Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1370/2007 met betrekking tot openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor /* COM/2013/028 final - 2013/0028 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL In het Witboek Vervoer 2011 van 28 maart 2011[1] schetst de Commissie haar visie
op de Europese spoorwegruimte met een interne spoorwegmarkt waarop alle
Europese spoorwegondernemingen zonder overbodige technische en administratieve
belemmeringen diensten kunnen aanbieden. In verschillende beleidsinitiatieven werd
reeds gewezen op het potentieel van de spoorweginfrastructuur als ruggengraat
van de interne markt en motor voor duurzame groei. In zijn conclusies van januari
2012 heeft de Europese Raad aangedrongen op het ontsluiten van het
groeischeppende potentieel van een volledig geïntegreerde eengemaakte markt,
onder meer wat betreft de netwerksectoren. In de mededeling van de Commissie
"Actie voor stabiliteit, groei en werkgelegenheid" van 30 mei 2012
wordt benadrukt dat de regelgevingslast verder moet worden verlicht en dat de
drempels om de spoorvervoersmarkt te betreden moeten worden weggenomen. Ook in
de mededeling van de Commissie van 6 juni 2012 betreffende een betere
governance van de interne markt[2]
wordt het belang van de vervoerssector benadrukt. Het jongste decennium zijn drie
"spoorwegpakketten" vastgesteld om de nationale spoorwegmarkten open
te stellen en het concurrentievermogen en de interoperabiliteit van het spoor
op Europees niveau te versterken. Bij Verordening (EG) nr. 1370/2007
betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg, gepubliceerd
in december 2007, is een kader gecreëerd voor de gunning van
openbaredienstcontracten en de toekenning van compensaties voor
openbaredienstverplichtingen, maar er is tot op heden nog geen
gemeenschappelijke aanpak voor de gunning van contracten voor passagiersvervoer
per spoor. Ondanks de nieuwe EU-regelgeving blijft het aandeel van het spoor in
het vervoer binnen de Unie bescheiden. 1.2 Aan te pakken problemen De belanghebbenden zijn van oordeel dat het
spoor binnen het huidige regelgevingskader ondermaats presteert inzake
kwaliteit en operationele efficiency. Bij het Eurobarometeronderzoek van 2012
gaf slechts 54 % van de respondenten aan tevreden te zijn over het binnenlands
of regionaal spoorvervoer. In het consumentenscorebord voor 2011 bedraagt de
algemene tevredenheid van spoorwegpassagiers 6,7/10[3]. Daarmee scoort het spoor een
stuk lager dan de meeste consumptiegoederen en diensten. Het spoor behaalt de
slechtste score van alle andere vervoerswijzen (met name het stedelijk openbaar
vervoer en de luchtvaart scoren beter) en strandt op de 27ste plaats
van 30 dienstenmarkten. Er zijn aanzienlijke verschillen tussen de operationele
efficiency van de beste en slechtst presterende spoorsystemen. Deze verschillen
zijn een weergave van de grote verschillen in de aanwending van middelen zoals
rollend materieel en infrastructuur en in arbeidsproductiviteit. Door die sterk
uiteenlopende operationele prestaties slorpt het spoor in vergelijking met
andere sectoren veel openbare middelen op (zonder rekening te houden met
middelen voor infrastructuur) en maken veel spoorwegondernemingen verlies. Een aantal belemmeringen staan een verbetering
van de kwaliteit van de dienstverlening en van de operationele efficiency van
de spoorwegondernemingen in de weg. Deze obstakels hebben in de eerste plaats
te maken met de toegang tot de markt voor het binnenlands passagiersvervoer en
het ontbreken van concurrentiedruk. In talrijke lidstaten zijn deze markten
gesloten voor concurrentie. Dit beperkt niet alleen de groei maar leidt ook tot
verschillen tussen lidstaten die hun markt hebben opengesteld en landen waar
dat niet het geval is. De verschillende beleidsvisies van de lidstaten inzake
de opening van de markt voor binnenlands passagiersvervoer per spoor belemmeren
het ontstaan van een reële Europese markt voor het passagiersvervoer per spoor. De overgrote meerderheid van het binnenlands
passagiersvervoer wordt niet op commerciële basis georganiseerd, maar op grond
van openbaredienstcontracten. Aangezien er geen EU-regels bestaan voor de
gunning van dergelijke contracten worden die in sommige lidstaten via
aanbestedingsprocedures gegund, terwijl andere lidstaten dergelijke contracten
onderhands gunnen. De versnipperde regelgeving in de Unie maakt het voor
spoorwegondernemingen moeilijk om het potentieel van de interne markt volledig
te benutten. Derhalve wordt in dit regelgevingspakket ook aandacht besteed aan
concurrentie voor openbaredienstcontracten en de belemmeringen voor
concurrentie, zoals de beschikbaarheid van geschikt rollend materieel voor
potentiële exploitanten en de niet-discriminerende toegang tot informatiesystemen
en geïntegreerde ticketsystemen, die de passagiers ten goede komen. 1.3 Algemene doelstellingen De belangrijkste doelstelling van het
vervoersbeleid van de Unie is een interne vervoersmarkt tot stand brengen
dankzij een sterk concurrentievermogen en de harmonieuze, evenwichtige en
duurzame ontwikkeling van de economische activiteiten. Volgens het Witboek
Vervoer van 2011 moet de trein tegen 2050 de meerderheid van het
passagiersvervoer over middellange afstand voor zijn rekening nemen. De beoogde
modale verschuiving naar het spoor zal bijdragen tot de daling van de
broeikasgasemissies met 20 %, een doelstelling die in de Europa 2020-agenda
voor slimme, duurzame en inclusieve groei[4]
is vooropgesteld. In het Witboek luidt de conclusie dat een ingrijpende
bijsturing van het vervoerspatroon niet haalbaar is zonder een degelijke
spoorinfrastructuur en een intelligenter gebruik daarvan. Als onderdeel van het vierde spoorwegpakket
beoogt dit voorstel een betere kwaliteit en operationele efficiency van het
passagiersvervoer per spoor om de concurrentie- en aantrekkingskracht van het
spoor ten opzichte van andere vervoerswijzen te versterken en de Europese
spoorwegruimte verder te ontwikkelen 1.4 Specifieke doelstellingen Dit voorstel voorziet in gemeenschappelijke
regels voor de gunning van openbaredienstcontracten voor passagiersvervoer per
spoor en in begeleidende maatregelen om de slaagkansen van de
aanbestedingsprocedures te verhogen. De verplichte openbare aanbesteding van
openbaredienstcontracten moet de concurrentiedruk op de binnenlandse markten
voor spoorvervoer verhogen en in het passagiersvervoer voor een
kwaliteitssprong en een toename van het aanbod zorgen. Overheden krijgen
dankzij openbare aanbestedingen van spoorcontracten openbaarvervoersdiensten
met een betere prijs-kwaliteitsverhouding. Voor spoorwegondernemingen dragen de
gemeenschappelijke regels inzake de gunningsprocedure bij tot een meer
gestandaardiseerd ondernemingsklimaat. Deze voorstellen hangen samen met de
voorgestelde wijzigingen van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en
de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte
(herschikking)[5],
die voorziet in het recht op vrije toegang voor spoorwegondernemingen en die
het recht op niet-discriminerende toegang tot de spoorweginfrastructuur
versterkt. 2. RESULTATEN VAN HET OVERLEG
MET BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING Om de Commissie te ondersteunen bij het
effectbeoordelingsproces heeft een externe consultant de opdracht gekregen een
ondersteunende studie en een gerichte raadpleging van de belanghebbenden uit te
voeren. De studie ging in december 2011 van start en het eindrapport is in
september 2012 opgeleverd. Om de visies van de belanghebbenden te
verzamelen werd de voorkeur gegeven aan een brede mix van gerichte
raadplegingen in plaats van een open raadpleging. Tussen 1 maart en 16 april
2012 werden naar 427 belanghebbenden uit de spoorwegsector
(spoorwegondernemingen, infrastructuurbeheerders, ministeries voor openbaar
vervoer, veiligheidsinstanties, ministeries, representatieve instanties,
werknemersorganisaties, enz.) specifieke vragenlijsten gestuurd. De visie van
de passagiers werd verzameld via een Eurobarometeronderzoek onder 25 000
respondenten in de 25 lidstaten die over een spoorwegnet beschikken. De lokale
en regionale overheden werden geraadpleegd via het netwerk van het Comité van
de Regio's. Naast de raadplegingen van de belanghebbenden
vond op 29 mei 2012 een stakeholdervergadering plaats (met ongeveer 85
deelnemers), gevolgd door een conferentie (ongeveer 420 deelnemers) op 24
september 2012. In de loop van 2012 werden bepaalde specifieke actoren
geïnterviewd. De diensten van de Commissie hebben overleg gepleegd met
vertegenwoordigers van de Gemeenschap van Europese spoorwegen (CER), de
European Passenger Transport Operators (EPTO), de European Transport Workers'
Federation (ETF), de Europese Reizigersfederatie (EPF), de European Rail
Infrastructure Managers (EIM) en de UITP (de Internationale Vereniging voor
Openbaar Vervoer). In Frankrijk, Duitsland, Nederland, Polen, Zweden en het
Verenigd Koninkrijk werden vergaderingen met de belanghebbenden georganiseerd. De meerderheid van de respondenten (60 %) was
het ermee eens dat extra nieuwe vrije toegangsrechten, verplichte openbare
aanbestedingen of een combinatie van beide de marktintegratie ten goede kunnen
komen. Een koppeling van de vrije toegang voor binnenlands passagiersvervoer
per spoor aan een onderzoek van het economisch evenwicht met een beoordeling
van de potentiële impact op de levensvatbaarheid van openbaredienstcontracten
geniet het meeste bijval (55 % van de respondenten). De huidige regeling wordt
zeer negatief beoordeeld (door slechts 20 % gesteund). De vertegenwoordigers
van de werknemers verwachten dat de openstelling van de markt voor het
binnenlands passagiersvervoer per spoor zal leiden tot slechtere
arbeidsvoorwaarden en een toename van het aantal stakingen. Wat de verplichte aanbesteding betreft, was 45
% van de respondenten voorstander van flexibele opties, naar analogie met de
onderhandelingsprocedure voor overheidsaankopen, en overgangsperiodes voor de
stapsgewijze aanbesteding van alle openbaredienstcontracten (80 % van de
respondenten). De meerderheid van de respondenten (60 %) is
het ermee eens dat de oprichting van leasingbedrijven voor rollend materieel de
beschikbaarheid van rollend materieel zou verbeteren en een ruime meerderheid
(75 %) pleit voor een volledige toegang tot de door infrastructuurbeheerder te
verstrekken technische informatie. Inzake geïntegreerde tickets geeft men de
voorkeur aan niet-bindende regelingen of regelingen die ruimte laten om
vrijwillige overeenkomsten te sluiten, in plaats van bindende maatregelen op
EU- of lidstaatniveau. De opties en de beoordeling van hun sociale
impact zijn op 26 maart en 19 juni besproken met het comité voor de sectorale
sociale dialoog. Op basis van de voornoemde externe studie en
de conclusies van de raadplegingsprocedure heeft de Commissie een kwalitatieve
en kwantitatieve beoordeling gemaakt van de effecten van de verschillende
opties om het bestaande regelgevingskader te moderniseren. Uit de effectbeoordeling is gebleken dat een
combinatie van de volgende maatregelen de beste economische, ecologische en
sociale effecten heeft en tussen 2019 en 2035 een netto contante waarde
genereert tussen 21 en 29 miljard euro: –
ruim gedefinieerde rechten op vrije toegang,
gekoppeld aan een onderzoek van het effect daarvan op het economisch evenwicht
van openbaredienstcontracten; –
de gunning van openbaredienstcontracten via
aanbestedingen; –
nationale integratie van ticketsystemen op
vrijwillige basis; en –
de verplichting voor de lidstaten om op
niet-discriminerende basis rollend materieel ter beschikking te stellen van
spoorwegondernemingen die wensen mee te dingen naar een openbaredienstcontract.
3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET
VOORSTEL 3.1 Definitie van bevoegde plaatselijke
overheid (artikel 2, onder c)) Het amendement verhoogt de rechtszekerheid
door te specificeren dat de term "bevoegde plaatselijke overheid" betrekking
heeft op stedelijke agglomeraties of landelijke regio's, maar niet op grote
delen van een land. 3.2 Specificaties over de manier waarop
bevoegde instanties openbaredienstverplichtingen definiëren en de geografische
werkingssfeer van openbaredienstcontracten (artikel 2, onder e), nieuw artikel
2 bis) Dit artikel voorziet in een flexibele maar
formele en transparante procedure om openbaredienstverplichtingen en de
geografische afbakening van openbaredienstcontracten te definiëren wanneer de
bevoegde instanties van oordeel zijn dat de overheid maatregelen dient te nemen
om een politiek gewenst mobiliteitsniveau op haar grondgebied te verzekeren. De
bevoegde instanties dienen een vervoersplan op te stellen waarin de
doelstellingen voor het openbaarvervoerbeleid en prestatie-indicatoren voor het
openbaar vervoer zijn vastgesteld. De bevoegde instanties dienen eveneens de
aard en reikwijdte van de openbaredienstverplichtingen die zij aan
openbaarvervoersexploitanten wensen op te leggen en de omvang van het
openbaredienstcontract te motiveren in het licht van de in het
openbaarvervoerbeleidsplan bepaalde doelstellingen. Zij dienen criteria te
hanteren op basis van de algemene beginselen van het Verdrag zoals de
geschiktheid, noodzakelijkheid en evenredigheid, alsmede economische criteria
zoals kostenefficiëntie en financiële duurzaamheid. Dit artikel verplicht de
bevoegde instanties ook belanghebbende partijen, bv. passagiers- of
werknemersorganisaties en vervoersondernemingen, op een correcte manier te raadplegen.
Voor het spoorvervoer moet bij de onafhankelijke toezichthoudende instanties
beroep kunnen worden aangetekend tegen de procedure. Voorts wordt een
maximumwaarde vastgesteld voor de omvang van de spoorvervoersdiensten die onder
één openbaredienstcontract kunnen worden ondergebracht. Dat gebeurt op een
flexibele manier om reële concurrentie te waarborgen, rekening houdend met de
variërende omvang en administratieve structuur van de spoorvervoersmarkten in
de lidstaten. 3.3 Verstrekken van operationele,
technische en financiële informatie over het passagiersvervoer dat onder een
aan te besteden openbaredienstcontract valt (artikel 4, lid 6, en nieuw artikel
4, lid 8) Artikel 4, lid 8, verplicht de bevoegde
instanties om bepaalde operationele, technische en financiële gegevens mee te
delen aan potentiële kandidaten voor de uitvoering van een
openbaredienstcontract zodat zij een onderbouwd bod kunnen uitbrengen en de
concurrentie wordt aangewakkerd. De wijziging van artikel 4, lid 6,
verduidelijkt dat bevoegde instanties duidelijk in de aanbestedingsdocumenten
dienen te vermelden of zij verlangen dat openbaarvervoersexploitanten bepaalde
sociale normen of criteria naleven. 3.4 Plafonds voor de onderhandse gunning
van contracten van een bescheiden omvang en directe gunning aan het midden- en
kleinbedrijf (artikel 5, lid 4) In dit artikel worden maximumwaarden
vastgesteld voor de directe gunning van contracten voor bescheiden volumes
spoorvervoersdiensten. De bestaande plafonds zijn afgestemd op vervoer per bus
of ander spoorgebonden vervoer dan treindiensten. Het voorgestelde plafond voor
het spoorvervoer volgt de logica dat een onderhandse gunning is toegestaan
wanneer de kosten voor de organisatie van de aanbesteding hoger liggen dan de
te verwachten baten. De overeenkomstige plafonds in termen van treinkilometers
zijn een weergave van de gemiddelde eenheidskosten voor spoorvervoer. 3.5 Verplichte aanbesteding van
spoorvervoercontracten (artikel 5, lid 6, en artikel 4) De schrapping van artikel 5, lid 6, betekent
dat bevoegde instanties niet langer zelf kunnen kiezen of zij een
openbaredienstcontract voor spoorvervoer aanbesteden of onderhands gunnen. De
algemene regel dat via aanbesteding wordt gegund, wordt ook van toepassing op
spoorvervoer. 3.6 Beperkingen
inzake gunning (niet artikel 5, lid 6) Om de mededinging na de invoering van
concurrerende aanbestedingen van spoorwegcontracten aan te zwengelen biedt dit
artikel bevoegde instanties de mogelijkheid te besluiten dat contracten voor
spoorvervoer op delen van eenzelfde netwerk of en pakket trajecten aan
verschillende spoorwegondernemingen worden gegund. Daartoe kunnen de bevoegde
instanties een beperking opleggen aan het aantal contracten dat op basis van
een aanbestedingsprocedure aan eenzelfde spoorwegonderneming mag worden gegund. 3.7 Beschikbaarheid van rollend
materieel (nieuw artikelen 5 bis en 9 bis) De invoering van een verplichting voor de
lidstaten om ervoor te zorgen dat exploitanten die openbare diensten per spoor
wensen aan te bieden daadwerkelijk en op niet-discriminerende wijze over
geschikt rollend materieel kunnen beschikken, zorgt ervoor dat een belangrijke
belemmering voor reële concurrentie bij openbaredienstcontracten wordt
weggewerkt. In lidstaten waar geen functionerende leasingmarkt voor rollend
materieel bestaat, dienen de bevoegde instanties, om de markt open te stellen,
maatregelen te nemen om de beschikbaarheid van rollend materieel te verzekeren.
Aangezien de situatie en behoeften van land tot land kunnen variëren, laten de
nieuwe bepalingen de bevoegde instanties veel ruimte om te bepalen hoe zij deze
doelstelling het best kunnen realiseren. De vaakst gehanteerde maatregelen
worden opgesomd. De details van de procedure en maatregelen om de
beschikbaarheid van rollend materieel te waarborgen, zullen worden vastgesteld
door middel van uitvoeringshandelingen op basis van de in artikel 9 bis van
deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure. 3.8 Publicatie van bepaalde informatie
over openbaredienstcontracten (artikel 7, leden 1 en 2) Dit artikel verplicht de bevoegde instanties
in hun jaarverslagen over openbaredienstverplichtingen informatie te
verstrekken over de aanvangsdatum en de duur van de openbaredienstcontracten
alsmede in hun aankondigingen van geplande aanbestedingsprocedures. Deze
aanvullende informatie en de verplichting voor lidstaten om de toegang tot de
door de bevoegde instanties gepubliceerde jaarverslagen te vergemakkelijken zal
zorgen voor meer transparantie over gegunde openbaredienstcontracten en
verwachte nieuwe gunningen en helpt exploitanten om zich voor te bereiden op
toekomstige aanbestedingsprocedures. 3.9 Overgangsperiode voor openbare
aanbestedingen (artikel 8, lid 2) In dit lid wordt verduidelijkt dat de
overgangsperiode van tien jaar tot 2 december 2019 slechts van toepassing is op
artikel 5, lid 3, inzake de verplichting voor bevoegde instanties om
aanbestedingen uit te schrijven. Alle andere bepalingen van artikel 5 (bv. de
mogelijkheid tot onderhandse gunning aan een interne exploitant in dringende gevallen
en bij kleine volumes en de juridische toetsing van het gunningsbesluit) zijn
onmiddellijk van toepassing. 3.10 Overgangsperiode voor rechtstreeks
gegunde spoorwegcontracten (nieuw artikel 8, lid 2 bis) Dit lid voorziet in een extra overgangsperiode
voor openbaredienstcontracten voor spoorvervoer die in de periode tussen 1
januari 2013 en 2 december 2019 onderhands worden gegund. Dergelijke contracten
blijven van kracht tot hun vervaldag, doch uiterlijk tot 31 december 2022. Dit
geeft spoorwegondernemingen waaraan onderhands een openbaredienstcontract werd
gegund voldoende tijd om zich aan te passen en voor te bereiden op
concurrerende aanbestedingsprocedures. 3.11 Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1370/2007
om deze wat betreft de vrijstelling van de verplichte aanmelding van
staatssteun en de voorwaarden inzake de verenigbaarheid van staatssteun in
overeenstemming te brengen met het Verdrag. In haar voorstel tot wijziging van Verordening
(EG) nr. 994/98 (machtigingsverordening)[6]
heeft de Commissie ook een voorstel opgenomen tot wijziging van Verordening
(EG) nr. 1370/2007 waardoor, overeenkomstig de procedure van artikel 108, lid 4
en artikel 109 van het Verdrag, steun voor de coördinatie van het vervoer of
voor de vergoeding van bepaalde met het begrip "openbare dienst"
verbonden, verplichte dienstverrichtingen als bedoeld in artikel 93 van het
Verdrag wordt opgenomen in het toepassingsgebied van de machtigingsverordening.
De Commissie verwacht dat de huidige vrijstelling zal worden opgenomen in
een toekomstige verregaande groepsvrijstellingsverordening, met dien verstande
dat Verordening (EG) nr. 1370/2007 wordt gewijzigd door dit wetgevingsvoorstel
inzake het spoorvervoer. 2013/0028 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD tot wijziging van Verordening (EG) nr.
1370/2007 met betrekking tot openstelling van de markt voor het binnenlands
passagiersvervoer per spoor (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 91, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[7],
Gezien het advies van het Comité van de
Regio’s[8],
Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1) Het jongste decennium is het
spoorvervoer onvoldoende gegroeid om een groter marktaandeel te verwerven ten
opzichte van de auto en het vliegtuig. Het spoor blijft in de Europese Unie
steken op een marktaandeel van 6 % van het passagiersvervoer. De trein is er
niet in geslaagd gelijke tred te houden met de wijzigende behoeften inzake
beschikbaarheid en kwaliteit. (2) De EU-markt voor het
internationaal passagiersvervoer per spoor is sinds 2010 opengesteld voor
concurrentie. Een aantal lidstaten hebben bovendien hun markt voor het
binnenlands vervoer opengesteld voor concurrentie door de invoering van vrije
toegangsrechten, de aanbesteding van openbaredienstcontracten of een combinatie
van beide. (3) In haar Witboek Vervoer van
28 maart 2011[9]
heeft de Commissie aangekondigd dat zij de interne spoorwegmarkt wenst te
voltooien door spoorwegondernemingen uit de Unie de kans te bieden alle soorten
spoorvervoersdiensten aan te bieden zonder overbodige technische en
administratieve belemmeringen. (4) Wanneer bevoegde instanties
openbaar vervoer organiseren, dienen zij te waarborgen dat de
openbaredienstverplichtingen en de geografische afbakening van
openbaredienstcontracten passend, noodzakelijk en evenredig zijn om het
openbaarvervoerbeleid op hun grondgebied te verwezenlijken. Dit beleid moet
worden vertaald in openbaarvervoerbeleidsplannen, waarin ruimte wordt gelaten
voor vervoersoplossingen op basis van marktwerking. De procedure voor de
vaststelling van openbaarvervoerbeleidsplannen en openbaredienstverplichtingen
moet transparanter worden voor de betrokken actoren, waaronder potentiële
nieuwe spelers. (5) Om te waarborgen dat
voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de doelstellingen van de
openbaarvervoerbeleidsplannen te verwezenlijken, dienen de bevoegde instanties
openbaredienstverplichtingen vast te stellen om hun doelstellingen inzake
openbaar vervoer op een kostenefficiënte manier te bereiken, rekening houdend
met de compensatie voor het netto financieel resultaat van die verplichtingen,
en dienen zij te waarborgen dat op grond van openbaredienstcontracten verzekerd
openbaar vervoer op lange termijn financieel houdbaar is. (6) Om een goede werking van de
markt voor het passagiersvervoer per spoor te verzekeren, is het uitermate
belangrijk dat de bevoegde instanties deze criteria inzake
openbaredienstverplichtingen en de afbakening van openbaredienstcontracten
naleven omdat de vervoersdiensten op grond van vrije toegang goed moeten worden
gecoördineerd met de diensten op grond van openbaredienstcontracten. Om die
reden dient de toezichthoudende instantie erop toe te zien dat de procedure
transparant is en correct wordt toegepast. (7) Er moet een maximale
jaarlijks omvang van een openbaredienstcontract voor passagiersvervoer per
spoor worden bepaald om de mededinging voor dergelijke contracten te stimuleren
en de bevoegde instanties tegelijk voldoende flexibiliteit te bieden om de
omvang af te stemmen op de economische en operationele context. (8) Om het uitschrijven van
aanbestedingen te faciliteren en derhalve de concurrentie te stimuleren, moeten
de bevoegde instanties waarborgen dat alle exploitanten van openbare diensten
die belangstelling hebben om een offerte in te dienen bepaalde informatie
ontvangen over de vervoersdiensten en infrastructuur die onder het
openbaredienstcontract vallen. (9) Bepaalde plafonds voor de
onderhandse gunning van openbaredienstcontracten voor spoorvervoer moeten
worden aangepast aan de specifieke economische context waarin aanbestedingen in
deze sector worden georganiseerd. (10) De invoering van een interne
markt voor het passagiersvervoer per spoor vergt gemeenschappelijke regels voor
de aanbesteding van openbaredienstcontracten in deze sector, die in alle
lidstaten op uniforme wijze moeten worden toegepast. (11) Om de randvoorwaarden te
creëren die de maatschappij in staat stellen de voordelen van een reële
openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor
volledig te benutten, is het belangrijk dat de lidstaten het personeel van
exploitanten van openbare diensten een passende sociale bescherming bieden. (12) Wanneer dat op de markt niet
het geval is, dienen de bevoegde instanties passende en doeltreffende
maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat exploitanten van openbare
diensten gemakkelijker onder redelijke en niet-discriminerende voorwaarden over
rollend spoorwegmaterieel kunnen beschikken. (13) Bepaalde essentiële onderdelen
van de geplande aanbestedingsprocedures voor openbaredienstcontracten moeten
volledige transparant zijn zodat de markt er beter kan op inspelen. (14) Conform de logica van
Verordening (EG) nr. 1370/2007 moet worden verduidelijkt dat de
overgangsperiode tot 2 december 2019 uitsluitend betrekking heeft op de
verplichting om openbaredienstcontracten via openbare aanbestedingen te gunnen. (15) De voorbereiding van
spoorwegondernemingen op de verplichte aanbesteding van openbaredienstcontracten
vergt extra tijd om de ondernemingen waaraan in het verleden onderhands
contracten zijn gegund in staat te stellen doelmatige en duurzame interne
herstructureringsmaatregelen te nemen. Derhalve moet worden voorzien in
overgangsmaatregelen voor contracten die onderhands worden gegund tussen de
datum van inwerkingtreding van deze verordening en 3 december 2019. (16) Zodra de markt voor het
binnenlands passagiersvervoer per spoor is geopend, zullen de bevoegde
instanties misschien genoodzaakt zijn overgangsmaatregelen vast te stellen om
een sterke mededinging te waarborgen door een beperking op te leggen aan het
aantal contracten dat zij aan één spoorwegonderneming gunnen. Daartoe moeten
passende bepalingen worden vastgesteld. (17) Om identieke voorwaarden voor
de tenuitvoerlegging van artikel 5 bis van deze verordening te waarborgen,
moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die
bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr.
182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot
vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing
zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de
uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren[10]. (18) In het kader van de
wijzigingen van Verordening (EG) nr. 994/98 (machtigingsverordening)[11] heeft de Commissie ook een
wijziging van Verordening (EG) nr. 1370/2007 (COM(2012) 730/3) voorgesteld. Met
het oog op een geharmoniseerde aanpak van de groepsvrijstellingsverordeningen
op het gebied van staatssteun, en in overeenstemming met de procedures van
artikel 108, lid 4 en artikel 109 van het Verdrag, dient steun voor de
coördinatie van het vervoer of voor de vergoeding van bepaalde met het begrip
"openbare dienst" verbonden, verplichte dienstverrichtingen als
bedoeld in artikel 93 van het Verdrag, in het toepassingsgebied van de
machtigingsverordening te worden opgenomen. (19) Verordening
(EG) nr. 1370/2007 moet derhalve worden gewijzigd, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 Verordening (EG) nr. 1370/2007 wordt als
volgt gewijzigd: 1. a) Artikel 2, onder c), wordt
vervangen door: "c) "bevoegde plaatselijke
overheid": elk bevoegd overheidslichaam dat niet bevoegd is voor het
volledige grondgebied van een land en dat verantwoordelijk is voor het vervoer
in een stedelijke agglomeratie of een plattelandsregio;" b) Artikel 2, onder e), wordt vervangen door: "De openbaredienstverplichtingen reiken niet
verder dan alle openbaar vervoer dat nodig is om netwerkeffecten op
plaatselijk, regionaal of interregionaal niveau tot stand te brengen." 2. Het volgende artikel 2 bis
wordt toegevoegd: "Artikel 2 bis Openbaarvervoerbeleidsplannen en
openbaredienstverplichtingen 1. De bevoegde instanties stellen
openbaarvervoerbeleidsplannen op voor alle vervoerswijzen die voor hun
grondgebied relevant zijn en waarvoor zij bevoegd zijn, en zij werken die
plannen regelmatig bij. In die plannen worden de doelstellingen van het
openbaarvervoerbeleid gedefinieerd alsmede, voor alle vervoerswijzen die
relevant zijn voor hun grondgebied en waarvoor zij bevoegd zijn, de middelen om
die plannen uit te voeren. In die plannen worden minstens de volgende elementen
opgenomen: (a)
de structuur van het netwerk of de trajecten; (b)
de basisvereisten waaraan de
openbaarvervoersdiensten moeten voldoen inzake toegankelijkheid, ontsluiting
van het grondgebied, veiligheid, modale en intermodale aansluitingen op
belangrijke knooppunten, kenmerken zoals de exploitatieamplitude, frequentie
van de diensten en de minimale capaciteit; (c)
kwaliteitsnormen inzake bv. de uitrusting van
stopplaatsen en rollend materieel, stiptheid en betrouwbaarheid, netheid,
service en informatie voor de klant, klachtenbehandeling en compensaties,
monitoring van de dienstverleningskwaliteit; (d)
principes van het tarievenbeleid; (e)
operationele eisen zoals het vervoer van fietsen,
verkeersbeheer, noodplannen bij storingen. Bij de opstelling van
openbaarvervoerbeleidsplannen besteden de bevoegde instanties met name aandacht
aan de geldende regels inzake reizigersrechten, sociale bescherming en de
bescherming van werknemers en het milieu. De bevoegde instanties stellen de
openbaarvervoerbeleidsplannen vast na raadpleging van de relevante
belanghebbenden en publiceren die plannen. Voor de toepassing van deze
verordening zijn de relevante belanghebbenden minstens de vervoersexploitanten,
infrastructuurbeheerders en desgevallend representatieve reizigers- en
werknemersorganisaties. 2. De vaststelling van de
openbaredienstverplichtingen en de gunning van openbaredienstcontracten moeten
afgestemd zijn op het geldende openbaarvervoerbeleidsplan. 3. De specificaties van de
openbaredienstverplichtingen voor openbaar passagiersvervoer en de draagwijdte
daarvan worden als volgt vastgesteld: (a)
zij worden gedefinieerd overeenkomstig artikel 2,
onder e); (b)
zij moeten geschikt zijn om de doelstellingen van
het openbaarvervoerbeleidsplan te verwezenlijken; (c)
zij gaan niet verder dan wat nodig en evenredig is
om de doelstellingen van het openbaarvervoerbeleidsplan te verwezenlijken. Bij de beoordeling van de in punt b) bedoelde
geschiktheid wordt rekening gehouden met de vraag of een overheidsinterventie
in het aanbod van passagiersvervoer een passend middel is om de doelstellingen
van het openbaarvervoerbeleidsplan te verwezenlijken. Voor openbaar passagiersvervoer per spoor moet bij
de beoordeling van de onder c) bedoelde noodzaak en evenredigheid rekening
worden gehouden met de op grond van artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU
van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van
één Europese spoorwegruimte (herschikking)[12]
verzekerde vervoersdiensten en met alle informatie die op grond van de eerste
zin van artikel 38, lid 4, van die richtlijn wordt meegedeeld aan
infrastructuurbeheerders en toezichthoudende instanties. 4. De specificaties inzake de
openbaredienstverplichtingen en de daaraan gekoppelde compensatie van het netto
financieel resultaat dienen: (a)
ervoor te zorgen dat de doelstellingen van het
openbaarvervoerbeleidsplan op de meest kostenefficiënte manier worden
verwezenlijkt; (b)
de financiële duurzaamheid op lange termijn te
waarborgen van het aanbod van openbaarvervoersdiensten overeenkomstig de in het
openbaarvervoerbeleidsplan vastgestelde eisen. 5. Om die specificaties te ontwikkelen
formuleert de bevoegde instantie de ontwerpspecificaties van de
openbaredienstverplichtingen en bepaalt zij de draagwijdte daarvan, schetst zij
de basisstappen om te beoordelen of die specificaties voldoen aan de in de
leden 2, 3 en 4 vastgestelde eisen en geeft zij de resultaten van die
beoordeling. De bevoegde instantie pleegt over deze
specificaties op passende wijze overleg met de relevante belanghebbenden en
minstens de vervoersexploitanten, eventuele infrastructuurbeheerders en
representatieve reizigers- en werknemersverenigingen en houdt rekening met hun
standpunten. 6. Voor openbaar passagiersvervoer per
spoor: (a)
het correcte verloop van de in dit artikel
uiteengezette beoordeling en procedure wordt gewaarborgd door de
toezichthoudende instantie als bedoeld in artikel 55 van Richtlijn 2012/34/EU,
die ook op eigen initiatief mag handelen; (b)
het maximale jaarlijkse volume van een
openbaredienstcontract, uitgedrukt in treinkilometers, bedraagt hetzij 10
miljoen treinkilometer, hetzij één derde van het totale volume van het openbaar
passagiersvervoer dat in de betrokken lidstaat onder openbaredienstcontracten
valt indien dat volume een hogere waarde vertegenwoordigt." 3. Artikel 4 wordt als volgt
gewijzigd: (a)
Lid 1, onder a), wordt vervangen door de volgende
tekst: "a) duidelijk omschreven welke overeenkomstig
artikel 2, onder e), en artikel 2 bis gedefinieerde
openbaredienstverplichtingen de exploitant van openbare diensten dient te
verzekeren en in welke gebieden deze verplichtingen van toepassing zijn;" (b)
De laatste zin van lid 1, onder b), wordt vervangen
door de volgende tekst: "Voor niet overeenkomstig artikel 5, lid 3,
gegunde openbaredienstcontracten worden deze parameters zodanig vastgesteld dat
de compensatie in geen geval het bedrag overschrijdt dat nodig is om het netto
financieel effect op de kosten en inkomsten van de nakoming van de
openbaredienstverplichtingen te dekken, waarbij rekening moet worden gehouden
met de door de exploitant van openbare diensten ingehouden ontvangsten uit de
betrokken diensten en een redelijke winstmarge"; (c)
Lid 6 wordt vervangen door de volgende tekst: "Wanneer de bevoegde instanties exploitanten
van openbare diensten overeenkomstig het nationaal recht verplichten bepaalde
sociale en kwaliteitsnormen na te leven of sociale en kwalitatieve criteria
vaststellen, moeten die normen en criteria worden opgenomen in de
aanbestedingsdocumenten en openbaredienstcontracten." (d)
Het volgende lid 8 wordt toegevoegd: "8. De bevoegde instanties stellen alle
relevante belangstellende partijen informatie beschikbaar voor de opstelling
van een offerte in het kader van een openbare aanbestedingsprocedure. Deze
informatie met betrekking tot onder meer de vervoersvraag, tarieven, kosten en
inkomsten uit de openbaarvervoersdiensten die onder het contract vallen en
infrastructuurkenmerken die relevant zijn voor de exploitatie van de vereiste
voertuigen of het vereiste rollend materieel, moet hen in staat stellen
gefundeerde offertes in te dienen. Beheerders van de spoorweginfrastructuur
bieden de bevoegde instanties ondersteuning bij de bekendmaking van de
relevante infrastructuurkenmerken. De niet-naleving van de voormelde bepalingen
geeft aanleiding tot gerechtelijke herziening als bedoeld in artikel 5, lid
7." 4. Artikel 5 wordt als volgt
gewijzigd: (a)
Lid 4 wordt vervangen door de volgende tekst: "4. Tenzij het nationaal recht dat verbiedt,
kunnen de bevoegde instanties besluiten openbaredienstcontracten onderhands te
gunnen: (a)
wanneer hun gemiddelde jaarlijkse waarde geraamd
wordt op: minder dan 1 000 000 euro of minder dan 5 000 000
euro voor openbaredienstcontracten die openbaar vervoer per spoor omvatten, of (b)
wanneer de contracten betrekking hebben op minder
dan 300 000 openbaarvervoerkilometers per jaar of minder dan 150 000
kilometers voor openbaredienstcontracten die openbaar vervoer per spoor
omvatten. Wanneer een openbaredienstcontract onderhands
wordt gegund aan een kleine of middelgrote onderneming die niet meer dan 23
voertuigen exploiteert, kunnen deze drempels worden verhoogd tot hetzij een
geschatte gemiddelde jaarlijkse waarde van minder dan 2 000 000 euro,
hetzij een geschat jaarlijks volume van minder dan
600 000 openbaarvervoerkilometers." (b)
Lid 6 wordt vervangen door de volgende tekst: "Om de concurrentie tussen
spoorwegondernemingen te stimuleren, kunnen bevoegde instanties besluiten dat
contracten voor passagiersvervoer per spoor voor delen van eenzelfde netwerk of
een pakket trajecten aan verschillende spoorwegondernemingen moeten worden
gegund. Daartoe kunnen de bevoegde instanties vóór het uitschrijven van de
aanbesteding besluiten om het aantal contracten dat aan eenzelfde
spoorwegonderneming kan worden gegund te beperken." 5. Het volgende artikel 5 bis
wordt toegevoegd: "Artikel 5 bis Rollend materieel 1. De lidstaten nemen overeenkomstig de
staatssteunregels de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat exploitanten
die op grond van openbaredienstcontracten openbaar passagiersvervoer per spoor
wensen aan te bieden daadwerkelijk en op niet-discriminerende basis over
geschikt rollend materieel voor passagiersvervoer per spoor kunnen beschikken. 2. Op markten waar geen leasingbedrijven
aanwezig zijn die aan alle exploitanten van openbaar passagiersvervoer per
spoor onder niet-discriminerende en commercieel levensvatbare voorwaarden
rollend materieel als bedoeld in lid 1 leasen, dienen de lidstaten ervoor te
zorgen dat het restwaarderisico van het rollend materieel, met inachtneming van
de staatssteunregels, door de bevoegde instantie wordt gedragen wanneer
exploitanten die de mogelijkheid hebben en voornemens zijn aan
aanbestedingsprocedures deel te nemen daarom verzoeken, teneinde hen in staat
te stellen mee te dingen naar openbaredienstcontracten. De bevoegde instantie kan op één van de volgende
manieren aan de in de eerste alinea geformuleerde eisen voldoen: (a)
door zelf het rollend materieel voor de uitvoering
van het openbaredienstcontract aan te schaffen om dit tegen marktprijs ter
beschikking te stellen van de geselecteerde exploitant van openbare diensten of
als onderdeel van het openbaredienstcontract overeenkomstig artikel 4, lid 1,
onder b), artikel 6 en desgevallend de bijlage; (b)
door tegen marktprijs een garantie te verstrekken
voor de financiering van het rollend materieel dat voor de uitvoering van het
openbaredienstcontract wordt gebruikt of als onderdeel van het
openbaredienstcontract overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder b), artikel 6 en
desgevallend de bijlage. Een dergelijke garantie kan het restwaarderisico
dekken met inachtneming van de eventueel toepasselijke staatssteunregels; (c)
door er zich in het openbaredienstcontract toe te
verbinden het rollend materieel aan het einde van het contract tegen marktprijs
over te nemen. In de gevallen als bedoeld onder b) en c), heeft
de bevoegde instantie het recht de exploitant van de openbare diensten ertoe te
verplichten het rollend materieel na afloop van het openbaredienstcontract over
te dragen aan de nieuwe exploitant waaraan dat contract is gegund. De
bevoegde instantie kan de nieuwe openbaarvervoerexploitant verplichten het
rollend materieel over te nemen. De overdracht gebeurt tegen marktprijs. 3. Wanneer het rollend materieel aan een
nieuwe openbaarvervoerexploitant is overgedragen, geeft de bevoegde instantie
in het aanbestedingsdossier gedetailleerde informatie over de onderhoudskosten
en de fysieke toestand van het rollend materieel. 4. Tegen [18 maanden na de inwerkingtreding
van deze verordening] stelt de Commissie maatregelen vast om de modaliteiten te
bepalen van de voor de toepassing van de leden 2 en 3 van dit artikel te volgen
procedure. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in
artikel 9 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure." 6. Artikel 6, lid 1, wordt
vervangen door de volgende tekst: "1. Ongeacht de gunningswijze van een
contract dient elke compensatie uit hoofde van een algemene regel of een
openbaredienstcontract in overeenstemming te zijn met artikel 4. Alle
compensaties uit hoofde van niet overeenkomstig artikel 5, lid 3, gegunde
openbaredienstcontracten of uit hoofde van een algemene regel dienen, ongeacht
hun vorm, ook in overeenstemming te zijn met de bepalingen in de bijlage." 7. Artikel 7 wordt als volgt
gewijzigd: (a)
Lid 1 wordt vervangen door de volgende tekst: "1. Elke bevoegde instantie publiceert
jaarlijks een samenvattend verslag over de openbaredienstverplichtingen die
onder haar verantwoordelijkheid vallen, de aanvangsdatum en duur van de
openbaredienstcontracten, de geselecteerde openbaredienstexploitanten en de
compensaties en exclusieve rechten die als vergoeding aan die
openbaredienstexploitanten zijn toegekend. Dat verslag maakt onderscheid tussen
busvervoer en spoorvervoer, maakt het mogelijk de prestaties, de kwaliteit en
de financiering van het openbaarvervoersnet te toetsen en te beoordelen en
bevat informatie over de aard en de reikwijdte van eventuele toegekende
exclusieve rechten, indien van toepassing. De lidstaten faciliteren de centrale
toegang tot deze verslagen, bijvoorbeeld via een gemeenschappelijk
portaalsite." (b)
Aan lid 2 wordt het volgende punt toegevoegd: "d) de geplande aanvangsdatum en duur van het
openbaredienstcontract." 8. Artikel 8 wordt als volgt
gewijzigd: (a)
In lid 2, komt de eerste alinea als volgt te
luiden: "2. Onverminderd lid 3 moeten
openbaredienstcontracten voor vervoer per spoor, met uitzondering van ander
spoorgebonden vervoer zoals metro's en trams vanaf 3 december 2019
overeenkomstig artikel 5, lid 3, worden gegund. Alle openbaredienstcontracten
voor ander spoorgebonden vervoer en vervoer via de weg moeten uiterlijk 3
december 2019 zijn gegund overeenkomstig artikel 5, lid 3. Tijdens de
overgangsperiode tot 3 december 2019 nemen de lidstaten maatregelen om
geleidelijk te voldoen aan artikel 5, lid 3, en te vermijden dat zich
ernstige structurele problemen voordoen, in het bijzonder wat betreft de
vervoerscapaciteit." (b)
Het volgende lid 2 bis wordt toegevoegd: "2 bis. Tussen 1 januari 2013 en 2 december
2019 onderhands gegunde openbaredienstcontracten voor openbaar
passagiersvervoer per spoor mogen worden voortgezet tot hun vervaldatum. Zij mogen
echter in geen geval worden voortgezet na 31 december 2022." (c)
In lid 3 wordt de laatste zin van de tweede alinea
als volgt vervangen: "De onder d) bedoelde contracten kunnen
doorlopen tot zij verstrijken, op voorwaarde dat het gaat om contracten van beperkte
duur met een looptijd die vergelijkbaar is met de in artikel 4 vermelde
looptijden." 9. Het volgende artikel 9 bis
wordt toegevoegd: "Artikel 9 bis Comitéprocedure 1. De Commissie wordt bijgestaan door het
bij artikel 62 van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad
van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte
(herschikking)[13]
opgerichte Comité voor de Europese Spoorwegruimte. Dat comité is een comité in
de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is
lid 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing." Artikel 2 Deze verordening treedt in werking op de dag
na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze verordening is verbindend in al
haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter [1] Witboek: Stappenplan voor een interne Europese
vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem;
COM(2011) 144. [2] Betere governance van de interne markt, COM(2012) 259
final. [3] http://ec.europa.eu/consumers/consumer_research/cms_en.htm [4] Mededeling van de Commissie: Europa 2020 - Een strategie
voor slimme, duurzame en inclusieve groei, COM(2010) 2020. [5] PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32. [6] Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot wijziging
van Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de
toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de
Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen en
van Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23
oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg,
COM(2012) 730 final van 5.12.2012. [7] PB C [...] van [...], blz. [...]. [8] PB C [...] van [...], blz. [...]. [9] Witboek: Stappenplan voor een interne Europese
vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem;
COM(2011) 144. [10] PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13. [11] Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot wijziging
van Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de
toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de
Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen en
van Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23
oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg,
COM(2012) 730 final van 5.12.2012. [12] PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32. [13] PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32.