5.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 170/18


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over meting van sociale impact (initiatiefadvies)

2014/C 170/03

Rapporteur: Ariane Rodert

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 19 september 2013 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over

Meting van sociale impact

(initiatiefadvies).

De afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 13 november 2013 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 10 en 11 december 2013 gehouden 494e zitting (vergadering van 10 december) het volgende advies uitgebracht, dat met 146 stemmen vóór en 5 tegen, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC juicht het debat over sociale-impactmetingen voor sociale ondernemingen toe, maar vindt dat er meer tijd moet worden uitgetrokken voor dit complexe onderwerp. De Commissie zou in eerste instantie moeten beginnen met het verzamelen van gegevens voor een vergelijkend onderzoek van sociale-impactmetingen in de lidstaten. Maar zij zou dit onderwerp ook verder moeten uitdiepen in het kader van de sociale dimensie van Europa.

1.2

Het EESC vreest dat een onjuiste of overhaaste aanpak een negatieve invloed kan hebben op het streven van de EU-instellingen om de ontwikkeling en groei van sociale ondernemingen te ondersteunen. Gezien de geringe bekendheid van deze sector in veel lidstaten, verzoekt het EESC de Commissie om voorrang te geven aan verdere bewustmaking en aan de volledige uitvoering van de agenda van het „Initiatief voor sociaal ondernemerschap”.

1.3

Het doel van sociale-impactmeting is het meten van de sociale resultaten en de impact die door bepaalde activiteiten van een sociale onderneming teweeg zijn gebracht, en niet het beoordelen van de ondernemingen zelf, ook al dragen de structuren van bedrijven in de sociale economie bij tot het creëren van sociale waarde. Het is een doorlopend proces en een onlosmakelijk deel van de activiteit van de onderneming, alsook een belangrijk instrument voor strategische planning.

1.4

Het is moeilijk om voor één methode te pleiten en daarom raadt het EESC de Commissie aan om, in plaats van een nieuwe methode te ontwikkelen, het bewustzijn omtrent de meest gangbare principes te vergroten. Wat deze gemeen hebben, is dat het bottom-upinitiatieven zijn die een sociale verandering tot stand willen brengen op basis van een reële behoefte en reële activiteiten.

1.5

Een meetmethode moet worden ontwikkeld op basis van de kernresultaten van de sociale onderneming, moet bijdragen tot de bedrijfsactiviteiten en proportioneel zijn, en mag sociale innovatie niet in de weg staan. De methode moet een evenwicht zien te vinden tussen kwalitatieve en kwantitatieve gegevens, vanuit de gedachte dat het „verhaal” cruciaal is voor het meten van succes. Ook dient erop te worden gewezen dat de problemen die zich voordoen bij het vertalen van de resultaten van sociale-impactmeting van het microniveau naar het macroniveau (binnen de EU) nader moeten worden onderzocht.

1.6

Gezien het feit dat er met name in het geval van de sociaalondernemerschapsfondsen (EuSEF) (1) en het programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie (PESI) (2) behoefte is aan methoden voor het meten van sociale impact, raadt het EESC aan om de hiervoor ontwikkelde methoden uit te proberen, nauwgezet te monitoren en, indien nodig, aan te passen. Dit om ervoor te zorgen dat de toegang van sociale ondernemingen tot financiering via deze instrumenten er niet door wordt belemmerd. Zo kan de Commissie gemeenschappelijke richtsnoeren en beginselen opstellen voor wat moet worden gemeten, in plaats van hoe moet worden gemeten.

1.7

Het EESC zal zich met dit onderwerp blijven bezighouden en zal het uitwerken van een methode door de Commissie op de voet volgen om ervoor te zorgen dat de ontwikkeling van sociaal ondernemerschap in Europa niet wordt afgeremd. Bovendien zal het zich blijven mengen in een bredere discussie over hoe op termijn ook op andere terreinen naar sociale impact kan worden gekeken.

2.   Inleiding

2.1

In de mededeling van de Commissie „Akte voor de interne markt II — Samen voor nieuwe groei” (3) wordt benadrukt dat er een methodologie moet worden opgezet om, in het kader van de tenuitvoerlegging van de sociaalondernemerschapsfondsen (EuSEF) en het programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie (PESI), de sociaaleconomische voordelen van sociale ondernemingen te meten.

2.2

Met het oog hierop heeft een subgroep (4) van de brede adviesgroep voor sociaal ondernemerschap van de Commissie (GECES) de opdracht gekregen om na te gaan hoe sociale ondernemingen hun sociale impact kunnen meten.

2.3

In dit advies wordt de ontwikkeling van een Europese methode voor het meten van sociale impact beschreven vanuit het perspectief van sociale ondernemingen en hoofdzakelijk tegen de achtergrond van de EuSEF en het PESI. Maar gezien het belang van dit onderwerp zou het meten van sociale impact idealiter ook op andere terreinen moeten worden overwogen om een hap-snapbenadering te voorkomen.

2.4

Sociaal ondernemerschap komt de laatste tijd in tal van EU-initiatieven aan de orde. Ook het EESC heeft zich uitgebreid verdiept in dit onderwerp (5) en heeft zich onder meer gebogen over de problematiek rond de EuSEF en sociale ondernemingen (6). Een centraal element hierbij is de lancering van het „Initiatief voor sociaal ondernemerschap” (7) van de Commissie, dat tot doel heeft de ontwikkeling en groei van sociaal ondernemerschap en sociale ondernemingen in de EU te bevorderen.

2.5

Sociale ondernemingen worden opgericht voor sociale doeleinden en zijn actief in de sociale economie. Ter wille van de consistentie is het van belang dat de definitie van sociale ondernemingen die in het Initiatief voor sociaal ondernemerschap wordt gebruikt, ook in latere verordeningen, normen of programma's wordt gehanteerd. Het betreft hier immers een ruime definitie van het begrip, die van toepassing is op de verschillende modellen in de lidstaten.

2.6

Het is echter niet de bedoeling om er in dit advies voor te ijveren dat alle bedrijven in de toekomst langs de sociale meetlat worden gelegd. Ook mag deze materie niet worden verward met initiatieven betreffende maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) of met de verplichting van alle werkgevers om te zorgen voor redelijke arbeidsomstandigheden en zich aan eventuele collectieve overeenkomsten te houden. Verder is het zo dat goede sociale prestaties en infrastructuur tot de verantwoordelijkheid van de lidstaten blijven behoren.

2.7

Hoewel dit advies alleen over de sociale impact van de activiteiten van sociale ondernemingen gaat en niet over de sociale ondernemingen zelf, zijn de structuur en het bedrijfsmodel van een onderneming van essentieel belang voor het bewerkstelligen van sociale impact, door het internaliseren van de maatschappelijke kosten en het genereren van positieve externe effecten.

3.   Sociale impact in een maatschappelijke context

3.1

Lange tijd is economisch resultaat de belangrijkste graadmeter geweest van de ontwikkeling van organisaties en landen, ongeacht of economische dan wel maatschappelijke vooruitgang de grootste drijfveer is. Met het oog op een duurzame wereld moet een breder perspectief worden gekozen, d.w.z. dat naar de sociale, economische en milieugevolgen moet worden gekeken.

3.2

Het besef hiervan is de laatste jaren toegenomen. Het EESC heeft in 2008 een initiatiefadvies uitgebracht, getiteld Voorbij het BBP — maatstaven voor duurzame ontwikkeling  (8), waarin werd gewezen op de behoefte aan nieuwe methoden voor het meten van duurzaamheid en welvaart om in te spelen op maatschappelijke uitdagingen. Naar aanleiding hiervan kwam de Commissie in 2009 met het verslag Het BBP en verder — Meting van de vooruitgang in een veranderende wereld  (9), waarin werd geconstateerd dat er gebrek is aan nieuwe instrumenten voor het monitoren en meten van maatschappelijke ontwikkelingen. Daarnaast hebben ook andere actoren de stap gezet naar de ontwikkeling van nieuwe instrumenten, bijv. de Better Life Index van de OESO (10).

3.3

In een Europa dat zich midden in een crisis bevindt en waar de bestaande welvaartsmodellen op de schop gaan, is het belangrijker dan ooit te focussen op reële waardeschepping. Dit is een punt dat onlangs nog is onderstreept in de initiatieven ter bevordering van de sociale dimensie van de EMU (11), waarin wordt voorgesteld om economische verslaggeving aan te vullen met sociale indicatoren en acties. Deze redenering duikt tegenwoordig in veel EU-documenten op, waar het meten en monitoren van sociale meerwaarde, verandering en impact voorwaarden zijn voor de succesvolle uitvoering van richtlijnen, programma's of activiteiten.

3.4

Het meten van sociale impact is een belangrijk onderwerp en van cruciaal belang voor het herstel van de sociale dimensie in Europa. Het EESC vraagt zich dan ook af waarom de Commissie zo overhaast te werk gaat en zou willen dat er meer tijd wordt uitgetrokken voor een uitgebreide discussie over dit onderwerp in ruimere zin, zodat de meest geschikte methodologie wordt gekozen. Ook dient te worden vermeld dat de Commissie, gezien de ultieme doelstelling van dit alles, nl. sociale ondernemingen helpen hun missie te volbrengen, voorzichtig moet zijn met het ontwikkelen van instrumenten die contraproductief kunnen werken.

3.5

Daar komt nog bij dat sociaal ondernemerschap en de sociale economie in veel lidstaten zeer weinig bekendheid genieten en erkenning krijgen. Als het uitgangspunt in de discussie de sociale impact is in plaats van de bevordering van een klimaat dat de ontwikkeling van sociale ondernemingen mogelijk maakt, kan dat de ontwikkeling van deze sector schaden. Het EESC verzoekt de Commissie derhalve met klem om voorrang te geven aan de volledige uitvoering van het Initiatief voor sociaal ondernemerschap, zodat er eerlijke en transparante voorwaarden gelden voor sociale ondernemingen in alle lidstaten, alvorens een initiatief voor het meten van sociale impact te lanceren.

4.   Beschrijving van sociale impact

4.1

Het meten van sociale impact is goed voor alle sectoren in de samenleving. Voor een sociale onderneming is het bereiken van een positieve sociale impact het kerndoel en veelal een vast en wezenlijk onderdeel van de bedrijfsactiviteit. Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen sociale resultaten en bedrijfsresultaten; het is de sociale impact die moet worden gemeten, niet de organisatie.

4.2

Er zijn overeenkomsten in de wijze waarop stakeholders sociale impact omschrijven, maar er zijn ook verschillen. Het EESC beklemtoont het belang van een gemeenschappelijke opvatting en stelt voor het begrip te omschrijven als 'de sociale resultaten en impact die door bepaalde activiteiten van een sociale onderneming teweeg worden gebracht'.

4.3

Ook dient erop te worden gewezen dat bij impactmeting niet alleen de beoogde resultaten worden gemeten, maar ook het gehele resultaat (beoogd en niet-beoogd) en de impact ervan.

4.4

Het beoordelen van sociale impact is een uitdaging omdat het verband tussen activiteit en resultaat soms moeilijk aan te tonen is. Positieve effecten zijn vaak kwalitatief van aard en soms alleen over een langere periode zichtbaar. Wie probeert een activiteit in cijfers uit te drukken loopt een flink risico dat de informatie die wordt verkregen, niets vertelt over wat men wilde meten of dat niet op de juiste wijze doet. Sociale ondernemingen mogen daarom niet onder druk worden gezet om 'meten' gelijk te stellen aan 'kwantificeren' door zich alleen te richten op activiteiten die gemakkelijk worden gemeten, gekwantificeerd of extern erkend.

4.5

In plaats daarvan moet kwantificering worden beschouwd als één manier om te meten, naast kwalitatief georiënteerde benaderingen, zoals narratieve methoden. Deze alternatieve, of complementaire, manier om informatieve verhalen te verzamelen die het perspectief van de begunstigde weergeven is cruciaal voor het beoordelen van de „toegevoegde waarde” van de activiteiten van een sociale onderneming. Bovendien moet erop worden gewezen dat het meten van toegevoegde waarde niet noodzakelijkerwijs hoeft te resulteren in een eindcijfer, maar best een combinatie van cijfers en tekst kan zijn.

4.6

Om wegwijs te worden in deze complexe materie adviseert het EESC de Commissie om te beginnen met het verzamelen van gegevens over bestaande methoden, als uitgangspunt voor een vergelijkend onderzoek tussen de lidstaten.

5.   Belangrijkste betrokkenen en kernbegrippen

5.1

Een voorwaarde voor een EU-methode om sociale impact te meten in de huidige EU-context (EuSEF en PESI) is betrokkenheid van belanghebbenden, waaronder sociale ondernemingen, gebruikers, beleidsmakers en financiers, en eventueel ook sociale dienstverleners, overheidsinstanties en sociale partners. Deze benadering waarbij wordt gestreefd naar betrokkenheid van de belanghebbende partijen beoogt onderling vertrouwen te scheppen teneinde een gemeenschappelijke visie op de gewenste impact te vormen.

5.2

Een eerste vereiste hiervoor is dat er consensus bestaat over de begrippen die ten grondslag liggen aan sociale-impactmetingen. Termen als input , output , resultaat en impact worden vaak verschillend gedefinieerd in verschillende contexten. Het is belangrijk dat belanghebbenden dezelfde zienswijze delen omtrent deze termen.

5.3

Wanneer alleen naar output wordt gekeken (bijv. het aantal mensen dat deelneemt aan een cursus), wordt de werkelijke impact van de activiteit niet beoordeeld. Het is dan ook belangrijk in te zien dat bij sociale-impactmeting de overstap wordt gemaakt van het meten van output naar het meten van impact. Zo kan de werkelijke toegevoegde waarde worden vastgesteld, rekening houdend met de complexiteit en het multidisciplinaire karakter van sociale-impactmeting.

5.4

Vooral de problemen die zich voordoen bij het vertalen van de resultaten van sociale-impactmetingen van het microniveau naar het macroniveau (binnen de EU) moeten nader worden onderzocht; dat geldt ook voor de wijze waarop de rechten en behoeften van individuen en bedrijven in de meetmethoden worden geëerbiedigd.

6.   Methoden en instrumenten

6.1

Sociale impact wordt op veel verschillende manieren gemeten; daarom is het moeilijk om voor één enkele methode te pleiten of zelfs maar verschillende methoden met elkaar te vergelijken (12). Er zijn een heleboel methoden ontwikkeld, veelal via verschillende EQUAL-projecten (13). Wat deze gemeen hebben, is dat het bottom-upinitiatieven zijn die een gewenste sociale verandering tot stand willen brengen en gebaseerd zijn op een reële behoefte en reële activiteiten.

6.2

De meest bekende methoden zijn social return on investment (SROI), een resultaatgericht concept dat bedoeld is om de door een organisatie voortgebrachte sociale, milieu- en economische waardeschepping in beeld te brengen, en social accounting, een methode om de sociale doelstellingen van een organisatie te plannen, meten en evalueren (14). Een voorbeeld van een meer algemene methode om de sociale meerwaarde vast te stellen is de global reporting index (GRI), een systeem voor het rapporteren van duurzaamheid dat een kader biedt voor verslaglegging over sociale, milieu- en economische effecten. Maar er zijn nog veel meer methoden (15).

6.3

Wat deze methoden gemeen hebben, is dat zij uitgaan van het doel dat de sociale onderneming met haar activiteiten beoogt, en niet zijn gebaseerd op modellen van andere sectoren. In plaats van alleen resultaten te meten gedurende een bepaalde periode, gaat het hierbij vaak om een breder, niet-lineair proces zoals theory of change  (16), dat eenvoudig gezegd neerkomt op definiëren, kwantificeren en traceren. Door voor een dergelijke aanpak te kiezen gaat het meetproces zelf deel uitmaken van de bedrijfsplanning van de onderneming en wordt het een belangrijk instrument voor interne verbetering.

6.4

Bij het ontwerpen van methoden voor het meten van sociale impact moet in gedachten worden gehouden dat deze proportioneel moeten blijven en de sociale onderneming moeten ondersteunen. Veel sociale ondernemingen zijn kleine en jonge bedrijven met beperkte middelen om ingewikkelde methoden toe te passen. Daarom beveelt het EESC aan dat andere belanghebbenden (EU, fondsbeheerders), en niet de sociale ondernemingen zelf, de kosten dragen van de impactmeting om ervoor te zorgen dat de bureaucratische last beperkt blijft en proportioneel is.

6.5

Als er indicatoren worden overwogen, dan stelt het EESC voor dat deze door de sociale ondernemingen worden gekozen, via interviews met gebruikers en belanghebbenden. Indicatoren kunnen bijvoorbeeld zijn „vermeden kosten voor de samenleving” of door de sociale onderneming „veroorzaakte impact”, maar ook de belangenbehartiging door ondernemingen en de structuur en modellen van bedrijven.

6.6

De Commissie zou moeten overwegen om, overeenkomstig de aanbevelingen van het EESC, aan de hand van de bestaande methoden een EU-kader te ontwikkelen dat aansluit bij de specifieke regelingen die in sommige lidstaten bestaan en hun welzijnszorgmodellen en bij de sociale ondernemingen zelf.

7.   Overige opmerkingen

7.1

Aangezien het buitengewoon moeilijk is om voor één methode te pleiten of voor standaardindicatoren om sociale impact te meten, moet de Commissie allereerst het bewustzijn omtrent de meest gangbare principes en bestaande methoden vergroten en ondernemingen aanmoedigen om hiervan gebruik te maken. Op grond van de ervaringen die hiermee worden opgedaan kan de Commissie gemeenschappelijke richtsnoeren opstellen voor het meten van sociale resultaten in plaats van output, teneinde een kader van beginselen vast te stellen voor wat moet worden gemeten in plaats van te definiëren hoe sociale impact moet worden gemeten.

7.2

Gezien de complexiteit van deze materie beveelt het EESC aan om eerst de methoden die voor de EuSEF en het PESI zijn ontwikkeld uit te proberen. Dan kan de Commissie van nabij de impact ervan volgen en, indien nodig, correcties aanbrengen. Alle verzamelde gegevens moeten worden uitgesplitst naar geslacht, zodat de rol van vrouwen in sociaal ondernemerschap kan worden erkend en de toewijzing van middelen transparant verloopt. Dit helpt ervoor te zorgen dat de gebruikte methoden de toegang tot financiële middelen voor de beoogde doelen niet beperken.

7.3

Bij het opzetten van deze proefprojecten moet de Commissie ook kijken naar aspecten als de bevoegdheid en het doel van de „auditor”/stakeholder. Dit hangt nauw samen met bijkomende kosten en motieven van deze actoren. Het EESC verzoekt de Commissie met klem om deze kosten zoveel mogelijk tot een minimum te beperken, ook bij het vaststellen van de eisen voor metingen, om onnodige administratieve rompslomp te vermijden en de sociale ontwikkeling niet uit balans te brengen.

7.4

Het risico bestaat dat de meetmethode die speciaal voor de EuSEF en het PESI is ontwikkeld, voorrang krijgt bij de tenuitvoerlegging van andere instrumenten en regels met betrekking tot sociaal ondernemerschap op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Een ontoereikende of onjuiste meting van sociale impact kan sociale innovatie en experimenten in de weg staan. Om dit risico te beperken zou de Commissie bewustmakingsacties en opleidingsprogramma's moeten aanbieden in de lidstaten.

7.5

Dit advies is een eerste onderdeel van de werkzaamheden van het EESC op het gebied van sociale-impactmeting. Het is een reactie op de huidige werkzaamheden van de Commissie op dit vlak. Het EESC vindt het echter essentieel dat deze discussie wordt voortgezet en uitgebreid, en zal de werkzaamheden van de Commissie dan ook nauwgezet volgen. Ook wil het in het kader van zijn andere beleidswerkzaamheden aandacht blijven besteden aan dit onderwerp.

Brussel, 10 december 2013.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  Europese sociaalondernemerschapsfondsen, COM(2011) 862 final.

(2)  Programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie, COM(2011) 609 final.

(3)  COM(2012) 573 final.

(4)  http://ec.europa.eu/internal_market/social_business/expert-group/social_impact/index_en.htm.

(5)  PB C 318, 23.12.2009, blz. 22; PB C 24, 28.01.2012, blz. 1; PB C 229, 31.07.2012, blz. 44.

(6)  PB C 229, 31.07.2012, blz. 55.

(7)  COM(2011) 682 final.

(8)  PB C 100, 30.4.2009, blz. 53.

(9)  COM(2009) 433 final.

(10)  www.betterlifeindex.org.

(11)  http://ec.europa.eu/commission_2010-2014/president/news/archives/2013/10/pdf/20131002_1-emu_en.pdf.

(12)  Bouchard, M. (ed.) (2009): The worth of social economy, Peterlang, Brussel.

(13)  http://ec.europa.eu/employment_social/equal_consolidated.

(14)  http://www.thesroinetwork.org/what-is-sroi, http://www.socialauditnetwork.org.uk/getting-started/what-is-social-accounting-and-audit.

(15)  bijv. PQASSO (Practical Quality Assurance Systems for Small Organisations), SIMPLE (Simple Impact Measurment for Local Economies), Volunteering Impact Assessment Toolkit, The Big Picture, Impact Framework, Logic Model Builder, Measuring Impact Framework, Outcome Mapping, Outcome-Based Evaluation, Social Impact Assessment (SIA), The Shujog Impact Framework and Assessment.

(16)  http://www.theoryofchange.org.