15.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 468/120


P7_TA(2013)0578

Veerkracht van ontwikkelingslanden en vermindering van het rampenrisico

Resolutie van het Europees Parlement van 11 december 2013 over de EU-aanpak inzake weerbaarheid en het beperken van het risico op rampen in ontwikkelingslanden: lessen uit de voedselzekerheidscrises (2013/2110(INI))

(2016/C 468/16)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 210 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien de Europese consensus inzake ontwikkeling van 20 december 2005,

gezien de Europese consensus over humanitaire hulp van 18 december 2007,

gezien de mededeling van de Commissie van 8 december 2010 getiteld „Evaluatie halverwege van het actieplan voor een doeltreffend en op duidelijke principes gestoeld humanitair optreden van de EU in het kader van de Europese consensus over humanitaire hulp” (COM(2010)0722),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „De EU-aanpak inzake weerbaarheid: lessen uit de voedselzekerheidscrises” van 3 oktober 2012 (COM(2012)0586) (hierna de mededeling over weerbaarheid van 2012 genoemd),

gezien het werkdocument van die diensten van de Commissie getiteld „Actieplan voor weerbaarheid in landen die vatbaar zijn voor crises 2013-2020” van 19 juni 2013 (SWD(2013)0227),

gezien de conclusies van de Raad over de EU-aanpak inzake weerbaarheid van 28 mei 2013,

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „EU-strategie ter beperking van het risico op rampen in ontwikkelingslanden” van 23 februari 2009 (COM(2009)0084),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „Uitvoeringsplan van de EU-strategie ter beperking van het risico op rampen in ontwikkelingslanden 2011-2014” van 16 februari 2011 (SEC(2011)0215),

gezien de conclusies van de Raad betreffende een EU-strategie ter beperking van het risico op rampen in ontwikkelingslanden van 18 mei 2009,

gezien het Actiekader van Hyogo 2005-2015 van de VN zoals aangenomen tijdens de Wereldconferentie voor rampenpreventie van januari 2005 in Hyogo, Japan, en bekrachtigd door de Algemene Vergadering van de VN in haar resolutie A/RES/60/195 en gezien de tussentijdse evaluatie van dat actiekader,

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Samenhang van noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling — Evaluatie” van 23 april 2001 (COM(2001)0153),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Sociale bescherming in de ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie” van 20 augustus 2012 (COM(2012)0446),

gezien zijn resolutie van 21 september 2010 over de mededeling van de Commissie: Een communautaire aanpak van de preventie van natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen (1),

gezien zijn resolutie van 27 september 2011 getiteld „Naar een krachtigere Europese respons bij rampen: de rol van civiele bescherming en humanitaire hulp” (2),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Een waardig leven voor iedereen: Armoede uitroeien en de wereld een duurzame toekomst geven” van 27 februari 2013 (COM(2013)0092),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” van 13 oktober 2011 (COM(2011)0637) en de bijbehorende conclusies van de Raad van 14 mei 2012,

gezien de nieuwe afspraken voor optreden in fragiele staten van het partnerschap van Busan voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking, die zijn goedgekeurd op het 5e forum op hoog niveau over de doeltreffendheid van de steun in Busan, Zuid-Korea, dat heeft plaatsgevonden van 29 november tot 1 december 2011,

gezien zijn resolutie van 13 juni 2013 inzake de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling — vaststelling van het kader voor de periode na 2015 (3),

gezien de conclusies van de Raad over „De overkoepelende agenda voor de periode na 2015” van 25 juni 2013,

gezien de Conferentie van de Verenigde Naties inzake duurzame ontwikkeling „The future we want”, die heeft plaatsgevonden in juni 2012 in Rio de Janeiro, Brazilië (Rio+20), en met name gezien de besluiten van deze conferentie inzake de beperking van het risico op rampen,

gezien de vierde bijeenkomst van het Global Platform for Disaster Risk Reduction, die heeft plaatsgevonden van 19 tot 23 mei 2013 in Genève, Zwitserland,

gezien de mededeling van de Commissie van 12 maart 2013 met de titel „Betere voeding voor moeders en kinderen in het kader van de buitenlandse hulp: een Europees beleidskader” (COM(2013)0141),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0375/2013),

A.

overwegende dat de Commissie weerbaarheid in haar mededeling ter zake van 2012 heeft gedefinieerd als „het vermogen van een persoon, een huishouden, een gemeenschap, een land of een regio om stresssituaties en schokken te weerstaan, op te vangen en snel te boven te komen”;

B.

overwegende dat de beperking van het risico op rampen van essentieel belang is om weerbaarheid te bereiken; overwegende dat de beperking van het risico op rampen een analyse en beheersing van gevaren vereist om zo de kwetsbaarheid voor rampen te beperken, en activiteiten omvat ter ondersteuning van paraatheid, preventie en mitigatie op alle niveaus, van het plaatselijke tot het internationale niveau;

C.

overwegende dat samenhang tussen noodhulp, herstel en ontwikkeling een belangrijk instrument is in het kader van de aanpak inzake weerbaarheid, dat helpt om de operationele en de financieringskloof tussen de fase waarin noodhulp wordt geboden en de ontwikkelingsfase te dichten;

D.

overwegende dat het Actiekader van Hyogo van onschatbare waarde is om de agenda voor de beperking van het risico op rampen wereldwijd te bevorderen en overwegende dat dit instrument in 2015 afloopt; overwegende dat het kader voor de beperking van het risico op rampen voor de periode na 2015 naar verwachting zal worden goedgekeurd op de Wereldconferentie inzake de beperking van het risico op rampen in Japan aan het begin van 2015;

E.

overwegende dat in de tussentijdse evaluatie van de Europese consensus over humanitaire hulp werd opgemerkt dat er vorderingen zijn geboekt met de beperking van het risico op rampen, maar dat er ook in de praktijk nog meer vooruitgang moet worden geboekt;

F.

overwegende dat volgens de VN sinds 1992 4,4 miljard mensen zijn getroffen door rampen, die voor 2 biljoen dollar schade berokkenden en waarbij 1,3 miljoen mensen om het leven zijn gekomen; overwegende dat de kosten van de verliezen veroorzaakt door rampen in 2011 meer dan 300 miljard dollar bedroegen; overwegende dat volgens ramingen van de Aziatische Ontwikkelingsbank voor elke dollar die wordt geïnvesteerd in de beperking van het risico op rampen in crisisgevoelige gebieden in de toekomst ten minste vier dollar wordt uitgespaard aan noodhulp en herstel;

G.

overwegende dat de onderling verbonden toeleveringsketens in de gemondialiseerde wereld van vandaag ertoe leiden dat economische verliezen in een regio zich wereldwijd laten voelen; zo wordt bijvoorbeeld geraamd dat de overstromingen in Thailand in 2011 de wereldwijde industriële productie met 2,5 % hebben doen dalen;

H.

overwegende dat de kosten van rampen toenemen naarmate de klimaatverandering meer extreme weersomstandigheden doet ontstaan, in combinatie met snelle, ongebreidelde verstedelijking, bevolkingsgroei, bodemdegradatie en schaarste van natuurlijke hulpbronnen; overwegende dat voedsel- en voedingscrises in veel gebieden in ontwikkelingslanden steeds vaker voorkomen;

I.

overwegende dat inspanningen om het risico op rampen te verminderen en de weerbaarheid te versterken de inspanningen van ontwikkelde landen om hun bijdrage aan de klimaatverandering te beperken niet mogen vervangen, maar een aanvulling moeten zijn op deze inspanningen;

J.

overwegende dat het in tijden van financiële consolidatie noodzakelijk is om effectief en efficiënt om te springen met hulpbronnen; overwegende dat financiering voor de beperking van het risico op rampen gericht moet zijn op de lange termijn en moet aansluiten op de werkelijke risico's, waarbij de nadruk vooral moet liggen op hulp aan diegenen die het kwetsbaarst zijn voor schokken;

K.

overwegende dat China 3,15 miljard dollar heeft uitgegeven aan de beperking van de gevolgen van overstromingen en zo 12 miljard dollar aan verliezen heeft weten te voorkomen; overwegende dat er nog meer goede voorbeelden bestaan, zoals Bangladesh, Cuba, Vietnam en Madagaskar, die erin geslaagd zijn de effecten van meteorologische gevaren zoals tropische stormen en overstromingen aanzienlijk te beperken via betere systemen voor vroegtijdige waarschuwing, een betere voorbereiding op rampen en andere risicobeperkende maatregelen;

L.

overwegende dat investeringen uit de privésector in veel landen een groot deel van de totale investeringen vertegenwoordigen en dat de nationale economische ontwikkeling en weerbaarheid tegen rampen afhankelijk zijn van investeringen uit de privésector waarin rekening is gehouden met het risico op rampen;

M.

overwegende dat de VN voorspelt dat de wereldbevolking in de steden tegen 2050 met 72 % zal toenemen en dat de grootste stedelijke groei zich zal voordoen in minder ontwikkelde landen, wat het aantal mensen dat wordt blootgesteld aan het risico op rampen aanzienlijk zal doen toenemen;

N.

overwegende dat rampen kunnen bijdragen tot een hele reeks andere problemen, zoals extreme armoede, voedselonzekerheid en ondervoeding;

O.

overwegende dat de niet-duurzame ontwikkelingsplanning en -praktijken uit het verleden veel volkeren kwetsbaarder hebben gemaakt voor rampen; overwegende dat de beoordeling van het risico op rampen een voorwaarde moet zijn voor ontwikkelingsplanning en -programma's;

P.

overwegende dat het gebrek aan coördinatie tussen de EU-lidstaten en andere donorlanden tijdens de nasleep van crises de effecten van de gezamenlijke inspanningen beperkt; overwegende dat een betere coördinatie tussen de donoren na crises en bij inspanningen om de weerbaarheid te verhogen aanzienlijke besparingen kan opleveren en kan helpen om de ontwikkelingsdoelstellingen op een efficiëntere manier te bereiken;

Q.

overwegende dat het algemeen evaluatieverslag nu als een geloofwaardige wereldwijde bron geldt voor de analyse van trends op het gebied van gevarenrisico's en kwetsbaarheid; overwegende dat het gebrek aan precieze gegevens over de verliezen veroorzaakt door rampen een belangrijke uitdaging blijft;

R.

overwegende dat regionale integratie een bron van economisch, politiek en sociaal succes is;

S.

overwegende dat de overdracht van grond moet worden gereguleerd om te voorkomen dat de plattelandsbevolking wordt benadeeld;

EU-aanpak inzake weerbaarheid

1.

is ingenomen met de mededeling van de Commissie over weerbaarheid van 2012 en de doelstellingen die erin zijn vastgelegd; spoort de Commissie ertoe aan om de voorstellen in de mededeling actief na te streven en ervoor te zorgen dat er werk wordt gemaakt van een langetermijnaanpak voor de versterking van de weerbaarheid en de beperking van het risico op rampen, waarin rekening wordt gehouden met zowel humanitaire aspecten als met ontwikkelingsaspecten en waarin een duidelijk verband wordt gelegd tussen beide;

2.

is ingenomen met het actieplan voor weerbaarheid in landen die vatbaar zijn voor crises 2013-2020 en de prioriteiten van dat actieplan; dringt er bij de Commissie op aan om samen met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) haar voorstellen en prioriteiten ten uitvoer te leggen en ervoor te zorgen dat er gestage vorderingen worden geboekt bij de verwezenlijking van de door haar vastgestelde doelstellingen;

3.

is bezorgd over het feit dat weerbaarheid en met name de beperking van het risico op rampen slechts kort worden vermeld in de conclusies van de Raad over „De overkoepelende agenda voor de periode na 2015”; is van mening dat deze kwesties meer aandacht moeten krijgen in de agenda voor de periode na 2015;

4.

verzoekt de Commissie om weerbaarheidsmaatregelen actief te integreren in zowel de humanitaire als de ontwikkelingsaspecten van de programmering; wijst erop dat de humanitaire hulp op de korte termijn duidelijker moet worden gekoppeld aan de ontwikkelingsprogrammering op de lange termijn en dat deze koppeling moet stroken met de algemene EU-aanpak inzake weerbaarheid;

5.

is van mening dat de EU-aanpak inzake weerbaarheid hoofdzakelijk moet worden toegespitst op de kwetsbaarste, armste en meest achtergestelde bevolkingsgroepen, die sterk worden blootgesteld aan risico's, en met name het risico op natuurrampen, en slecht beschermd zijn tegen zulke schokken, ook die welke worden veroorzaakt door verschijnselen die zich traag ontwikkelen; benadrukt dat een langetermijnaanpak inzake weerbaarheid de diepere oorzaken van de kwetsbaarheid voor risico's moet aanpakken en de onderliggende risicofactoren aanzienlijk moet beperken;

6.

benadrukt dat in de EU-aanpak inzake weerbaarheid op de lange termijn aandacht moet worden geschonken aan de achteruitgang van het ecosysteem, met name op het gebied van landbouw, water, biodiversiteit en visbestanden, en verzoekt de EU een samenhangend beleid aan te nemen om de kwetsbaarheid te verminderen via haar risicoverminderingsstrategie, die kan worden verwezenlijkt door duurzame productiemethoden en -systemen in te voeren in de landbouw, zoals wisselbouw, agro-ecologie, agrobosbouw, biologische landbouw en kleine landbouwbedrijven;

7.

verzoekt de Commissie om haar agenda inzake weerbaarheid toe te spitsen op kwetsbare en crisisgevoelige landen en om te investeren in de versterking van plaatselijke instellingen om voor de nodige stabiliteit te zorgen en te verzekeren dat kwetsbare volkeren toegang hebben tot basisdiensten;

8.

benadrukt dat de kloof tussen de noodhulp- en de ontwikkelingsfase kan worden gedicht via samenhang tussen noodhulp, herstel en ontwikkeling, waarbij wordt geprobeerd om synergieën tot stand te brengen tussen humanitair werk en ontwikkelingswerk; is van mening dat het belangrijk is om dieper in te gaan op overgangsstrategieën en parallelle koppelingen tussen humanitaire hulp en ontwikkelingssamenwerking, met name in landen die gevoelig zijn voor rampen, bij aanhoudende crises en in landen die herstellende zijn na een ramp;

9.

benadrukt dat rampgevoelige landen een voortrekkersrol moeten spelen en de belangrijkste actoren moeten zijn bij de vaststelling van hun prioriteiten en strategieën voor de overgang van humanitaire hulp naar een duurzame ontwikkelingsstrategie, aangezien zij de plaatselijke situatie beter kennen en dus beter kunnen bepalen wat het beste is voor hun eigen gemeenschappen;

10.

wijst erop dat de klimaatverandering de onderliggende risicofactoren aanscherpt en daarom in aanmerking moet worden genomen in de weerbaarheidsstrategieën, met name in de vorm van aanpassing aan klimaatverandering;

De beperking van het risico op rampen als essentieel onderdeel van weerbaarheid

11.

benadrukt dat investeren in maatregelen ter beperking van het risico op rampen voordat er zich een ramp voordoet veel kosteneffectiever is dan de financiering van noodhulp na een ramp; pleit daarom voor meer investeringen in de beperking van het risico op rampen en weerbaarheidsstrategieën in ontwikkelingslanden, met name in de meest kwetsbare gebieden, en pleit ervoor om dit thema op te nemen in de nationale ontwikkelingsplannen;

12.

wijst erop dat een effectief beheer van de noodhulp na rampen de vaststelling van een kader omvat dat het mogelijk maakt om alle nodige middelen onmiddellijk te mobiliseren;

13.

benadrukt dat in de toekomstige ontwikkelingsprogrammering prioriteit zou moeten worden verleend aan de beperking van het risico op rampen en dat dit een horizontaal thema zou moeten zijn in de programmering van ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp in alle kwetsbare en risicogevoelige landen;

14.

verzoekt de EU, haar lidstaten en de regeringen van de partnerlanden om strategieën voor de beperking van het risico op rampen in ontwikkelingslanden te ontwikkelen en te verbeteren door risicobeoordelingsprogramma's uit te voeren en de systemen voor vroegtijdige waarschuwing te verbeteren, met name in kwetsbare en risicogevoelige landen, door meer aandacht te besteden aan de voorbereiding op rampen, om zo op alle niveaus effectief te kunnen reageren, en door duurzamere ontwikkelingsplanning in partnerlanden te ondersteunen;

15.

verzoekt de partnerlanden om verslagleggingssystemen in te voeren die het mogelijk maken om de plaatselijke verliezen te registreren en informatie uit te wisselen tussen het plaatselijke en het nationale niveau voor plannings- en statistische doeleinden; merkt op dat een zekere mate van standaardisering kan helpen om verliezen beter te registreren op het regionale niveau, en zo de regionale samenwerking kan ondersteunen;

16.

verzoekt de EU en haar lidstaten en de partnerlanden om milieuduurzaamheid en rampenrisicobeheersing in overweging te nemen in programma's ter hervorming van het grondbeheer en de mechanismen voor inschrijvingen in het kadaster;

17.

merkt op dat de beperking van het risico op rampen en de aanpassing aan de klimaatverandering samenhangen en verzoekt de Commissie en alle actoren daarom om de strategieën voor de beperking van het risico op rampen en voor de aanpassing aan de klimaatverandering, zoals de bestaande nationale actieplannen voor adaptatie (NAPA's), verder te integreren en deze op te nemen in de planning voor het elfde EOF, om te streven naar concrete financiële ondersteuning, onder meer door het wereldwijde bondgenootschap tegen klimaatverandering toe te passen, en om gecoördineerde inspanningen te leveren om deze activiteiten te harmoniseren;

18.

pleit voor een complementaire en samenhangende aanpak van de kaders voor de millenniumontwikkelingsdoelstellingen en de beperking van het risico op rampen in de periode na 2015; is van mening dat in de processen na de millenniumontwikkelings-doelstellingen en na het actiekader van Hyogo rekening moet worden gehouden met de resultaten van de huidige kaders en aandacht moet worden besteed aan de ervaringen van diegenen die het zwaarst worden getroffen door rampen en crises; herhaalt dat de beperking van het risico op rampen, de beheersing van de klimaatverandering en weerbaarheid een prominente plek moeten krijgen in het kader voor de periode na 2015;

Duurzame ontwikkeling, sociale bescherming en weerbaarheid van gemeenschappen

19.

wijst erop dat de aanpak inzake weerbaarheid duurzame voordelen moet opleveren voor de kwetsbaarste sectoren van de samenleving, met name mensen die in extreme armoede leven en mensen die in informele nederzettingen of sloppenwijken en inheemse bevolkingsgroepen wonen en sterk worden blootgesteld aan het risico op rampen;

20.

benadrukt dat duurzame ontwikkeling als een essentieel onderdeel van de beperking van het risico op rampen moet worden beschouwd; erkent dat er enkel duurzame vorderingen kunnen worden geboekt als de onderliggende factoren die gemeenschappen of individuen kwetsbaarder maken, zoals slecht milieubeheer, gebrekkige infrastructuur, bodemdegradatie en slechte ruimtelijke ordening, worden aangepakt;

21.

begrijpt dat een groot deel van de huishoudens in ontwikkelingslanden, met name lage-inkomenslanden, die in een voortdurende staat van armoede leven, over het algemeen weinig of geen sociale bescherming geniet, waardoor deze huishoudens nog meer risico lopen bij natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen; verzoekt de Commissie om activiteiten met het oog op sociale bescherming sterker te bevorderen in haar programma's voor ontwikkelingssamenwerking, met name specifieke activiteiten om de overheidssystemen, -preventiemaatregelen en -verzekeringen voor natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen te verbeteren;

22.

roept op om in de aanpak inzake weerbaarheid meer aandacht te besteden aan kleinschalige rampen, als kerndoelstelling, en om meer ruchtbaarheid te geven aan de schade die kleinschalige rampen berokkenen aan gemeenschappen en de gevolgen van die rampen voor deze gemeenschappen;

23.

onderstreept de noodzaak van een versterking en verdere ontwikkeling van onderwijs in de context van rampen en noodsituaties en van een betere verspreiding, opstelling en doorgifte van informatie en kennis om gemeenschappen zo weerbaarder te maken en een mentaliteitswijziging en een cultuur van paraatheid tot stand te brengen;

24.

wijst op de belangrijke rol die is weggelegd voor de plaatselijke overheden en plaatselijke en nationale organisaties uit het maatschappelijk middenveld bij de opbouw van weerbaarheid, met name in kwetsbare en crisisgevoelige landen, en spoort plaatselijke overheden ertoe aan om, in samenspraak met de plaatselijke gemeenschappen en organisaties uit het maatschappelijk middenveld, samenhangende en gecoördineerde processen voor de tenuitvoerlegging van weerbaarheidsstrategieën te ontwikkelen;

25.

wijst erop dat moet worden voorzien in goede verslagleggingsmechanismen en monitoring waaraan plaatselijke overheden, ontwikkelingspartners, wetenschappers, het maatschappelijk middenveld, de media en de algemene bevolking zouden moeten deelnemen om de toegang tot informatie te verbeteren en mensen bewust te maken van de behoefte aan strategieën voor de beperking van het risico op rampen en weerbaarheid; verzoekt om regelmatig gegevens te vergaren, waaronder meteorologische gegevens, gegevens over oogsten, vee, de werking van de markten, de voedingssituatie van kinderen en van de armsten in de samenleving, evenals gegevens over de bestaande mechanismen voor rampenrisicovermindering en de toegang tot basisdiensten; pleit ervoor om regelmatig verslag uit te brengen en deze gegevens te publiceren op voor het publiek toegankelijke platforms, om de toegang tot informatie te vergemakkelijken, vroegtijdige waarschuwingen af te geven en de situatie te verbeteren;

Lessen trekken uit de voedselzekerheidscrises en eerdere rampen

26.

wijst erop dat rampen en noodsituaties vaak gevolgd worden door voedselcrises en ondervoeding bij de getroffen bevolking, met name bij kinderen; wijst er eveneens op dat voedselcrises ook rampen zijn en dat de aanpak inzake weerbaarheid, die is toegespitst op het verbeteren van de voedselzekerheid en de voeding, systematisch moet worden meegenomen in de programmeringsbesluiten;

27.

verzoekt de EU om lessen te trekken uit het samenwerkingsbeleid dat zij de afgelopen decennia heeft gevoerd en voorstellen in te dienen om de samenhang van het ontwikkelingsbeleid in de praktijk te bevorderen door ontwikkelingshulp te koppelen aan andere EU-beleidsterreinen, zoals landbouw, handel, belastingen, klimaatverandering en investeringen;

28.

dringt er bij de Commissie op aan om het probleem van landroof op te nemen in haar beleidsdialoog met ontwikkelingslanden om van beleidssamenhang een hoeksteen van ontwikkelingssamenwerking op nationaal en internationaal niveau te maken en te voorkomen dat kleine landbouwers worden onteigend, de armen in landelijke gebieden nog kwetsbaarder worden en land en water op een onduurzame manier worden gebruikt;

29.

merkt op dat voedsel- en voedingscrises steeds vaker voorkomen in de Sahel en de gebieden in de Hoorn van Afrika, waar miljoenen mensen geen toegang hebben tot goede voeding; wijst erop dat de voedselcrisis van 2011 in de Hoorn van Afrika en de voedselcrisis van 2012 in de Sahel hebben aangetoond dat humanitaire hulp alleen de vicieuze cirkel van chronische honger en ondervoeding niet kan doorbreken en ook de diepere oorzaken ervan niet kan wegnemen; wijst erop dat het belangrijk is om de onderliggende oorzaken van de aanhoudende voedselonzekerheid in deze regio's aan te pakken, te weten het gebrek aan toegang tot passende basisdiensten en onderwijs, acute armoede, onvoldoende steun voor kleine landbouwers en veehouders, problemen met de toegang tot land, achteruitgang van het milieu, snelle bevolkingsgroei, falende markten, de afnemende voedselproductie per hoofd van de bevolking en slecht bestuur; wijst erop dat de onderliggende oorzaken van voedselcrises tegenwoordig complexer zijn dan in het verleden, aangezien marktgerelateerde schokken en prijsschokken tegenwoordig vaker voorkomen en vaker arme mensen treffen;

30.

merkt op dat chronische voedsel- en voedingsonzekerheid de eerste en belangrijkste factor is die mensen kwetsbaar maakt voor voedselcrises, omdat ze het vermogen van mensen aantast om zich voor te bereiden op risico's, om crises te weerstaan en erna de draad weer op te pakken; merkt eveneens op dat chronische voedsel- en voedingsonzekerheid nadelige langetermijngevolgen heeft die het menselijke kapitaal beperken doordat zij de groei van kinderen belemmeren en het ontwikkelingsvermogen van samenlevingen aantasten; erkent dat de aanpak van crises die worden veroorzaakt door de hoge en bijzonder volatiele voedselprijzen bijzonder duur en complex is; wijst erop dat de aanpak inzake weerbaarheid van de Commissie een stap in de goede richting vormt om de diepere oorzaken van kwetsbaarheid aan te pakken, waarvan de belangrijkste chronische voedsel- en voedingsonzekerheid is;

31.

is van mening dat het EU-actieplan inzake weerbaarheid gericht moet zijn op de invoering van samenhang in het ontwikkelingsbeleid en problemen op het gebied van voedselzekerheid en weerbaarheid tegenover klimaatverandering moet aanpakken door een einde te maken aan onduurzame praktijken, zoals dumping van landbouwproducten en oneerlijke handelsregels; verzoekt de EU om duurzame landbouw op nationaal en internationaal niveau op een holistische manier te benaderen;

32.

is ingenomen met zowel de gezamenlijke aanpak voor humanitaire en ontwikkelingshulp als de regionale aanpak in het EU-initiatief „Ondersteuning van de weerbaarheid in de Hoorn van Afrika” (SHARE) en in de wereldwijde alliantie van de EU voor het weerbaarheidsinitiatief (AGIR) voor de Sahel; verzoekt om nog meer aandacht te besteden aan deze regio's en een nog betere samenwerking en coördinatie tot stand te brengen tussen de nationale regeringen, internationale donoren, het maatschappelijk middenveld en de privésector om de barrières tussen de aanpak op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en de humanitaire aanpak en tussen „normale hulp” en „crisishulp” weg te nemen;

33.

verzoekt om een effectieve aanpak inzake weerbaarheid, die multi-institutioneel, gecoördineerd, omvattend en systematisch moet zijn en een aantal elementen dient te omvatten, waaronder de invoering van voorspelbare en gerichte sociale vangnetten voor de kwetsbaarste personen, wat er niet alleen voor zou zorgen dat huishoudens onmiddellijk toegang hebben tot voedsel tijdens een crisis, maar eveneens een snel herstel en weerbaarheid tegen toekomstige schokken zou garanderen; roept op om de strijd tegen ondervoeding bij kinderen een centraal element van weerbaarheid te maken via gecoördineerde nationale plannen waarin met name kinderen jonger dan twee jaar en zwangere vrouwen prioriteit krijgen;

34.

merkt op dat bewijs uit Niger, Burkina Faso en Mali aantoont dat goedkope agromilieutechnieken-, en met name agrobosbouw en bodem- en waterbehoud, de weerbaarheid van kleine landbouwers tegen voedselonzekerheid hebben bevorderd; benadrukt evenwel dat agromilieulandbouw alleen niet volstaat om de structurele oorzaken van voedselonzekerheid weg te nemen; verzoekt om niet-landbouwelementen op te nemen in landbouwinterventies en om ervoor te zorgen dat betere voeding een expliciete doelstelling wordt van de landbouwprogramma's; verzoekt voorts om ervoor te zorgen dat vrouwelijke landbouwers eveneens van de programma's kunnen profiteren door in het opzetten van landbouwprogramma's rekening te houden met de belemmeringen die genderongelijkheid creëert (bijvoorbeeld met betrekking tot de toegang tot land, kredieten, voorlichting en input);

Een betere coördinatie van de inspanningen en betere financieringsmethoden

35.

wijst erop dat het van cruciaal belang is dat de lidstaten en de instellingen van de EU hun ontwikkelings- en humanitaire activiteiten beter coördineren en dat zij samenwerken om hun hulp doeltreffender te maken; wijst op de studie van het Europees Parlement van juni 2013 getiteld „De kosten van het uitblijven van een Europees optreden in het ontwikkelingsbeleid”, waarin werd geraamd dat er jaarlijks 800 miljoen euro bespaard zou kunnen worden op transactiekosten als donoren hun hulp op een kleiner aantal landen en activiteiten zouden toespitsen, en dat er jaarlijks nog eens 8,4 miljard euro zou kunnen worden bespaard via betere landoverschrijdende toewijzingspatronen;

36.

wijst op het aanzienlijke aandeel van mobiele, kleinschalige veehouders in de productie van vlees, melk en bloed in gebieden die niet geschikt zijn voor andere vormen van landbouw; wijst op de belangrijke rol die zij spelen in de voedselvoorziening van gemeenschappen en op hun positieve bijdrage aan voedselzekerheid en voeding, zoals is aangetoond in aride en semiaride gebieden, waar is gebleken dat kinderen in door herders beweide landstreken meer voedselzekerheid hebben dan kinderen die in steden en dorpen wonen; wenst daarom dat er rekening wordt gehouden met de rechten en behoeften van die herdersgemeenschappen bij het uitwerken van landbouwinterventies en –programma's;

37.

wijst erop dat het belangrijk is om de capaciteit van kleine landbouwbedrijven te vergroten door particuliere en overheidsinvesteringen te bevorderen, onder meer door microkredieten aan vrouwen te verstrekken;

38.

is van mening dat de middelen die worden uitgespaard dankzij een betere coördinatie tussen de donoren bijvoorbeeld zouden kunnen worden aangewend voor activiteiten met het oog op de beperking van het risico op rampen, wat opnieuw heel wat zou opbrengen en zo een heilzame cirkel tot stand zou brengen;

39.

is ingenomen met het voorstel van de Commissie in het actieplan voor weerbaarheid van 2013 om een jaarlijks EU-weerbaarheidsforum te organiseren; ziet dit als een kans om de weerbaarheidsinspanningen van overheidsinstellingen, waaronder de nationale parlementen en het Europees Parlement, de privésector en ngo's en het maatschappelijk middenveld, te coördineren om zo gecoördineerd werk te kunnen maken van de beperking van het risico op rampen en weerbaarheid, in onderlinge samenwerking met alle actoren;

40.

pleit voor meer samenwerking tussen de overheidssector en de privésector op het gebied van de beperking van het risico op rampen en weerbaarheid; verzoekt de Commissie om de privésector nauwer bij deze werkzaamheden te betrekken door te voorzien in stimulansen en een bevorderlijk klimaat te scheppen dat privé-entiteiten ertoe aanzet om hun ervaringen over het opbouwen van weerbaarheid en het beperken van risico's te delen; dringt er in dat opzicht evenwel bij de Commissie op aan om een voorstel uit te werken dat voorschriften bevat ten aanzien van publiek-private partnerschappen, bijvoorbeeld ten aanzien van sociale en milieueffectbeoordelingen, om onder meer een aanscherping van conflicten over grondgebruik of conflicten over de toegang tot water te voorkomen, met name om kleine landbouwers te beschermen; is er voorts voorstander van dat ACS-landen bijstand krijgen bij het onderzoeken van contracten met multinationale investeerders; pleit bovendien voor transparantie met betrekking tot investeringen en investeringsdoelstellingen, op platforms die toegankelijk zijn voor het maatschappelijk middenveld;

41.

beveelt aan om nauwer samen te werken met derde landen en internationale en regionale instellingen bij de voorbereiding op rampen en bij noodhulp na rampen en wederopbouw; is voorstander van nauwere samenwerking tussen de Commissie en het VN-bureau voor de omzetting van de internationale strategie voor rampenrisicobeperking (UNISDR) om het optreden van de EU op het gebied van de beperking van het risico op rampen te verbeteren;

42.

benadrukt dat hoewel de EU en internationale organisaties via hun programma's kunnen bijdragen tot de beperking van het risico op rampen en de weerbaarheid, het met name de verantwoordelijkheid van de nationale regeringen is om de veiligheid van hun burgers te garanderen, en dat de partnerlanden bijgevolg een duidelijke politieke verbintenis moeten aangaan om activiteiten die de weerbaarheid vergroten en het risico op rampen beperken te ondersteunen en uit te voeren;

o

o o

43.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 50 E van 21.2.2012, blz. 30.

(2)  PB C 56 E van 26.2.2013, blz. 31.

(3)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0283.