de uitvoering van dit programma voortvloeiende
samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties,
contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten bepalingen worden
opgenomen die de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid
verlenen dergelijke audits en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun
respectieve bevoegdheden. Artikel 19
Eigendom 1. De Unie of een daartoe
speciaal aangewezen orgaan of fonds heeft alle materiële en immateriële activa
die worden gecreëerd of ontwikkeld in het kader van het Copernicus-programma in
eigendom, onder voorbehoud van met derden, telkens als dat dienstig is,
gesloten overeenkomsten met betrekking tot bestaande eigendomsrechten. 2. De voorwaarden met betrekking
tot de overdracht van eigendom aan de Unie worden vastgesteld bij de in
lid 1 bedoelde overeenkomsten. 3. De Commissie stelt
overeenkomstig artikel 22 gedelegeerde handelingen vast om de voorwaarden
voor elke latere overdracht van eigendom door de Unie vast te leggen Bij de
gedelegeerde handeling wordt het orgaan of fonds waaraan de eigendom wordt
overgedragen, aangewezen op basis van transparante en objectieve gronden, die
geen aanleiding geven tot een belangenconflict. Artikel 20
Verlening van bijstand aan Commissie 1. De Commissie kan worden
bijgestaan door vertegenwoordigers van de eindgebruikers, door onafhankelijke
deskundigen, met name op het gebied van veiligheidsvraagstukken, en door
vertegenwoordigers van de bevoegde nationale agentschappen, in het bijzonder
nationale ruimteagentschappen, die haar de noodzakelijke technische en
wetenschappelijke expertise en gebruikersfeedback verschaffen. Artikel 21
Comitéprocedure 1. De Commissie wordt bijgestaan
door een comité ("het Copernicus-comité"). Dat comité is een comité
in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. 2. Wanneer naar dit lid wordt
verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van
toepassing. 3. Wanneer naar dit lid wordt
verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van
toepassing. Artikel 22
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie 1. De bevoegdheid om
gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend
onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. 2. De in artikel 16,
lid 1, en artikel 19, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie
wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van
1 januari 2014. 3. Het Europees Parlement of de
Raad kan de bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot
intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid.
Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad
van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de
geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een
gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig
kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 5. Een overeenkomstig
artikel 16, lid 1, en artikel 19, lid 3, vastgestelde
gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement
noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving
van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt,
of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die
termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen
maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad
met twee maanden verlengd. Artikel 23
Evaluatie 1. De Commissie stelt uiterlijk
op 30 juni 2018 een evaluatieverslag op over de verwezenlijking van de
doelstellingen in het kader van alle door het Copernicus-programma
gefinancierde taken, wat de resultaten, de gevolgen en de Europese toegevoegde
waarde ervan betreft, en over de doeltreffendheid van het gebruik van de
middelen. Bij de evaluatie wordt in het bijzonder ingegaan op de vraag of alle
doelstellingen nog steeds relevant zijn, alsook op de bijdrage van de
maatregelen tot de verwezenlijking van de in de artikelen 2 en 3
beschreven doelstellingen. 2. De Commissie voert de in
lid 1 bedoelde evaluatie uit in nauwe samenwerking met de exploitanten en
de gebruikersgemeenschappen van het Copernicus-programma, en onderzoekt de
doelmatigheid en doeltreffendheid van het Copernicus-programma en de bijdrage
ervan tot de verwezenlijking van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde
doelstellingen. De Commissie deelt het resultaat van deze evaluaties mee aan
het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en
het Comité van de Regio's. 3. De Commissie kan, indien
nodig bijgestaan door onafhankelijke entiteiten, een evaluatie verrichten van
de wijze waarop de projecten zijn uitgevoerd, alsook van het effect van de
uitvoering daarvan, om te beoordelen of de beoogde doelstellingen, waaronder
die op het gebied van milieubescherming, bereikt zijn. 4. De Commissie kan een lidstaat
verzoeken een specifieke evaluatie van de uit hoofde van deze verordening
gefinancierde maatregelen en bijbehorende projecten in te dienen of in
voorkomend geval de voor de evaluatie van deze projecten vereiste informatie en
bijstand te verstrekken. Artikel 24
Intrekking Verordening (EU)
nr. 911/2010 wordt ingetrokken. Verwijzingen naar de
ingetrokken verordening worden beschouwd als verwijzingen naar deze
verordening. Artikel 25
Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de
twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de
Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van
1 januari 2014. Deze verordening is verbindend in al
haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter FINANCIEEL MEMORANDUM 1. KADER VAN HET VOORSTEL 1.1. Benaming van het voorstel 1.2. Betrokken
beleidsterrein in de ABM/ABB-structuur 1.3. Aard
van het voorstel 1.4. Doelstellingen
1.5. Motivering
van het voorstel 1.6. Duur
en financiële gevolgen 1.7. Beheersvormen
2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels
inzake het toezicht en de verslagen 2.2. Beheers-
en controlesysteem 2.3. Maatregelen
ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en)
van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor
uitgaven 3.2. Geraamde
gevolgen voor de uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de
uitgaven 3.2.2. Geraamde
gevolgen voor de beleidskredieten 3.2.3. Geraamde
gevolgen voor de administratieve kredieten 3.2.4. Verenigbaarheid
met het huidig meerjarig financieel kader 3.2.5. Bijdragen
van derden aan de financiering 3.3. Geraamde gevolgen voor de
ontvangsten FINANCIEEL
MEMORANDUM VOOR VOORSTELLEN 1. KADER VAN HET VOORSTEL 1.1. Benaming van het voorstel Voorstel
voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van
het Europees programma voor aardobservatie (Copernicus) 1.2. Betrokken beleidsterrein in
de ABM/ABB-structuur[14] Titel
02: Ondernemingen Hoofdstuk
02 06: Copernicus 1.3. Aard van het voorstel ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een
proefproject/voorbereidende actie[15]
þ Het
voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe
actie 1.4. Doelstellingen Copernicus is de nieuwe naam van het Europees
programma voor monitoring van de aarde GMES (Global Monitoring for Environment
and Security – Wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid). Het programma
bestrijkt alle activiteiten die nodig zijn om een ononderbroken levering van
nauwkeurige en betrouwbare gegevens en informatie over milieu‑ en
veiligheidskwesties te garanderen ten behoeve van gebruikers die op EU-niveau
en in de lidstaten verantwoordelijk zijn voor beleidsvorming, uitvoering en
monitoring. Copernicus beoogt Europa te allen tijde onafhankelijke en
betrouwbare toegang tot aardobservatiegegevens en -informatie te verschaffen. Copernicus is een programma dat moet worden
uitgevoerd in het kader van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en
inclusieve groei. Het levert een bijdrage aan groei en economische stabiliteit,
doordat het commerciële toepassingen met toegevoegde waarde stimuleert, en is
daardoor een onderdeel van het vlaggenschipinitiatief Industriebeleid in het
kader van de Europa 2020-strategie[16].
Copernicus draagt bij tot de volgende algemene
doelstellingen: (a)
bescherming van het milieu en ondersteuning van de
op civiele bescherming en veiligheid gerichte inspanningen; (b)
ondersteuning van de groeistrategie Europa 2020
door bij te dragen tot de doelstellingen van slimme, duurzame en inclusieve
groei; het moet in het bijzonder bijdragen tot economische stabiliteit en groei
door commerciële toepassingen te stimuleren. Onder Copernicus-gebruikersgemeenschappen
wordt verstaan de gemeenschappen van Europese, nationale, regionale of lokale
organen die belast zijn met de vaststelling, de uitvoering, de toepassing of de
monitoring van een overheidsdienst of ‑beleid op de gebieden als bedoeld
in artikel 4, punt 1, van de verordening. Het betreft hier voornamelijk: –
overheidsinstanties op Europees, nationaal,
regionaal en lokaal niveau (als gebruikers en contribuanten), ook in derde
landen (zoals deelnemende landen en landen die profiteren van bv. het
Afrika-GMES-initiatief); –
de downstreamindustrie, met name kmo's; en –
de eindgebruikers (regionale en lokale instanties,
openbare instellingen als universiteiten en onderzoekcentra, maar ook
particulieren die gebruikmaken van via Copernicus gefaciliteerde openbare
diensten), klanten van de downstreamsector. 1.4.1. De met het voorstel beoogde
strategische meerjarendoelstellingen van de Commissie Copernicus beoogt op de volgende wijzen bij te
dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020: –
"een groenere economie waarin efficiënter
met hulpbronnen wordt omgesprongen", d.w.z. met
name de instandhouding en het beheer van natuurlijke hulpbronnen, ecosystemen
en biodiversiteit; het behalen van efficiëntiewinst dankzij betere uitvoering
van het EU-beleid op terreinen als vervoer (bijvoorbeeld door monitoring van
het ijs, waardoor scheepvaartroutes kunnen worden verbeterd), landbouw
(bijvoorbeeld door ondersteuning van slimme landbouw, zodat minder input
nodig is) en energie (door het meten van de zonnestraling die nodig is voor de
productie van fotovoltaïsche energie); –
"een beter concurrerende economie", als vlaggenschipinitiatief voor industrie- en ruimtevaartbeleid
beoogt Copernicus het concurrentievermogen van de Europese industrie en haar
technologische voorsprong op ruimtevaart‑ en andere gebieden te
versterken; het programma wil met name ondernemingspotentieel voor kleine en
middelgrote ondernemingen aanboren door innovatie in de downstreamsector te
stimuleren en nieuwe diensten op basis van Copernicus‑informatie te
ontwikkelen; –
"een op kennis gebaseerde economie ", Copernicus wil bijdragen tot een beter begrip van wereldwijde
uitdagingen en ondersteunt de ontwikkeling van onderzoek en wetenschap door
essentiële gegevens te leveren; –
"een op innovatie gebaseerde economie", Copernicus maakt de opkomst van sterk op innovatie gerichte
downstreamdiensten mogelijk. Het programma beoogt partnerschappen tussen de
onderzoeks‑ en bedrijfswereld in het leven te roepen en kan ijkpunten
vaststellen voor de overdracht van de resultaten van onderzoek en ontwikkeling
aan het bedrijfsleven; –
"een economie met veel
werkgelegenheid", Copernicus creëert extra
potentieel voor nieuwe werkgelegenheid doordat er meer vraag naar hoogopgeleide
werknemers ontstaat; –
"economische, sociale en territoriale
samenhang", d.w.z. de noodzaak van een nieuwe
grondinfrastructuur, met name in de EU-12; door nieuw ondernemingspotentieel
voor kleine en middelgrote ondernemingen in alle lidstaten van de EU aan te
boren, geeft Copernicus een impuls aan die landen die achterop lopen met land‑
of noodhulpdiensten en draagt het programma dus bij tot de verwezenlijking van
de doelstelling van meer samenhang tussen de lidstaten. Copernicus‑diensten
zijn per definitie pan‑Europese diensten en voldoen aan Europese
behoeften. 1.4.2. Specifieke doelstellingen en
betrokken ABM/ABB-activiteiten Het Copernicus-programma omvat de volgende
specifieke doelstellingen: Specifieke doelstelling nr. 1:
Copernicus-diensten Bij de Copernicus-landmonitoringdienst zal de
klemtoon liggen op een periodieke karteringsdienst voor landbedekking op
Europees, regionaal en nationaal niveau, en op dynamische
landmonitoringactiviteiten. De marienemilieumonitoringdienst van Copernicus
zal informatie verstrekken over de toestand van fysieke ecosystemen van oceaan
en zee voor de wereldwijde oceaangebieden en de Europese regionale gebieden. De
marienedienstverlening van Copernicus vindt toepassing op gebieden zoals
veiligheid op zee, het mariene milieu en de kustgebieden, mariene hulpbronnen,
alsook meteorologische voorspellingen op langere termijn en monitoring van de
klimaatontwikkelingen. De atmosferische milieudienst van Copernicus zal
een monitoring van de kwaliteit van de lucht op Europese schaal en van de
chemische samenstelling van de atmosfeer op wereldwijde schaal verzekeren. Hij
zal met name informatie verstrekken voor de systemen voor monitoring van de
luchtkwaliteit op lokale en nationale schaal en moet een bijdrage leveren aan
de monitoring van de atmosferische chemie van klimaatvariabelen. De Copernicus-dienst voor monitoring van de
klimaatverandering zal aanpassing aan de klimaatverandering en mitigatie van de
effecten daarvan mogelijk maken. Hij moet in het bijzonder bijdragen aan de
beschikbaarstelling van ECV's (essentiële klimaatvariabelen), klimaatanalyses
en ‑projecties op een schaal die relevant is voor aanpassings‑ en
mitigatiemaatregelen en de desbetreffende dienstverlening. De Copernicus-dienst voor reacties op
noodsituaties zal een combinatie bieden van kaarten en/of verschillende niveaus
van voorbewerkte gegevens ter ondersteuning van de betrokkenen bij reacties op
noodsituaties op internationaal, Europees, nationaal of regionaal niveau bij
rampen zoals stormen, branden, overstromingen, aardbevingen,
vulkaanuitbarstingen, opzettelijke of door de mens veroorzaakte rampen of
andere humanitaire rampen. De dienst kan alle stadia van crisismanagement
bestrijken: activiteiten met het oog op preventie, paraatheid, bestrijding of
herstel. De Copernicus-veiligheidsdienst zal informatie
verstrekken voor het oplossen van de problemen waarmee Europa op
veiligheidsgebied wordt geconfronteerd, met name bij grensbewaking,
surveillance op zee en ondersteuning van het externe optreden van de EU. De in-situcomponent van Copernicus zal zorgen
voor observaties door middel van lucht-, zee- en grondinstallaties voor de
dienstensectoren. De toegang tot referentiegegevens is noodzakelijk voor de
exploitatie van de diensten. Hoewel dit in de eerste plaats onder de
verantwoordelijkheid van de lidstaten valt, kan het programma toch bijdragen
tot de grensoverschrijdende harmonisatie van in-situgegevens binnen de EU en de
aanvullende verzameling van in-situgegevens buiten de EU. De activiteiten
zullen worden toevertrouwd aan met de diensten belaste entiteiten. Er zijn eveneens horizontale activiteiten
opgenomen, die dienen ter ondersteuning van het algemene beheer van de middelen
die worden toegewezen uit hoofde van deze verordening en voor het toezicht op
de uitvoering van alle programma-activiteiten, met name wat betreft de kosten,
het tijdschema en de prestaties, de invoering van passende instrumenten en
structurele maatregelen die nodig zijn om de aan het programma verbonden
risico's in kaart te brengen, te beheersen, te ondervangen en te monitoren; de
betrekkingen met derde landen en internationale organisaties; de rapportage aan
de lidstaten; de coördinatie met activiteiten op nationaal, EU- en
internationaal niveau, met name GEOSS; de coördinatie van vrijwillige bijdragen
van de lidstaten; het waarborgen van de complementariteit en de samenhang van
het programma met andere relevante beleidsmaatregelen, instrumenten en acties
van de Unie; de vaststelling van de gebruikersbehoeften en de monitoring van de
wijze waarop daarmee rekening wordt gehouden. Specifieke doelstelling nr. 2: Ruimteobservatie De Copernicus-ruimtecomponent zal zorgen voor
permanente satellietobservaties ten behoeve van de Copernicus-diensten. Hij omvat de operaties van de specifieke
ruimte-infrastructuur (d.w.z. de Sentinel-satellieten); de toegang tot missies
van derden; de distributie van gegevens; technische bijstand aan de Commissie
voor het bundelen van vereisten voor dienstgegevens, het identificeren van
lacunes op het gebied van observatie en het bijdragen aan de specificatie van
nieuwe ruimtevaartmissies. De ontwikkelingsactiviteiten omvatten het
ontwerp en de aankoop van nieuwe elementen van de ruimte-infrastructuur; de
verlening van technische ondersteuning aan de Commissie voor de omzetting van
de dienstvereisten in specificaties van nieuwe ruimtevaartmissies met de steun
van exploitanten van de ruimte-infrastructuur; de coördinatie van de
ontwikkeling van ruimtevaartactiviteiten, met inbegrip van ontwikkelingen
gericht op het moderniseren en aanvullen van de Copernicus-ruimtecomponent. 1.4.3. Verwachte resultaten en
gevolgen Er is gepland diensten te ontwikkelen waarmee
de duurzaamheid op lange termijn van het systeem wordt gewaarborgd en aan
nieuwe, tot nog toe niet tot uitdrukking gebrachte gebruikersbehoeften wordt
tegemoetgekomen. Dit heeft als voordeel dat Copernicus in staat blijft op
duurzame en consistente wijze op de gebruikersbehoeften te reageren, waardoor
de acceptatie onder de gebruikers wordt vergroot en de ontwikkeling van
downstreammarkten wordt gestimuleerd. Economische gevolgen: de ontwikkeling van nieuwe producten en nieuwe diensten zal een
stimulans betekenen voor de product- en procesinnovatie en derhalve gevolgen op
lange termijn voor de Europese industrie hebben. Van volledige continuïteit van
de Copernicus-diensten zou een aanzienlijk grotere impuls voor het
concurrentievermogen van de industrie en voor de opkomst van commercieel
levensvatbare ondernemingen uitgaan. Milieugevolgen:
De langetermijnbeschikbaarheid van de Copernicus-diensten helpt Europa bij
de verwezenlijking van zijn doelstelling om een belangrijke speler op het
gebied van de strijd tegen de klimaatverandering te zijn. Bovendien wordt
daarmee een echte samenwerking binnen GEOSS veiliggesteld. Maatschappelijke gevolgen: er zou nieuwe werkgelegenheid worden gecreëerd, niet alleen in de
satellietindustrie en O&O, maar ook in ondernemingen die zich bezighouden
met de ontwikkeling van nieuwe technieken voor aardobservatie en aanverwante
bedrijfstakken en diensten. Belangrijker nog is dat het duurzame engagement de
ontwikkeling van downstreamdiensten zal bevorderen, waar de gevolgen voor de
werkgelegenheid aanzienlijk zouden zijn. 1.4.4. Resultaat- en
effectindicatoren De verwezenlijking van de doelstellingen zal
worden gemeten aan de hand van de volgende indicatoren: a) gegevens en informatie met toegevoegde
waarde die worden verstrekt in overeenstemming met de eisen ten aanzien van de
dienstverlening; b) het gebruik dat wordt gemaakt van de
gegevens en informatie, dat op zijn beurt wordt gemeten aan de toename van het
aantal gebruikers, de hoeveelheid geraadpleegde gegevens en informatie met
toegevoegde waarde, en de toename van de verspreiding in de lidstaten; c) marktpenetratie en concurrentievermogen
van de Europese downstreamexploitanten. Er zullen specifieke instrumenten worden
ingevoerd om deze parameters regelmatig te meten, in het bijzonder door
specifieke vereisten op te nemen in de met de exploitanten te sluiten
delegatieovereenkomsten en/of contracten. Er zullen bij verschillende mijlpalen
van het programma ad-hocstudies in opdracht worden gegeven om de mate van
tevredenheid van de (potentiële) gebruikers, de marktpenetratie en het effect
van Copernicus op het concurrentievermogen van de verwerkende sector te meten. Voorts zal naar verwachting een groot deel van
de uitvoering van het programma aan derden worden gedelegeerd. De
delegatieovereenkomsten zullen de doelstellingen en indicatoren vermelden
waarmee de prestaties van de exploitanten kunnen worden gemonitord. Die
indicatoren zullen tevens dienen voor de algemene monitoring van het programma.
Daarbij gaat het onder meer om: –
de realisatie op operationeel niveau van de zes
diensten (alle zes diensten moeten tegen 2107 operationeel zijn); –
de verstrekking, binnen de grenzen van de begroting
en volgens het geplande tijdschema, van informatie over de diensten, zoals
vastgelegd in de delegatieovereenkomsten en/of contracten met de exploitanten; –
het aantal gebruikers van de diensten en de mate
van hun tevredenheid; –
de ontwikkeling van de downstreamsector die
gebruikmaakt van Copernicus‑ gegevens en –informatie; –
de lancering en exploitatie van de geplande
satellieten of instrumenten, waaronder de tijdige terbeschikkingstelling van
observatiegegevens in het juiste formaat aan de gebruikers, volgens het
tijdschema dat moet overeengekomen in het langetermijnscenariodocument voor de
ruimtecomponent; –
het ontwerpen en de ontwikkeling, binnen de grenzen
van de begroting en volgens het geplande tijdschema, van nieuwe satellieten en
het bijbehorende grondsegment, zoals vastgelegd in het langetermijnscenario en
in de met het ESA te sluiten delegatieovereenkomst. 1.5. Motivering van het
voorstel/initiatief 1.5.1. Behoefte(n) waarin op korte of
lange termijn moet worden voorzien Onvoldoende betrouwbare informatie voor
publieke gebruikers over de toestand van de aarde De afgelopen dertig jaar hebben de EU, het
Europees Ruimteagentschap (ESA) en hun respectieve lidstaten op het gebied van
aardobservatie grote O&O-inspanningen geleverd om infrastructuur en
preoperationele aardobservatiediensten te ontwikkelen. Veel van de bestaande
aardobservatiediensten in Europa zijn evenwel gebrekkig, omdat de
infrastructuur leemten vertoont en er onvoldoende zekerheid bestaat dat zij op
lange termijn beschikbaar zijn. De via de momenteel bestaande diensten
verstrekte gegevens zijn niet toereikend omdat zij niet alle door de
beleidmakers benodigde parameters bestrijken[17]
of niet continu en duurzaam worden verstrekt, met name omdat de levensduur van
de dienst te kort is of omdat de observatie-infrastructuur om budgettaire en/of
technische redenen beperkt is. Wanneer dit probleem niet wordt aangepakt, zal
dit ingrijpende gevolgen op zowel korte als lange termijn hebben. Zo zullen op
korte termijn geen kaarten beschikbaar zullen zijn voor de civiele bescherming
in geval van natuurrampen en zullen de beleidsmakers op langere termijn niet
kunnen beschikken over essentiële gegevens over de klimaatverandering. Downstreaminvesteringen in gevaar Op basis van de verordening inzake initiële
operationele diensten worden voor de periode 2011-2013 uit het
Copernicus-programma een reeks operationele activiteiten gefinancierd. Met het
bestaande programma, dat de initiële operationele diensten bestrijkt, is een
eerste stap gezet op weg naar een aardobservatiesysteem. Het is echter van
beperkte duur (namelijk 2011-2013). Dit risico van onderbreking geeft aanleiding
tot grote bezorgdheid bij eindgebruikers als overheidsdiensten, maar ook bij
dienstverleners downstream, die ervoor terugdeinzen om veel in onvolgroeide
risicomarkten te investeren en voor dergelijke investeringen ook zeer moeilijk
aan kapitaal zouden kunnen komen. Innovatiepotentieel in gevaar Een dergelijke onderbreking zou ook inhouden
dat O&O-investeringen niet in innovatie worden vertaald. Dientengevolge
zouden de mogelijkheden om innovatiecapaciteit in verband met Copernicus vrij
te maken, waarbij het hoofdzakelijk om dienstengerelateerde innovatie gaat,
onbenut blijven. Dit zou des te meer vallen te betreuren omdat het
innovatiebeleid van de EU meer op de dienstensector zou moeten worden
toegespitst, zoals verschillende studies laten zien[18]. Gevolgen voor de werkgelegenheid Tot slot zijn systemen met
satelliettoepassingen de belangrijkste bron van inkomsten voor de Europese
ruimtevaartindustrie (3,1 miljard EUR) en vormen zij de voornaamste
exportsector (1,13 miljard EUR)[19].
Een van de twee belangrijkste segmenten qua inkomsten is de aardobservatie (bv.
de Sentinel‑satellieten van Copernicus). Momenteel zijn
aardobservatiesystemen goed voor ongeveer 30 % van de totale inkomsten van
de Europese ruimtevaartindustrie. Naast dit rechtstreekse effect op de verkoop
door de bedrijfstak heeft Copernicus ook een aanzienlijk effect op het
concurrentievermogen en de winstgevendheid van de Europese
ruimtevaartindustrie. Uitvoer en handel hangen in sterke mate af van de
relatieve concurrentiepositie van de sector. Om deze redenen zou Copernicus
merkbare gevolgen voor de werkgelegenheid in de sector hebben, met naar
schatting 35 000 banen in de periode 2015-2030. 1.5.2. Toegevoegde waarde van de
deelname van de EU De rechtsgrondslag voor een Europees programma
voor aardobservatie (Copernicus) is artikel 189 VWEU, op grond waarvan de
EU haar eigen ruimtevaartprogramma kan ontwikkelen. Artikel 2 van
Verordening (EU) nr. 911/2010 inzake het Europees programma voor
monitoring van de aarde (GMES) en zijn initiële operationele diensten bevat
reeds een opsomming van de activiteiten die in het programma zijn opgenomen.
Bovendien is de uitvoering van Copernicus een strategische doelstelling van
Europa 2020. De verantwoordelijkheid voor de financiering
van de exploitatie en van de vervanging van de ruimte-infrastructuur die met
steun van de EU en met intergouvernementele middelen is ontwikkeld, kan vanwege
de kosten niet optimaal door de afzonderlijke lidstaten worden gedragen. De
Europese landen hebben hun middelen op het gebied van satellietobservatie voor
operationele meteorologie gebundeld voor de ontwikkeling en exploitatie van
weersatellieten in het kader van de Europese Organisatie voor de exploitatie
van meteorologische satellieten (Eumetsat). Ook hebben Europese landen in het
kader van het ESA of via hun nationale ruimteagentschappen
demonstratiesatellieten voor milieudoeleinden ontwikkeld. Zij hebben echter
geen overeenstemming kunnen bereiken over gezamenlijke financiering van
duurzame operationele milieumonitoringprogramma's, zoals op het gebied van de
meteorologie wel is gelukt. Gezien de toenemende politieke druk op de overheid
om op basis van feiten beslissingen op het gebied van milieu, veiligheid en
klimaatverandering te nemen alsmede de noodzaak om internationale
overeenkomsten te eerbiedigen, wordt het dringend noodzakelijk dergelijke
monitoring voort te zetten. Voor diensten met een pan-Europese of
wereldwijde dekking kunnen de lidstaten de doelstellingen van het voorgestelde
optreden niet voldoende verwezenlijken, daar de inbreng van de verschillende
lidstaten op Europees niveau moet worden samengevoegd. Voor de verlening van
andere diensten (bv. rampenkaarten of thematische landmonitoringkaarten met een
beperkter geografisch bereik) kan de EU beter zorgen om twee redenen. Ten
eerste zal een meer samenhangend en gecentraliseerd beheer van inputgegevens
die afkomstig zijn van satellietsensoren of in-situsensoren schaalvoordelen opleveren.
Ten tweede zou een ongecoördineerde verlening van aardobservatiediensten op het
niveau van lidstaten tot overlappingen leiden en de monitoring van de
tenuitvoerlegging van EU-milieuwetgeving op basis van transparante en
objectieve criteria moeilijk of zelfs onmogelijk maken. Als op lidstaatniveau
geproduceerde informatie niet vergelijkbaar is, zal de Commissie zich er niet
van kunnen vergewissen of de milieuwetgeving in alle lidstaten naar behoren ten
uitvoer is gelegd. Bovendien levert optreden op Europees niveau schaalvoordelen
op, waardoor overheidsgeld een groter rendement afwerpt. Optreden op EU-niveau
leidt daarmee tot een duidelijke toegevoegde waarde. 1.5.3. Nuttige ervaring die bij
soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan Dit voorstel bouwt voort op de ervaring die
gedurende de ontwikkeling van Copernicus als een onderzoekinitiatief gedurende
de laatste twaalf jaar en in de initiële operationele fase van 2011-2013 is
opgedaan. Uit deze ervaring is gebleken dat, hoewel nog steeds onderzoek moet
worden gefinancierd om Copernicus verder te ontwikkelen, de tijd nu gekomen is
om de verlening van aardobservatiediensten en de exploitatie van satellieten te
ondersteunen om ten volle de vruchten te kunnen plukken van de tot dusver gedane
investeringen en om aan de eerder gespecificeerde behoeften te voldoen. 1.5.4. Samenhang en eventuele
synergie met andere relevante instrumenten In de operationele fase zal Copernicus
beleidsmakers, overheidsdiensten, het bedrijfsleven en Europese burgers informatie
kunnen verstrekken. Dit betekent dat Copernicus als autonome informatiebron van
de EU erop is gericht alle relevante beleidsmaatregelen, instrumenten en acties
van de EU te ondersteunen waarvoor een goed begrip van de wijze waarop onze
planeet zich verandert van het allergrootste belang is. Voorbeelden van de bijdrage van Copernicus aan
andere beleidsterreinen van de EU zijn: ·
beleid inzake internationale samenwerking:
uitbreiding van de Copernicus-diensten tot Afrika vormt een concrete bijdrage aan
het ontwikkelingsbeleid van de EU. Zo kan door middel van aardobservatie met
behulp van satellieten de toestand van gewassen in het groeiseizoen worden
gemonitord en een systeem voor vroegtijdige waarschuwingen inzake
voedselzekerheid voor risicogebieden over de hele wereld worden ontwikkeld.
Daarnaast zouden sommige toepassingen van Copernicus beleidsmakers informatie
kunnen leveren over natuurlijke hulpbronnen in Afrika; ·
vervoerbeleid: dankzij de mariene dienst van
Copernicus kunnen scheepvaartroutes worden geoptimaliseerd, waardoor het
brandstofverbruik en de uitstoot van verontreinigende stoffen tot een minimum
kunnen worden beperkt; ·
milieubeleid: de Copernicus-diensten leveren
systematische of periodieke informatie op verschillende schalen die nodig zijn
voor de continue monitoring van de toestand van het mariene milieu, de
atmosfeer en de bodem. In deze context zouden via Copernicus gemaakte
milieuopnamen kunnen dienen als basis voor de monitoring van de streefdoelen
van de nieuwe Europese biodiversiteitstrategie of als instrument voor de
monitoring van het efficiënte gebruik van hulpbronnen zoals hout, water,
mineralen, grond, lucht (kwaliteit) en vele andere op Europees en mondiaal
niveau; ·
humanitaire hulp Copernicus-diensten spelen ook een
belangrijke rol bij reacties op noodsituaties binnen en buiten de EU, aangezien
zij actuele informatie leveren die van cruciaal belang is voor de
besluitvormers, operationele planners en teams in het veld; ·
energie: Copernicus kan voor Europa een betrouwbare
bron van informatie over zonne‑energie zijn en kan bijdragen tot de
monitoring van de verspreiding van kernwapens of de ontmanteling van nucleaire
installaties; ·
regionaal beleid: de Copernicus-landdienst levert
voor heel Europa geharmoniseerde producten inzake bodembedekking en
veranderingen in bodembedekking. Deze informatie is van essentieel belang voor
het beleid inzake grondgebruik en stadsplanning; ·
beleid inzake klimaatverandering: diverse
Copernicus-diensten zijn van belang voor klimaatgerelateerde kwesties zoals de
bewaking van bossen, informatie over koolstof in de grond, de monitoring van de
zeespiegel en de dikte van het ijs, en het onderzoek van broeikasgassen en
–stromen; ·
veiligheid: Copernicus kan bijdragen tot de
grensbewaking en de surveillance op zee. In dit kader werken het
directoraat-generaal Ondernemingen en Industrie en het directoraat-generaal
Binnenlandse Zaken sinds 2008 nauw samen; ·
landbouw: Copernicus zou kunnen bijdragen tot de
verbetering van de tijdige en nauwkeurige monitoring van grondgebruik in de
landbouw en de veranderingen daarin op Europees, nationaal en regionaal niveau
door gemeenschappelijke methoden en indicatoren te verstrekken die diverse
temporele, ruimtelijke en thematische schalen bestrijken. In het kader van het
gemeenschappelijk landbouwbeleid zou Copernicus kunnen worden gebruikt voor het
monitoren van het braakleggingsbeleid; ·
beleid inzake het mariene milieu: Copernicus maakt
het mogelijk de oceanen, de dynamiek ervan en de gevolgen ervan voor de
klimaatverandering beter te begrijpen. Toepassingen op dit gebied zijn onder
meer: veiligheid op zee, verontreiniging door olie, beheer van mariene
hulpbronnen, klimaatverandering, seizoensprognoses, kustactiviteiten, inspectie
van het ijs en waterkwaliteit. 1.6. Duur en financiële gevolgen þ Voorstel/initiatief met een beperkte
geldigheidsduur –
þ Voorstel/initiatief is van kracht vanaf 2014 tot en met 2020 –
þ Financiële gevolgen vanaf 2014 tot en met 2020. ¨ Voorstel/initiatief met een onbeperkte
geldigheidsduur –
Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en
met JJJJ, –
gevolgd door een volledige uitvoering. 1.7. Beheersvormen[20] þ Direct gecentraliseerd beheer door de Commissie þ Indirect gecentraliseerd beheer door uitvoeringstaken te delegeren aan: –
¨ uitvoerende agentschappen –
þ door de Unie opgerichte organen[21]
–
þ nationale publiekrechtelijke organen of organen met een
openbaredienstverleningstaak –
¨ personen aan wie de uitvoering van specifieke acties in het kader van
titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toevertrouwd en die
worden genoemd in het betrokken basisbesluit in de zin van artikel 49 van het
Financieel Reglement ¨ Gedeeld beheer met
lidstaten ¨ Gedecentraliseerd beheer met derde landen þ Internationale organisaties Verstrek, indien meer
dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder
"Opmerkingen". Opmerkingen: Copernicus bouwt voort op bestaande
capaciteiten in Europa waarbij onnodig dubbel werk wordt vermeden en naar
synergieën wordt gezocht tussen de bestaande nationale of internationale
capaciteiten. Bovendien wordt ervan uitgegaan dat de Commissie noch het
personeel in huis heeft dat nodig is om dit zeer complexe operationele stelsel
van systemen alleen te beheren, noch beschikt over de nodige vakkennis
daarvoor. Daarom, en in overeenstemming met de doelstellingen van de
vereenvoudiging en de verbetering van de prestaties van de uitgavenprogramma’s
van de EU, wordt voorgesteld grote delen van het programma indirect ten uitvoer
te leggen, in de zin van artikel 58 van het Financieel Reglement, waarbij
uitvoerende bevoegdheden worden gedelegeerd aan een aantal bevoegde organen op
hun expertisegebied. Bij delegatieovereenkomsten blijft de Commissie
verantwoordelijk voor het programma, maar wordt de verantwoordelijkheid voor de
uitvoering ervan aan een aantal exploitanten overgedragen. De Commissie zal
zich — ondersteund door het comité en de onafhankelijke deskundigen —
voornamelijk bezighouden met programmabesluiten op hoog niveau en met het
toezicht op de uitvoering ervan. Van exploitanten wordt verwacht dat zij
jaarlijks werkprogramma’s en activiteitenverslagen samen met auditcertificaten
overleggen. Tot 2013 werd de ontwikkeling van de
ruimtecomponent medegefinancierd door de EU en het ESA, en wel in het kader van
het thema "Ruimte" in het zevende kaderprogramma (KP7) en de
GMES-verordening initiële operationele diensten (aan EU-zijde), en het
GMES-ruimtecomponentprogramma van het het Europees Ruimteagentschap (ESA). De
Commissie heeft namens de EU een derde van het totale budget van het
GMES-ruimtecomponentprogramma voor haar rekening genomen d.w.z. ongeveer 780
miljoen EUR van een totaalbedrag van 2,4 miljard EUR. Daartoe is in 2008 een
delegatieovereenkomst gesloten tussen de EU, vertegenwoordigd door de
Commissie, en het ESA. Deze overeenkomst werd gesloten in de context van de
kaderovereenkomst van de Unie met het ESA. Aangezien het ESA een unieke
deskundigheid bezit en het enige agentschap is voor onderzoek en ontwikkeling
op het gebied van ruimtevaartprogramma’s op Europees niveau, wordt voorgesteld
om de ontwikkelingsactiviteiten (het ontwerp, de bouw en de aanschaf van
satellieten en de bijbehorende grondsegment) van Copernicus aan het agentschap
te blijven toevertrouwen. Er wordt van uitgegaan dat het ESA door kan gaan met de
medefinanciering van de ontwikkelingsactiviteiten, en met name de ontwikkeling
van een nieuwe generatie satellieten (dit in tegenstelling tot de aankoop van
opeenvolgende eenheden die wat ontwerp betreft een kopie zijn van de reeds
ontwikkelde eenheden). Er wordt tevens voorgesteld de exploitatie van
de ontwikkelde infrastructuur aan zowel het ESA als Eumetsat toe te vertrouwen.
Het ESA wordt verantwoordelijk voor het beheer van Sentinel 1 en 2 en van de
verwerking van de landcomponent van Sentinel 3. Het ESA is heel geschikt
hiervoor: het agentschap heeft het ontwerp en de coördinatie van het ontwerp en
de aankoop van het grondsegment verzorgd, en heeft veel ervaring met het
beheren van wetenschappelijke missies. Eumetsat zal worden belast met het beheer
van satellieten en instrumenten die vooral relevant zijn voor degenen die zich
bezighouden met de atmosfeer en het mariene milieu, dat wil zeggen op
werkterreinen die heel vergelijkbaar zijn met en vaak identiek zijn aan de
eigen vakbevoegdheden, waarbij noemenswaard is dat Sentinel 4 en 5 instrumenten
zijn die worden vervoerd op de satellieten van Eumetsat. Bovendien zal de
ontvangst, verwerking en distributie van gegevens hoofdzakelijk geschieden met
de multi-missiecapaciteiten van Eumetsat. Beide organisaties zijn op hun
respectieve gebied van deskundigheid verantwoordelijk voor de toegang tot en
levering van observatiegegevens van de desbetreffende missies. Een van de belangrijkste producten van de
landdienst is een volledige en tijdige beoordeling van landbedekking en de
veranderingen daarin. "Corine Land Cover (CLC)"-gegevensreeksen
verstrekken informatie over landbedekking en bodemgebruik op het Europese
continent sinds 1990. Deze maken het mogelijk veranderingen aan de
aardoppervlakte te volgen die het gevolg zijn van de interactie tussen
natuurlijke processen en de activiteiten van de mens. Corine ("COoRdinate
INformation on the Environment") wordt sinds 1994 door het Europees
Milieuagentschap (EEA) uitgevoerd. Het EEA is een agentschap van de Europese
Unie, dat verantwoordelijk is voor het verstrekken van goede, onafhankelijke
informatie over het milieu aan partijen die betrokken zijn bij de ontwikkeling,
besluitvorming, uitvoering en evaluatie van het milieubeleid, alsook aan het
grote publiek. Het EEA is ook verantwoordelijk voor het coördineren van het
Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (Eionet) waarin nationale
deskundigen bijdragen aan het verzamelen en valideren van informatie over het
milieu. In de aanloopperiode van GMES (2011-2013) werd de coördinatie van de
pan-Europese en lokale onderdelen van de landdienst toevertrouwd aan het EEA en
was er zowel sprake van gecentraliseerde uitvoering, door aanbesteding van
opdrachten via kader- en dienstencontracten aan dienstverleners, als van
gedecentraliseerde uitvoering, door middel van subsidieovereenkomsten met de
nationale agentschappen (de directe belanghebbenden in het EEA). Daarnaast zij
opgemerkt dat de landdienst in belangrijke mate steunt op metingen ter plekke
en geografische referentiegegevens. Het EEA verkeert in een gunstige positie om
zijn diensten aan de nationale milieu- en/of cartografische instituten uit te
besteden. Daarom, en gezien de duidelijke synergie die mogelijk is tussen
Copernicus en de kernverantwoordelijkheden van het EEA, en de unieke positie
van het EEA als coördinator van het Eionet ten overstaan van belanghebbenden in
Copernicus (de nationale milieuagentschappen), wordt voorgesteld de uitvoering
van deze twee componenten van de landdienst aan het EEA te blijven
toevertrouwen. Sinds 2008 wordt er gewerkt aan de oprichting
van een Europees grensbewakingssysteem (Eurosur) ter versterking van de
bewaking van de buitengrenzen van het Schengengebied, met name de zuidelijke
zeegrenzen en de oostelijke landgrenzen. Eurosur zal de lidstaten een
gemeenschappelijke technisch kader (infrastructuur) en een operationeel kader
(werkstroom) geven dat het bewustzijn van de situatie aan hun buitengrenzen en
het reactievermogen van de nationale autoriteiten die de grenzen van de EU
controleren moet helpen verbeteren. Een van de overeengekomen doelstellingen is
het opzetten van een gemeenschappelijke toepassing van bewakingsinstrumenten
(satellieten, onbemande luchtvaartuigen, aërostaten, enz.), waarbij Frontex een
faciliërende rol speelt. Frontex is het Europees Agentschap voor het beheer van
de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de
Europese Unie. Het bevordert, coördineert en ontwikkelt het beheer van de
Europese grenzen. Wat betreft het thema grenstoezicht van de veiligheidsdienst
is de actieve medewerking van Frontex van essentieel belang. Frontex was
betrokken bij alle KP7-projecten die het onderdeel grenstoezicht hebben
voorbereid, alsook bij aanverwante KP7-projecten in het kader van het thema
veiligheid. Er zij opgemerkt dat het feit dat Frontex voor die werkzaamheden
steunt op GMES/Copernicus erkend wordt in het voorstel van de Commissie voor de
Eurosur-verordening[22].
Daarom wordt voorgesteld om de uitvoering van dit onderdeel aan Frontex te delegeren. Wat betreft het onderdeel veiligheid van de
maritieme bewaking wordt voorgesteld de uitvoering te delegeren aan het
Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA). Het mandaat van het EMSA
omvat een aantal verantwoordelijkheden op het gebied van maritieme veiligheid
en een verplichting om de Commissie bij te staan bij dit soort activiteiten.
Het EMSA heeft alom erkende deskundigheid bij de tenuitvoerlegging van
CleanSeaNet, een operationeel programma voor maritieme veiligheid dat steunt op
aardobservatie. Het is ook actief betrokken bij verschillende O&O-projecten
die zich voorbereiden op de veiligheidsdienst van Copernicus. 2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels inzake het toezicht en
de verslagen Er zal een toezichtsysteem worden opgezet om te
zorgen voor kwalitatief optimale outputs en een zo efficiënt mogelijk gebruik
van middelen. Het toezicht zal gedurende de hele looptijd van het programma
worden uitgevoerd. Daarbij zal worden voortgebouwd op de periodieke verslagen
van de uitvoerende partners. 2.2. Beheers- en controlesysteem 2.2.1. Mogelijk(e) risico('s) Alle risico’s in verband met het programma
worden vastgelegd in een centraal register. Voor elk risico wordt de kans dat
het optreedt en een impactniveau vastgesteld. Het register van risico's omvat
eveneens een lijst van acties om de kans erop te verkleinen. De risico's worden
als volgt ingedeeld: ·
technologische risico's: bijvoorbeeld de satelliet
maakt gebruik van geavanceerde technologieën waarvan de validatie nog moet
plaatsvinden en waarvan de specificaties voortdurend veranderen; ·
industriële risico's: bij de invoering van de
infrastructuur zijn talrijke spelers uit het bedrijfsleven in diverse landen
betrokken. Hun werkzaamheden moeten op doeltreffende wijze worden gecoördineerd
om te kunnen zorgen voor betrouwbare en volledig geïntegreerde systemen, met
name wat betreft de veiligheid; ·
marktrisico's: er moet vermeden worden dat de
gebruikers de infrastructuur niet gebruiken omdat de werkelijke technische
prestaties minder zijn dan wat is aangekondigd; ·
risico in verband met het tijdschema: elke
vertraging in de uitvoering verhoogt het risico op gemiste kansen; ·
governancerisico's: het beheer van de programma's
vereist dat verschillende organen samenwerken. Het is dus van belang te zorgen
voor de benodigde stabiliteit en een geschikte organisatie. Bovendien moet
rekening gehouden worden met het feit dat de verschillende betrokken partijen
over een aantal belangrijke onderwerpen van mening zullen verschillen. In die
context dient te worden overwogen bepaalde risico's, met name financiële
risico's en risico's in verband met de veiligheid, te verdelen over de actoren
die het beste in staat zijn deze te dragen. Bovendien zal de begroting van het programma
grotendeels via indirect beheer (delegatieovereenkomsten) worden uitgevoerd, en
zal een marginaal deel via gecentraliseerd beheer worden uitgevoerd, waarbij de
Commissie gebruik zal maken van subsidies en openbare aanbestedingen. De
risico’s verschillen voor elk van deze verschillende soorten uitgaven. Bij
audits van de Europese Rekenkamer en de eigen ex-postaudits van de Commissie
werden de volgende belangrijke risico’s geconstateerd die mogelijk ook voor dit
programma gelden. Voor delegatieovereenkomsten: de voornaamste
risico’s hebben te maken met de subsidiabiliteit van de exploitant (de entiteit
waarmee de Commissie een delegatieovereenkomst sluit), de naleving van de
contracten (omzetting van de eisen van de Commissie in de contractuele
documentatie), de naleving van procedures (niet-naleving van door de Commissie
voorgeschreven procedures) en de prestaties (het niet halen van vooraf
vastgestelde streefdoelen/doelstellingen). Deze soorten risico’s zullen worden aangepakt,
rekening houdend met de volgende factoren: ·
belangrijke aspecten van het beheers- en
controleproces worden uitgevoerd door de exploitanten; ·
de Commissie moet in hoge mate vertrouwen op de
beheercontrolesystemen van de exploitanten; ·
het is belangrijk dat in de gehele uitvoeringsketen
een passend niveau van controles wordt gehanteerd, met duidelijke
verantwoordelijkheden voor alle betrokken partners. Voor subsidies: de complexe regels voor de
subsidiabiliteit van kosten en de vrij beperkte financiëlebeheerservaring van
sommige begunstigen zou kunnen resulteren in een hoog risico van onjuist
aangegeven kosten (bv. vaste kosten en de kosten van uitrusting). Het gebrek aan een complete databank met
informatie over begunstigden, projecten en gedeclareerde kosten kan het
opsporen van risicovolle begunstigden en van mogelijk dubbel gedeclareerde
kosten of andere onregelmatigheden bemoeilijken, wat zou kunnen leiden tot
ondoeltreffende antifraudemaatregelen. Voor overheidsopdrachten: niet-opgespoorde
fouten of niet-gecorrigeerde onnauwkeurigheden in aanbestedingen of in de
specificaties van aanbestedingen zouden kunnen leiden tot een slechte
uitvoering van het contract. 2.2.2. Controlemiddel(en) Er worden verschillende controlemethodes
overwogen voor het aanpakken van de verschillende hierboven genoemde risico’s. 2.2.2.1. Delegatieovereenkomsten Informatie over de opzet van het interne
controlesysteem Er moet een beheers- en controlesysteem worden
opgezet op basis van de volgende maatregelen: ·
ex-antebeoordeling van de exploitant; ·
risicogebaseerd toezicht, ook op basis van
gestandaardiseerde verslaglegging; ·
preventieve actie door het opstellen van de
passende vereisten inzake subsidiabiliteit, naleving van contracten en
procedures, en prestaties; ·
contractuele verweermiddelen die bijsturing
mogelijk maken in geval van uitvoeringsfouten op het gebied van de vereisten
inzake subsidiabiliteit, naleving van contracten en procedures, en prestaties; ·
ex-antecontroles op betalingen van het DG aan de
trustrekening van de exploitant; ·
maatregelen voor de afstemming van belangen; ·
deelname in goed bestuur; ·
audittoegangsrechten betreffende de exploitanten,
verwante entiteiten en eindbegunstigden; ·
een volledig controletraject dat de hele
uitvoeringsketen bestrijkt; ·
nalevings- en prestatieaudits door
Commissiemedewerkers; ·
geïntegreerde vergroting van de betrouwbaarheid,
rekening houdend met het systeem van interne controles en interne audits van de
exploitanten en de verwante entiteiten, gericht op de vereisten inzake
subsidiabiliteit, naleving van contracten en procedures, en prestaties; ·
jaarrekeningen gecontroleerd door externe
auditeurs; ·
jaarlijks door de exploitanten verstrekte
betrouwbaarheidsverklaringen. Om na te gaan of de processen werken zoals ze
werden bedoeld, zullen verschillende informatiekanalen worden gebruikt: kennis van het management over de toestand van
de interne controlesystemen van het DG, verzameld via het dagelijkse werk en de
dagelijkse ervaringen; formele regelingen van het DG voor toezicht,
follow-up en monitoring; ·
de resultaten van de jaarlijkse beoordeling door de
interne controlesystemen ("volledige naleving van de
basisvereisten"); ·
de resultaten van de risicobeoordeling; ·
de ex-ante- en ex-postcontroles, inclusief
geconstateerde uitzonderingen en/of zwakke punten bij de interne controle; ·
de resultaten van de externe financiële audits
uitgevoerd door het DG; ·
de audit- en consultancyactiviteiten uitgevoerd
door de interne auditteams van het DG; door externe evaluatoren uitgevoerde
evaluaties van de programma's. Audits door de interne auditteams of
controledienst of de Rekenkamer zullen verdere feedback bieden over de
geschiktheid van het controlesysteem. Schatting van de kosten en voordelen van de
controles die het controlesysteem meebrengt De beoogde controles zijn grotendeels in
overeenstemming met de COSO-modeldefinitie van interne controles, gedefinieerd
als "een proces dat ontworpen is om een redelijke garantie te verschaffen
dat de doelstellingen inzake doelmatigheid en doeltreffendheid van de
verrichtingen, betrouwbaarheid van de financiële verslaglegging, en naleving van
de toepasselijke wet- en regelgeving verwezenlijkt zullen worden". De
kosten van de controles worden ruim geschat om alle activiteiten te dekken die
rechtstreeks of onrechtstreeks verband houden met de controle van de rechten
van exploitanten en met de regelmatigheid van de uitgaven. Waar mogelijk zijn
ze gedetailleerd volgens de verschillende beheerstadia en in overeenstemming
met de beschrijving van het beoogde controlesysteem. De aanpassingen om rekening te houden met de
verwachte wijzigingen van het nieuwe voorstel omvatten onder meer gegevens voor
de maatregelen voor de afstemming van de belangen en verder contractuele
verweermiddelen die correctieve actie mogelijk maken in geval van
uitvoeringsfouten ten aanzien van de vereisten. Beoordeling van het verwachte risiconiveau
van niet-naleving van de toepasselijke regels Onder het beoogde controlesysteem zal het
verwachte risiconiveau van niet-naleving (gedefinieerd als het verwachte risico
van fouten inzake de wettelijkheid en regelmatigheid op het niveau van de
transacties) onder de 2 % gehouden worden over meerdere jaren, echter met
lagere kosten aangezien de risicofrequentie en de risico-impact worden
gereduceerd als gevolg van de ingevoerde bijkomende maatregelen. De foutenfrequentie zal naar verwachting dalen
als gevolg van de verduidelijking van de toepasselijke regels, waaronder
SMART-vereisten, als gevolg van het verder versterken van de contractuele
verweermiddelen en als gevolg van de betere afstemming van belangen. Het is de bedoeling dat een gering deel van
het programmabudget zou kunnen worden uitgevoerd door middel van
gecentraliseerd rechtstreeks beheer (zie hierna) via subsidies en openbare
aanbestedingen. 2.2.2.2. Subsidies Informatie over de opzet van het interne
controlesysteem Het huidige interne controlekader is gebaseerd
op de uitvoering van de interne controlenormen van de Commissie, procedures om
de beste projecten te selecteren en ze te vertalen in rechtsinstrumenten,
project- en contractbeheer gedurende de levenscyclus van het project,
ex-antecontroles van vorderingen, waaronder de ontvangst van auditcertificaten,
ex-antecertificering van kostenmethoden, ex-postaudits en correcties, en
evaluaties. De documentatie van oproepen tot het indienen
van voorstellen bevat gedetailleerde richtsnoeren over subsidiabiliteitsregels
en met name over de meest frequente fouten met betrekking tot personeelskosten.
Begunstigden wordt verzocht al bij de indiening van hun voorstel voldoende
details op te nemen over de verwachte kosten, zodat een ex-anteverificatie en
-detectie van mogelijke fouten en misverstanden kan worden uitgevoerd en zo
nodig wijzigingen kunnen worden aangebracht aan de uitvoering of de aanpassing
van de subsidieovereenkomst. Dit zal de rechtszekerheid van de begunstigden
aanzienlijk verhogen en het risico van fouten verminderen. Ex-postcontroles zullen worden uitgevoerd om
het representatieve gemiddelde foutencijfer te bepalen dat ondanks training,
ex-antecontroles en correcties zal blijven bestaan. De ex-postauditstrategie
voor uitgaven in het kader van het programma zal gebaseerd zijn op de
financiële audit van transacties, gedefinieerd door een steekproef op basis van
geldwaarde (Monetary Unit Sampling) en aangevuld met een steekproef op
risicobasis. De ex-postauditstrategie betreffende wettelijkheid en
regelmatigheid zal aangevuld worden door versterkte operationele evaluaties en
de antifraudestrategie. Schatting van de kosten en voordelen van de
controles die het controlesysteem meebrengt Er moet een evenwicht worden gevonden tussen
het verhogen van de aantrekkelijkheid van het programma door de
controlebelasting voor de begunstigden te verlagen (meer vertrouwen en
risicobereidheid dankzij meer vaste tarieven, vaste bedragen en eenheidskosten)
enerzijds, en anderzijds ervoor te zorgen dat het niveau van ongecorrigeerde
fouten zo laag blijft als redelijkerwijs haalbaar is. DG Ondernemingen zal een kosteneffectief
intern controlesysteem opzetten dat een redelijke garantie biedt dat het
foutenrisico in de loop van de meerjarige uitgavenperiode op jaarbasis binnen
de 2 tot 5 % blijft, waarbij het uiteindelijke doel een resterend
foutenniveau is dat bij de voltooiing van de meerjarenprogramma’s zo dicht
mogelijk bij de 2 % ligt, nadat de financiële gevolgen van alle audits en
correctie- en terugbetalingsmaatregelen in aanmerking zijn genomen. De auditstrategie is erop gericht het
foutenrisico eerlijk en betrouwbaar weer te geven en aanwijzingen van fraude
doeltreffend en doelmatig te onderzoeken. De ex-antecontroles van voorstellen
vóór ondertekening van de subsidieovereenkomst en de verduidelijking van de
subsidiabiliteitsregels mogen de tijd die nodig is voor de sluiting van
contracten niet aanzienlijk verlengen. De gedelegeerde ordonnateurs brengen
jaarlijks verslag uit over de kosten en voordelen van de controle en de
Commissie brengt in het kader van de tussentijdse evaluatie bij de wetgevende
autoriteit verslag uit over het bereikte niveau van niet-naleving. Beoordeling van het verwachte risiconiveau
van niet-naleving van de toepasselijke regels A. Huidige bronnen van fouten Op basis van de resultaten tot dusver hadden
de weerkerende fouten te maken met: ·
personeelskosten: het
gebruiken van gemiddelde of gebudgetteerde kosten (in plaats van de werkelijke
kosten), het niet goed bijhouden van gegevens over de aan het programma bestede
tijd, het meerekenen van niet-subsidiabele elementen (kosten
eigenaar-bedrijfsleider van de kmo); ·
andere directe kosten:
fouten die geregeld worden geconstateerd, zijn uitbesteding zonder voorafgaande
toestemming of zonder de regels inzake de prijs-kwaliteitverhouding na te
leven, enz.; ·
indirecte kosten: in
een aantal gevallen zijn de indirecte kosten een vast percentage van de directe
kosten, waardoor het foutenpercentage in de indirecte kosten recht evenredig is
aan het foutenpercentage in de directe kosten. B. Voorgestelde vereenvoudigingsmogelijkheden Het programma zal gebaat zijn bij de
vereenvoudigingsmaatregelen in de driejaarlijkse herziening van het Financieel
Reglement. In dit kader zal de Commissie van de mogelijkheid gebruikmaken om
vereenvoudigingsmaatregelen aan te nemen, zoals eenheidskosten voor
eigenaren-bedrijfsleiders van kmo’s of het gebruik van standaardtarieven voor
personeelskosten in overeenstemming met de gebruikelijke boekhoudkundige
beginselen die voor de begunstigden gelden. C. Mate waarin controlewijzigingen bijdragen
tot de beperking van verwachte niet-naleving Het startpunt is de status quo, op basis van
de KP7-subsidieaudits die tot nu toe werden uitgevoerd. Ervan uitgaande dat: ·
de begunstigden van subsidies onder het toekomstige
Copernicus-programma vergelijkbaar zijn met de begunstigden die hebben
deelgenomen aan het KP7-programma, en dat ·
naar schatting een derde van de bronnen van fouten
onder punt A hierboven vallen, zullen de vereenvoudigingsmaatregelen die zijn
opgenomen in het Financieel Reglement naar verwachting leiden tot een daling
van de foutenmarge. Er wordt nog eens een daling van de fouten verwacht uit de
ex-anteverduidelijking van de subsidiabiliteitsregels. Conclusie: wanneer alle bovengenoemde
maatregelen worden gecombineerd is het uiteindelijke doel een resterend
foutenniveau te bereiken dat tegen het einde van de levenscyclus zo dicht
mogelijk bij 2 % ligt. Dit scenario is gebaseerd op de
veronderstelling dat de vereenvoudigingsmaatregelen niet ingrijpend worden
veranderd tijdens het besluitvormingsproces. 2.2.2.3. Overheidsopdrachten Het interne controlekader dat is gebaseerd op
de uitvoering van de interne controlenormen van de Commissie, de procedures
voor overheidsopdrachten voor het selecteren van de beste voorstellen en voor
contractbeheer gedurende het hele project/contract en de ex-antecontroles op
facturen en betalingen moeten ervoor zorgen dat de resterende fouten niet meer
dan 2 % bedragen. 2.3. Maatregelen
ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden Vermeld de bestaande en geplande preventie-
en beschermingsmaatregelen. DG Ondernemingen heeft in het kader van de
antifraudestrategie van de Commissie (CAFS)[23]
en met de bijstand van OLAF — in de vorm van raadpleging en deelname in het
OLAF-netwerk voor fraudebestrijding en ‑opsporing (FPDNet) — een eigen
ontwerp-antifraudestrategie (AFS) ontwikkeld met daarin maatregelen voor
preventie en opsporing van fraude en onregelmatigheden, zowel intern als ten opzichte
van begunstigden en contractanten. De AFS zal jaarlijks worden bijgewerkt. In het bijzonder voor subsidies voorziet het
AFS-actieplan van DG Ondernemingen in de instelling van een centraal register
van al zijn begunstigden (coördinatoren, partners, onderaannemers en andere
spelers) en projecten (verslagen en kostendeclaraties). Deze databank zal, in
combinatie met de geplande verwerving van krachtige gegevensanalysetools voor
de opsporing van fraude-indicatoren of "rode vlaggen", zijn controlefuncties
en auditcapaciteiten aanzienlijk verbeteren. Om de kennis en capaciteit voor het uitvoeren
van preventieve en doeltreffende controles te vergroten, voorziet het
AFS-actieplan van DG Ondernemingen in het aanbieden van specifieke
trainingscursussen en begeleidend materiaal. Daarnaast zal er een
controlestrategie voor de evaluatie van de financiële en technische
capaciteiten van begunstigden ontwikkeld en uitgevoerd worden, evenals een
risicocategorisatie van begunstigden op basis van fraude-indicatoren, registratie
in IT-hulpmiddelen en de mogelijkheid om begunstigden te signaleren voor
ex-ante- / ex-postaudits. Daarnaast zullen er auditprocedures en
begeleiding voor risicogebaseerde ex-postaudits ontwikkeld worden, gericht op
mogelijke fraudegevallen en onregelmatigheden. Deze AFS zal ook beter in
overeenstemming zijn met de interne controlenormen, in het bijzonder met de
risicobeoordelingsoefening, en met de AFS van andere DG’s en subgedelegeerde
entiteiten. 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN
VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en) van het meerjarig
financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven Aangevraagde bestaande begrotingsonderdelen
voor uitgaven In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel
kader en de begrotingsonderdelen Rubriek van het meerjarig financieel kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgave || Bijdrage Nummer [Omschrijving …...….] || GK/ NGK || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 21, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement [1] || 02010404 — Ondersteunende uitgaven voor het Europees programma voor monitoring van de aarde (Copernicus) || NGK || JA || NEE || JA || NEE [1] || 020601 — Operationele diensten (Copernicus) || GK || JA || NEE || JA || NEE [1] || 020602 — Satellietobservaties (Copernicus) || GK || JA || NEE || JA || NEE 3.2. Geraamde gevolgen voor de
uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de geraamde
gevolgen voor de uitgaven in
miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) Rubriek van het meerjarige financiële kader: || 1 || Slimme en inclusieve groei DG Ondernemingen || || || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || Jaar 2021 || TOTAAL Beleidskredieten || || || || || || || || || 020601 || Vastleggingen || (1) || 58,500 || 179,721 || 189,426 || 197,952 || 208,610 || 283,691 || 210,291 || || 1 328,191 Betalingen || (2) || 29,215 || 195,417 || 188,779 || 197,673 || 207,871 || 266,906 || 231,030 || 11,300 || 1 328,191 020602 || Vastleggingen || (1) || 301,933 || 373,949 || 394,141 || 411,880 || 434,051 || 590,279 || 437,566 || || 2 943,799 Betalingen || (2) || 150,785 || 406,608 || 392,796 || 412,159 || 434,790 || 555,362 || 480,717 || 110,582 || 2 943,799 Uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten[24] || || || || || || || || || 02010404 || || (3) || 2,500 || 2,700 || 2,700 || 2,800 || 2,900 || 2,900 || 3,000 || || 19,500 TOTAAL kredieten voor DG Ondernemingen || Vastleggingen || =1+1a +3 || 362,933 || 556,370 || 586,267 || 612,632 || 645,561 || 876,870 || 650,847 || || 4 291,480 Betalingen || =2+2a+3 || 182,500 || 604,725 || 584,275 || 612,632 || 645,561 || 825,168 || 714,737 || 121,882 || 4 291,480 Rubriek van het meerjarige financiële kader: || 5 || “Administratieve uitgaven” in
miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) || || || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || TOTAAL DG Ondernemingen || Personele middelen || 4,497 || 5,259 || 5,894 || 5,894 || 5,894 || 5,894 || 5,894 || 39,226 Andere administratieve uitgaven || 0,343 || 0,343 || 0,343 || 0,343 || 0,343 || 0,343 || 0,343 || 2,401 TOTAAL DG ONDERNEMINGEN || Kredieten || 4,840 || 5,602 || 6,237 || 6,237 || 6,237 || 6,237 || 6,237 || 41,627 TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || (Totaal vastleggingen = Totaal betalingen) || 4,840 || 5,602 || 6,237 || 6,237 || 6,237 || 6,237 || 6,237 || 41,627 in
miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) || || || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || Jaar 2021 || TOTAAL TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || 367,773 || 561,972 || 592,504 || 618,869 || 651,798 || 883,107 || 657,084 || || 4 333,107 Betalingen || 187,340 || 610,327 || 590,512 || 618,869 || 651,798 || 831,405 || 720,974 || 121,882 || 4 333,107 3.2.2. Geraamde gevolgen voor de
beleidskredieten –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig –
þ Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: Vastleggingskredieten,
in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) Doelstellingen || JAAR 2014 || JAAR 2015 || JAAR 2016 || JAAR 2017 || JAAR 2018 || JAAR 2019 || JAAR 2020 || TOTAAL SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1: Diensten || 58,500 || 179,721 || 189,426 || 197,952 || 208,610 || 283,691 || 210,291 || 1 328,191 SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2: Ruimte || 301,933 || 373,949 || 394,141 || 411,880 || 434,051 || 590,279 || 437,566 || 2 943,799 TOTALE KOSTEN || 360,433 || 553,670 || 583,567 || 609,832 || 642,661 || 873,970 || 647,857 || 4 271,990 3.2.3. Geraamde gevolgen voor de
administratieve kredieten 3.2.3.1. Samenvatting ¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig
þ Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig,
zoals hieronder nader wordt beschreven: in miljoenen euro's (tot op 3
decimalen) || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || TOTAAL RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || || || || || || || || Personele middelen || 4,497 || 5,259 || 5,894 || 5,894 || 5,894 || 5,894 || 5,894 || 39,226 Andere administratieve uitgaven || 0,343 || 0,343 || 0,343 || 0,343 || 0,343 || 0,343 || 0,343 || 2,401 Subtotaal Rubriek 5 van het meerjarige financiële kader || 4,840 || 5,602 || 6,237 || 6,237 || 6,237 || 6,237 || 6,237 || 41,627 || || || || || || || || Buiten RUBRIEK 5[25] van het meerjarige financiële kader || || || || || || || || Personele middelen || || || || || || || || Andere administratieve uitgaven || 2,500 || 2,700 || 2,700 || 2,800 || 2,900 || 2,900 || 3,000 || 19,500 Subtotaal buiten Rubriek 5 van het meerjarige financiële kader || || || || || || || || || || || || || || || || TOTAAL || 7,340 || 8,302 || 8,937 || 9,037 || 9,137 || 9,137 || 9,237 || 61,127 3.2.3.2. Geraamde personeelsbehoeften –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig –
þ Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: Raming
in een geheel getal (of met hoogstens 1 decimaal) || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) 02 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 28 || 34 || 39 || 39 || 39 || 39 || 39 02 01 01 02 (delegaties) || - || - || - || - || - || - || - 02 01 05 01 (onderzoek door derden) || - || - || - || - || - || - || - 10 01 05 01 (eigen onderzoek) || || || || || || || Extern personeel (in voltijdequivalenten, VTE)[26] 02 01 02 01 (CA, END, INT van de "totale financiële middelen") || 14 || 14 || 14 || 14 || 14 || 14 || 14 02 01 02 02 (CA, END, INT, JED en LA in de delegaties) || - || - || - || - || - || - || - 02 01 04 jj [27] || - || - || - || - || - || - || - || 0 - || - || - || - || - || - || - || 0 02 01 05 02 (CA, END, INT – onderzoek door derden) || - || - || - || - || - || - || - 10 01 05 02 (CA, END, INT – eigen onderzoek) || - || - || - || - || - || - || - Ander begrotingsonderdeel (te vermelden) || - || - || - || - || - || - || - TOTAAL || 42 || 48 || 53 || 53 || 53 || 53 || 53 De benodigde
personele middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor
het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld,
eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse
toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het
beherende DG kunnen worden toegewezen. De huidige personele
middelen in 2013 zijn 29 VTE (17 ambten van de personeelsformatie en 12 extern
personeel): de geleidelijke toename tot 53 VTE (22 extra formatieplaatsen en 2
man extra extern personeel) moet als volgt worden opgevuld: na de herziening
van alle bestaande delegatieovereenkomsten in 2016 zal een herbeoordeling van
alle toegewezen middelen nodig zijn, om zeker te stellen dat de doelstellingen
met de in dienst zijnde personeelsleden worden bereikt. De cijfers voor 2016
tot 2019 zijn indicatief en kunnen worden herzien. –
Acht van de 22 extra ambten van de
personeelsformatie kunnen worden opgevuld door een herverdeling van het
personeel binnen het Directoraat G van DG Ondernemingen (een reorganisatie is
gepland met het oog op het samenvoegen van ruimtevaartbeleidsactiviteiten en
activiteiten op het gebied van ruimtevaartonderzoek en -ontwikkeling); de
andere vier formatieplaatsen zouden kunnen worden opgevuld door een
herverdeling binnen DG Ondernemingen. De resterende 10 extra formatieplaatsen
moeten worden opgevuld vanuit de pool van herplaatsbaar personeel van de
Commissie en/of door gedetacheerd personeel van de DG’s die betrokken zijn bij
het Copernicus-programma zoals was voorzien in het besluit van de Commissie uit
2006 inzake de oprichting van GMES (C(2006) 673). Een voorstel tot wijziging
van dit besluit zal worden ingediend. –
Voor wat betreft het extern personeel zullen twee
in 2014 aangevraagde extra VTE's worden opgevuld door interne overplaatsingen.
Indien nodig zouden na de herziening van 2016 aanvullende middelen kunnen
worden gevraagd en moeten deze aan DG Ondernemingen in het kader van het
jaarlijkse toewijzingsprocedure worden toegekend. Beschrijving van de uit te voeren
taken: Ambtenaren en tijdelijke functionarissen || - de uitvoering van het programma, met inbegrip van het opstellen van de gebruikerseisen, voorbereiden en controleren; - gevolmachtigde organen selecteren; - over delegatieovereenkomsten onderhandelen (zesvoudige toename); - toezicht houden op gevolmachtigde organen (viervoudige toename); - toezicht houden op de niet-rechtstreekse uitvoering van de begroting; - wet- en regelgeving analyseren ter ondersteuning van de beleidsvorming; - de conformiteit van de voorgestelde oplossingen met de geldende regels waarborgen; - waken over goed financieel beheer en de financiële transacties met betrekking tot het contractbeheer voltrekken; - doen hetgeen nodig is om een efficiënte controle van de kosten te waarborgen; - follow-up verzorgen van internationale samenwerking en onderhandelen over internationale overeenkomsten; - toezicht houden op de veiligheidsaspecten van Copernicus; - contacten onderhouden met de lidstaten, in het bijzonder met betrekking tot de in-situcomponent - risicobeoordeling en -beperking (als gevolg van de financiële risico's van een groter budget) - betrekkingen onderhouden met het Europees Parlement en de Raad uit hoofde van artikelen 58, 60 en 61 van het Financieel Reglement; - preventie van fraude en onregelmatigheden en de betrekkingen onderhouden met het OLAF en de Rekenkamer; - het gegevensbeleid en de handhaving daarvan door alle belanghebbenden; - het bevorderen van acceptatie door gebruikers in de lidstaten. Extern personeel || Ondersteuning met betrekking tot de hierboven omschreven taken 3.2.4. Verenigbaarheid met het huidige
meerjarige financiële kader –
þ Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarige
financiële kader –
¨ Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken
rubriek van het meerjarige financiële kader –
¨ Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het
flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader[28] 3.2.5. Bijdrage van derden aan de
financiering –
¨ Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden –
þ Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder
wordt geraamd: –
¨ Het programma staat open voor deelname van derde landen maar er is nog
geen formele overeenkomst gesloten. Kredieten
in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen) || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Totaal Geef de medefinancieringsbron aan || || || || || || || || TOTAAL medegefinancierde kredieten || || || || || || || || 3.3. Geraamde gevolgen voor de
ontvangsten –
þ Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de
ontvangsten –
¨ Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële
gevolgen: –
¨ voor de eigen middelen –
¨ voor de diverse ontvangsten in
miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen) Begrotingsonderdeel voor ontvangsten: || Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief[29] Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || voeg zoveel kolommen als nodig toe om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) Artikel …………. || || || || || || || || Vermeld voor de
diverse ontvangsten die worden toegewezen het (de) betrokken
begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven. . Vermeld de wijze van
berekening van de gevolgen voor de ontvangsten. . [1] COM(2012) 42 final van 8
februari 2012. [2] COM(2005) 565 definitief van 10 november 2005. [3] COM(2008) 748 definitief van 11 december 2008. [4] COM(2009) 223 definitief van 20 mei 2009. Verordening (EU) nr. 911/2010 van het Europees
Parlement en de Raad van 22 september 2010 inzake het Europees programma
voor monitoring van de aarde (GMES) en zijn initiële operationele diensten
(2011-2013) (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 1). [5] COM(2009) 589 definitief van 28 oktober 2009. [6] PB C [...] van [...], blz. [...]. [7] PB C [...] van [...], blz.
[...]. [8] COM(2005) 565 definitief van 10
november 2005. [9] PB L 276 van 20.10.2010,
blz. 1. [10] PB L 108 van 25.4.2007,
blz. 1. [11] PB L […] van […], blz.[…]. [12] PB L 298 van 26.10.2012,
blz. 1. [13] PB L 55 van 28.2.2011,
blz. 13. [14] ABM: Activity Based Management – ABB: Activity-Based
Budgeting. [15] In de zin van artikel 49, lid 6, onder a)
of b), van het Financieel Reglement. [16] COM(2013) 108 final van 28.2.2013. [17] Met
name beschikken de Europese beleidsmakers momenteel niet over op Europees of
mondiaal niveau geaggregeerde informatie van voldoende kwaliteit. [18] Zie bijvoorbeeld "Next generation innovation
policy, the future of EU innovation policy to support market growth", CEPS en Ernst
& Young, 2011. [19] "The European Space Industry in 2010",
ASD-Eurospace, 15e druk, juni 2011. [20] Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar
het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html [21] In de zin van artikel 185 van het Financieel Reglement. [22] COM(2011) 873 definitief. [23] COM (2011) 376 van 24 juni 2011. [24] Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter
ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU
(vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek. [25] Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter
ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU
(vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek. [26] CA= Contract Agent (arbeidscontractant); INT = "Intérimaire"
(uitzendkracht) JED = "Jeune Expert en Délégation" (jonge
deskundige in delegaties); LA= Local Agent (plaatselijke functionaris); SNE=
Seconded National Expert (gedetacheerd nationaal deskundige); [27] Onder het maximum voor extern personeel uit
beleidskredieten (vroegere "BA"-onderdelen). [28] Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel
Akkoord. [29] Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen)
moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25% aan
inningskosten.