3.12.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 353/77 |
Woensdag 12 september 2012
Jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid
P7_TA(2012)0334
Resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2012 over het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (12562/2011 – 2012/2050(INI))
2013/C 353 E/11
Het Europees Parlement,
— |
gezien het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (12562/2011), |
— |
gezien artikel 36 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, |
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006, deel II, afdeling G, lid 43 (1), |
— |
gezien het hierboven genoemde Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer, |
— |
gezien zijn resoluties van 11 mei 2011 (2) en 10 maart 2010 (3), over de GBVB-jaarverslagen voor respectievelijk 2009 en 2008, |
— |
gezien zijn resolutie van 8 juli 2010 (4) over de Europese Dienst voor extern optreden, |
— |
gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) over politieke verantwoordingsplicht (5), |
— |
gezien de verklaring die de hoge vertegenwoordiger op 8 juli 2010 in de plenaire vergadering van het Europees Parlement heeft afgelegd over de inrichting van het centraal bestuur van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) (6), |
— |
gezien zijn resolutie van 18 april 2012 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie, waaronder de implicaties voor het strategische mensenrechtenbeleid van de EU (7), |
— |
gezien de gezamenlijke mededeling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2011 met als titel "Een centrale plaats voor mensenrechten en democratie in het externe optreden van de EU - Voor een meer doeltreffende aanpak" (COM(2011)0886), |
— |
gezien de resoluties 1325 (2000) en 1820 (2008) van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid, resolutie 1888 (2009) van de VN-Veiligheidsraad over seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen in gewapende conflicten, resolutie 1889 (2009) van de VN-Veiligheidsraad, die gericht is op een betere uitvoering van en controle op resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad, en resolutie 1960 (2010) van de VN-Veiligheidsraad, op grond waarvan een mechanisme is ingesteld voor het verzamelen van gegevens over seksueel geweld in gewapende conflicten en het opstellen van een lijst van de daders daarvan, |
— |
gezien artikel 119, lid 1, van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A7-0252/2012), |
A. |
overwegende dat de EU haar doelstellingen op het gebied van buitenlands beleid verder dient uit te werken en haar waarden en belangen wereldwijd dient uit te dragen met als overkoepelende doelstelling een bijdrage te leveren aan vrede, de veiligheid van burgers, solidariteit, conflictpreventie, de rechtsstaat en de bevordering van democratie, de bescherming van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, gendergelijkheid, de eerbiediging van het internationaal recht, ondersteuning van internationale instellingen, doeltreffend multilateralisme en wederzijds respect tussen staten, duurzame ontwikkeling, transparant en verantwoordelijk bestuur, vrije en eerlijke handel en de uitbanning van armoede; |
B. |
overwegende dat de EU met het oog op de verwezenlijking van deze doelstellingen in staat moet zijn synergieën tot stand te brengen en strategische partnerschappen aan te gaan met landen die dezelfde waarden delen en bereid zijn gemeenschappelijk beleid vast te stellen en op te treden op basis van wederzijdse afspraken; |
C. |
overwegende dat de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon een nieuwe dimensie toevoegt aan het externe optreden van de Unie en een grote rol zal spelen bij de versterking van de samenhang, consistentie en effectiviteit van het buitenlands beleid en, in bredere zin, het externe optreden van de EU; overwegende dat er lering getrokken moet worden uit het feit dat de Europese Unie en haar lidstaten in het verleden niet zijn geslaagd in de herformulering van het externe optreden op basis van een beleid waarin mensenrechten en democratie centraal staan en verandering in landen met een autoritair regime wordt bevorderd, in het bijzonder in die gevallen waar een op beginselen gestoeld beleid ter bevordering van democratie en mensenrechten door de bezorgdheid over stabiliteit en veiligheid in het gedrang is gekomen; |
D. |
overwegende dat het Verdrag van Lissabon een nieuwe impuls geeft aan het buitenlands beleid van de EU, met name door institutionele en operationele instrumenten te verschaffen die haar in staat kunnen stellen om een internationale rol op zich te nemen die aansluit bij haar prominente economische positie en haar ambities, en om zichzelf zodanig te organiseren dat zij een doeltreffende wereldspeler kan zijn die in staat is te delen in de verantwoordelijkheid voor de wereldwijde veiligheid en het voortouw te nemen bij het formuleren van gemeenschappelijke antwoorden op gemeenschappelijke uitdagingen; |
E. |
overwegende dat de aanhoudende financiële en staatsschuldencrisis van grote invloed is op de geloofwaardigheid van de Europese Unie in de wereld en een bedreiging vormt voor de effectiviteit en de houdbaarheid op de lange termijn van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB); |
F. |
overwegende dat dit nieuwe momentum in het externe optreden van de Unie tevens vereist dat de EU strategischer te werk gaat om haar invloed op internationaal niveau te doen gelden; overwegende dat het vermogen van de EU om de internationale orde te beïnvloeden niet alleen afhangt van de samenhang tussen haar beleidsinstrumenten, actoren en instellingen, maar ook van een werkelijk strategische opvatting van het buitenlands beleid van de EU, die alle lidstaten qua prioriteiten en doelen moet verenigen en op één lijn brengen, zodat zij in de internationale arena met één krachtige stem spreken en solidariteit tonen; overwegende dat het buitenlands beleid van de EU moet worden voorzien van de nodige middelen en instrumenten om de Unie in staat te stellen doeltreffend en consistent op te treden op het wereldtoneel; |
G. |
overwegende dat het van essentieel belang is dat het Europees Parlement en de nationale parlementen op hun respectieve niveaus toezicht uitoefenen op het buitenlands beleid van de EU, opdat het extern optreden van de Unie door haar burgers wordt begrepen en gesteund; overwegende dat parlementair toezicht de legitimiteit van dit optreden versterkt; |
BEOORDELING VAN HET JAARVERSLAG 2010 VAN DE RAAD OVER HET GBVB
1. |
is ingenomen met de stappen die de Raad in het jaarverslag 2010 met de steun van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) heeft ondernomen om het buitenlands beleid van de Unie in kaart te brengen in een vooruitblikkend, strategisch beleidsdocument; |
2. |
is echter van mening dat het jaarverslag van de Raad op belangrijke punten achterblijft bij de ambities van het Verdrag van Lissabon: zo wordt er bijvoorbeeld geen duidelijke aanzet gemaakt om prioriteiten voor de middellange en lange termijn of strategische richtsnoeren op te stellen voor het GBVB; er wordt niet verduidelijkt welke beleidsmechanismen gebruikt kunnen worden om de samenhang en consistentie tussen de verschillende componenten van het buitenlands beleid te verzekeren, met inbegrip van de componenten die onder de verantwoordelijkheid van de Commissie vallen; er wordt niet ingegaan op belangrijke kwesties ten aanzien van de rol van de EDEO en de delegaties bij het verzekeren dat de (personele, financiële en diplomatieke) middelen van de Unie afgestemd zijn op de prioriteiten van haar buitenlands beleid; en een debat over hoe ad-hocmissies en –activiteiten in het kader van het GVDB (rechtvaardiging en eindsituatie) geïntegreerd moeten worden in het politiek-strategische kader van de prioriteiten van het buitenlands beleid van de EU voor een land of regio wordt uit de weg gegaan, terwijl dat debat wel moet worden gevoerd naar aanleiding van de nieuwe strategieën voor de Hoorn van Afrika en de Sahel; |
3. |
brengt in herinnering dat het Parlement op grond van het Verdrag geraadpleegd dient te worden in aangelegenheden die het GBVB en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) betreffen, dat zijn opvattingen naar behoren in aanmerking dienen te worden genomen en dat het aanbevelingen kan doen; erkent in dit verband dat het Parlement bij de VV/HV terecht kan; is evenwel van mening dat door de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon verbetering mogelijk is bij het informeren van de bevoegde commissie over de uitkomsten van de vergaderingen van de Raad Buitenlandse Zaken en bij de raadpleging van het Parlement, om er zeker van te zijn dat zijn opvattingen naar behoren in aanmerking worden genomen voordat er mandaten en strategieën op GVDB-gebied worden goedgekeurd; kijkt uit naar de beoordeling van de instrumenten voor externe bijstand en naar een resultaat waarin de rechten van het Parlement ten aanzien van strategiedocumenten en meerjarige actieplannen, zoals vastgelegd in artikel 290 van het VWEU, erkend worden; verzoekt voorts om een verbetering van de informatieverschaffing en het overleg met het Parlement in alle fases van de procedure met het oog op besluiten van de GBVB-Raad over overeenkomsten met derde landen, met name voorafgaand aan een besluit de Commissie of de VV/HV een mandaat te verlenen om namens de Unie over overeenkomsten te onderhandelen en deze te ondertekenen, en als het gaat om de kaders voor de deelname van derde landen aan crisisbeheersingsoperaties van de EU; |
4. |
verzoekt de Raad bij het opstellen van toekomstige jaarverslagen over het GBVB reeds in een vroeg stadium contact op te nemen met de Commissie buitenlandse zaken om het ruimere beleidskader voor het komende jaar en de strategische doelstellingen op langere termijn te bespreken en om een benchmark vast te stellen voor een duidelijke boodschap aan de Europese burgers over de evolutie, prioriteiten en voortgang van het buitenlands beleid van de Europese Unie; |
EEN NIEUWE OMVATTENDE BENADERING VAN HET BUITENLANDS BELEID VAN DE EU
5. |
wijst erop dat burgers in de EU en daarbuiten zich in het tweede decennium van de eenentwintigste eeuw steeds meer bewust zijn van het feit dat enkel een omvattende benadering, waarin diplomatieke, economische, ontwikkelingspolitieke en - als laatste redmiddel en in volledige overeenstemming met de bepalingen van het Handvest van de Verenigde Naties - militaire middelen gecombineerd worden, toereikend kan zijn om de mondiale dreigingen en uitdagingen het hoofd te bieden; |
6. |
is van mening dat de EU dankzij het Verdrag van Lissabon alle middelen heeft die nodig zijn om een dergelijke omvattende benadering te hanteren, waarin alle diplomatieke en financiële middelen van de Unie gebruikt worden om gezamenlijke strategische beleidsrichtsnoeren te ondersteunen, om op die manier een maximale invloed te kunnen uitoefenen bij de bevordering van de veiligheid en economische welvaart van Europese burgers en hun buren alsmede van de grondrechten; verzoekt daarnaast om binnen de EDEO, in samenspraak met de relevante diensten van de Commissie, verder te werken aan de ontwikkeling van een passend mechanisme waarin geografische en thematische deskundigheid worden gebundeld om de planning, ontwikkeling en tenuitvoerlegging van het beleid omvattend te kunnen benaderen; |
7. |
wijst erop dat een omvattende interpretatie van het GBVB alle domeinen van het buitenlands beleid afdekt, met inbegrip van de geleidelijke invulling van een GVDB dat kan leiden tot een gemeenschappelijke defensie, waarin de nadruk wordt gelegd op het streven naar samenhang en consistentie, met inachtneming van de specifieke eigenschappen van elke component van het externe optreden; herhaalt dat een dergelijke benadering van de ontwikkeling van het buitenlands beleid van de EU gebaseerd moet zijn op de beginselen en doelstellingen die in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn vastgelegd, in die zin dat de EU zich in haar externe optreden moet laten leiden door het streven naar bevordering en bescherming van de waarden van de Unie, zoals eerbied voor de mensenrechten, vrijheid, democratie en de rechtsstaat; beklemtoont tegelijkertijd dat het belangrijk is om de interne en externe aspecten van het veiligheidsbeleid van de EU nauwer op elkaar af te stemmen, en dat dit tot uiting moet komen in het externe optreden van de Unie; |
8. |
merkt op dat het in 2013 tien jaar geleden zal zijn dat de Europese veiligheidsstrategie is aangenomen; onderstreept dan ook dat dit kaderdocument moet worden geconsolideerd en aangepast aan de huidige internationale context; |
DE ARCHITECTUUR VAN HET BUITENLANDS BELEID
9. |
onderstreept de rol van politiek leiderschap die de VV/HV geacht wordt te spelen bij het verzekeren van de eenheid, coördinatie, consistentie, geloofwaardigheid en doeltreffendheid van het optreden van de Unie; verzoekt de VV/HV om volledig en tijdig gebruik te maken van haar bevoegdheden om naleving van het GBVB te initiëren, in goede banen te leiden en te waarborgen en de relevante organen van het Parlement hier volledig bij te betrekken; is ingenomen met de belangrijke leidersrol die de VV/HV namens de internationale gemeenschap in moeilijke omstandigheden gespeeld heeft in de onderhandelingen met Iran; houdt rekening met de belangrijke historische relatie tussen Europese en Iraanse bevolking; verzoekt om leiderschap aan de dag te leggen om ervoor te zorgen dat de Unie een grotere rol gaat spelen bij het ondersteunen van de Europese buurlanden, in het licht van de Arabische Lente en in het bijzonder de democratische overgangsprocessen in het zuidelijke Middellandse Zeegebied, o.a. via het nieuwe Europees Fonds voor Democratie, en bij het vastgelopen vredesproces in het Midden-Oosten; |
10. |
erkent de essentiële rol van de EDEO (en van zijn delegaties en de speciale vertegenwoordigers van de EU) bij het ondersteunen van de VV/HV in haar streven naar een meer strategische, samenhangende en consistente politieke benadering van het externe optreden van de Unie; bevestigt zijn intentie om het geografische evenwicht en het evenwicht tussen mannen en vrouwen in het personeelsbestand van de EDEO, ook in hogere functies, te blijven monitoren en om te beoordelen of de benoeming van diplomaten van de lidstaten tot delegatiehoofd en op andere essentiële posten de belangen van de Unie dient, en niet alleen die van hun lidstaten; wijst op het belang van een volledig functionerende en efficiënte EDEO en van het versterken van de betrekkingen tussen de EDEO, de Commissie en de lidstaten om synergieën tot stand te brengen in de effectieve tenuitvoerlegging van het externe optreden en om ervoor te zorgen dat de EU met één stem spreekt over belangrijke politieke kwesties; |
11. |
wijst erop dat de rol van de speciale vertegenwoordigers van de EU (EUSV's) een aanvulling moet vormen op en moet aansluiten bij het landenspecifieke werk van de hoofden van de EU-delegaties en erin moet bestaan het EU-beleid ten aanzien van regio's met specifieke strategieën of veiligheidsbelangen te vertegenwoordigen en te coördineren, aangezien zulke regio's een voortdurende aanwezigheid en zichtbaarheid van de EU vereisen; is ingenomen met het positieve antwoord van de VV/HV op het verzoek om net aangestelde EUSV's en hoofden van EU-delegaties uit te nodigen in het Parlement voor een gedachtewisseling alvorens zij hun ambt aanvaarden; verzoekt om een betere verslaglegging en toegang tot beleidsverslagen van delegaties en EUSV's zodat het Parlement tijdig volledig geïnformeerd wordt over ontwikkelingen ter plaatse, in het bijzonder in gebieden die van strategisch belang worden geacht of tot politieke bezorgdheid strekken; |
12. |
herhaalt zijn standpunt dat belangrijke thematische beleidsdomeinen die vroeger door persoonlijke vertegenwoordigers afgedekt werden, de volledige steun moeten krijgen van de EDEO en over toereikende externe politieke vertegenwoordiging moeten beschikken, en verzoekt daarom om indiening van voorstellen, zoals het voorstel inzake mensenrechten; |
13. |
is ingenomen met de beslissing om een speciale vertegenwoordiger van de EU voor mensenrechten te benoemen die een sterk mandaat zou moeten krijgen om ervoor te zorgen dat de mensenrechten als horizontale bepaling worden opgenomen in het GBVB, het GVDB en andere EU-beleidslijnen en om zichtbaarheid en samenhang te verlenen aan het EU-optreden op dit terrein; |
14. |
is van mening dat duidelijk omlijnde strategische richtsnoeren zullen helpen om de aanzienlijke maar beperkte financiële middelen van de Unie af te stemmen op de ambities en prioriteiten van het externe optreden van de Unie; wijst erop dat een strategische benadering als deze onder democratisch toezicht moet staan, maar dat dit de mogelijkheden om snel en flexibel in te spelen op veranderende politieke omstandigheden ter plekke niet mag inperken; |
15. |
is ingenomen met de verbintenis van de lidstaten in het Verdrag van Lissabon om hun volledige rol te spelen bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van het buitenlands beleid van de EU en bij het garanderen van coördinatie en samenhang met andere beleidslijnen van de Unie; wijst op het belang van de solidariteit van de lidstaten in tijden van economische beperkingen, wanneer het erop aankomst de doeltreffendheid van de Unie als cohesiebevorderende mondiale speler te verbeteren; merkt in het bijzonder op dat het belangrijk is dat de lidstaten civiele en militaire capaciteit ter beschikking stellen voor de effectieve tenuitvoerlegging van het GVDB; betreurt het dat de samenhang van het EU-optreden niettemin nog vaak overschaduwd of ondermijnd wordt door de bilaterale betrekkingen tussen bepaalde lidstaten en derde landen, en verzoekt in dat verband de lidstaten om meer inspanningen te doen om hun extern beleid af te stemmen op het GBVB; |
16. |
verzoekt de VV/HV de stelselmatige samenwerking tussen alle lidstaten in het kader van het GBVB te bevorderen en parallel de in het Verdrag van Lissabon geboden mogelijkheden voor versterkte samenwerking volledig in kaart te brengen, onder meer de opstelling van richtsnoeren voor de systematische toewijzing van specifieke taken en missies aan een coalitie van bereidwilligen, zoals een "kerngroep" van EU-landen, en een proces in gang te zetten dat zal leiden tot conclusies van de Europese Raad over permanente gestructureerde samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie en over de toepassing van de wederzijdse defensieclausule; |
BUITENLANDS BELEID – FINANCIËLE EN BEGROTINGSARCHITECTUUR
17. |
herinnert eraan dat de herziening van het Interinstitutioneel Akkoord van 2006 over begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer een volgende stap zou moeten zijn in de richting van meer transparantie op het vlak van het GBVB en het verschaffen van relevante informatie aan de begrotingsautoriteit, zoals naar voren komt uit de verklaring van de VV/HV over politieke verantwoordingsplicht; is in dit opzicht van mening dat er afzonderlijke begrotingslijnen nodig zijn voor elke GVDB-activiteit en voor elke EUSV, om volledige transparantie en democratisch toezicht te verzekeren, en dat dit gepaard moet gaan met gestroomlijnde maar transparante procedures voor de overdracht van middelen van een post naar een andere als de omstandigheden dat vereisen; is er tegelijkertijd van overtuigd dat niet mag worden getornd aan de flexibiliteit en het reactievermogen die het GBVB vereist; |
18. |
benadrukt dat de beschikbare EU-middelen voor de tenuitvoerlegging van het GBVB zo efficiënt mogelijk moeten worden aangewend en dat daarom de synergie tussen het externe optreden van de EU en dat van de lidstaten zowel politiek als budgettair gestalte moet krijgen; |
19. |
is van mening dat het Athena-mechanisme voor de financiering van de gemeenschappelijke kosten van door de EU geleide militaire en defensieoperaties onvoldoende inzicht biedt in alle financiële implicaties van missies die in het kader van het GBVB worden uitgevoerd, en verzoekt daarom om een duidelijk overzicht van alle uitgaven; |
20. |
is ingenomen met de sterkere nadruk op samenhang en consistentie in alle financieringsinstrumenten van de Unie, bijvoorbeeld in de vorm van de transversale bepalingen inzake de EDEO in de voorgestelde verordeningen inzake nieuwe financieringsinstrumenten voor buitenlandse betrekkingen voor de periode 2014-2020; is van mening dat een dergelijke benadering de toegevoegde waarde van de Unie duidelijk zal maken in het streven naar veiligheid en welvaart voor de burgers van Europa; benadrukt in dit verband dat de financiële instrumenten op complementaire wijze moeten worden aangewend bij alle maatregelen betreffende het buitenlands beleid van de Unie en dat er geen overlappingen mogen zijn; |
21. |
wijst erop dat het belangrijk is dat de nieuwe financieringsinstrumenten voor buitenlandse betrekkingen die momenteel door het Parlement en de Raad worden behandeld, afgestemd zijn op de strategische belangen van de Unie en daartoe over gepaste middelen beschikken en dat zij tevens aangepast kunnen worden aan veranderende politieke omstandigheden; verzoekt daarom om de EU-begroting (het meerjarig financieel kader 2014-2020) van voldoende middelen te voorzien die aansluiten bij de ambities en prioriteiten van de Unie als wereldwijde speler, zodat de burgers zich van een veilige en welvarende toekomst verzekerd weten en tevens voldoende flexibiliteit bestaat om met onvoorziene ontwikkelingen om te gaan; |
22. |
is van mening dat een meer gezamenlijke en bredere aanpak bij de toepassing van de instrumenten voor de externe betrekkingen van de EU ter ondersteuning van gezamenlijke politieke en strategische doelstellingen doeltreffendere en kostenefficiëntere antwoorden zal bieden op de uitdagingen voor het buitenlands en veiligheidsbeleid en bijgevolg meer veiligheid en welvaart zal creëren voor de burgers van Europa; wijst erop dat de bevoegdheden die in de Verdragen (met name artikel 290 van het VWEU) aan het Parlement worden toegewezen, duidelijk hun weerslag moeten vinden in de herziening van de financieringsinstrumenten en in het bijzonder in het gebruik van gedelegeerde handelingen voor strategische programmeringsdocumenten, opdat het Parlement de burgers een garantie kan bieden op een samenhangend en kostenefficiënt buitenlands beleid en dienovereenkomstige financieringsinstrumenten van de Unie; |
23. |
is van mening dat de financiële instrumenten die onder meer vredesopbouw, veiligheid, democratie, de rechtsstaat, goed bestuur en een eerlijke samenleving bevorderen, moeten aansluiten bij de eigen waarden van de Unie en daarom moeten worden versterkt omdat dit strategische instrumenten van het buitenlands beleid en het extern optreden van de Unie zijn om mondiale uitdagingen aan te gaan; |
24. |
wijst erop dat het belangrijk is om de samenhang tussen de planning, ontwikkeling en tenuitvoerlegging van het beleid te verzekeren via een passende mix van externe financieringsinstrumenten op het gebied van buitenlandse zaken; verzoekt onder meer om de complementariteit van het GBVB en het instrument voor stabiliteit op het vlak van bemiddeling, conflictpreventie, crisisbeheer en vredesopbouw na conflicten te handhaven en om verder te werken aan de complementariteit met de geografische instrumenten met het oog op langdurige betrekkingen met een land of regio; is ingenomen met de invoering van een nieuw partnerschapsinstrument, op verzoek van het Parlement, dat een belangrijke toegevoegde waarde biedt voor het GBVB van de EU doordat het een financieel kader biedt voor de samenwerking van de EU met derde landen rond doelstellingen die voortvloeien uit de bilaterale, regionale of multilaterale betrekkingen van de Unie, maar buiten het toepassingsgebied vallen van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking; |
25. |
is van mening dat een dergelijke benadering kan worden ondersteund door duidelijke benchmarks vast te stellen, die door het Parlement moeten worden gecontroleerd en geëvalueerd op de korte, middellange en lange termijn; verzoekt om het buitenlands beleid van de EU te benchmarken en om daarbij voort te bouwen op bestaande strategische programmeringsdocumenten of strategische beleidskaders (zoals die voor de Hoorn van Afrika of de Sahel), met een systematischer en meetbare definitie van de beleidsprioriteiten en –doelstellingen, alsmede van de middelen die zullen worden gebruikt gedurende specifieke periodes op korte, middellange en lange termijn; |
26. |
gelooft dat een omvattende aanpak van het externe optreden van de Unie onder meer vereist dat het GBVB en het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB) beter op elkaar worden afgestemd en elkaar wederzijds versterken; verwelkomt in dit verband de gezamenlijke beleidsreactie van de Commissie en de EDEO op de gebeurtenissen in de zuidelijke buurlanden, blijkens de "gezamenlijke mededeling" van 25 mei 2011; is er voorts van overtuigd dat de multilaterale structuren van het ENB op een meer strategische wijze geconsolideerd en ontwikkeld moeten worden om effectief voortgang te kunnen maken met de prioriteiten van het buitenlands beleid van de Unie; voert aan dat, aangezien "doeltreffend multilateralisme" centraal staat in het externe optreden van de Unie, de EDEO en de Commissie moeten onderzoeken of het haalbaar is om de multilaterale overeenkomsten met de ENB-partners te gebruiken als kader voor de organisatie van de politieke betrekkingen in het bredere Europa; |
STRATEGISCHE PRIORITEITEN: CONCENTRISCHE CIRKELS VAN VREDE, VEILIGHEID EN SOCIAALECONOMISCHE ONTWIKKELING
27. |
is van mening dat de strategische belangen, doelstellingen en algemene richtsnoeren die in het GBVB moeten worden nagestreefd, gebaseerd moeten zijn op het tot stand brengen van vrede, veiligheid en welvaart voor de burgers van Europa en daarbuiten, eerst en vooral in onze omgeving, maar ook verder weg, geleid door de beginselen die aan de basis lagen van de oprichting van de EU zelf, zoals democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de naleving van het internationale recht en de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties, waaronder de verantwoordelijkheid tot bescherming; |
28. |
staat nog steeds achter de eventuele uitbreiding van de Europese Unie met elk Europees land dat de waarden van de Unie respecteert en zich inzet voor de bevordering ervan en dat bereid en in staat is om aan de toetredingsvoorwaarden te voldoen; |
29. |
merkt op dat de Unie in de loop der tijd betrekkingen heeft ontwikkeld met landen en regionale organisaties met verschillende contractuele en rechtsgrondslagen, waarvan er sommige als "strategisch" worden aangemerkt; stelt vast dat de EU geen duidelijke formule hanteert voor de keuze van haar strategische partners, en dat, wanneer een dergelijke keuze wordt gemaakt, het Parlement geïnformeerd noch geraadpleegd wordt; merkt op dat het onderbouwen van echte bilaterale betrekkingen met verantwoordingsplicht een belangrijk middel kan zijn om de invloed van het buitenlands beleid van de Unie, zowel regionaal als in multilaterale fora, te versterken en dat de keuze voor strategische partners bijgevolg zorgvuldig overwogen moet worden in het licht van de waarden en de strategische doelstellingen die de EU op de voorgrond wil plaatsen; |
30. |
is daarom van mening dat toekomstige beslissingen over strategische partners zorgvuldig moeten worden bekeken in het kader van de prioriteiten van het buitenlands beleid van de Unie ten aanzien van een land of regio, of in internationale fora, en dat werkelijk moet worden overwogen om partnerschappen die overbodig of contraproductief geworden zijn, te beëindigen; verzoekt daarom om een vervolgdebat met het Parlement over de discussie in de Europese Raad van september 2010 over de strategische partnerschappen en wenst dat het Parlement regelmatig op de hoogte wordt gehouden voordat er beslissingen worden genomen over toekomstige partnerschappen, in het bijzonder wanneer zulke partnerschappen financiële steun krijgen uit de EU-begroting of tot nauwere contractuele betrekkingen met de EU leiden; |
31. |
is van mening dat het belangrijk is om de beperkte middelen van de Unie toe te spitsen op strategische prioriteiten om ervoor te zorgen dat de Unie burgers op een doeltreffende manier vrede, veiligheid en sociaaleconomische ontwikkeling kan bieden in een bijzonder concurrerende, snel veranderende en onvoorspelbare internationale politieke orde, te beginnen met de uitdagingen in de onmiddellijke omgeving, met name in de uitbreidings- en buurlanden, om vervolgens aandacht te besteden aan de concentrische cirkels daarbuiten, waarbij in voorkomend geval ook wordt gekeken naar de rol en relatieve invloed van regionale organisaties; |
32. |
is de mening toegedaan dat het nakomen van onze verplichtingen in het kader van de uitbreiding en het tonen van verantwoordelijkheid voor de buurlanden de geloofwaardigheid van de Unie als wereldspeler zal vergroten; bevestigt nogmaals dat de EU zich inzet voor een doeltreffend multilateralisme met de Verenigde Naties als kern en benadrukt dat het belangrijk is dat de Unie samenwerkt met andere internationale partners bij het vinden van antwoorden op internationale crisissituaties, bedreigingen en uitdagingen; |
De westelijke Balkan
33. |
onderschrijft de strategieën van de Unie voor de westelijke Balkan, waaronder het vooruitzicht van een uitbreiding van de EU, ter bevordering van de democratisering, de stabilisering, de vreedzame oplossing van conflicten en de sociaaleconomische modernisering van zowel afzonderlijke landen als van de regio in haar geheel; stelt tot zijn bezorgdheid vast dat in sommige landen de verdere vooruitgang op het gebied van integratie in de EU wordt belemmerd door politieke instabiliteit en institutionele tekortkomingen, wijdverbreide corruptie, georganiseerde misdaad en onopgeloste regionale en bilaterale geschillen; verzoekt de EU daarom deze problemen, uitgaande van het VN-Handvest, krachtdadiger aan te pakken in het kader van het integratieproces, en haar centrale rol in deze regio te versterken; |
34. |
uit opnieuw zijn steun voor het verbeteren van het toetredingsproces van de westelijke Balkan door sterker voort te bouwen op benchmarks, transparantie en wederzijdse verantwoordelijkheid en door duidelijke indicatoren in te voeren; verzoekt de EU om nieuwe, overtuigende en echte inspanningen te doen om het uitbreidingsproces nieuw leven in te blazen en om prioriteit toe te blijven kennen aan de volgende voorwaarden: een constructieve politieke dialoog, goede nabuurschap, economische ontwikkeling, de consolidatie van de rechtsstaat, onder meer het garanderen van de vrijheid van meningsuiting en eerbied voor de rechten van personen die tot een nationale minderheid behoren, doeltreffende bestrijding van corruptie en georganiseerde criminaliteit, verbetering van de doeltreffendheid en onafhankelijkheid van het rechtsapparaat, het verbeteren van de administratieve capaciteit met het oog op de handhaving van aan het acquis gerelateerde wetgeving, optreden tegen interetnische en interreligieuze spanningen en het aanpakken van de situatie van vluchtelingen en ontheemden en de oplossing van openstaande bilaterale en regionale kwesties; |
35. |
is voorts van mening dat het van essentieel belang is dat het buitenlands beleid van de EU ten aanzien van een regio waar recentelijk interetnische gewapende conflicten hebben plaatsgevonden, een klimaat van verdraagzaamheid, eerbied voor de rechten van personen die tot een minderheid behoren en een beleid en wetgeving om discriminatie tegen te gaan, goede nabuurschap, regionale samenwerking, onder meer via sterker geïntegreerde onderwijsstelsels (intraregionale uitwisseling van studenten) en wetenschappelijke samenwerking bevordert als absolute voorwaarden voor Europese stabiliteit en als manier om verzoening te bevorderen; |
36. |
is ingenomen met de herschikking van de EULEX-missie en de nadruk die daarin komt te liggen op de rechtsstaat en het uitvoeringsmandaat; verwacht dat de missie in alle delen van Kosovo, inclusief het noorden, volledig operationeel zal zijn en dat de corruptie op alle niveaus en de georganiseerde misdaad intensiever bestreden zullen worden; |
Turkije
37. |
is verheugd over de positieve agenda van de Commissie voor de betrekkingen tussen de EU en Turkije; is bezorgd over de situatie op een aantal gebieden, met name de vrijheid van meningsuiting, de rechtsstaat, de vrouwenrechten in Turkije, de trage vooruitgang bij de opstelling van een nieuwe civiele grondwet en daarnaast de polarisatie van de Turkse samenleving; moedigt Turkije aan om het hervormingsproces te versnellen; wijst erop dat Turkije niet alleen een kandidaat-lidstaat, maar ook een belangrijke strategische partner en NAVO-bondgenoot is; verzoekt daarom dat de bestaande politieke dialoog met Turkije over doelstellingen van en keuzes in het buitenlands beleid die van wederzijds belang zijn te intensiveren; wijst erop dat het belangrijk is om Turkije aan te sporen om zijn buitenlands beleid toe te passen in een kader van goede nabuurschapsbetrekkingen, nauw dialoog en nauwe coördinatie met de Europese Unie om zo waardevolle synergieën tot stand te brengen en het potentieel om positieve effecten te bereiken, met name op het punt van steun voor het hervormingsproces in de Arabische wereld, te versterken; hoopt dat de voorwaarden voor het openen van nieuwe hoofdstukken in de onderhandelingen over het lidmaatschap (zoals de ratificatie en tenuitvoerlegging van het protocol van Ankara) zullen verbeteren; |
Het zuidelijke nabuurschap en het Midden-Oosten
38. |
verzoekt om de beginselen die aan de basis liggen van de nieuwe ENB-benadering, zoals uiteengezet in de gezamenlijke mededeling van de VV/HV en de Commissie van 25 mei 2011 – met name het beginsel "meer-voor-meer", het differentiatiebeginsel en de wederzijdse verantwoordingsplicht en het "partnerschap met de maatschappij" – volledig toe te passen en om de steun van de Unie volledig af te stemmen op deze nieuwe benadering; herinnert eraan dat de landen in de regio volgens de gezamenlijke mededeling "Resultaten boeken voor een nieuw Europees nabuurschapsbeleid" van 15 mei 2012 voor de volgende uitdagingen staan: een duurzame democratie, een inclusieve economische ontwikkeling en groei, mobiliteit, regionale samenwerking en rechtsstatelijkheid; |
39. |
herinnert eraan dat het zuidelijke nabuurschap van essentieel belang is voor de Europese Unie, benadrukt de noodzaak om het partnerschap tussen de EU en de landen en samenlevingen van het nabuurschap te versterken met het oog op de overgang naar een geconsolideerde democratie, en dringt erop aan om een beter evenwicht te vinden tussen het streven naar enerzijds een marktgeoriënteerde en anderzijds een menselijke en sociale benadering in de reactie van de EU op de Arabische Lente; verzoekt daarom om sterker de nadruk te leggen op mensenrechten, de rechtsstaat, werkgelegenheid (met name de jeugdwerkloosheid), onderwijs, opleiding en regionale ontwikkeling om de huidige sociale en economische crisis in deze landen te helpen verlichten en om de nodige bijstand te verlenen om beter bestuur, democratische politieke hervormingen en de sociale en economische ontwikkeling te ondersteunen; onderstreept voorts het belang van het ondersteunen van institutionele capaciteitsopbouw en een doeltreffend openbaar bestuur, onder meer voor de parlementen van deze landen, van een onafhankelijk rechtsstelsel, van het versterken van organisaties uit het maatschappelijk middenveld en onafhankelijke media, en van het vormen van pluralistische politieke partijen binnen een zo seculier mogelijk bestel waarin de rechten van de vrouw volledig worden geëerbiedigd en sterke verbeteringen worden gerealiseerd bij de eerbiediging van centrale grondrechten, zoals het individuele, collectieve, publieke, private en institutionele recht op vrijheid van godsdienst; |
40. |
herhaalt dat de economische, politieke, sociale, culturele en eender welke andere betrekkingen tussen de EU en de ENB-landen gestoeld moeten zijn op gelijke behandeling, solidariteit, dialoog en respect voor verschillen tussen en specifieke kenmerken van elk van de landen; |
41. |
is van mening dat de beoordeling van de totale door de partnerlanden geboekte vooruitgang moet geschieden op basis van wederzijdse transparantie, van de mate waarin men tot hervormingen bereid is en van duidelijk omlijnde en gezamenlijk overeengekomen benchmarks waarin termijnen zijn vastgelegd voor de tenuitvoerlegging van hervormingen, zoals bepaald in de actieplannen; deze benchmarks dienen de basis te vormen voor regelmatige en waar mogelijk gezamenlijke monitoring en evaluaties, waarin het maatschappelijk middenveld een volwaardige rol moet spelen om een doeltreffende en transparante tenuitvoerlegging van het beleid te verzekeren; |
42. |
wijst erop dat de Unie voor het Middellandse Zeegebied van belang is bij het institutionaliseren van de betrekkingen met het zuidelijke nabuurschap; onderstreept dat de patstelling waarin deze organisatie is terechtgekomen moet worden doorbroken; is ingenomen met de veranderingen die zijn doorgevoerd ten aanzien van het Europese medevoorzitterschap en hoopt dat de dynamiek van de nieuwe secretaris-generaal een stimulans vormt voor de aangewezen projecten; |
43. |
herinnert aan de inzet van de EU voor het vredesproces in het Midden-Oosten en aan de EU-steun voor de tweestatenoplossing, met de staat Israël en een onafhankelijke, democratische, aangrenzende en levensvatbare staat Palestina die zij aan zij leven in vrede en veiligheid; |
44. |
herinnert eraan dat het oplossen van het conflict in het Midden-Oosten van fundamenteel belang is voor de Europese Unie, evenals voor de betrokken partijen en de regio als geheel; acht daarom vooruitgang in het vredesproces des te meer noodzakelijk in het licht van de veranderingen die in de Arabische wereld gaande zijn; |
Iran
45. |
steunt de op een diplomatieke oplossing gerichte tweesporenaanpak van de Raad als enig mogelijke aanpak van de Iraanse nucleaire kwestie; herinnert eraan dat de sancties geen doel op zich zijn; roept de EU3+3-landen en Iran op aan de onderhandelingstafel te blijven en roept de onderhandelaars op een akkoord te smeden; herinnert eraan dat Iran overeenkomstig een van de basisbeginselen van het non-proliferatieverdrag het recht heeft uranium te verrijken voor vreedzame doeleinden en daartoe tevens technische bijstand mag ontvangen; spreekt zijn bezorgdheid over eventueel militair optreden uit en roept alle partijen op te werken aan een vreedzame oplossing en dringt er bij Iran op aan het non-proliferatieverdrag en de resoluties van de Verenigde Naties te eerbiedigen en volledig met de IAEA samen te werken; |
46. |
verzoekt de Raad voorts om positieve maatregelen te overwegen als Iran toezegt om de verrijking van uranium tot maximaal 5 % te beperken, alle uraniumvoorraden met een verrijking die boven dit niveau ligt te exporteren voor verwerking in splijtstofstaven voor civiele nucleaire doeleinden en alle aspecten van zijn nucleaire programma open te stellen voor de Internationale Organisatie voor atoomenergie (IAEA), zodat de IAEA kan controleren dat het nucleaire programma van Iran volledig civiel van aard is; verzoekt de VV/HV en de Raad om reactivering van het diplomatieke overleg met betrekking tot andere aangelegenheden die van wederzijds belang zijn voor de EU en Iran, zoals regionale veiligheid, de mensenrechten en de situatie in Syrië, Afghanistan, Irak en de Perzische Golf; verzoekt Iran een constructieve rol in de regionale veiligheid te spelen; |
47. |
dringt er daarom bij de VV/HV en de Raad op aan zich permanent en consequent in te zetten om te eisen dat Iran de mensenrechten eerbiedigt; benadrukt dat via het EU-beleid ten aanzien van Iran solidariteit moet worden getoond met eenieder die weerstand biedt tegen de onderdrukking en vecht voor basisvrijheden en democratie; wijst er met klem op dat de EU, door ter plekke aanwezig te zijn, zou kunnen waarborgen dat de lidstaten en de EU de veranderingen op alle terreinen juist beoordelen en met de Iraanse autoriteiten in gesprek blijven; is van mening dat een EU delegatie in Teheran te gepaster tijd geopend zou kunnen worden als onderdeel van de ontwikkeling van de relatie EU-Iran; |
Libië
48. |
roept de VV/HV op spoedig genoeg personeel en institutionele expertise in Libië in te zetten ten einde dat land te helpen in zijn behoeften te voorzien, en in te gaan op de Libische verzoeken op het gebied van capaciteitsopbouw, bestuur, maatschappelijke organisaties en ontwikkeling; dringt er bij de EU krachtig op aan de democratische transitie op alle vlakken te ondersteunen en vraagt de VV/HV te waarborgen dat de lidstaten bij het voorzien in de Libische behoeften en verzoeken gecoördineerd te werk gaan conform de waarden en beginselen van de EU en haar strategische belangen; |
Syrië
49. |
doet een dringend beroep op de VV/HV, de Raad en de lidstaten op aan om zich in te spannen voor een oplossing voor de crisis in Syrië; roept de VV/HV op te waarborgen dat de lidstaten vereend en gecoördineerd te werk gaan in de VN-Veiligheidsraad, het geschikte forum om een mogelijke internationale, door de VN gesteunde interventie in Syrië te bespreken; roept de VV/HV voorts op de diplomatieke druk op Rusland en China op te voeren om de patstelling omtrent Syrië in de Veiligheidsraad te doorbreken; roept de VV/HV en de Commissie op alle mogelijkheden te onderzoeken voor het verlenen en versterken van de humanitaire hulp waarmee wordt voorzien in de behoeften van de buurlanden die met name als gevolg van de toestroom van vluchtelingen het meest getroffen worden door de Syrische crisis; |
Het oostelijke nabuurschap
50. |
herinnert eraan dat het oostelijke nabuurschap van strategisch belang is; verzoekt om meer inspanningen en een sterker politiek engagement om de doelstellingen van het oostelijk partnerschap te verwezenlijken, zoals bepaald in de Verklaring van Praag en de conclusies van de top van Warschau, en zoals gememoreerd in de gezamenlijke mededeling "Oostelijk partnerschap: een routekaart voor de top in het najaar van 2013" van 15 mei 2012, te weten versnelling van de politieke associatie en economische integratie, en verbeterde mobiliteit van burgers in een veilige, goed beheerde omgeving; is van mening dat de Unie in het bijzonder met de oostelijke partners dient te onderhandelen over en moet overgaan tot sluiting van associatieovereenkomsten die de mobiliteit bevorderen via mobiliteitspartnerschappen en visumdialogen en die verdere vooruitgang bij de goedkeuring en toepassing van hervormingen verzekeren, dit in nauwe samenwerking met de parlementaire vergadering van Euronest; wijst erop dat alle besluiten gepaard moeten gaan met de toewijzing van adequate financiële middelen, en dringt aan op een betere behandeling van deze kwesties in het Partnerschap voor modernisering; |
51. |
betreurt niettemin dat de algemene situatie inzake democratische normen en eerbiediging van de mensenrechten in de landen van het oostelijk partnerschap nauwelijks verbeterd is; benadrukt voorts dat het oostelijk partnerschap alleen volledig ontwikkeld kan worden wanneer alle bevroren conflicten zijn opgelost; roept in dit verband op tot een grotere betrokkenheid van de EU bij de betreffende vredesprocessen teneinde geloofwaardige initiatieven te ontplooien waarmee de huidige patstellingen doorbroken kunnen worden, het voor de partijen makkelijker wordt om de dialoog weer op te pakken en de voorwaarden worden gecreëerd voor een volledige en duurzame regeling; |
52. |
verzoekt de EU zich, in samenwerking met de regionale partners, sterker in te laten met het oplossen van de "bevroren conflicten" op het grondgebied van de landen van het oostelijk partnerschap, met name voor het doorbreken van de impasse inzake Zuid-Ossetië en Abchazië, en de impasse in het conflict over Nagorno-Karabach, en zich volledig in te zetten voor een vredesakkoord; is van mening dat de kwestie Trans-Dnjestrië een goede testcase voor de goede wil van de regionale partners kan vormen; |
Moldavië
53. |
is ingenomen met de inspanningen die de Republiek Moldavië op verschillende terreinen levert om toenadering te zoeken tot de EU, met name door vooruitgang te boeken bij de binnenlandse politieke hervormingen en substantiële, positieve stappen te zetten in de "5+2"-onderhandelingen over het conflict in Trans-Dnjestrië; |
Oekraïne
54. |
onderstreept dat de overeenkomst tussen de EU en Oekraïne weliswaar is geparafeerd, maar alleen kan worden ondertekend en geratificeerd als Oekraïne aan de nodige eisen voldoet, d.w.z. dat het land moet garanderen dat de rechten van minderheden worden geëerbiedigd en de rechtsstaat wordt gehandhaafd - door de stabiliteit, onafhankelijkheid en doeltreffendheid van de instanties die deze waarborgen te versterken - en respect toont voor de rechten van de oppositie en een einde maakt aan de vervolging van die oppositie, om zo een werkelijk pluralistische democratie tot stand te brengen; roept de VV/HV en de Commissie op voldoende middelen te garanderen ter financiering van de aanvullende waarnemingsmissies die op de rol staan met het oog op de komende parlementsverkiezingen in Oekraïne; roept het Oekraïense parlement op het wetboek van strafrecht, dat nog uit de Sovjetperiode stamt, aan te passen door strafrechtelijke sancties te schrappen voor duidelijk politieke handelingen die verricht worden door overheidsfunctionarissen in functie; |
Belarus
55. |
roept de Belarussische autoriteiten op om alle politieke gevangenen vrij te laten; wenst dat de ontwikkeling van betrekkingen met de overheid van Belarus afhankelijk wordt gesteld van vooruitgang bij de naleving van de beginselen van democratie, de rechtsstaat en mensenrechten; brengt in herinnering dat er in de dialoog tussen de EU en Belarus pas voortgang kan worden geboekt als alle politieke gevangenen zijn vrijgelaten en gerehabiliteerd; is tegelijkertijd ingenomen met de inspanningen van de EU en haar delegatie in Minsk om de hand te reiken aan en contact te zoeken met de Belarussische maatschappij, onder meer via een "Europese dialoog voor modernisering", vereenvoudigde procedures voor de afgifte van visa en een sterkere participatie van Belarussische burgers in EU-programma's; |
Zuidelijke Kaukasus
56. |
constateert dat in het kader van het oostelijk partnerschap aanzienlijke vooruitgang is geboekt bij het aanhalen van de betrekkingen tussen de Europese Unie en Armenië, Azerbeidzjan en Georgië; pleit voor verdere stappen ter verdieping van de betrekkingen tussen de EU en de drie landen van de zuidelijke Kaukasus; |
Zwarte-Zeestrategie
57. |
onderstreept het strategisch belang van de Zwarte-Zeeregio voor de Unie en roept de Commissie en de EDEO opnieuw op een strategie voor de Zwarte-Zeeregio uit te stippelen waarin een geïntegreerde en allesomvattende EU-benadering wordt beschreven ten aanzien van de knelpunten en kansen in die de regio; |
Rusland
58. |
steunt het beleid van kritische betrokkenheid dat de Unie ten opzichte van Rusland voert; beschouwt Rusland als een belangrijk strategisch partner- en buurland, maar blijft bezorgd over het engagement van Rusland op het gebied van de rechtsstaat, een pluralistische democratie en de mensenrechten; betreurt met name de voortdurende intimidaties, pesterijen en arrestaties van vertegenwoordigers van de oppositie en niet-gouvernementele organisaties, de recente goedkeuring van een wet inzake de financiering van ngo's en de toenemende druk op vrije, onafhankelijke media; verzoekt de EU in dit verband consequent te blijven eisen dat Rusland zijn verantwoordelijkheden als lid van de Raad van Europa en de OVSE nakomt; benadrukt dat versterking van de rechtsstaat op alle terreinen van het Russische openbare leven, met inbegrip van de economie, een constructief antwoord zou zijn op de groeiende onvrede onder veel Russische burgers en nodig is om een echt constructief partnerschap tussen de EU en Rusland op te bouwen; onderstreept dat de EU bereid is een bijdrage te leveren aan het Partnerschap voor modernisering en elke opvolger van de huidige partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst die gekoppeld is aan vooruitgang in Rusland op het gebied van de mensenrechten, de rechtsstaat en een pluralistische democratie; |
59. |
is van mening dat de recente veroordeling van drie leden van de feministische punkgroep Pussy Riot tot twee jaar strafkamp wegens "hooliganisme uit religieuze haat" deel uitmaakt van repressieve maatregelen tegen politieke dissidente en oppositiekrachten, waardoor de democratische ruimte in Rusland nog kleiner wordt en het Russische rechtssysteem sterk aan geloofwaardigheid inboet; spreekt zijn krachtige veroordeling uit over dit politiek gemotiveerde vonnis en hoopt dat deze veroordeling in beroep zal worden tenietgedaan en dat de drie leden van Pussy Riot zullen worden vrijgelaten; |
60. |
is van mening dat de beste basis voor een sterker partnerschap gelegen is in een ambitieuze en alomvattende nieuwe partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst, met hoofdstukken over de politieke dialoog, handel en investeringen, samenwerking op energievlak, de dialoog over mensenrechten, justitie, vrijheid en veiligheidskwesties; onderstreept dat er een echt partnerschap tussen de EU en de Russische samenleving moet worden opgezet en is in dit verband ingenomen met de vooruitgang die geboekt is bij de uitvoering van de door de EU en Rusland overeengekomen "gemeenschappelijke maatregelen met het oog op visumvrijstelling"; |
61. |
roept de VV/HV en de Raad op met Rusland en China samen te werken om een einde te maken aan de meningsverschillen - ook in de VN-Veiligheidsraad - bij de beoordeling van de situatie in Syrië, met als gemeenschappelijke doelstelling het doorbreken van de geweldsspiraal, het voorkomen van een burgeroorlog en het bewerkstelligen van duurzame vrede in Syrië; is verheugd over de samenwerking met Rusland in de EU3+3-onderhandelingen met Iran teneinde te voorkomen dat Iran kernwapens verkrijgt; |
62. |
roept Rusland op om de stabiliteit, de politieke samenwerking en de economische ontwikkeling te verbeteren en daarbij het soevereine recht van elke partij om een eigen veiligheidsbeleid vast te stellen, te eerbiedigen; dringt er bij Rusland krachtig op aan de territoriale en constitutionele integriteit van de buurlanden in de regio te eerbiedigen en zich aan te sluiten bij de internationale consensus binnen de Verenigde Naties met betrekking tot opkomende democratieën; |
63. |
benadrukt dat naarmate de lidstaten door middel van investeringen in infrastructuur en de goedkeuring van gemeenschappelijke regels een begin maken met het koppelen en integreren van hun nationale markten, ook aanhoudend moet worden geïnvesteerd in samenwerking met Rusland teneinde creatieve en wederzijds aanvaardbare maatregelen vast te stellen om de verschillen tussen de twee energiemarkten te verkleinen; |
64. |
is bezorgd over de recente excessieve militarisering van de regio Kaliningrad, die in de aangrenzende EU-gebieden tot een steeds grotere onzekerheid leidt; |
Centraal-Azië
65. |
onderschrijft het feit dat de EU een regionale aanpak in Centraal-Azië bevordert, wat van essentieel belang is om de regionale dimensie van kwesties zoals georganiseerde criminaliteit, handel in drugs, radioactieve stoffen en mensen, terrorisme, natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen en het beheer van de water- en energievoorraden aan te pakken; betreurt echter het gebrek aan substantiële vooruitgang, dat slechts ten dele te wijten is aan de beperkte financiële middelen die hiervoor ter beschikking staan; wenst daarom een krachtig engagement dat afhankelijk wordt gesteld ("meer voor meer") van de vooruitgang op het vlak van democratisering, mensenrechten, goed bestuur, duurzame sociaaleconomische ontwikkeling, de rechtsstaat en de strijd tegen corruptie; onderstreept dat een regionale aanpak niet ten koste mag gaan van individuele inspanningen voor meer gevorderde landen; merkt op dat er in de samenwerkingsstrategie van de EU voor Centraal-Azië zeven prioriteiten worden vastgesteld, maar dat er te weinig middelen worden uitgetrokken om op alle beleidsterreinen effect te sorteren; verzoekt de EU om prioriteiten op te stellen die beter aansluiten bij de beschikbare middelen; herinnert aan het belang van de regio op het gebied van economische samenwerking, energie en veiligheid, maar benadrukt dat moet worden gewaarborgd dat ontwikkelingssamenwerking niet ondergeschikt wordt gemaakt aan economische, energie- en veiligheidsbelangen; onderstreept niettemin het belang van de EU-dialoog met de Centraal-Aziatische landen over regionale veiligheidsvraagstukken, met name in verband met de situatie in Afghanistan en een mogelijke escalatie in de betrekkingen tussen Oezbeken en Tadzjieken; stelt voor dat de EU de mogelijkheden onderzoekt om de krachten te bundelen met de lidstaten die actief zijn in de regio; |
66. |
merkt op dat de algemene situatie op het vlak van mensenrechten, arbeidsrechten, het gebrek aan steun voor het maatschappelijk middenveld en de rechtsstaat zorgwekkend blijft; verzoekt om de mensenrechtendialogen te versterken en doeltreffender en meer resultaatgericht te maken, in nauwe samenwerking en samenspraak met organisaties uit het maatschappelijk middenveld wat de voorbereiding, monitoring en tenuitvoerlegging van zulke dialogen betreft; verzoekt de EU en de VV/HV om de zaken van politieke gevangenen en gedetineerde mensenrechtenactivisten en journalisten publiekelijk aan de orde te stellen, en aan te dringen op de onmiddellijke vrijlating van alle politieke gevangenen en op een eerlijk en transparant proces voor de anderen; verzoekt om het rechtsstaatinitiatief te benutten om de transparantie tegenover maatschappelijke organisaties te verbeteren en om duidelijke doelstellingen op te nemen om een transparante beoordeling van de tenuitvoerlegging en resultaten mogelijk te maken; |
67. |
merkt op dat de landen in Centraal-Azië, die over veel energie- en hulpbronnen beschikken, de EU een groot potentieel bieden voor het diversifiëren van haar leveringsbronnen en aanvoerroutes; merkt op dat de EU een betrouwbare afnemer is en dat de producerende landen tegenover de afnemende landen en de buitenlandse investeerders moeten aantonen dat zij betrouwbare leveranciers zijn, door onder meer te zorgen voor een op de beginselen van de rechtsstaat gebaseerd gelijk speelveld voor nationale en internationale ondernemingen; verzoekt de EDEO en de Commissie om steun te blijven verlenen aan energieprojecten en om de communicatie over belangrijke doelstellingen, zoals de zuidelijke corridor en de trans-Kaspische pijplijn, te blijven bevorderen, zonder daarbij de beginselen van goed bestuur en transparantie uit het oog te verliezen, aangezien deze van wederzijds voordeel zijn in de samenwerking op energiegebied tussen de EU en haar partnerlanden; |
68. |
benadrukt dat de exploitatie en het beheer van de natuurlijke hulpbronnen, met name water, in de regio nog steeds een aanleiding voor geschillen en een bron van instabiliteit, spanningen en potentiële conflicten vormt; is in dit verband verheugd over het waterinitiatief dat door de EU in Centraal-Azië is gestart, maar dringt aan op een doeltreffendere en constructievere dialoog tussen de stroomopwaarts gelegen bergachtige landen en de stroomafwaarts gelegen landen, om op een verstandige en duurzame manier om te gaan met watervraagstukken en brede langetermijnovereenkomsten over gedeeld watergebruik te sluiten; |
Afghanistan
69. |
is bezorgd over het weer opvlammende geweld na het mislukken van het vredesoverleg; wijst op het belang van een subregionale benadering in Centraal-Azië voor het aanpakken van de grensoverschrijdende mensenhandel en smokkel van goederen en het bestrijden van de illegale productie van en handel in drugs, die een belangrijke financieringsbron vormen voor de georganiseerde criminaliteit en terrorisme; verzoekt om een betere samenwerking tussen de lidstaten die deelnemen aan de ISAF-missie van de NAVO om ervoor te zorgen dat de interventie efficiënt verloopt; verzoekt om meer steun voor de capaciteitsopbouw van de regering van de Islamitische Republiek Afghanistan en de nationale veiligheidstroepen en om hulp voor de bevolking in het algemeen op het vlak van landbouw- en sociaaleconomische ontwikkeling, opdat het land de volledige verantwoordelijkheid voor de veiligheid op zich kan nemen wanneer de overdracht van de binnenlandse veiligheid aan de Afghaanse strijdkrachten eind 2014 voltooid is; |
70. |
constateert met grote bezorgdheid over de gevolgen voor de betrokken bevolking, dat de militaire interventie in Afghanistan niet tot de opbouw van een levensvatbare, democratisch georganiseerde staat, de verbetering van de leefomstandigheden van de meerderheid van de bevolking – en met name vrouwen en meisjes – en de vervanging van de drugsteelt door andere vormen van landbouw heeft geleid, maar het land in een ongekende staat van corruptie heeft gestort; verzoekt de EU en de lidstaten in het licht van de versnelde terugtrekking van de Europese troepen om met prioriteit een plan op te stellen voor die Afghanen, met name verdedigers van vrouwenrechten, die de Europese inspanningen op het gebied van staatsopbouw volledig hebben ondersteund en die door het vertrek van de Europese strijdkrachten mogelijk in hun bestaan worden bedreigd; verzoekt de EDEO om een eerlijke evaluatie te maken van het beleid dat de EU en de lidstaten sinds 2001 in Afghanistan hebben gevoerd, en om voor het eind van het jaar een realistisch plan voor te leggen voor de toekomstige activiteiten van de EU in de regio; |
71. |
benadrukt het belang van sterkere samenwerking met landen als Rusland, Pakistan, India en Iran, wanneer maatregelen worden getroffen om de uitdagingen in Afghanistan, met name met betrekking tot drugshandel, terrorisme en het gevaar van het overslaan van de problemen naar de buurlanden of de regio, aan te pakken; |
Noord- en Zuid-Amerika
VS
72. |
is ervan overtuigd dat de VS de belangrijkste strategische partner van de EU zijn; dringt er daarom bij de EU op aan om duidelijke politieke prioriteit te geven aan het verdiepen van de trans-Atlantische betrekkingen op alle niveaus; |
73. |
onderstreept dat de trans-Atlantische betrekkingen van het hoogste belang zijn; is van mening dat regelmatige topconferenties tussen de EU en de VS de kans zouden bieden om gezamenlijke doelstellingen vast te stellen en strategieën te coördineren inzake dreigingen en uitdagingen van mondiaal belang, zoals economische governance, en voor het ontwikkelen van een gezamenlijke benadering van de opkomende machten; is verheugd over het verslag van de Werkgroep op hoog niveau voor werkgelegenheid en groei; is van mening dat in het kader van de Trans-Atlantische Economische Raad (TEC) en de Trans-Atlantische Wetgeversdialoog (TLD) moet worden nagedacht over strategische contacten van de EU en de VS met de BRICS en andere relevante opkomende landen, alsmede de ASEAN, de Afrikaanse Unie, de Mercosur, de Andesgemeenschap en de Gemeenschap van Latijns-Amerikaanse en Caribische Staten (CELAC), om een antwoord te vinden op de vraag hoe de regelgevingsconvergentie met die landen kan worden bevorderd; onderstreept het belang van de TEC als orgaan dat is belast met de verbetering van de economische integratie en de samenwerking op regelgevingsgebied, en van de TLD als forum voor parlementaire dialoog en de coördinatie van parlementaire werkzaamheden aan beide zijden van de oceaan met betrekking tot kwesties van gezamenlijk belang, met name wetgeving die van invloed is op de trans-Atlantische markt; herinnert eraan dat er zonder verder uitstel een Trans-Atlantische Politieke Raad moet worden opgezet als ad-hocorgaan voor systematische raadpleging en coördinatie tussen de EU en de VS op hoog niveau ten aanzien van vraagstukken op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid, parallel aan de NAVO; |
74. |
merkt op dat de VS, vanwege het toenemende mondiale en regionale belang van China, India en andere opkomende landen in Azië, hun primaire aandacht, politieke en economische investeringen en militaire middelen geleidelijk aan verschuiven naar het gebied rond de Stille Oceaan; merkt tevens op dat Azië een belangrijkere plaats moet innemen in het buitenlandse beleid van de EU en haar lidstaten; verzoekt daarom om meer coördinatie tussen de VS en de EU in hun beleid ten opzichte van China, India en andere opkomende landen in Azië, om te voorkomen dat hun respectieve benaderingen op centrale beleidsterreinen uit elkaar gaan lopen; |
75. |
is van mening dat de VS een essentiële bijdrage zullen blijven leveren aan de collectieve veiligheid in het Euro-Atlantische gebied, en bevestigt het onveranderlijke, vitale belang van de trans-Atlantische veiligheidsbetrekkingen; wijst erop dat de opbouw van sterkere Europese veiligheids- en defensiecapaciteiten in het licht van de veranderende geostrategische en economische situatie een belangrijk middel is om de trans-Atlantische band te versterken; |
Latijns-Amerika
76. |
verzoekt om de politieke dialoog tussen de EU en Latijns-Amerika te verbreden op alle niveaus, zoals de topbijeenkomsten van staatshoofden en de Europees-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering, als een belangrijk instrument om politieke consensus te ontwikkelen; wenst dat politieke verplichtingen die op topbijeenkomsten tussen de EU en Latijns-Amerika worden aangegaan, ondersteund worden met de toewijzing van toereikende financiële middelen; uit zijn diepe bezorgdheid over het feit dat Argentinië onlangs een belangrijke oliemaatschappij in Spaans bezit (YPF) heeft genationaliseerd en daarnaast zeer contraproductieve demarches heeft ondernomen met betrekking tot de Britse Falklandeilanden; |
77. |
stelt voor om de mogelijkheid van nauwere samenwerking tussen Noord- en Zuid-Amerika en de EU, met name op economisch gebied, te onderzoeken met het oog op het sluiten van een gemeenschappelijke vrijhandelsovereenkomst; |
78. |
verzoekt om de bestaande mensenrechtendialogen te versterken en om het Europees Parlement er sterker bij te betrekken, evenals om een dialoog aan te gaan die is gericht op verbetering van de samenwerking bij de aanpak van belangrijke veiligheidsuitdagingen, niet in de laatste plaats de verwoestende effecten van de georganiseerde en drugscriminaliteit op de staatsorganen en de veiligheid van de mensen; merkt op dat de 7e top van staatshoofden en regeringsleiders van de EU en de landen uit Latijns-Amerika die in januari 2013 in Chili zal plaatsvinden, een goede gelegenheid kan zijn om nieuwe visies te lanceren op de biregionale samenwerking op allerlei politieke en sociaaleconomische gebieden; |
79. |
wijst erop dat sociale cohesie een basisbeginsel van de ontwikkelingssamenwerkingsstrategie voor Latijns-Amerika dient te blijven, niet enkel vanwege de sociaaleconomische gevolgen ervan, maar ook vanwege haar belangrijke rol bij het versterken van de rechtsstaat en een democratisch staatsbestel in de regio; merkt tevens op dat verdere ontwikkelingssamenwerking tussen de EU en de middeninkomenslanden van Latijns-Amerika nodig is om de grote ongelijkheden die nog altijd in de regio bestaan aan te pakken; wenst dat de trilaterale en de zuid-zuid-samenwerking met de Zuid-Amerikaanse landen wordt versterkt; |
80. |
vraagt om een verdere ontwikkeling van de driehoekssamenwerking met Noord- en Zuid-Amerika in aangelegenheden van gemeenschappelijk belang, teneinde toe te werken naar een Euro-Atlantisch gebied dat de EU, de VS; Canada en Latijns-Amerika omvat; |
81. |
merkt op dat de opkomst van Brazilië, dat economische en sociale programma's uitvoert en tegelijkertijd de democratie, de rechtsstaat en fundamentele vrijheden waarborgt, van grote invloed is in de regio en op mondiaal niveau; pleit voor een versterking van het strategisch partnerschap en de politieke dialoog van de EU met Brazilië, om het land te steunen in zijn streven naar sterkere institutionele opbouw in Mercosur en Unasur; |
82. |
is ingenomen met het feit dat de associatieovereenkomst met Centraal-Amerika binnenkort ondertekend zal worden en onderworpen zal worden aan de instemmingsprocedure in het Europees Parlement; onderstreept het feit dat deze overeenkomst - voor de EU het eerste omvattende verdrag tussen twee regio's - de betrekkingen naar een hoger niveau tilt en zowel een regionale benadering als regionale integratie in Latijns-Amerika bevordert; uit zijn voornemen om nauw toe te zien op de tenuitvoerlegging van de overeenkomst, en in het bijzonder op de gevolgen ervan voor de mensenrechtensituatie en de rechtsstaat in Centraal-Amerika; |
83. |
is ingenomen met het feit dat de handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Colombia en Peru binnenkort zal worden ondertekend en zal worden onderworpen aan de instemmingsprocedure in het Europees Parlement; herinnert eraan dat deze overeenkomst niet kan worden beschouwd als het definitieve kader voor de betrekkingen tussen de EU en deze landen, maar moet worden gezien als een zoveelste stap in de richting van een algemene associatieovereenkomst, waarbij ook andere landen van de Andesgemeenschap zich kunnen aansluiten; |
84. |
herinnert er daarom aan dat de EU als doel heeft om een associatieovereenkomst met alle lidstaten van de Andesgemeenschap te sluiten; is van mening dat de associatieovereenkomst met Mercosur een beslissende stap zou vormen in de strategische betrekkingen met Latijns-Amerika, mits deze is gebaseerd op de beginselen van vrije en eerlijke handel en rechtszekerheid ten aanzien van investeringen, op eerbiediging van internationale, arbeids- en milieunormen en op betrouwbaar gedrag van de partners; |
85. |
betreurt dat de voorstellen van de Commissie voor een verordening betreffende de toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties en het instrument voor ontwikkelingssamenwerking voorbijgaan aan het strategische karakter van de betrekkingen met Latijns-Amerika, aangezien zij een groot aantal kwetsbare landen in de regio uitsluiten; herinnert eraan dat enkele landen van Latijns-Amerika behoren tot de landen met de meest ongelijke inkomensverdeling in de wereld en dat deze aanhoudende ongelijkheid gepaard gaat met een geringe sociaaleconomische mobiliteit; is van mening dat de boodschap die de EU aan de regio zendt bijzonder zorgwekkend is, aangezien deze in de praktijk inhoudt dat aan deze regio niet het belang wordt gehecht dat ze verdient, ondanks de vele politieke en handelsovereenkomsten en de gemeenschappelijke mondiale belangen; |
Afrika
86. |
merkt op dat de gezamenlijke strategie van de EU en Afrika en de 8 sectoren daarvan aanvankelijk was toegespitst op de Afrikaanse Unie (AU) en op technische bijstand voor institutionele capaciteitsopbouw en beleid op het vlak van vrede en veiligheid, mensenrechten, het bevorderen van de democratie, de rechtsstaat en de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG's); herinnert eraan dat zo'n omvattende benadering weliswaar relevant blijft, maar dat de samenhang en de effectiviteit van de strategie is verminderd door de aanwezigheid van elkaar overlappende overeenkomsten met verscheidende partners en het ontbreken van een specifiek budget voor de uitvoering daarvan; en in aanvulling daarop, dat er een dringende behoefte is om over te stappen van institutionele capaciteitsopbouw op continentaal niveau op het ontwikkelen van een politiek partnerschap voor vrede, veiligheid en sociaaleconomische ontwikkeling op regionaal en subregionaal niveau; verzoekt om zulke politieke partnerschappen uit te breiden met de regionale economische gemeenschappen, niet enkel als strategie ter versterking van de Afrikaanse Unie, maar eveneens als manier om het partnerschap tussen de EU en Afrika op regionaal en subregionaal uit te diepen om zo de politieke, veiligheids- en economische belangen van de Afrikaanse en Europese burgers te behartigen; betreurt dat staatsgrepen, onder meer in Mali en Guinee-Bissau, voor achteruitgang hebben gezorgd bij het nastreven van de democratische beginselen en doelstellingen die de AU, de EU en de VN propageren; dringt aan op het onverwijlde herstel van de constitutionele orde in die landen; |
87. |
neemt nota van de strategieën van de EU voor de Hoorn van Afrika en de Sahel-regio; is van mening dat de structurele oorzaken van de conflicten in deze regio's moeten worden aangepakt om de weg vrij te maken voor een levensvatbare vreedzame oplossing van de problemen en de bevolking betere vooruitzichten te bieden; dit houdt in dat voor een billijke toegang tot de hulpbronnen, een duurzame ontwikkeling van de regio's en een herverdeling van de rijkdommen moet worden gezorgd; verzoekt om een evaluatie van het EU-beleid in het kader waarvan aanzienlijke ontwikkelingsgelden en diplomatieke middelen ingezet worden, teneinde de impact daarvan op de bevolking te beoordelen; verzoekt tevens om een nauwere associatie tussen het Europees Parlement, het pan-Afrikaanse parlement en regionale parlementaire stelsels om een grotere verantwoordelijkheid voor politieke en begrotingsbeslissingen tegenover de burgers van beide werelddelen te verzekeren en om als basis te dienen voor het meten en evalueren van de vooruitgang op het vlak van de beleidsuitvoering; verwelkomt met name het besluit van de Raad om het mandaat van EUNAVFOR Atalanta uit te breiden (met het tegengaan van de bedreiging van piraterij op het land) ter versterking van de allesomvattende aanpak die erin bestaat zowel de specifieke bedreiging van piraterij tegen te gaan als steun te verlenen voor de ontwikkeling van de regio op de lange termijn; |
88. |
maakt zich ernstige zorgen over de spanningen tussen Soedan en Zuid-Soedan; roept beide zijden op de politieke wil te tonen om de sinds de afscheiding uitstaande kwesties te regelen volgens de routekaart die in resolutie 2046 (2012) van de VN-Veiligheidsraad van 2 mei 2012 werd bekrachtigd; benadrukt dat voor stabiliteit op lange termijn in de regio een nieuwe, gebundelde alomvattende internationale strategie nodig is, waarin de EU naast andere mondiale en regionale partijen een rol moet spelen en die niet alleen is gericht op noord-zuidkwesties en de situatie in Zuid-Kordofan en rond de Blauwe Nijl, maar ook op het al te lang uitgebleven hervormingsproces in Soedan en op grondiger democratische hervormingen in Zuid-Soedan; |
89. |
verwijst naar zijn resolutie van 25 november 2010 over de situatie in de westelijke Sahara; dringt er bij Marokko en het Polisario-front op aan om de onderhandelingen met het oog op een vreedzame en duurzame oplossing van het conflict in de westelijke Sahara voort te zetten en herhaalt andermaal dat de Sahrawi recht op zelfbeschikking hebben en het recht om via een democratisch referendum de status van de westelijke Sahara te bepalen, zulks in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Verenigde Naties; |
Azië
90. |
wenst een grotere en sterkere aanwezigheid van de EU in de regio Azië-Stille Oceaan, met name door te wijzen op het succesvolle democratische overgangsproces in Indonesië, het grootste islamitische land ter wereld, en door met haar ervaring en deskundigheid bij te dragen tot de multilaterale initiatieven in en rond de ASEAN en tot de ontplooiing van steeds meer trans-Pacifische initiatieven; stelt zich op het standpunt dat de EDEO nu volledig gebruik dient te maken van het potentieel om een impuls te geven aan de samenwerking tussen de EU en Azië; beschouwt het actieplan van Bandar Seri Begawan ter intensivering van het versterkte partnerschap tussen de EU en de ASEAN in dit verband als belangrijke eerste stap; is tevens ingenomen met het onlangs bekrachtigde vriendschapsverdrag, dat kansen biedt voor een verdieping van de samenwerking, aangezien het verder reikt dan de werkingssfeer van handelsovereenkomsten tussen de EU en de Aziatische landen; wijst erop dat economische en culturele kruisbestuiving meer prioriteit moet krijgen, in het bijzonder door kansen voor directe investeringen te stimuleren en toegang voor studenten en onderzoekers eenvoudiger en aantrekkelijker te maken; merkt op dat dit een strategische coördinatie van de inspanningen van de EU en de lidstaten vereist, in tegenstelling tot gelijklopende en concurrerende nationale beleidslijnen; merkt op dat de EU als neutrale partner in de regionale veiligheidscontext van de Aziatisch-Pacifische regio, met onder meer de territoriale geschillen rond de Zuid-Chinese Zee en de zorgwekkende situatie in Noord-Korea, actief moet pleiten voor een stabiele, vreedzame oplossing op basis van multilaterale instellingen; |
91. |
verzoekt om een spoedig begin van de onderhandelingen over de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Japan; |
China
92. |
is verheugd over de vooruitgang die is geboekt bij de ontwikkeling van het strategisch partnerschap tussen de EU en China, met name de ontwikkeling van de pijler "people to people-dialoog", die de economische dialoog en de veiligheidsdialoog aanvult; benadrukt dat er sprake is van een toenemende onderlinge afhankelijkheid van de economieën van de EU en China, en herinnert aan het belang van de snelle groei van de Chinese economie en de Chinese invloed op het internationale bestel; |
93. |
merkt op dat het nieuwe bestuur van China in hoge mate bepalend zal zijn voor de ontwikkeling van het land; herhaalt dat het Parlement streeft naar de ontwikkeling van een omvattend strategisch partnerschap met China; verzoekt de EU en haar lidstaten om consequenter en strategischer te werk te gaan in hun respectieve boodschappen en beleid en zo bij te dragen tot het ondersteunen van een evolutie in positieve richting; wijst erop dat dit betekent dat er een einde moet worden gemaakt aan de discrepanties tussen de prioriteiten van de lidstaten en de EU ten aanzien van de mensenrechten in China, de mensenrechtendialoog en steun voor organisaties van het maatschappelijk middenveld; |
Japan
94. |
benadrukt de noodzaak van consolidering van de betrekkingen tussen de Unie en Japan, dat een belangrijke internationale speler is die onze democratische waarden deelt en een natuurlijke partner is voor samenwerking in multilaterale fora en ten aanzien van kwesties van wederzijds belang; ziet uit naar de totstandbrenging van de omvattende kaderovereenkomst en de vrijhandelsovereenkomst; |
Zuid- en Oost-Azië
95. |
verzoekt de EU om een actievere rol te spelen in Zuid- en Zuidoost-Azië ter ondersteuning van de democratische ontwikkeling en hervormingen op het vlak van bestuur en de rechtsstaat; is in dat opzicht ingenomen met de verbintenis om in Pakistan een democratische, seculiere, stabiele en sociaal inclusieve staat te vestigen; is verheugd over de eerste, in juni 2012 gehouden strategische dialoog tussen de EU en Pakistan, de inspanningen voor constructieve gesprekken over de versterking van de bilaterale samenwerking, en de gedeelde standpunten ten aanzien van regionale en internationale vraagstukken van wederzijds belang, waaronder een proactievere opstelling in de terreurbestrijding; verzoekt de EU en haar lidstaten om de banden met India aan te halen, uitgaande van de bevordering van de democratie, sociale integratie, rechtsstatelijkheid en mensenrechten, en doet een beroep op de EU en India om hun lopende onderhandelingen over een omvattende vrijhandelsovereenkomst EU-India spoedig af te ronden, aangezien deze de handel tussen en de economische groei in Europa en India zou stimuleren; verzoekt de EU en haar lidstaten om de naoorlogse verzoening, wederopbouw en de economische ontwikkeling in Sri Lanka te steunen en dringt er in dit verband bij de Raad op aan Sri Lanka te steunen bij de uitvoering van het verslag van de Commissie voor lering en verzoening ; is verheugd over de actieve ondersteuning die de EU aan Myanmar verleent ter bevordering van de democratie; |
96. |
is ingenomen met de succesvolle afsluiting van de op 14 januari 2012 in Taiwan gehouden presidents- en algemene verkiezingen; prijst de voortdurende inspanningen van Taiwan om de vrede en de stabiliteit in de regio Azië-Stille Oceaan te bewaren; erkent de vooruitgang die is geboekt in de betrekkingen tussen Taiwan en China, in het bijzonder door het aanhalen van de economische banden, en merkt op dat dankzij nauwere economische banden met Taiwan de toegang van de EU tot de Chinese markt zou kunnen verbeteren; dringt er bij de Commissie en de Raad op aan om, in overeenstemming met de resolutie van het Parlement over het GBVB van mei 2011, concrete stappen te zetten om de economische banden tussen de EU en Taiwan verder te versterken en de onderhandelingen over een economische samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Taiwan te vergemakkelijken; spreekt nogmaals zijn overtuigde steun uit voor de betekenisvolle participatie van Taiwan in relevante internationale organisaties en activiteiten, daaronder de Wereldgezondheidsorganisatie; erkent dat het in januari 2011 van kracht geworden EU-programma voor visumvrijstelling voor burgers uit Taiwan voor beide partijen gunstig is gebleken; moedigt nauwere bilaterale samenwerking aan tussen de EU en Taiwan op het gebied van bijvoorbeeld handel, onderzoek, cultuur, onderwijs en milieubescherming; |
97. |
verzoekt de EU om te zorgen voor bewustmaking omtrent de ernstige schendingen van de mensenrechten, de massale moordpartijen en de onmenselijke behandeling in de arbeidskampen en de kampen voor politieke gevangenen in Noord-Korea en om steun te bieden aan de slachtoffers van deze schendingen; |
Multilaterale partners
G7, G8 en G20
98. |
is van mening dat de G20, gezien de toenemende relevantie van de BRICS-landen en andere opkomende mogendheden en het zich vormende multipolaire bestuursstelsel, een nuttig en bijzonder geschikt forum voor consensusvorming zou kunnen zijn, omdat het inclusief van aard is, berust op partnerschap en in staat is toenadering te bevorderen, ook op het gebied van regelgeving; is evenwel van mening dat de G20 zijn waarde nog moet bewijzen waar het gaat om het omzetten van conclusies van toppen in duurzaam beleid om kritieke uitdagingen het hoofd te bieden, niet in de laatste plaats de controle op belastingparadijzen en andere door de economische en financiële crisis aan de oppervlakte gekomen uitdagingen en dreigingen; wijst in dit verband op de rol die de G8 zou kunnen spelen bij het bereiken van consensus voorafgaand aan de G20-bijeenkomsten; is van mening dat de G8 tevens moet worden gebruikt om samen met Rusland standpunten op elkaar af te stemmen, zodat gemeenschappelijke uitdagingen op gecoördineerde en doeltreffende wijze kunnen worden aangepakt; |
VN
99. |
verzoekt de EU, als bevestiging van het feit dat effectief multilateralisme een hoeksteen vormt van haar buitenlands beleid, een leidersrol te spelen in de internationale samenwerking en te pleiten voor een mondiaal optreden van de internationale gemeenschap; spoort de EU aan om de synergieën in het VN-stelsel verder te bevorderen, om binnen de VN als bruggenbouwer te fungeren en om mondiaal betrekkingen aan te knopen met regionale organisaties en strategische partners; geeft steun aan de voortzetting van de hervorming van de VN; verzoekt de EU bij te dragen aan gezond financieel beheer en begrotingsdiscipline met betrekking tot de financiële middelen van de VN; |
100. |
verzoekt de EU daarom aan te dringen op een alomvattende hervorming van de VN-Veiligheidsraad teneinde de legitimiteit, regionale vertegenwoordiging en effectiviteit ervan te verbeteren; wijst erop dat dit hervormingsproces door lidstaten van de EU onherroepelijk op gang kan worden gebracht als zij, in aansluiting op de doelen van het Verdrag van Lissabon in verband met de versterking van het buitenlands beleid van de EU en haar rol op het gebied van de wereldvrede en veiligheid, voor de EU een permanente zetel opeisen in een uitgebreide en hervormde VN-Veiligheidsraad; verzoekt de VV/HV zo spoedig mogelijk een initiatief te nemen om de lidstaten zover te krijgen dat zij met het oog hierop een gezamenlijk standpunt formuleren; dringt in afwachting van een dergelijk standpunt bij de lidstaten aan op de onverwijlde aanneming en inwerkingstelling van een toerbeurtsysteem in de VN-Veiligheidsraad om de EU daar van een permanente zetel te kunnen verzekeren; |
101. |
acht het belangrijk dat de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN over de deelname van de EU aan de werkzaamheden van de Algemene Vergadering onverkort uitgevoerd wordt en dat de EU tijdig en gecoördineerd optreedt en met resultaten komt ten aanzien van belangrijke kwesties; verzoekt de EU om de coördinatie van de standpunten en belangen van de EU-lidstaten in de VN-Veiligheidsraad verder te verbeteren; is ingenomen met de vaststelling van EU-prioriteiten op middellange termijn bij de VN en verzoekt om de Commissie buitenlandse zaken van het Parlement regelmatig te raadplegen over de jaarlijkse beoordeling en de tenuitvoerlegging; benadrukt de behoefte aan sterkere publieke diplomatie inzake VN-aangelegenheden en wijst erop dat er naar de Europese bevolking toe duidelijker gecommuniceerd moet worden over de mondiale rol van de EU; |
102. |
gelooft ten stelligste dat het noodzakelijk is om partnerschappen op te bouwen op het gebied van conflictpreventie, civiel en militair crisisbeheer en vredesopbouw en om, die noodzaak indachtig, de EU-VN-Stuurgroep daadkrachtiger te maken op het vlak van crisisbeheer; verzoekt de EU en haar lidstaten om meer vooruitgang te boeken bij de operationalisering van het beginsel "verantwoordelijkheid tot bescherming" en er samen met de VN-partners naartoe te werken dat dit concept deel gaat uitmaken van conflictpreventie en wederopbouw na conflicten; vraagt om de opstelling van een interinstitutionele "consensus over R2P en een gemeenschappelijk conflictpreventiebeleid", parallel aan de reeds bestaande "consensus over humanitaire hulp" en de "consensus over ontwikkeling", teneinde meer samenhang te brengen in de standpunten die de EU in VN-fora ten aanzien van deze vraagstukken inneemt; |
103. |
herinnert eraan dat in de door de Raad van de Europese Unie op 1 december 2008 aangenomen alomvattende aanpak bij de uitvoering op EU-niveau van de resoluties 1325 en 1820 van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid, wordt erkend dat er nauwe onderlinge banden bestaan tussen vrede, veiligheid, ontwikkeling en gendergelijkheid, en dat deze aanpak de hoeksteen moeten vormen van het GBVB; benadrukt dat de EU consequent heeft aangedrongen op een volledige uitvoering van de in de resoluties 1325 (2000) en 1820 (2008) van de VN-Veiligheidsraad opgenomen agenda voor vrouwen, vrede en veiligheid, welke vervolgens nog is bekrachtigd in de resoluties 1888 en 1889 (2009) en 1960 (2010), in het bijzonder dat geweld tegen vrouwen in conflictsituaties moet worden bestreden en de deelneming van vrouwen aan vredesopbouw moet worden bevorderd; verzoekt de lidstaten die nog geen nationale actieplannen met betrekking tot vrouwen, vrede en veiligheid hebben aangenomen, dit alsnog te doen, en onderstreept dat deze actieplannen gebaseerd moeten zijn op uniforme Europese minimumnormen met betrekking tot doelstellingen, uitvoering en monitoring in heel de EU; |
104. |
onderstreept de behoefte aan doeltreffendere richtsnoeren en capaciteit voor bemiddeling, die kan worden vergroot door middel van samenwerking tussen de EU en de VN, waardoor toereikende middelen voor bemiddeling worden gecreëerd die tijdig en op een gecoördineerde manier beschikbaar gesteld kunnen worden, o.a. door vrouwen aan deze processen te laten deelnemen; is van mening dat het voor de tenuitvoerlegging van het mensenrechtenbeleid van de EU van essentieel belang is dat de capaciteit van de Mensenrechtenraad van de VN om ernstige en dringende situaties op het vlak van mensenrechten aan te pakken, ontwikkeld wordt en dat het follow-upproces van de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen uit de bijzondere procedures en het proces van de universele periodieke doorlichting versterkt worden; dringt erop aan dat de EU het Internationaal Strafhof blijft steunen om bij te dragen tot de effectieve bescherming van de mensenrechten en de strijd tegen straffeloosheid; |
105. |
verzoekt de VV/HV en de Raad om in de onderhandelingen in de VN over het wapenhandelsverdrag (ATT) te ijveren voor de hoogst mogelijke beschermingsnormen in het internationaal mensenrechtenrecht en het internationaal humanitair recht en ervoor te zorgen dat deze normen verder gaan dan hetgeen reeds op EU-niveau is overeengekomen en is verankerd in het gemeenschappelijk standpunt van de EU over wapenexport; benadrukt dat de EU-lidstaten die partij zullen zijn bij dit verdrag, daarom moeten weigeren om in te stemmen met zwakkere normen, omdat die ongetwijfeld afbreuk zouden doen aan een succesvolle en effectieve uitvoering van het ATT; |
EU - NAVO
106. |
is verheugd over het feit dat de EU en de NAVO hebben toegezegd hun strategisch partnerschap te zullen versterken en dat de NAVO deze toezegging heeft bevestigd in haar nieuwe Strategische Concept en tijdens de top van Chicago, en onderstreept de vooruitgang die is geboekt bij de praktische samenwerking bij operaties; merkt op dat de huidige mondiale en Europese economische crisis de inspanningen om zowel in de EU als in de NAVO op zoek te gaan naar kostenefficiëntere operationele capaciteit, die dringend nodig is, heeft opgedreven; verzoekt de VV/HV daarom om proactiever op te treden en meer concrete voorstellen in te dienen voor de samenwerking tussen de organisaties, o.a. via het Europees Defensieagentschap (waarbij slimme defensie, het samenbrengen en delen van middelen en een omvattende benadering, uitgaande van het onderling aanvullende karakter van de initiatieven, als leidraad moeten gelden); verzoekt om een dringende politieke oplossing voor de blokkering van samenwerking uit hoofde van de "Berlijn Plus"-regelingen, die de vooruitzichten op een doeltreffendere samenwerking tussen beide organisaties dwarsbomen; |
Raad van Europa
107. |
verzoekt de lidstaten dringend om hun verplichting na te komen met betrekking tot een snelle afsluiting van de onderhandelingen over de toetreding van de EU tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM); onderstreept het belang van de procedures en bevindingen van de Raad van Europa inzake normtoetsing als belangrijke bijdrage tot de beoordeling van de vooruitgang die de buurlanden geboekt hebben bij het doorvoeren van democratische hervormingen; |
108. |
beklemtoont dat de toetreding van de EU tot het EVRM een historische kans is om de mensenrechten te bevestigen, niet alleen als kernwaarde van de EU, maar ook als gemeenschappelijke grondslag voor haar betrekkingen met derde landen, en hoopt dat hier zonder onnodig tijdverlies werk van wordt gemaakt; bevestigt nogmaals dat de toetreding van de EU tot het EVRM een belangrijke verworvenheid zal zijn, op basis waarvan de bescherming van de mensenrechten in Europa verder kan worden versterkt; |
OVSE
109. |
onderschrijft de dialoog over de hervorming van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), voor zover die niet leidt tot een verzwakking van de bestaande instellingen en mechanismen of de onafhankelijkheid daarvan; benadrukt dat er een evenwicht bewaard moet worden tussen de drie beleidsdimensies van de OVSE, door ze op coherente wijze en verregaand te ontwikkelen en voort te bouwen op wat al bereikt is; wijst er voorts op dat bedreigingen voor de veiligheid en uitdagingen op dat vlak aangepakt dienen te worden via elk van de drie dimensies om een werkelijk doeltreffend optreden te garanderen; dringt er bij de OVSE op aan haar capaciteit te versterken om in alle drie beleidsdimensies te zorgen voor de eerbiediging en toepassing van de beginselen en de verplichtingen waartoe de aangesloten landen zich hebben verbonden, o.a. door de follow-upmechanismen te versterken; |
GCC
110. |
verwacht van de EU dat zij een werkelijk strategisch partnerschap met de Samenwerkingsraad van de Golf (GCC) tot stand brengt, met inbegrip van een open, regelmatige en constructieve dialoog en een gestructureerde samenwerking op het gebied van de mensenrechten en de democratie en inzake het overgangsproces en crisisbeheer in het zuidelijke nabuurschap; herhaalt dat de EDEO, om deze doelstelling te ondersteunen, meer personele middelen aan de regio moet toewijzen en delegaties moet openen in de belangrijkste landen van de GCC; benadrukt dat mensenrechten, vrouwenrechten, rechtsstaat en het democratisch streven van de volkeren in de landen van de GCC, van Bahrein tot Saoedi-Arabië, niet langer over het hoofd mogen worden gezien in het beleid van de EU jegens deze regio; |
Arabische Liga
111. |
erkent de steeds belangrijkere rol van regionale organisaties, met name de Arabische Liga, maar ook de Organisatie van de Islamitische Conferentie en de Organisatie voor economische samenwerking, en verzoekt de EU om de samenwerking te versterken, in het bijzonder voor kwesties die verband houden met overgangsprocessen en crisisbeheer in het zuidelijke nabuurschap; is ingenomen met de inspanningen van de EU om de Arabische Liga bij te staan in haar integratieproces; |
Thematische prioriteiten van het GBVB
Gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid
112. |
benadrukt dat GVDB-activiteiten onderdeel moeten vormen van een alomvattend beleid dat is gericht op landen en regio's die met een crisis kampen, waar de waarden en strategische belangen van de EU op het spel staan en waar GVDB-operaties een daadwerkelijk toegevoegde waarde opleveren door de bevordering van vrede, stabiliteit en de rechtsstaat; onderstreept voorts de noodzaak van een proces waarbij lering wordt getrokken uit opgedane ervaringen en nauwkeuriger wordt beoordeeld in hoeverre iedere operatie succesvol is uitgevoerd en wat de blijvende invloed ervan ter plaatse is; |
113. |
herhaalt zijn oproep aan het adres van de VV/HV, de Raad en de lidstaten om de talloze problemen aan te pakken waaronder de civiel-militaire samenwerking gebukt gaat, van een gebrek aan gekwalificeerd personeel tot tekortkomingen en onevenwichtigheden in de uitrusting; vraagt met name om personeel op het vlak van justitie, civiele administratie, douane, dialoog, verzoening en bemiddeling, om te verzekeren dat er in voldoende, aangepaste expertise kan worden voorzien voor GVDB-missies; verzoekt de VV/HV om specifieke voorstellen in te dienen om deze personeelstekorten op te lossen, in het bijzonder op het gebied van civiel crisisbeheer, conflictpreventie, wederopbouw na crisissituaties en in de hierboven omschreven sectoren; |
114. |
is ingenomen met de oproepen om essentiële militaire capaciteit meer in poolverband te zien en te delen, de capaciteit voor het plannen en uitvoeren van missies en operaties te verbeteren, en civiele en militaire missies en operaties te integreren; benadrukt dat de prestaties van de GVDB-missies en -operaties permanent moeten worden verbeterd, onder meer door de evaluatie van de resultaten, benchmarking, effectbeoordeling, het vaststellen van geleerde lessen en de implementatie daarvan en het ontwikkelen van goede praktijken voor een doeltreffend en doelmatig GVDB-optreden; betreurt evenwel de politieke beperkingen op het gebied van samenwerking, die soms beletten dat met behulp van goede praktijken synergie tot stand wordt gebracht; |
Wapenhandel
115. |
herinnert eraan dat de lidstaten meer dan een derde van de mondiale wapenuitvoer voor hun rekening nemen; dringt er bij de lidstaten op aan om niet alleen de acht criteria van gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB (EU-gedragscode voor wapenuitvoer), maar ook de beginselen van het EU-beleid voor ontwikkelingssamenwerking in acht te nemen; wenst dat de bevoegdheid voor de regelgeving inzake wapenuitvoer naar de EU wordt overgeheveld; herinnert de lidstaten eraan dat ontwikkelingslanden financiële middelen in eerste instantie moeten investeren in duurzame sociale en economische ontwikkeling, democratie, mensenrechten en de rechtsstaat; dringt er bij de VV/HV en de lidstaten op aan gebruik te maken van de huidige herziening van gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB om de uitvoering en monitoring van de EU-criteria voor wapenuitvoer te versterken; betreurt ten zeerste dat de onderhandelingen in de VN over een mondiaal verdrag inzake wapenhandel (ATT) in juli 2012 mislukt zijn; roept de VV/HV en de lidstaten op om dringend pressie uit te oefenen op de landen die zich tegen een robuust wereldwijd ATT verzetten; vraagt om een krachtig en robuust ATT dat de aangesloten landen dwingt de uitvoer van wapens en munitie te weigeren indien er een ernstig risico bestaat dat deze wapens worden gebruikt om ernstige schendingen van de internationale wetgeving inzake mensenrechten en de internationale mensenrechten, met inbegrip van genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden, te begaan of te helpen begaan; |
Conflictpreventie en vredeshandhaving
116. |
verzoekt de VV/HV met voorstellen te komen voor het vergroten van de capaciteit van de EDEO voor conflictpreventie en vredeshandhaving, onder specifieke verwijzing naar het Göteborg-programma, en voor het verder versterken van de capaciteit van de EU om conflicten te voorkomen en voor bemiddeling, dialoog en verzoening te helpen zorgen, naast haar beter gedoteerde crisisbeheersingscapaciteit; verzoekt om met prioriteit het EU-beleid inzake conflictpreventie en vredeshandhaving te evalueren met het oog op een rapportage door de VV/HV aan het Parlement over voorstellen voor het vergroten van de externe capaciteit van de Unie en het reactievermogen van de Unie op dit gebied; is verheugd over het voorstel van de Commissie en de EDEO om, na de succesvolle afsluiting eind dit jaar van de door het Parlement voorgestelde voorbereidende actie, een begrotingslijn van 500 000 euro voor conflictpreventie en ondersteunende diensten voor bemiddeling in het EDEO-budget 2013 op te nemen; verzoekt de VV/HV om de deelneming van vrouwen aan mechanismen voor conflictpreventie, bemiddeling, dialoog, verzoening en vredesopbouw te versterken; |
117. |
is van mening dat het voorstel tot oprichting van een nauw met de EU verbonden, autonoom of semiautonoom Europees vredesinstituut een veelbelovend idee is dat zou kunnen bijdragen aan het versterken van het vermogen voor conflictpreventie en bemiddeling in Europa; vraagt dat de basis voor een dergelijk instituut wordt gevormd door een duidelijk omlijnd mandaat dat overlapping met bestaande gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties voorkomt en hoofdzakelijk gericht is op informele bemiddelingsdiplomatie en kennisoverdracht tussen EU- en onafhankelijke bemiddelingsactoren; kijkt uit naar de resultaten van het dit jaar gelanceerde proefproject met betrekking tot een Europees vredesinstituut; verwacht volledig te worden betrokken bij de besprekingen die eventueel zullen uitmonden in de oprichting van een dergelijk instituut; |
Sancties en restrictieve maatregelen
118. |
is van mening dat de EU in haar omgang met autoritaire regimes een consequenter beleid moet ontwikkelen voor de oplegging en intrekking van sancties en restrictieve maatregelen; |
Non-proliferatie en ontwapening
119. |
verzoekt de VV/HV om te onderzoeken hoe doeltreffend de Europese Unie is bij de aanpak van dreigingen ten gevolge van chemische, biologische, radiologische en nucleaire wapens, nu het tien jaar geleden is dat de strategie van 2003 tegen verspreiding van massavernietigingswapens werd aangenomen en de reeds verlengde termijn voor de tenuitvoerlegging van de nieuwe actielijnen 2008 aan het verstrijken is, opdat de VV/HV verslag kan uitbrengen aan het Parlement over de voorstellen tot versterking van het vermogen van de EU op dit beleidsterrein; |
120. |
verzoekt de VV/HV om te onderzoeken hoe doeltreffend de Europese Unie is geweest bij de aanpak van de dreiging ten gevolge van de proliferatie van handvuurwapens en lichte wapens en andere conventionele wapens en van de meer algemene ontwapeningsgerelateerde vraagstukken, sinds de aanneming van de strategie van 2005 met betrekking tot handvuurwapens en lichte wapens en andere relevante beleidskaders - met inbegrip van het gemeenschappelijk standpunt van 2003 met betrekking tot wapenhandel en EU-wapenembargo's - opdat de VV/HV verslag kan uitbrengen aan het Europees Parlement over de voorstellen voor de versterking van het vermogen van de EU op dit beleidsterrein; |
Europees Defensieagentschap
121. |
herhaalt zijn oproep aan de lidstaten om de Europese samenwerking op het vlak van defensie te verhogen, aangezien dat de enige haalbare manier is om ervoor te zorgen dat de Europese militaire strijdkrachten geloofwaardig en operationeel kunnen blijven naarmate de defensiebegroting verder slinken; wijst op de vooruitgang die geboekt werd met het samenbrengen en delen van middelen in de EU en de slimme defensie bij de NAVO en is van mening dat het van essentieel belang is om nog meer synergieën tot stand te brengen tussen beide organisaties; wijst op de behoefte aan verdere vooruitgang bij het samenbrengen en delen van middelen en op het potentieel om op het niveau van de Unie synergieën te realiseren in onderzoek, ontwikkeling en industriële samenwerking op defensiegebied; is ingenomen met de initiatieven voor intensievere samenwerking op dit gebied, waaronder het initiatief Weimar plus; |
122. |
herinnert in dit verband aan de essentiële rol van het Europees Defensieagentschap (EDA) bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van een EU-beleid voor capaciteiten en bewapening; verzoekt de Raad daarom om het institutionele karakter van het EDA te versterken en om het volledige potentieel ervan te benutten, zoals voorzien in de artikelen 42, lid 3, en 45 van het VEU; |
123. |
dringt er bij de Raad en de lidstaten op aan om het EDA te voorzien van toereikende financiering voor al zijn opdrachten en taken; is de mening toegedaan dat dit het beste kan gebeuren door de personeels- en werkingskosten van het agentschap te financieren uit hoofde van de EU-begroting, en wel vanaf het komende meerjarig financieel kader; verzoekt de VV/HV om daartoe de nodige voorstellen in te dienen; |
Energiezekerheid
124. |
merkt op dat artikel 194 van het Verdrag van Lissabon stelt dat de EU het recht heeft om maatregelen te treffen op Europees niveau om de continuïteit van de energievoorziening te verzekeren; benadrukt in dit verband dat het voor de verbetering van de energiezekerheid evenals voor de versterking van de geloofwaardigheid en effectiviteit van het GBVB van het allergrootste belang is dat de energieafhankelijkheid van derde landen wordt verminderd die de EU-waarden niet delen of daartegen handelen; is van mening dat er dringend een diversificatie van de toeleveringsbronnen en doorvoerroutes moet plaatsvinden en dat een grotere inzet van hernieuwbare energie en schone energiebronnen en doorvoerroutes van essentieel belang is voor de EU, die bijzonder afhankelijk is van externe energiebronnen; merkt op dat de belangrijkste richtingen voor diversificatie het Noordpoolgebied, het Middellandse-Zeebekken, de zuidelijke corridor van Irak naar Centraal-Azië en het Midden-Oosten zijn, en verzoekt de Commissie deze projecten te prioriteren; is bezorgd over de achterstand die is opgelopen bij de voltooiing van de zuidelijke corridor; onderstreept dat het noodzakelijk is energiezekerheid te bereiken via energiediversiteit, en wijst nadrukkelijk op het potentieel dat gelegen is in een aanvullende LNG-corridor in het oostelijk Middellandse-Zeebekken, die een flexibele energiebron zou opleveren en een sterkere mededinging binnen de interne markt van de EU zou stimuleren; is van mening dat de EU ervoor moet zorgen dat een van de belangrijkste bronnen voor invoer op dit moment – Rusland – voldoet aan de voorschriften voor de interne markt, de regelgeving uit hoofde van het derde energiepakket en het Verdrag over het Energiehandvest; wijst op het grote potentieel voor ontwikkeling en onderlinge afhankelijkheid dat besloten ligt in intercontinentale slimme netwerken voor hernieuwbare energie tussen Europa en Afrika; |
125. |
merkt op dat de Commissie in 2011 heeft voorgesteld om een informatie-uitwisselingsmechanisme in te stellen voor intergouvernementele overeenkomsten op het vlak van energie tussen de lidstaten en derde landen; is van mening dat het uitwisselen van beste praktijken en politieke steun van de Commissie het onderhandelingsvermogen van de lidstaten eveneens zouden vergroten; verzoekt de VV/HV en de Commissie om regelmatig verslag uit te brengen aan het Parlement over de uitwerking en toepassing van het mechanisme; verzoekt de Commissie om een "energiezekerheidsclausule" op te nemen in handels-, associatie- en partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten met producerende en doorvoerlanden, i.e. een gedragscode in het geval van onderbreking of eenzijdige wijziging van de levervoorwaarden; |
Nieuwe bedreigingen en uitdagingen
126. |
onderstreept dat binnen het GBVB de aanpak van de nieuwe generatie van uitdagingen voor de stabiliteit en de internationale veiligheid, zoals klimaatverandering, internationale misdaad en terrorisme, cyberaanvallen, verspreiding van kern- en massavernietigingswapens, mislukte staten, piraterij en pandemieën, een belangrijke plaats moet innemen; |
De externe dimensie van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht
127. |
herinnert eraan dat de externe dimensie van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht een belangrijke rol moet spelen binnen het GBVB; onderstreept dat het noodzakelijk is de migratiestromen op georganiseerde wijze te beheren en daarbij samenwerking met de landen van herkomst of doorreis te waarborgen; |
Culturele en religieuze dialoog
128. |
is van mening dat bevordering van een dialoog en het begrip tussen verschillende religies en culturen een integraal onderdeel zou moeten vormen van onze betrokkenheid bij derde landen en samenlevingen en met name van onze steun voor het oplossen van conflicten en het bevorderen van tolerante, inclusieve en democratische samenlevingen; |
*
* *
129. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de EU-lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de secretaris-generaal van de NAVO, de voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de NAVO, de fungerend voorzitter van de OVSE, de voorzitter van de Parlementaire Assemblee van de OVSE, de voorzitter van het Comité van ministers van de Raad van Europa en de voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa. |
(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0227.
(3) PB C 349E van 22.12.2010, blz. 51.
(4) PB C 351E van 2.12.2011, blz. 454.
(5) PB C 351E van 2.12.2011, blz. 470.
(6) PB C 351E van 2.12.2011, blz. 472.
(7) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0126.