8.7.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 214/1


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een meer evenwichtige territoriale ontwikkeling in de EU (initiatiefadvies)

2014/C 214/01

Rapporteur: de heer NILSSON

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 9 juli 2013 overeenkomstig artikel 29, lid 2 van zijn rvo besloten om een initiatiefadvies op te stellen over

Een meer evenwichtige territoriale ontwikkeling in de EU.

De afdeling Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 12 februari 2014 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 26 en 27 februari gehouden 496e zitting (vergadering van 26 februari) onderstaand advies uitgebracht, dat met 230 stemmen vóór en 4 tegen, bij 3 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies

1.1

Het eerste Europese Plattelandsparlement (een forum voor Europese en nationale plattelandsorganisaties) vond op 13 november 2013 plaats in het gebouw van het EESC onder het motto „Heel Europa moet leven”. Met de juiste beleidsmaatregelen kan het platteland tot bloei komen en evenzeer als de steden een bijdrage leveren aan de Europese welvaart. Vandaar de roep om een multisectoraal beleid op maat van de regio's, dat dicht bij de burger staat en uitgaat van participatie en partnerschappen.

1.2

Tegen de achtergrond van de steeds dieper wordende kloof tussen bepaalde landen en regio's pleit het Comité voor een evenwichtigere ontwikkeling, zodat de hele EU een bijdrage kan leveren aan de in het Lissabonverdrag vastgelegde doelstelling van territoriale samenhang.

1.3

Leegloop moet worden gezien als de grootste bedreiging voor de plattelandseconomie, die al tal van regio's op het platteland ernstig heeft getroffen. In bepaalde regio's zijn de cijfers ronduit dramatisch: de ontvolking bedraagt er ongeveer 1 % per jaar, soms zelfs meer. De verschillen zijn echter enorm. De meeste EU-plattelandsgebieden krijgen niet te maken met dalende bevolkingscijfers en zijn nog steeds aantrekkelijke plekken om te wonen en werken.

1.4

Krachtig politiek optreden op elk niveau is dringend noodzakelijk om de economische en sociale gevolgen van de ontvolking op te vangen. Daarbij moet de nadruk liggen op banen, infrastructuur en diensten, met een geïntegreerd beleid voor plattelandsontwikkeling op alle niveaus (Europees, nationaal en regionaal) ter ondersteuning, en moet worden geput uit lokale middelen. Belangrijk is ook dat ten volle gebruik wordt gemaakt van alle EU-programma's, met name de cohesiebeleidsinstrumenten voor lokale en plattelandsontwikkeling zoals Leader en CLLD (vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling). De lidstaten moeten financiële middelen toekennen aan de regio's die het hardst getroffen zijn door leegloop.

1.5

Bij beleidsbesluiten met een geografische dimensie moet steeds worden gekeken naar de territoriale impact. Ook dient meer aandacht uit te gaan naar sociaaleconomische en milieubeoordelingen en moeten nieuwe specifieke kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren worden ontwikkeld.

1.6

Tegelijk met de ontwikkeling van de primaire sectoren moet worden gewerkt aan een beleidskader voor diversificatie en bevordering van de ondernemingszin via investeringen, innovatie en kennis. Korte voorzieningsketens in onder meer de voedings- en energiesector verdienen aanmoediging en ook prikkels voor decentralisatie zijn het overwegen waard.

1.7

Het is van vitaal belang dat mensen werk kunnen vinden en dat het recht op onderwijs en opleiding voor iedereen in praktijk wordt gebracht. Dit houdt in dat voldoende wordt geïnvesteerd in kennis en technologie. Aantrekkelijke banen en onderwijs voor jongeren moeten bovenaan de prioriteitenlijst staan. Belangrijk is voorts dat het voor jonge landbouwers, die zorgen voor stabiliteit, aantrekkelijk wordt gemaakt zich op het platteland te vestigen. Tevens moeten meer vrouwen de kans krijgen te werken en ondernemen. Ook reguliere migranten kunnen actief bijdragen aan de ontwikkeling van het platteland, op voorwaarde dat zij kans maken op een baan en de nodige maatregelen worden genomen om segregatie de kop in te drukken.

1.8

Om de regionale kloof te dichten en het platteland aantrekkelijk te maken voor mensen én bedrijven, moet worden geïnvesteerd in infrastructuur, dat wil zeggen in efficiënt vervoer, communicatie (inclusief hogesnelheidsbreedbandnetwerken) en energieverbindingen.

1.9

Ook een behoorlijke dienstverlening — zowel wat betreft commerciële diensten als sociale diensten van algemeen belang — is cruciaal om plattelandsgebieden aantrekkelijk te maken en de verschillen tussen de regio's te verkleinen. Er moet dus dringend worden geïnvesteerd in gezondheid, onderwijs en diverse zorginstellingen, en daarnaast ook in culturele activiteiten en andere vormen van vrijetijdsbesteding.

1.10

De participatiedemocratie is een onontbeerlijke voorwaarde voor een beter territoriaal evenwicht binnen de EU. De bewoners van het platteland en hun organisaties moeten worden betrokken bij de uitwerking en uitvoering van beleidsmaatregelen en activiteiten op het vlak van territoriale samenhang. Het partnerschapsbeginsel, een van de pijlers van de EU-structuurfondsen, moet efficiënt worden toegepast en zou ook moeten gelden voor andere beleidsmaatregelen.

1.11

Als brug tussen het middenveld en de EU-instellingen is het Comité ten volle bereid om mee te werken aan regelmatige bijeenkomsten van het Europese Plattelandsparlement, dat dient te worden opgevat als een Europees plattelandsforum waaraan wordt deelgenomen door alle betrokken partijen.

2.   Achtergrond

2.1

Het Comité wil met dit advies op de allereerste plaats een lans breken voor territoriale effectbeoordelingen van alle relevante EU-beleidsmaatregelen, zodat de ontvolking van het platteland, die op bepaalde plekken dramatische vormen aanneemt, kan worden tegengegaan.

3.   Inleiding

3.1

De Europese Unie kan bogen op een enorme verscheidenheid op het vlak van cultuur, taal en geschiedenis, maar haar inwoners zijn verbonden door een aantal gemeenschappelijke beginselen en idealen, die terug te vinden zijn in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (1). Fatsoenlijk werk, toegang tot sociale en economische diensten van algemeen belang en strenge milieunormen zijn voor alle regio's van kapitaal belang.

3.2

Er bestaan echter grote verschillen binnen Europa. Het kan gaan om verschillen die te maken hebben met geschiedenis en cultureel erfgoed, met het politieke bestel of met sociaaleconomische ontwikkeling, of met een combinatie van al deze factoren. Er is dan ook behoefte aan meer kennis over deze complexe geografische kloof en de impact ervan op het beleid en de dagelijkse praktijk.

3.3

Eén probleem hebben alle plattelandsgebieden gemeen: wat het creëren van duurzame kwaliteitsbanen aangaat hinken zij ver achterop bij de stedelijke gebieden (2). Het gemiddelde inkomen ligt er 25 à 30 % lager dan in steden, en in Oost- en Midden-Europa kan dat zelfs tot 50 % lager zijn. De kans een baan te vinden op het platteland is kleiner en het aantal economische activiteiten is er beperkter. Het feit dat veel mensen, met name jongeren en jonge vrouwen, wegtrekken van het platteland, is mede te wijten aan de armzalige infrastructuurvoorzieningen, inclusief de zwakke kwaliteit van breedbandcommunicatie, de beperkte toegang tot commerciële en sociale diensten en het gebrek aan mogelijkheden op het vlak van onderwijs, opleiding, cultuur en recreatie.

3.4

Het totaalplaatje is evenwel minder somber. In de periode 2000-2010 lag de groei op het platteland gemiddeld lichtjes hoger dan in de stedelijke gebieden (3). Hieruit blijkt dat de plattelandsgemeenschappen erin geslaagd zijn hun eigen lokale middelen in te zetten om creatieve en succesvolle oplossingen te bedenken voor hun problemen (4). Tijdens de laatste periodes van crisis hebben de plattelandsgemeenschappen getoond stabieler en veerkrachtiger te zijn. Uit een recente studie blijkt dat de kosten van congestie en de hoge huurprijzen tot gevolg hebben dat economische activiteiten zich steeds meer gaan verplaatsen naar minder ontwikkelde gebieden — in veel gevallen plattelandsgebieden (5).

3.5

De verschillen in ontwikkeling tussen en binnen landen, regio's en stedelijke en plattelandsgemeenschappen zijn een enorme uitdaging. De landen van Midden- en Zuidoost-Europa zijn tijdens het hele proces van toetreding tot de EU opnieuw gaan inzien dat verantwoordelijke territoriale actoren voor hun regio's en lokale gemeenschappen van groot belang zijn, en hebben regionale en lokale ontwikkeling bovenaan hun agenda gezet. Ook in andere Europese regio's neemt de aandacht voor lokale en regionale ontwikkeling weer toe.

3.6

Dunbevolkte gebieden en verlaten dorpen zijn er overal in Europa; het gaat om een gemeenschappelijk probleem waar zelfs de kleinste lidstaten mee te maken krijgen. Deze dunbevolkte gebieden hebben bijzondere kenmerken en behoeften. Ondanks hun onderlinge verschillen zijn er vier problemen die deze gebieden gemeen hebben, te weten hun geografisch isolement en de daarmee verband houdende hoge vervoerskosten, demografische problemen als emigratie, vergrijzing en lage geboortecijfers, hun zwakke en monolithische economische structuur en ten slotte het lage gemiddelde inkomen, dat in sommige gevallen vergezeld gaat van schrijnende armoede onder de plattelandsbevolking.

3.7

Bedoeling van dit advies is duidelijk te maken hoe plattelandsgebieden kunnen bijdragen tot territoriale en sociale samenhang door in het kader van een geïntegreerd ontwikkelingsbeleid hun eigen lokale bronnen aan te boren. Op die manier slagen zij erin de economische crisis te overwinnen, nieuwe banen te scheppen en het milieu te beschermen. In veel regio's spelen de landbouw- en agrovoedingssector een cruciale rol. Diversificatie is echter noodzakelijk. Alle sectoren moeten in staat zijn hun steentje bij te dragen, op voorwaarde dat zij via gericht beleid ondersteund worden.

4.   Algemene opmerkingen

4.1   Uitdagingen voor de EU-beleidmakers

4.1.1

De bepalingen inzake economische, sociale en territoriale samenhang uit de artikelen 174 tot 178 van het Verdrag van Lissabon zijn erop gericht een harmonieuze ontwikkeling van de EU tot stand te brengen en de verschillen in ontwikkeling te verkleinen, met name in de gebieden die kampen met natuurlijke of demografische belemmeringen. De lidstaten wordt verzocht deze doelstellingen voor ogen te houden bij hun economisch beleid en hun maatregelen op dit gebied te coördineren.

4.1.2

De Commissie stelt dat territoriale cohesie gericht moet zijn op de harmonieuze ontwikkeling van heel Europa, en de Europese burgers in staat moet stellen de inherente kenmerken van de verschillende regio's zo goed mogelijk te benutten. Territoriale cohesie is met andere woorden een manier om van diversiteit een hefboom voor duurzame ontwikkeling van de hele EU te maken (6).

4.1.3

Alle regio's tellen zowel dynamische als probleemgebieden. Aangezien regio's per definitie heterogeen zijn is het lastig een evenwicht te vinden tussen politieke en territoriale samenhang. Er is met andere woorden behoefte aan een politieke visie die uitgaat van regionale samenwerking en coördinatie tussen de verschillende sectorale beleidsmaatregelen, in samenwerking met de regionale en lokale betrokkenen. Ook het subsidiariteitsbeginsel is een cruciaal onderdeel van alle maatregelen inzake regionaal beleid; het verdient immers hoe dan ook de voorkeur om de specifieke problemen van een gemeenschap op lokaal niveau aan te pakken.

4.1.4

Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is het voornaamste EU-beleidsinstrument voor landbouw en plattelandsontwikkeling. Daar mag het echter niet bij blijven. Bij de uitwerking van de operationele programma's van de andere fondsen moeten de lidstaten ook de duurzaamheid van het platteland voor ogen blijven houden.

4.2   Leegloop

4.2.1

EU-statistieken (7) tonen aan dat de groei van de plattelandsbevolking in 2008 en 2009 beperkt is gebleven (0,1 à 0,2 %). In 2010 en 2011 is de bevolking gelijk gebleven, terwijl de stedelijke gebieden in die jaren een groei van 0,5 % kenden. Achter die cijfers gaan echter grote verschillen schuil. In veel plattelandsgebieden is de bevolking de afgelopen vijf jaar toegenomen. In 2011 is het aantal bewoners van het platteland in 8 van de 27 landen gestegen. Daartegenover staat dat datzelfde jaar voor bepaalde landen veel ongunstiger cijfers werden opgetekend; zo bedroeg de afname van de plattelandsbevolking 2 % in met name Letland en Litouwen, 1 % in Bulgarije, en lag de daling in Portugal, Duitsland, Roemenië en Hongarije rond de 0,5 %.

4.2.2

Als we de gegevens per regio bekijken (NUTS 3) dan zien we dat de situatie bijzonder verontrustend is. In zowat 100 van de 1  300 regio's in kwestie is de bevolking in de periode 2007 — 2011 met 5 % (en soms nog meer) afgenomen. Het gaat dan hoofdzakelijk om regio's uit de hierboven vermelde landen. Uitschieters zijn Bulgarije, Litouwen en Letland, waar de ontvolking over de hele lijn hoog is. In Duitsland gaat het vooral om de oostelijke regio's, in Portugal om het binnenland.

4.2.3

Daarnaast blijkt uit de statistieken dat de verspreiding van de bevolking over de EU opvallend ongelijk is: zo kan de bevolkingsdichtheid per regio enorm verschillen en is er een kloof tussen stad en platteland. De meest verontrustende demografische trend is misschien wel de ontstellend lage bevolkingsdichtheid in sommige regio's in vergelijking met 50 à 100 jaar terug. Leegloop moet worden gezien als de grootste bedreiging voor de plattelandseconomie, niet alleen omdat hierdoor de groei wordt belemmerd, het milieu schade wordt toegebracht, het sociale weefsel wordt aangetast en de openbare dienstverlening wordt bemoeilijkt, maar ook omdat kleine dorpen en steden dreigen te verdwijnen.

4.2.4

Bovendien houdt deze tendens aan. De snelle uitbreiding van steden dankzij de aanwezigheid van de industrie- en dienstensector heeft tot gevolg dat er op het platteland minder banen te vinden zijn. Ook de herstructurering van landbouwbedrijven werkt de trek naar de steden in de hand. Daarnaast kunnen grote infrastructuurinvesteringen mensen ertoe aanzetten naar de stad te trekken. Als de natuurlijke bevolkingstoename minder sterk is dan de plattelandsvlucht bereikt het totale aantal bewoners een kritiek dieptepunt, terwijl de vergrijzing zwaarder gaat wegen.

4.2.5

De leegloop van het platteland berokkent het milieu in verschillende opzichten schade. Als de mens wegtrekt uit een bepaald gebied kan het gebeuren dat een bepaald type habitat de bovenhand krijgt en de rijk geschakeerde mozaïek van door de mens in stand gehouden landschappen verdwijnt. Deze „ecologische homogenisering” kan de biodiversiteit op lokaal niveau doen afnemen. Een ander schadelijk effect is de degradatie van de bodem omdat de terrassen in bergachtige gebieden niet behoorlijk worden onderhouden, zoals bijvoorbeeld het geval is in grote delen van het Middellandse Zeegebied en Zuidoost-Europa.

4.2.6

Ten slotte is ook al gewezen op mogelijke problemen in verband met bosbeheer en het risico op bosbranden in het Middellandse Zeegebied, en op potentiële veiligheidsrisico's aan de buitengrenzen van de EU.

4.3   De rol van het maatschappelijk middenveld

4.3.1

Het Comité heeft er al op gewezen dat de „Participatiedemocratie (...) inherent (is) aan de beginselen die ten grondslag liggen aan de democratische werking van de EU en als zodanig onontbeerlijk (is) voor de totstandbrenging van territoriale samenhang” (8). De maatschappelijke organisaties zouden daarom de kans moeten krijgen hun verantwoordelijkheid op te nemen en in alle transparantie mee te werken aan de uitstippeling en toepassing van beleid en acties voor territoriale samenhang. Het partnerschapsbeginsel, een van de pijlers van de EU-structuurfondsen, moet efficiënt worden toegepast en zou ook moeten gelden voor andere beleidsmaatregelen die van invloed zijn op het platteland.

4.3.2

Enerzijds kunnen de traditionele sociale partners en de maatschappelijke en beroepsorganisaties helpen de groeiende territoriale kloof te dichten door banen te scheppen en bedrijven te steunen om zo de arbeids- en levensomstandigheden te verbeteren.

4.3.3

Anderzijds neemt het aantal plattelandsorganisaties overal in Europa toe. In sommige landen gaat het om een nieuwe tendens, in andere bestonden dergelijke organisaties al jaren (Noord-Europa loopt in dit opzicht voorop.) Op nationaal niveau organiseren zowel de traditionele maatschappelijke en beroepsorganisaties als nieuwe organisaties op initiatief van plattelandsbewoners zich in allerhande verenigingen en netwerken. Deze beweging treedt op vanuit de basis en geeft zo de bevolking van het platteland een eigen stem; daarnaast steunt zij nieuwe ondernemingen en houdt zij zich bezig met de organisatie van de lokale productie en dienstverlening.

4.3.4

In november 2013 vond in het gebouw van het Comité het eerste zogenoemde „Europese Plattelandsparlement” (9) plaats, een forum voor nationale en Europese organisaties die zich bezig houden met de plattelandsproblematiek en fungeren als spreekbuis voor de Europese plattelandsbeweging. Het Plattelandsparlement wil met name zijn stempel drukken op het Europese plattelandsbeleid, de dialoog tussen beleidsmakers en het lokale niveau aanzwengelen en goede praktijkvoorbeelden uitwisselen.

4.3.5

Als brug tussen het maatschappelijk middenveld en de EU-instellingen kan het Comité de plattelandsbevolking en haar organisaties de kans geven meer gewicht in de schaal te leggen bij de uitwerking en uitvoering van het plattelandsbeleid. Het Comité is dan ook bereid zijn medewerking te verlenen aan regelmatige bijeenkomsten van het Europees Plattelandsparlement — een Europees plattelandsforum dus waarbij ook de maatschappelijke en beroepsorganisaties en de sociale partners betrokken worden — dat bovendien kan fungeren als doorgeefluik voor de verbindingsgroep van het EESC.

4.4   Territoriale effectbeoordeling

4.4.1

Het Comité heeft eerder al opgemerkt dat de wetgeving, beleidsvorming en programma's van de EU moeten worden getoetst aan de gevolgen daarvan voor de territoriale samenhang. De Commissie draagt een speciale verantwoordelijkheid voor die effectbeoordeling, waarbij alle actoren nauw moeten worden betrokken (10).

4.4.2

Dit voorstel is overgenomen door het Comité van de Regio's, dat er in een recent advies voor pleit „om de territoriale dimensie van sectorale beleidsmaatregelen van meet af aan op gelijke voet met de economische, sociale en milieueffecten ervan in kaart te brengen”, en erop aandringt dat de „samenwerking met de lokale en regionale overheden (...) (wordt benut) om de raadplegingen te richten tot de juiste doelgroep” (11).

4.4.3

Een en ander ligt overigens al vervat in de diverse horizontale bepalingen uit het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (artt. 8 t/m 12), waarin het volgende te lezen staat: „Bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden houdt de Unie rekening met de eisen in verband met” de sociale dimensie, gendergelijkheid, milieubescherming, consumentenbescherming en bestrijding van discriminatie.

4.4.4

Beleidsmakers moeten zich bij elk besluit steeds weer de volgende vraag stellen: zal deze maatregel meer mensen naar de steden drijven of de bevolking juist op het platteland houden? Beleidsmaatregelen die meer evenwicht in de territoriale verhoudingen brengen of tenminste een status quo in stand proberen te houden, zouden meteen groen licht moeten krijgen. Voor besluiten die dit evenwicht dreigen te verstoren en de concentratie in stadsagglomeraties aanmoedigen, zou eerst een effectbeoordeling moeten worden uitgevoerd waarin wordt aangetoond dat er genoeg voordelen op andere vlakken zijn die dit nadelige effect compenseren.

4.4.5

De territoriale impact van regionaal beleid, met name op het gebied van vervoer, ICT, energie, milieu, landbouw, handel, mededinging en onderzoek, moet worden geëvalueerd (12).

4.4.6

De Commissie dient er daarom op toe te zien dat in strategische milieueffectbeoordelingen (SMEB) (13) en de richtsnoeren voor effectbeoordeling voldoende aandacht uitgaat naar de territoriale dimensie. Daarnaast moeten echter ook andere specifieke kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren worden vastgelegd, niet alleen op sociaal, economisch en milieuvlak, maar ook wat andere, minder goed meetbare aspecten betreft, zoals het teloorgaan van traditionele vaardigheden.

5.   Specifieke opmerkingen

5.1

Een evenwichtige regionale ontwikkeling gaat hand in hand met een rechtvaardig en duurzaam gebruik van natuurlijke hulpmiddelen. Zo zouden economische voordelen tot stand kunnen worden gebracht dankzij een minder dichtgeslibd wegennet en een lagere kostendruk. De mogelijkheid om de bevolking en lokale middelen in te zetten is bepalend voor de welvaart op het platteland, maar cruciaal is daarnaast ook de ontwikkeling van bepaalde locatiegerelateerde factoren, waardoor het voor mensen en bedrijven aantrekkelijker wordt op het platteland te leven en zaken te doen. De nadelen en negatieve externe gevolgen van de trek naar stedelijke gebieden brengen het algemeen welzijn in gevaar.

5.2

De stedelijke en voorstedelijke gebieden staan onder zware druk, terwijl veel plattelandsgebieden nog over een enorm onaangeboord potentieel beschikken. Het is dankzij de kleine en middelgrote steden, die in verafgelegen gebieden van cruciaal belang zijn voor de toegang tot diensten, dat deze plekken toch nog aantrekkelijk blijven. Deze plattelandscentra kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het opvangen van de gevolgen van het verdwijnen van bepaalde vormen van dienstverlening en de toestroom van mensen uit dorpen in de omgeving, op voorwaarde dat het openbaar vervoer efficiënt is.

5.3

De marktwerking alleen zal het tij niet kunnen keren. Krachtig politiek optreden op elk niveau is dan ook dringend noodzakelijk om de economische en sociale gevolgen van de ontvolking op te vangen en het platteland weer aantrekkelijk te maken voor mensen en bedrijven. Een evenwichtig pakket maatregelen is nodig om investeringen, innovatie en kennis te stimuleren en meer mensen aan te zetten tot wonen en werken op het platteland. De nadruk moet komen te liggen op banen, infrastructuur en diensten, tegen de achtergrond van een geïntegreerd beleid voor plattelandsontwikkeling op alle niveaus (Europees, nationaal en regionaal).

5.4

Er moet ten volle gebruik worden gemaakt van alle EU-programma's, en dan met name de cohesiebeleidsinstrumenten voor lokale en plattelandsontwikkeling zoals Leader en CLLD (het instrument voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling). De lidstaten moeten financiële middelen toekennen aan de regio's die het hardst getroffen zijn door leegloop.

5.5

De wetgeving inzake mededinging moet worden aangepast zodat de nodige uitzonderingen kunnen worden gemaakt. Mochten de voorgestelde veranderingen van invloed zijn op de loonkosten, dan moeten de sociale partners dit bespreken in het kader van de normale sociale dialoog.

5.6

Het belangrijkste praktische resultaat van territoriale samenhang moet zijn dat alle burgers, ongeacht de plaats waar zij wonen en werken, overal en altijd toegang hebben tot diensten van algemeen belang. Om de regionale kloof te dichten en de ontwikkeling van de meest kwetsbare en afgelegen gebieden mogelijk te maken, moet worden geïnvesteerd in infrastructuur, dat wil zeggen in efficiënt vervoer, communicatie (inclusief hogesnelheidsbreedbandnetwerken) en energieverbindingen.

5.7

De levensomstandigheden op het platteland moeten ook voor de meest kansarme groepen worden verbeterd door een adequate dienstverlening te bieden. Dit geldt zowel voor commerciële diensten als voor sociale diensten van algemeen belang en is een noodzakelijk voorwaarde om de verschillen tussen de regio's terug te dringen. Investeren in gezondheid, onderwijs en diverse zorginstellingen en daarnaast ook in culturele activiteiten en andere vormen van vrijetijdsbesteding, kan het platteland aantrekkelijk maken voor zowel mensen als bedrijven.

5.8

Het benutten van eigen middelen betekent ook dat wordt gewerkt met korte voorzieningsketens, wat economische, sociale en culturele voordelen met zich mee brengt, niet alleen voor de landbouwers maar ook voor andere bedrijven, de consument en het platteland in het algemeen. Schoolvoorbeelden hiervan zijn voedsel en energie. Dit soort productiemodel heeft een duwtje in de rug nodig: zo is het een feit dat transnationale detailhandelsketens hun producten maar zelden bij de lokale producent betrekken, ook al is de aanbodzijde goed georganiseerd en in staat een betrouwbare productiestroom te verzekeren.

5.9

Het is van vitaal belang dat mensen werk kunnen vinden en dat het recht op onderwijs en opleiding in praktijk worden gebracht. Er is dringend behoefte aan beroepsopleiding om ervoor te zorgen dat „de landbouwberoepsbevolking over voldoende vaardigheden beschikt om aan de behoeften van het nieuwe productiemodel te voldoen” (14). Prioritair zijn daarnaast ook maatregelen om te voorkomen dat jongeren wegtrekken van het platteland; we denken dan vooral aan jonge vrouwen, die meer geneigd zijn tot emigratie. De samenleving heeft er alles bij te winnen als er meer banen komen op het platteland, zodat jonge gezinnen hun kinderen kunnen grootbrengen in een geschikte natuurlijke omgeving. Het Comité heeft eerder al aangedrongen op ingrijpende maatregelen om vrouwen de kans te geven als werknemer of ondernemer mee te werken aan ontwikkeling en innovatie, de nodige kennis op te doen en gebruik te maken van de beschikbare technologie (15).

5.10

Kwaliteitsbanen in geavanceerde, creatieve industrieën kunnen een positieve wisselwerking op gang brengen, waarbij de groeiende economische activiteit ook culturele initiatieven en allerhande andere diensten aantrekt, zodat het leven op het platteland interessanter wordt voor jongeren en zij niet meer zo snel weg zullen trekken.

5.11

Om nieuwe banen te creëren in de meest ontvolkte plattelandsgebieden zijn radicale maatregelen op het vlak van diversifiëring en decentralisatie nodig (16). In deze gebieden moeten dan ook specifieke programma's met een eigen budget worden uitgevoerd. Goede praktijkvoorbeelden van plattelandsgebieden die erin zijn geslaagd de ontvolking het hoofd te bieden en aantrekkelijk te blijven voor mensen en bedrijven, moeten worden verspreid.

5.12

Dankzij de interne markt en het vrij verkeer kunnen landbouwers aan het werk gaan in een andere lidstaat, die meer kansen biedt dan hun thuisland. Zo vestigen heel wat Nederlandse landbouwers zich in Roemenië. Wel dient erop te worden toegezien dat de mogelijkheden op het vlak van mobiliteit en het verwerven van grond niet nadelig uitvallen voor de bestaande bedrijven en kleine eigenaars.

5.13

Het Comité heeft eerder al aangedrongen op de gelijke behandeling van migrerende werknemers op het platteland (17), wat inhoudt dat minimumnormen voor werk- en leefomstandigheden worden vastgelegd, in overleg met de sociale partners. Integratie moet vergezeld gaan van de nodige maatregelen om segregatie de kop in te drukken, zodat ook reguliere migranten een bijdrage kunnen leveren aan plattelandsontwikkeling.

Brussel, 26 februari 2014

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henry MALOSSE


(1)  Artikel 2 luidt als volgt: „De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen.”

(2)  Dat probleem wordt o.m. aangekaart in informatief rapport CESE 425/2011 (rapporteur: Narro) en PB C 376 van 22.12.2011, blz. 25–31.

(3)  Vijfde verslag over economische, sociale en territoriale samenhang.

(4)  PB C 132 van 3.5.2011,blz. 82–86.

(5)  ESPON 2013 Program CAEÉ — The case for agglomeration economies in Europe Project 2013/2/1.

(6)  Europese Commissie, DG Regionaal Beleid, 2008.

(7)  Rural development in Yearbook on Regional statistics. blz. 238 e.v. Eurostat.

(8)  PB C 228 van 22.9.2009,blz. 123–129.

(9)  Het Zweedse Plattelandsparlement, dat al meer dan 20 jaar bestaat, heeft model gestaan voor zijn Europese tegenhanger. Het forum komt om de twee jaar bijeen. Deelnemers zijn zowel de nationale plattelandsorganisaties — maatschappelijke en beroepsorganisaties en andere — als de organisaties van de plattelandsgemeenschap zelf.

(10)  PB C 228 van 22.9.2009, blz. 123–129.

(11)  PB C 280 van 27.9.2013, blz. 13–18.

(12)  PB C 376 van 22.12.2011, blz. 15–18.

(13)  PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30–37.

(14)  PB C 347 van 18.12.2010, blz. 41–47.

(15)  PB C 299 van 4.10.2012, blz. 29-33.

(16)  Een uitstekend voorbeeld van decentralisatie is het nieuwe datacentrum van Portugal Telecom bij Covilhã, in het bergachtige gebied van de Serra da Estrela.

(17)  PB C 120, 16.5.2008, blz. 25.