15.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 12/39


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over De rol van het maatschappelijk middenveld in de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Japan

(initiatiefadvies)

(2015/C 012/06)

Rapporteur:

Laure Batut

Corapporteur:

Eve Päärendson

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (hierna: EESC) heeft tijdens zijn zitting van 19 september 2013 besloten overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over

De rol van het maatschappelijk middenveld in de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Japan

De afdeling Externe Betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 18 september 2014.

Het EESC heeft tijdens zijn op 15 en 16 oktober 2014 gehouden 502e zitting (vergadering van 15 oktober) onderstaand advies uitgebracht, dat met 133 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 3 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   Conclusies

1.1.1

De EU en Japan zijn samen goed voor meer dan een derde van de wereldhandel. Hun economie en werkgelegenheid kunnen baat hebben bij een partnerschap op grond van een ambitieuze, alomvattende en voor beide partijen voordelige vrijhandelsovereenkomst (FTA)/economische partnerschapsovereenkomst (EPA) en zowel de onderlinge handel als de wederzijdse investeringen zouden door zo'n overeenkomst een nieuwe impuls krijgen. Ook kan door zo'n overeenkomst worden bijgedragen aan de consolidering van internationale regels en normen. De burgers van de EU en Japan staan open voor een eerlijke verdeling van de te verwachten voordelen van zo'n overeenkomst, maar blijven op hun hoede en verzetten zich tegen verlaging van hun respectieve normen.

1.1.2

Het EESC juicht toe dat er met Japan over een FTA/EPA wordt onderhandeld en is vooral ingenomen met het besluit na de eerste jaarlijkse herziening om die onderhandelingen voort te zetten, maar betreurt het gebrek aan informatie en transparantie m.b.t. de lopende onderhandelingen. Een wezenlijke voorwaarde voor een breed maatschappelijk draagvlak voor deze overeenkomst is dat de belangen van de consumenten daarin worden gepromoot en beschermd. Daarom dringt het EESC erop aan dat regelingen voor raadpleging worden getroffen die vergelijkbaar zijn met de systemen die bij de onderhandelingen over het TTIP (Trans-Atlantisch Partnerschap voor handel en investeringen) worden gehanteerd en die tot doel hebben om maatschappelijke organisaties beter te informeren over de comparatieve voordelen voor belanghebbenden van de wederzijdse openstelling van de markten van de EU en Japan. Daarom moedigt het EESC beide partijen aan om bij de onderhandelingen meer transparantie te betrachten en betere informatie te geven, en wel door een officieel voorlichtingsmechanisme voor het maatschappelijk middenveld in het leven te roepen, alsook een forum voor raadpleging in het kader van de overeenkomst. Overigens beschikken ondernemingen aan weerszijden nu al over de mogelijkheid om de Business Round Table EU-Japan als platform voor betrokkenheid en raadpleging te gebruiken.

1.2   Aanbevelingen

1.2.1

Het EESC wil beslist volledig op de hoogte worden gehouden van de herziening van de effectenbeoordeling 2012. Het wil zo vroeg mogelijk worden ingelicht over het tijdschema voor de tenuitvoerlegging ervan, vooral als het gaat om de onderlinge afstemming van technische normen. Voordat een besluit wordt genomen, zou er in alle voertalen van de EU een document moeten worden uitgebracht dat preciezer is dan die effectenbeoordeling.

1.2.2

De EU zou alles op alles moeten zetten om ervoor te zorgen:

dat de door de EU wereldwijd verdedigde waarden in deze overeenkomst zijn terug te vinden, dat de milieu-, sociale, gezondheids- en culturele normen onverlet worden gelaten en dat de voordelen van de overeenkomst gelijkelijk over burgers, consumenten, werknemers en ondernemingen worden verdeeld;

dat beide partijen zich bij het terugdringen van zowel tarifaire als non-tarifaire belemmeringen ambitieus opstellen en naar meer samenhang in de regelgeving streven zonder dat hun normen worden verlaagd en hun werkgelegenheid wordt aangetast, waarbij onverkort wederkerigheid wordt toegepast en geen afbreuk mag worden gedaan aan de inzet van de EU voor multilateralisme in het kader van de Wereldhandelsorganisatie;

dat beide partijen voorrang geven aan de behartiging van de belangen van consumenten en de vrijwaring van hun gezondheid;

dat het voorzorgsbeginsel in de overeenkomst wordt opgenomen en dat er bij de handel in agrolevensmiddelen rechtszekerheid wordt geboden t.a.v. de geografische aanduidingen die beide partijen gebruiken;

dat een hoofdstuk wordt gewijd aan kleine en middelgrote ondernemingen, omdat deze zowel in de EU als in Japan meer dan 99 % van alle bedrijven uitmaken en voor de meeste nieuwe arbeidsplaatsen zorgen. Van zo'n hoofdstuk kunnen deze ondernemingen een verbetering van hun concurrentiepositie en de vergemakkelijking van hun toegang tot de wederzijdse markten verwachten. Doel is om de wederzijdse markttoegang te verbeteren en kleine en middelgrote ondernemingen op de hoogte te houden van de nieuwe commerciële mogelijkheden die deze overeenkomst zou moeten bieden;

dat een voldoende garanties biedend, solide en positief hoofdstuk aan dienstverlening wordt gewijd, waarbij op bestaande overeenkomsten wordt voortgeborduurd, omdat een dergelijk hoofdstuk een uitgelezen kans biedt in deze onderhandelingen;

dat het geheel eigen karakter van de openbare dienstverlening in de EU, dat overeenstemt met aan het Verdrag ontleende verplichtingen, behouden blijft;

dat beide partijen, waar zulks passend is, een gelijke en rechtszekerheid biedende toegang tot openbare aanbestedingen wordt geboden;

dat het recht van beide partijen om hun eigen prioriteiten te stellen en hun eigen beleid voor duurzame ontwikkeling, werkgelegenheid en milieu uit te werken, wordt herbevestigd;

dat er met het oog daarop een ambitieus hoofdstuk over duurzame ontwikkeling in de overeenkomst wordt opgenomen, waarin het maatschappelijk middenveld een prominente rol wordt toebedeeld en ten minste het volgende is inbegrepen:

de nakoming van de verplichtingen die het IAO-lidmaatschap van beide partijen met zich meebrengt, en de naleving van de acht basisverdragen van de IAO als minimale voorwaarden;

de toezegging dat milieuwetten en -initiatieven zullen worden gepromoot en in praktijk zullen worden gebracht;

de toezegging dat natuurlijke rijkdommen, in overeenstemming met de internationale afspraken, duurzaam zullen worden beheerd en geëxploiteerd.

Aangezien de procedure voor de beslechting van geschillen tussen beleggers en nationale overheden (ISDS) heel erg gevoelig ligt en de meningen van de diverse belanghebbenden daarover uiteenlopen, is het EESC ingenomen met de openbare raadpleging over de Trans-Atlantische handelsonderhandelingen die de Commissie heeft opgestart en wacht het met veel belangstelling op de uitkomst ervan (1). Gezien de kracht van de Japanse democratie kan het verzamelen van de meningen van belanghebbenden aan Japanse kant de onderhandelingen ten goede kan komen.

1.2.3

Met de dialoog tussen de maatschappelijke organisaties van Japan en de EU zal een belangrijke bijdrage worden geleverd aan de FTA/EPA. Het EESC adviseert om ook voor de FTA/EPA, net als voor andere onlangs door de EU gesloten overeenkomsten, een gezamenlijk raadgevend orgaan op te richten waarvan de rol tijdens de onderhandelingen door vertegenwoordigers van de betrokken maatschappelijke organisaties moet worden besproken. Dit orgaan moet de mogelijkheid krijgen om alle mogelijke onderdelen van de overeenkomst aan de orde te stellen en zijn standpunt daarover kenbaar te maken. Het EESC dringt er met klem op aan dat minstens de helft van alle Europese leden ervan door hem zelf, als orgaan dat in de EU tot taak heeft om de belangen van Europa's maatschappelijk middenveld te behartigen, wordt benoemd.

1.2.3.1

Het EESC onderhoudt nu al uitstekende betrekkingen met organisaties die in Japan werkgevers, werknemers, landbouwers, consumenten, coöperaties, ngo's, non-profitorganisaties en universiteiten vertegenwoordigen (2). Dankzij zijn follow-upcomité met Japan neemt het een bevoorrechte plaats in bij de bevordering van de dialoog met en de raadpleging van de maatschappelijke organisaties van beide partijen.

2.   De context

2.1.1

De EU en Japan hebben besloten om hun onderlinge banden aan te halen door onderhandelingen over een FTA/EPA te openen. Tegelijkertijd wordt onderhandeld over een overeenkomst voor strategisch partnerschap (3). Het EESC is ingenomen met de goede resultaten van de eerste jaarlijkse herziening en het besluit om te blijven onderhandelen. Als de hypotheses waarvan wordt uitgegaan, bewaarheid worden, dan neemt de uitvoer van de EU naar Japan met 30 % toe, stijgt het bbp van de EU met 0,8 % en worden er in de EU 4 00  000 nieuwe banen gecreëerd. In dat geval zou het bbp van Japan toenemen met 0,7 %, en de uitvoer van Japan naar Europa met 24 %. Ook zou de overeenkomst een bevestiging zijn van de belangrijke rol die de EU op het gebied van handel en investeringen in Oost-Azië speelt (4).

2.1.2

De EU en Japan hebben veel waarden en beginselen gemeen, waaronder die van democratie, rechtsstaat en mensenrechten, en hebben beide een markteconomie met hoogwaardige technologische knowhow. Ook staan zij voor gelijksoortige uitdagingen (vergrijzing, bevolkingskrimp e.d.) en zijn zij beide op zoek naar nieuwe bronnen van groei en werkgelegenheid.

2.1.3

Toch zijn er wel degelijk verschillen tussen maatschappelijke organisaties van de EU en Japan (5), maar meer contacten tussen die organisaties zouden een erg belangrijke aanvulling vormen op welke overeenkomst dan ook. De EU heeft aan de sociale dialoog en de burgerdialoog een institutionele vorm gegeven waardoor die zijn uitgegroeid tot hoekstenen van haar sociaal model, terwijl Japan oog heeft voor het belang van zijn maatschappelijk middenveld in bredere zin (Raad voor arbeidsbeleid, Multi-Stakeholder Forum).

2.2

Net als de EU neemt ook Japan maatregelen om zijn economie een nieuwe impuls te geven (6). De overheidsschuld van Japan schommelt nog steeds rond de 230 % van zijn bbp. De wisselkoers van de yen was nadelig voor de Japanse invoer en de Japanse kleinhandel is — na de drievoudige ramp in Fukushima — in één jaar tijd met 2,3 % gekrompen (februari 2013).

2.2.1

Bilaterale vrijhandelsovereenkomsten maken voor Japan de weg vrij voor de wereldhandel. Enkele daarvan hebben tot de totstandbrenging van regionaal geïntegreerde gebieden geleid. Japan heeft sinds 2002 zowel in Azië als in Latijns Amerika, en ook met Zwitserland, een groot aantal bilaterale overeenkomsten gesloten. Momenteel onderhandelt Japan met China en Zuid-Korea over een trilaterale overeenkomst. Ook neemt Japan deel aan de onderhandelingen over het TPP (Trans-Pacific Partnership).

2.2.2

Japan en de EU hebben al een aantal belangrijke overeenkomsten gesloten ter verlichting van de handelsformaliteiten op gebieden als telecommunicatie, chemische en farmaceutische producten, bestrijding van concurrentievervalsende activiteiten, wetenschap en technologie, alsmede administratieve samenwerking en ondersteuning (7).

3.   Handel en duurzame ontwikkeling

3.1

De kans bestaat dat het milieu niet onberoerd blijft als economische groei wordt nagestreefd door de mondialisering van de handel (8). Het EESC stelt in zijn advies over onderhandelingen over nieuwe handelsovereenkomsten (9) dat daarbij ook altijd een hoofdstuk aan handel en duurzame ontwikkeling moet worden gewijd. In zo'n hoofdstuk moeten milieu- en sociale maatregelen worden opgenomen en dient aan het maatschappelijk middenveld een belangrijke toezichthoudende rol te worden toebedeeld.

3.2

De EU en Japan kunnen de onderhandelingen over de FTA/EPA aangrijpen om wereldwijd hun inzet voor de drie pijlers van duurzame ontwikkeling (economische groei, sociale ontwikkeling en milieubescherming) te bekrachtigen. Sinds de vrijhandelsovereenkomst met Zuid-Korea is gesloten (10), maken deze pijlers de kern uit van alle handelsonderhandelingen en overeenkomsten van de EU. Biodiversiteit, klimaatverandering, visserij, bosbouw en wilde flora en fauna zijn prioritaire aandachtsgebieden voor de EU en de wereld. De partijen zouden opnieuw blijk moeten geven van hun inzet voor multilaterale milieuovereenkomsten.

3.3

In nieuwe overeenkomsten moet altijd worden vastgelegd dat de lidstaten van de EU en Japan het recht hebben om op het gebied van duurzame ontwikkeling prioriteiten te stellen en regels uit te vaardigen. Ook moeten de lidstaten van de EU en Japan daarin worden aangemoedigd om zich aan de normen voor de bescherming van werkgelegenheid en milieu te houden, in overeenstemming met hun verbintenissen t.a.v. de internationale normen en overeenkomsten op dit gebied.

3.4

De lidstaten van de EU en Japan krijgen door deze FTA/EPA (11) de kans om zich hier opnieuw op vast te leggen (mogelijke ratificatie en daadwerkelijke toepassing van IAO-verdragen) (12) en om de bilaterale dialoog en samenwerking op arbeidsgerelateerde gebieden (ook op gebieden die door de agenda voor „behoorlijk werk” worden bestreken) op te voeren.

3.4.1

Als vertegenwoordiger van Europa's maatschappelijk middenveld benadrukt het EESC dat de voordelen van een FTA/EPA mogelijkerwijs niet gelijkelijk (13) over de diverse lidstaten en de diverse sectoren (14) worden verdeeld.

3.4.2

Naar verwachting zal de werkgelegenheid in de EU (procentueel) toenemen in de elektrische-machinebouw, de landbouw, de bosbouw, de visserij, de voedselverwerking, de verzekeringssector en de bouw, maar zal die in de chemische industrie, de motorvoertuigenindustrie, de sector metaal en metaalproducten en het luchtvervoer enigszins teruglopen (15). Die moeilijkheden moeten al in een vroeg stadium worden onderkend, zodat het nodige kan worden gedaan om voor ondersteuning en bijscholing te zorgen. Van belang is dat voordelen gelijkelijk worden verdeeld over ondernemingen, werknemers, consumenten en wat verder nog het maatschappelijk middenveld uitmaakt. Tegelijkertijd moet worden gewaakt voor ernstige verstoringen en moet ervoor worden gezorgd dat als die zich toch voordoen, daar compensatie voor wordt gegeven (16).

4.   Raadpleging van maatschappelijke organisaties

4.1   Voorlichting en transparantie

4.1.1

Het strekt altijd weer tot tevredenheid dat het EESC binnen de grenzen van zijn bevoegdheden een belangrijke gesprekspartner van de Commissie is. In dit geval valt echter het gebrek aan transparantie te betreuren waarover belanghebbenden aan weerszijden hebben geklaagd. In weerwil van het streven naar qua openheid en transparantie optimale onderhandelingen is het onderhandelingsmandaat van de Commissie niet bekendgemaakt. Tal van Europese en Japanse maatschappelijke organisaties klagen dat hun slechts mondjesmaat informatie is verschaft over de onderhandelingen. Dit heeft niet alleen inhoudelijke gevolgen voor de onderhandelingen, maar is ook van invloed op de mogelijkheden voor maatschappelijke organisaties om hun stem te laten horen op dit gebied. Dat betrokkenheid van maatschappelijke organisaties het onderlinge begrip vergroot, maar ook de lopende FTA/EPA-onderhandelingen — door de inbreng van deskundige kennis — op een hoger kwaliteitsniveau kan tillen, behoeft geen betoog.

4.1.2

De burgers van Europa dringen aan op de toepassing van de EU-teksten waarin het beginsel van transparantie is verankerd. Het EESC wil dat die teksten in een zo vroeg mogelijk stadium ter kennis van de relevante belanghebbenden worden gebracht.

4.1.3

De burgers dringen terecht aan op volledige transparantie bij handelsonderhandelingen. Daarom vestigt het EESC de aandacht van de Raad en de Commissie op de strikte en consequente toepassing van de tiende alinea van artikel 218 van het VWEU: „Het Europees Parlement wordt in iedere fase van de procedure onverwijld en ten volle geïnformeerd.”

4.1.4

Het EESC adviseert de Commissie om op de FTA/EPA-onderhandelingen tussen de EU en Japan een model voor de raadpleging van maatschappelijke organisaties toe te passen dat vergelijkbaar is met dat voor de TTIP-onderhandelingen van de EU (werkvergadering met belanghebbenden na iedere onderhandelingsronde, oprichting van een adviesgroep van vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties waarvan o.a. EESC-leden deel moeten uitmaken). Naar weten van het EESC is een soortgelijke regeling getroffen voor de onderhandelingen over een Trans-Pacific-Partnerschap waar de VS en Japan bij zijn betrokken.

4.2   Raadpleging

4.2.1

Alle onlangs door de EU gesloten vrijhandelsovereenkomsten bevatten — zoals hierboven al is aangegeven — een hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling (17), waarbij een prominente toezichthoudende rol is weggelegd voor het maatschappelijk middenveld, dat bestaat uit onafhankelijke en representatieve organisaties die bedrijfsleven, consumenten en andere belanghebbenden op evenwichtige wijze vertegenwoordigen. Het EESC staat achter de pogingen van de Commissie om te bewerkstelligen dat een dergelijk hoofdstuk ook wordt opgenomen in de overeenkomst met Japan.

4.2.2

De Japanse overheden wensen de groei in hun land door middel van duurzame ontwikkeling te stabiliseren (zie „Abenomics” (18)). In de vrijhandelsovereenkomsten die Japan met landen in Azië heeft gesloten, staan bepalingen voor de oprichting van een „subcomité” dat verantwoordelijk is voor het toezicht op de gevolgen van die overeenkomsten voor het ondernemingsklimaat. De EU en Japan zijn allebei vertrouwd met het beginsel dat toezicht wordt gehouden op de impact van vrijhandelsovereenkomsten, ook al zijn er verschillen in de bevoegdheden op dit gebied en de wijze waarop het toezicht wordt uitgeoefend. Daarom breekt het EESC een lans voor de opname in deze vrijhandelsovereenkomst van een solide hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling.

4.2.3

De Japanse regering heeft een aantal interne, multilaterale comités opgericht om vertegenwoordigers van het bedrijfsleven over de impact van vrijhandelsovereenkomsten op het ondernemingsklimaat te raadplegen. Verder zijn er overlegstructuren om vertegenwoordigers van regering en coöperaties en die van regering en vakbonden bijeen te brengen. Daar komen nog andere structuren voor breed overleg bij, zoals het Multi-Stakeholder Forum over maatschappelijke verantwoordelijkheid voor een duurzame toekomst (MSF) (19) of de Raad voor Arbeidsbeleid.

4.3

In het sociaaleconomische model van de EU is de nadruk o.m. gelegd „op solide institutionele structuren voor de aanpak van economische, sociale, milieu- en werkgelegenheidsvraagstukken (...), op een krachtige sociale en burgerdialoog en op investeringen in menselijk kapitaal en de kwaliteit van de werkgelegenheid” (20). Het EESC stelt vast dat daarmee uiting wordt gegeven aan de waarden van de EU en dat de instellingen van de EU dit model dan ook in al hun beleid zouden moeten uitdragen.

4.3.1

Het EESC juicht toe dat de EU zich er wereldwijd (21) toe verbindt om:

zich in te zetten voor effectievere participatie van de sociale partners en vertegenwoordigers van andere maatschappelijke organisaties aan de globale governance (Wereldhandelsorganisatie), de uitwerking van beleid en de monitoring van de toepassing van handelsovereenkomsten;

de Europese waarden in dit tijdperk van globalisering uit te dragen (22).

4.3.2

Het Europees Parlement heeft de Commissie geadviseerd om zich bij deze vrijhandelsovereenkomst met Japan vooral op de basisnormen van het arbeidsrecht te richten en te zorgen voor een ambitieus hoofdstuk over duurzame ontwikkeling en voor een forum van maatschappelijke organisaties dat toeziet op de uitvoering van de overeenkomst en daar commentaar op levert. Het EESC wil beslist worden geraadpleegd en dringt er op aan dat deze aanbevelingen worden opgevolgd.

4.4

Het herinnert de Commissie aan de door haar gepubliceerde handleiding over Transparantie bij handelsonderhandelingen van de EU. Daarin staat dat onderhandelingen alleen als geslaagd kunnen worden beschouwd als daarmee aan de verwachtingen van Europa's burgers wordt voldaan en dat de zienswijzen van maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van onderhandelingen van doorslaggevend belang zijn (23).

Het EESC hecht er veel waarde aan dat:

de Commissie in staat wordt gesteld om erkenning te geven aan de rol van het EESC en het EESC op de hoogte te houden van het verloop van onderhandelingen, in alle aspecten daarvan;

er tussen het Europees Parlement, de Commissie en het EESC voor de hele duur van de onderhandelingen een reguliere dialoog op gang wordt gebracht;

maatschappelijke organisaties daarin voor de hele duur van de onderhandelingen een inclusieve rol blijven spelen;

de Commissie in de overeenkomst voorziet in:

een gezamenlijk toezichthoudend systeem waarbij zowel Europese als Japanse maatschappelijke organisaties worden betrokken en dat tijdens de uitvoeringsfase van de overeenkomst in gebruik wordt genomen;

interne adviesorganen, die adviezen uitbrengen en aanbevelingen doen voor beide partijen, de gemeenschappelijke politieke beleidsinstanties en de gemeenschappelijke autoriteiten die bij de overeenkomst zijn betrokken; deze raadgevende organen mogen bij andere belanghebbenden navragen wat hún wensen zijn (vooral m.b.t. het hoofdstuk over duurzame ontwikkeling) en mogen deze wensen, aangevuld met hun adviezen en aanbevelingen, doorspelen;

de mogelijkheid om te eisen dat een raadpleging of een geschillenbeslechtingsprocedure wordt opgestart als niet wordt tegemoetgekomen aan de doelstellingen van het hoofdstuk over duurzame ontwikkeling;

een gemeenschappelijk orgaan voor de maatschappelijke organisaties van de EU en Japan, dat een kader biedt voor een regelmatige en gestructureerde dialoog en samenwerking, alsmede voor uitwisselingen met vertegenwoordigers van Europese en Japanse regeringen.

4.5

Nagenoeg alle geraadpleegde vertegenwoordigers van Europese en Japanse maatschappelijke organisaties (24) waren voorstander van zo'n gezamenlijk toezichthoudend orgaan als onderdeel van de toekomstige vrijhandelsovereenkomst.

4.5.1

Hoe dan ook zullen de toezichthoudende regelingen moeten zijn afgestemd op de bestaande structuren en moeten deze overeenstemmen met de tot dusverre in de EU en Japan opgedane ervaring. Het EESC wil bij de beraadslagingen over de rol, bevoegdheden en samenstelling van de adviesgroep van de EU en van het gezamenlijk toezichthoudend orgaan worden betrokken. Alle belanghebbenden moeten daarover worden geraadpleegd en het EESC moet daarin een beslissende rol spelen.

4.5.2

Een gestructureerde dialoog tussen de vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties uit de EU en Japan zal een belangrijke extra dimensie geven aan de FTA/EPA, ook in cultureel opzicht. Daarom is het volgens het EESC van het allergrootste belang dat met zijn Japanse tegenhangers banden worden onderhouden. Alleen dan kan worden gegarandeerd dat het toekomstige toezichthoudende orgaan qua vorm, bevoegdheden en samenstelling aan de verwachtingen van beide partijen voldoet.

5.   Prioritaire aandachtspunten

5.1   De onderhandelingen

5.1.1

Het EESC acht het een goede zaak dat de Raad in juni 2014 (25) de onderhandelingen kon voortzetten, omdat daar een gunstig voortgangsverslag over was uitgebracht.

5.1.2

Door de nieuwe overeenkomst moet de toegang tot de markt worden verbeterd en moet samenhang worden gebracht in de regelgeving. Zo moet een nieuwe impuls worden gegeven aan wederzijdse handel en investeringen. Ook moet daardoor meer vaart worden gezet achter duurzame groei, meer en betere banen, meer opties voor consumenten en een groter concurrentievermogen en meer productiviteit voor de economie van de EU en Japan.

5.1.3

Prioriteit voor de EU heeft de opheffing van non-tarifaire belemmeringen (NTB's). In haar effectenbeoordeling (26) geeft de Commissie aan dat NTB's vaak een culturele oorsprong hebben en tot protectionisme leiden. Het EESC stelt vast dat daarin moeilijk verandering is te brengen als NTB's gebaseerd zijn op voortdurend veranderende normstellingen, ook als daarover op het hoogste niveau wordt beslist. Het komt voor dat NTB's een hele sector beschermen, zoals de Japanse spoorwegen.

5.2   Handel in goederen

5.2.1

De opheffing van tarifaire belemmeringen moet alle goederen betreffen. Landbouw- en verwerkte producten, motorvoertuigen die als „gevoelig” zijn aangemerkt, en chemische en farmaceutische producten mogen daarvan niet worden uitgesloten. Zo nodig moeten daarbij overgangsperioden worden vastgesteld.

5.2.2

De handel zou worden opgevoerd door de wederzijdse erkenning van gecertificeerde producten (omdat de normen voor die producten vergelijkbaar en gelijkwaardig zijn) en samenwerking bij de harmonisering van regelgeving en systemen (waar zulks mogelijk is). Dat neemt niet weg dat een dergelijke samenwerking om tot nieuwe internationale normen te komen, geenszins tot normverlaging mag leiden.

5.2.3

NTB's, die een rem zetten op de uitvoer van de EU, worden als verkapte protectionistische maatregelen ingezet en moeten worden teruggedrongen of uitgebannen, vooral als ze al tijdens de onderhandelingen als zodanig werden onderkend. Normen moeten worden bijgestuurd in de richting van de internationale normen.

5.3   Het midden- en kleinbedrijf

5.3.1

Negenennegentig procent van alle ondernemingen in de EU en Japan zijn klein of middelgroot: samen zijn al die ondernemingen goed voor 70 à 80 % van de werkgelegenheid. Daarom dringt het EESC er bij de Commissie op aan om vooral aandacht te besteden aan het midden- en kleinbedrijf.

5.3.2

Kleine en middelgrote ondernemingen beschikken vanwege hun omvang maar over beperkte middelen, ook als ze te maken hebben met nationale regelgeving en handelsbepalingen. De verwachting is dat juist zij voordeel zullen trekken van een FTA/EPA tussen de EU en Japan, en dan vooral van de gestroomlijnde regelgeving en lagere administratieve kosten. Dat neemt niet weg dat zij steun nodig hebben om de aan de toenemende globalisering gerelateerde obstakels uit de weg te ruimen: taalbarrières, uiteenlopende ondernemingsculturen, hoge vervoerskosten, tekort aan personeel met de juiste vaardigheden, gebrek aan informatie over buitenlandse markten en gebrek aan toereikend kapitaal.

5.3.3

De FTA/EPA tussen de EU en Japan kan alleen optimale resultaten opleveren als beide partijen ervoor ijveren dat kleine en middelgrote ondernemingen beter op de hoogte worden gebracht van de bestaande steunregelingen (27) en programma's die door het Centrum voor Industriële Samenwerking tussen de EU en Japan (28) en het Japanse Bureau voor Externe Handel (JETRO) (29) worden aangeboden, en dan vooral als het gaat om de nieuwe ondernemingsmogelijkheden die door deze overeenkomst volgens verwachting worden geboden. Zo zouden Europese kleine en middelgrote ondernemingen belangstelling kunnen hebben voor de volgende sectoren in Japan: ICT, gezondheidszorg (30), diensten, hernieuwbare energiebronnen, biovoedsel (31) en gastronomische gerechten.

5.4   Agro-voedselindustrie

5.4.1

Door de markt te liberaliseren ontstaan nieuwe mogelijkheden voor agro-voedselproducenten in de EU en Japan (een stijging met 200 %). Toch vormt landbouw een van de meest controversiële hoofdstukken tijdens de onderhandelingen. De Japanse landbouwsector, die het land niet meer dan 40 % zelfvoorziening kan bieden, maakt zich de grootste zorgen. De Japanse landbouwers willen dat vijf categorieën van producten bij onderhandelingen met andere landen worden uitgesloten van tarifaire beperkingen: rijst; rund- en varkensvlees; melk en zuivelproducten; tarwe en gerst; suiker en zoetstoffen. De mogelijkheid om grotere hoeveelheden verwerkte voedselproducten uit te voeren, zou door de EU als een grote kans worden beschouwd, vooral als veel Japanse NTB's worden opgeheven.

5.4.2

De vrijhandelsovereenkomst zou een oplossing moeten bieden voor de kwestie van de intellectuele-eigendomsrechten (32), waarvan het doel moet zijn om voor een faire bescherming van Europese innovaties in te staan. De kwestie van de beschermde geografische aanduidingen (BGA's) vormt een knelpunt in de besprekingen. De bescherming van de intellectuele eigendom van hoogwaardige landbouwproducten kan neerkomen op een verkapte belemmering van invoer. De EU en Japan keken in het verleden, in het kader van de Wereldhandelsorganisatie, al anders aan tegen dit vraagstuk: de EU wilde de werkingssfeer van BGA's naar een hoge mate van verplichte bescherming tillen (TRIPs-overeenkomsten — voorstel van de EU in 1998), terwijl Japan in 1999, samen met de VS, heeft voorgesteld dat de leden van de Wereldhandelsorganisatie hun geografische aanduidingen bekendmaken bij deze organisatie, zodat er een gegevensbank kan worden opgezet die voor de andere leden als bron van informatie kan dienen. Aan die door Japan voorgestelde oplossing zou echter geen bindend karakter worden gegeven. Volgens het EESC staat hier veel op het spel en moet dit vraagstuk dan ook met de nodige voorzichtigheid worden benaderd tijdens de onderhandelingen.

5.5   Dienstverlening

5.5.1

Zo goed als alle Japanse landbouwers en consumenten zijn aangesloten bij coöperaties, die ziekteverzekeringen en bankdiensten leveren. Zij ervaren liberalisering van de dienstensector als een bedreiging, ook al is die liberalisering voor veel anderen juist een uitgelezen kans, waarbij niet in de laatste plaats aan de „zilveren economie” wordt gedacht. Diensten bieden een opmaat naar veel meer handel.

5.5.2

De EU-27 voerde in 2012 diensten uit naar Japan voor een bedrag van 24,2 miljard euro bruto, terwijl de invoer vanuit Japan een bedrag van 15,6 miljard euro vertegenwoordigde, wat overeenkomt met een overschot voor de EU-27 van 8,6 miljard euro, met dien verstande uiteraard dat Japan vier keer zo weinig inwoners telt als de EU. Bijna alle geraadpleegde Japanse organisaties die op de liberalisering van diensten zijn ingegaan, waren tegen de „negatieve lijst”, ofwel het systeem volgens welke diensten die niet uitdrukkelijk van de toepassing van de overeenkomst worden uitgesloten, worden geliberaliseerd. Landbouwers en consumenten zijn tegen de negatieve lijst, maar het bedrijfsleven is er juist erg voor. Overheidsinstanties zouden door deze negatieve lijst minder speelruimte krijgen om in te grijpen. Toekomstige diensten zouden vanzelf onder het geliberaliseerde domein komen te vallen. Het EESC staat achter het onbeperkte recht van landen om in het algemeen belang regels uit te vaardigen.

5.6   Overheidsopdrachten

5.6.1

Van belang is dat ondernemingen uit de EU toegang krijgen tot aanbestedingen van de Japanse overheid, wat kan worden bereikt door op normen gebaseerde belemmeringen op te heffen, voor alle belanghebbenden transparante procedures in te voeren, hun dezelfde gegevens te verstrekken, een einde te maken aan de zeer vergaande beperkingen op de spoorwegmarkt en een systeem te creëren waardoor informatie online kan worden verkregen. Bovenop de openlijke politieke toezegging moet er ook concreet, tijdens de onderhandelingen zelf rechtszekerheid worden geboden wat de normen betreft.

5.6.2

Onontbeerlijk is dat wederzijds eerlijke concurrentievoorwaarden worden geboden. In de overeenkomst moet volledige duidelijkheid worden verschaft over de manier waarop iedere partij toestemming verleent voor staatssteun en -subsidies.

5.6.3

De EU, de lidstaten en Japan moeten de mogelijkheid kunnen behouden om de op grond van hun eigen democratische procedures vastgelegde doelstellingen van algemeen belang te financieren, o.m. op gebieden als sociale voorzieningen, milieubescherming en volksgezondheid. De EU ontleent aan haar Verdragen verplichtingen op het gebied van de openbare dienstverlening.

5.7   Investeringen  (33)

5.7.1

De rechtstreekse buitenlandse investeringen (RBI's) van de EU-27 in Japan vertegenwoordigden in 2012 een bedrag van 434 miljoen euro, terwijl de RBI's van Japan in de EU-27 goed waren voor 3  374 miljoen euro (34). Een FTA/EPA is gegrondvest op het beginsel van wederkerigheid, maar als zo'n overeenkomst tot banenverlies leidt, wil het EESC dat de Commissie hierop bedacht is en overweegt om dit banenverlies door de inzet van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering te compenseren. Ook kan het noodzakelijk worden om een behoorlijke compensatie te geven voor de verliezen die bedrijven lijden t.a.v. menselijk kapitaal en technologie, die eerder met overheidsgelden werden gefinancierd.

5.7.2

De EU en Japan zouden hun respectieve regels aangaande eigendomsbeperkingen, vergunningen en controles opnieuw moeten bekijken en investeringen moeten vergemakkelijken.

5.7.3

Wetgeving en justitie maken het, zowel in Japan als in de EU, mogelijk om geschillen op billijke wijze volgens de gebruikelijke procedures te beslechten. De lidstaten van de EU en Japan bieden een hele reeks institutionele garanties voor investeerders. Aangezien de procedure voor de beslechting van geschillen tussen beleggers en nationale overheden (ISDS) heel erg gevoelig ligt en de meningen van de diverse belanghebbenden daarover uiteenlopen, is het EESC ingenomen met de openbare raadpleging over de Trans-Atlantische handelsonderhandelingen die de Commissie heeft opgestart. Het zou graag willen dat in Japan een soortgelijk initiatief wordt genomen, zodat de visie van Japanse belanghebbenden in aanmerking wordt genomen.

5.7.4

Het stelt voor dat een brede discussie over geschillenbeslechting op gang wordt gebracht als de voorwaarden daarvoor eenmaal zijn vastgelegd en de resultaten ervan door de Commissie zijn beoordeeld. Overigens heeft het hierover al een advies in voorbereiding.

5.7.4.1

Hoe dan ook moeten regelingen voor geschillenbeslechting op het gebied van investeringen het vermogen van de lidstaten van de EU om in het belang van de bevolking wetten uit te vaardigen of om doelstellingen van openbaar beleid na te streven, onverlet laten. Er moeten voor begrippen als „investering” en „een rechtvaardige en billijke behandeling” duidelijke definities worden uitgewerkt. Dit zou een onderhandelingspunt moeten worden.

Brussel, 15 oktober 2014

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  Zie het advies van het EESC (REX 390): EESC-2013-05469, rapporteur: J. Krawczyk; corapporteur: S. Boyle (4 juni 2014).

(2)  Vier EU-instituten (universitaire consortia) zijn met financiële steun van de Commissie in Japan gevestigd; in Japan worden hoogleraren beschouwd als belanghebbenden van het maatschappelijk middenveld (http://www.eeas.europa.eu/eu-centres/eu-centres_en.pdf)

(3)  De overeenkomst voor een strategisch partnerschap betreft politieke, globale en sectorale samenwerking op gebieden als onderzoek, innovatie, ruimtevaart, onderwijs, cultuur, energie, ontwikkelingssamenwerking en rampenbeheersing.

(4)  Verslag van de Commissie over de beoordeling van de impact op de handelsbetrekkingen tussen de EU en Japan, par. 5.1.3 (juli 2013).

(5)  PB C 97/34 van 28.4.2007, blz. 34.

(6)  De „drie pijlen” van premier Shinzō Abe, ofwel de „Abenomics”: een combinatie van maatregelen op drie gebieden; monetair beleid, belastingprikkels en structuurhervormingen, bedoeld om voor de duurzame groei op de lange termijn van de Japanse economie te zorgen en particuliere kapitaalinvesteringen te stimuleren.

(7)  Die overeenkomsten zijn: een Overeenkomst tussen de EU en Japan voor wederzijdse erkenning; een Overeenkomst voor samenwerking ter bestrijding van concurrentievervalsende activiteiten; een Overeenkomst voor wetenschap en technologie en een Overeenkomst voor samenwerking en wederzijdse administratieve ondersteuning.

(8)  COM 2006-567 final, http://europa.eu/legislation_summaries/external_trade/r11022_fr.htm

(9)  PB C 211 van 19.8.2008, blz. 82-89.

(10)  Zie hoofdstuk 13 van de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Korea (PB L 127 van 14.5.2011, blz. 62-65).

(11)  Zie artikel 13.4, lid 3, van de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Korea (PB L 127 van 14.5.2011, blz. 62-65).

(12)  IAO-Verdragen nr. 87 en nr. 98 (vrijheid van vergadering en het recht op onderhandelingen over cao's), nr. 29 en nr. 105 (uitbanning van dwangarbeid en gedwongen arbeid), nr. 138 en nr. 182 (uitbanning van kinderarbeid) en nr. 100 en nr. 111 (uitbanning van arbeids- en beroepsdiscriminatie).

(13)  Mededeling COM(2010) 343 final

(14)  Commissie, ibid., par. 5.2.2, par. 5.3 en par. 5.6.2

(15)  Verslag van de Commissie over de beoordeling van de impact op de handelsbetrekkingen tussen de EU en Japan (2012), blz. 49

(16)  Bijvoorbeeld met middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering.

(17)  Art. 11, 21, lid 2f), van het VWEU

(18)  Voor de drie pijlen van „Abenomics” die tot doel hebben om de groei weer op gang te brengen, zie: http://www.eu.emb-japan.go.jp, http://en.wikipedia.org/wiki/Abenomics, en het artikel van Wolff en Joshii: „Japan and the EU in the global economy”, april 2014, op http://bit.ly/1mLgY2r

(19)  MFS: http://sustainability.go.jp/forum/english/index.html

(20)  COM(2004) 383 final van 18 mei 2004, „De sociale dimensie van de globalisering”.

(21)  Mededeling van de Commissie over behoorlijk werk, mei 2006, COM(2006) 249 final, par. 2.3 en par. 3.5.

(22)  Conclusies van het voorzitterschap van de Raad, 16 en 17 december 2004, punt 53 — Conclusies van het voorzitterschap van de Raad, 16 en 17 juni 2005, punt 31.

(23)  Zie handleiding van de Commissie over Transparantie bij handelsonderhandelingen van de EU, 2012; en ook http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2012/june/tradoc_149616.pdf

(24)  Tijdens een op 15 januari 2014 in het EESC-gebouw gehouden hoorzitting en een daarop volgende reis naar Japan (eind januari) zijn veertig organisaties, sociale partners en andere belanghebbenden geraadpleegd, die van gedachten hebben gewisseld over de toekomstige vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Japan en hun verwachtingen en zorgen dienaangaande kenbaar hebben gemaakt.

(25)  De Europese Raad van 18 en 19 oktober 2012, punt 2.k; de Raad Buitenlandse Zaken van 29 november 2012; het mandaat dat aan de Commissie is gegeven om over een vrijhandelsovereenkomst met Japan te onderhandelen; de Raad van 29 juni 2014.

(26)  Verslag van de Commissie (2012) over de Beoordeling van de effecten van de overeenkomst op de handelsbetrekkingen tussen de EU en Japan, http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2012/july/tradoc_149809.pdf

(27)  http://www.eu-japan.eu/smes-support; http://www.jetro.go.jp/en/database

(28)  http://www.eu-japan.eu/smes-support

(29)  http://www.jetro.go.jp/en/database

(30)  Naar verwachting zal 38 % van de Japanse bevolking in 2050 65 jaar of ouder zijn.

(31)  Van al het voedsel dat in Japan wordt verkocht, is maar 0,4 % biologisch (EBC-gegevens).

(32)  PB C 68 van 6.3.2012, blz. 28.

(33)  Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is de Commissie bevoegd voor investeringen. De Commissie heeft een Mededeling „Naar een algemeen Europees internationaal investeringsbeleid” uitgebracht waarover het EESC een advies heeft opgesteld (PB C 318 van 29.10.2011, blz. 150-154).

(34)  Bron: Eurostat 170/2013 — 18 november 2013.