15.6.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 175/8


Conclusies van de Raad over opvang en onderwijs voor jonge kinderen: de beste voorbereiding van al onze kinderen op de wereld van morgen

2011/C 175/03

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

GEZIEN HET VOLGENDE:

de conclusies van 14 november 2006 van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over doelmatigheid en rechtvaardigheid in onderwijs en opleiding (1);

de conclusies van 21 november 2008 van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende het voorbereiden van jongeren op de 21ste eeuw: een agenda voor Europese samenwerking op schoolgebied (2);

de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding („ET 2020”) (3);

de conclusies van de Raad van 26 november 2009 over het onderwijs aan kinderen met een migrantenachtergrond (4);

de conclusies van de Raad van 11 mei 2010 over de sociale dimensie van onderwijs en opleiding (5).

HERINNEREND AAN HETGEEN VOLGT:

onderwijs en opleiding op elk niveau — vanaf de vroegste schooljaren tot op volwassen leeftijd — doelmatiger en rechtvaardiger maken zal een fundamentele factor moeten zijn bij het verwezenlijken van de doelstellingen van Europa 2020, namelijk slimme, duurzame en inclusieve groei (6).

BEVESTIGT HET VOLGENDE:

hoewel de verantwoordelijkheid voor de organisatie en de inhoud van onderwijs- en opleidingsstelsels bij de afzonderlijke lidstaten berust, kan samenwerking op Europees niveau, via de open-coördinatiemethode, in combinatie met een efficiënte benutting van uniale programma's bijdragen tot de ontwikkeling van onderwijs en opleiding van een hoog gehalte, doordat op nationaal niveau genomen maatregelen worden ondersteund en aangevuld en de lidstaten worden geholpen bij het aangaan van gemeenschappelijke uitdagingen.

ALSMEDE IN HET LICHT VAN:

de conferentie over expertise en kansengelijkheid bij opvang en onderwijs voor jonge kinderen, die het voorzitterschap op 21 en 22 februari 2011 in Boedapest heeft georganiseerd, en die benadrukt heeft dat de kwantitatieve en de kwalitatieve dimensie van opvang en onderwijs voor jonge kinderen moeten worden gecombineerd, en voorts de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Een EU-agenda voor de rechten van het kind  (7).

VERWELKOMT de Mededeling van de Commissie „Opvang en onderwijs voor jonge kinderen: de beste voorbereiding van al onze kinderen op de wereld van morgen (8).

CONSTATEERT HET VOLGENDE:

1.

Opvang en onderwijs voor jonge kinderen (OOJK) van hoge kwaliteit (9) biedt zowel individueel als maatschappelijk tal van korte- en langetermijnvoordelen. Het vormt een aanvulling op de centrale rol van het gezin en is de basis voor het verwerven van talenkennis, succes op het gebied van levenslang leren, sociale integratie, persoonlijke ontwikkeling en inzetbaarheid. Als er een solide grondslag wordt gelegd in de vormingsjaren van het kind, zal het later gemakkelijker leren en met grotere waarschijnlijkheid zijn leven lang blijven leren; het heeft meer kansen op billijke schoolresultaten, en de maatschappij zal minder talent en uitgaven aan welzijn, volksgezondheid en zelfs justitie verloren zien gaan.

2.

OOJK van hoge kwaliteit komt ten goede aan alle kinderen, maar speciaal aan kinderen uit een sociaaleconomisch kansarme omgeving, aan migranten- en Romakinderen, en aan kinderen met speciale onderwijsbehoeften, zoals gehandicapten. Omdat het de prestatiekloof helpt dichten en de cognitieve, taalkundige, sociale en emotionele ontwikkeling ondersteunt, kan het ertoe bijdragen dat de vicieuze cirkel van kansarmoede en afhaken, die vaak leidt tot schooluitval en generatiearmoede, wordt doorbroken.

3.

In dit verband kan een algemene, billijke toegankelijkheid van kwaliteitsopvang en -onderwijs voor jonge kinderen in sterke mate bijdragen tot het welslagen van de Europa 2020-strategie, en in het bijzonder tot het verwezenlijken van twee kerndoelen van de Unie: voortijdig schoolverlaten terugdringen tot onder 10 %, en ten minste 20 miljoen Europeanen bevrijden van het risico van armoede en sociale uitsluiting.

4.

OOJK biedt voorts het voordeel dat leerproblemen snel worden opgemerkt en er vroeg kan worden ingegrepen; welke jonge kinderen speciale onderwijsbehoeften hebben, is dan gemakkelijker te bepalen, en ook kan het helpen om hen, indien mogelijk, hun plaats te laten innemen in een reguliere onderwijsinstelling.

5.

Weliswaar hebben de lidstaten in de afgelopen jaren de beschikbaarheid van OOJK sterk verbeterd, maar om de participatie van 95 % te halen die binnen het strategisch kader „ET 2020” als doelstelling voor 2020 is afgesproken (10), en vooral om kinderen uit kansarme milieus meer toegangsmogelijkheden te bieden, zullen verdere inspanningen moeten worden geleverd.

6.

OOJK van hoge kwaliteit is net zo belangrijk als de beschikbaarheid en betaalbaarheid ervan; aandacht moet worden geschonken aan aspecten als omgeving en infrastructuur, personeelsbezetting, leerplan, governance en kwaliteitsbewaking.

7.

OOJK moet op lokaal, regionaal en nationaal niveau op een meer systemische en geïntegreerde wijze worden aangepakt; hierbij moeten alle belanghebbenden — ook het gezin — worden ingeschakeld, en moet tussen verschillende beleidssectoren, zoals onderwijs, cultuur, sociale zaken, werkgelegenheid, volksgezondheid en justitie, nauw worden samengewerkt.

8.

Dat men naar verhouding meer mannen gaat betrekken bij OOJK is van belang om tot een attitudeverandering te komen, en te laten zien dat niet alleen vrouwen onderwijs en zorg kunnen verstrekken. Kinderen hebben er baat bij met rolmodellen van beide geslachten te worden geconfronteerd; voorts kan het genderstereotiepe percepties helpen doorbreken. Een omgeving waar zowel mannen als vrouwen werken, draagt ertoe bij de ervaringswereld van het kind te verruimen, en kan tevens gendersegregatie op de arbeidsmarkt helpen verminderen.

9.

OOJK blijkt minder aandacht te krijgen dan enig ander niveau in het onderwijsbestel, ook al is bewezen dat efficiënt investeren in kwaliteitseducatie gedurende de eerste jaren veel doeltreffender is dan later in te grijpen, en levenslang beschouwd sterk rendeert, vooral voor kansarmen.

10.

Over educatie van jonge kinderen is op EU-niveau relatief weinig onderzoek verricht of materiaal verzameld aan de hand waarvan een OOJK-beleid in de lidstaten zou kunnen worden ontwikkeld en gevoerd. Het bestaande onderzoeksmateriaal moet breder toegankelijk worden, en daarnaast moet op grotere schaal onderzoek worden verricht naar OOJK in de verschillende lidstaten en naar het effect ervan; hierbij moet rekening worden gehouden met het aspect culturele diversiteit en moeten goede praktijken en nuttige ervaringen worden geboekstaafd.

IS HET EENS OVER HET VOLGENDE:

opvang en onderwijs voor jonge kinderen moet niet alleen voor iedereen toegankelijk, maar ook beter worden; om deze dubbele uitdaging aan te gaan, zouden met name de volgende maatregelen getroffen kunnen worden:

1.

Het verschaffen van billijke toegang tot inclusieve OOJK-voorzieningen van hoge kwaliteit, in het bijzonder voor kinderen uit een sociaaleconomisch kansarme omgeving, aan migranten- en Romakinderen, en voor kinderen met speciale onderwijsbehoeften, zoals gehandicapten.

2.

Het ontwerpen van efficiënte financieringsmodellen, met inbegrip van gerichte financiering, die — naargelang van nationale en lokale omstandigheden — een juist evenwicht tussen publieke en particuliere investeringen bieden.

3.

Het bevorderen van intersectorale, geïntegreerde vormen van opvang en onderwijs, teneinde met een totaalaanpak te voorzien in de cognitieve, sociale, emotionele, psychische en fysieke behoeften van alle kinderen, en te zorgen voor een goed samenspel tussen de familiekring en de OOJK-omgeving, en voor een vlotte overgang tussen de verschillende onderwijsniveaus.

4.

Het ondersteunen van de professionalisering van het OOJK-personeel — met de nadruk op ontwikkeling van de competenties, kwalificaties, en arbeidsomstandigheden — alsook van het beroepsprestige. Voorts het uitstippelen van een beleid dat erop gericht is personeel aan te trekken, op te leiden en te houden dat voldoende gekwalificeerd is op het gebied van OOJK, alsmede het verbeteren van het genderevenwicht.

5.

Het propageren van voor de ontwikkeling gunstige programma's en leerplannen die het verwerven van cognitieve én niet-cognitieve vaardigheden bevorderen, zonder dat het belang van het spelelement — eveneens van cruciaal belang in het leerproces tijdens de vroegste jaren — wordt miskend.

6.

Het steunen van de ouders in hun rol van voornaamste opvoeder van hun kinderen in de eerste levensjaren, en het aansporen van OOJK-diensten tot werken in nauw partnerschap met ouders, gezinnen en gemeenschappen, zodat een beter inzicht in de door OOJK geboden kansen en het belang van leren vanaf jonge leeftijd ontstaat.

7.

Het bevorderen van kwaliteitsbewaking, met medewerking van alle centrale belanghebbenden, met name het gezin.

8.

Het bevorderen van onderzoek en gegevensverzameling op Europese schaal over OOJK, indien nodig in samenwerking met internationale organisaties, om over meer feitenmateriaal voor beleidsvorming en voor het uitvoeren van programma's te kunnen beschikken.

VERZOEKT DE LIDSTATEN DERHALVE:

1.

De bestaande diensten voor OOJK op lokaal, regionaal en nationaal niveau te analyseren en te beoordelen op beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit, in overeenstemming met deze conclusies.

2.

Ervoor te zorgen dat maatregelen worden getroffen die erop gericht zijn iedereen billijke toegang tot OOJK van betere kwaliteit te verschaffen.

3.

Efficiënt te investeren in OOJK, als maatregel die op lange termijn de groei bevordert.

VERZOEKT DE COMMISSIE:

1.

De lidstaten te steunen bij het aanduiden en uitwisselen, via de open-coördinatiemethode, van goede beleidsmaatregelen en praktijken.

2.

OOJK empirisch beter te onderbouwen, met onderzoek dat in de gehele Unie, op basis en ter aanvulling van internationaal onderzoek, wordt verricht en waarvan de resultaten toegankelijker worden gemaakt.

3.

Binnen het strategisch kader „ET 2020” de voortgang naar de „ET 2020”-benchmark voor onderwijsparticipatie in de vroege kinderjaren, en naar de in deze conclusies beoogde bredere toegankelijkheid en hogere kwaliteit, aan bewaking en rapportage te onderwerpen.

VERZOEKT DE LIDSTATEN OM, MET STEUN VAN DE COMMISSIE:

1.

Via de open-coördinatiemethode een beleidsmatige samenwerking met de betrokken sectoren (zoals onderwijs, cultuur, sociale zaken, werkgelegenheid, volksgezondheid en justitie) — met inschakeling van alle belanghebbenden — aan te gaan, om op Europees niveau referentie-instrumenten te creëren die de beleidsontwikkeling inzake OOJK op het geeigende niveau — lokaal, regionaal en nationaal — ondersteunen.

2.

Los van de onderhandelingen over het toekomstige financieel kader, met het oog op al deze doelstellingen efficiënt gebruik te maken van alle belangrijke instrumenten die de Unie op het gebied van een leven lang leren en van onderzoek ten dienste staan, alsook van de Europese structuurfondsen, in overeenstemming met de streefdoelen van de Europa 2020-strategie.


(1)  PB C 298, 8.12.2006, blz. 3.

(2)  PB C 319, 13.12.2008, blz. 20.

(3)  PB C 119, 28.5.2009, blz. 2.

(4)  PB C 301, 11.12.2009, blz. 5.

(5)  PB C 135, 26.5.2010, blz. 2.

(6)  Conclusies van de Europese Raad van maart 2010 — doc. EUCO 7/1/10 REV 1.

(7)  Doc. 7226/11 — COM(2011) 60 definitief.

(8)  Doc. 6264/11 — COM(2011) 66 definitief.

(9)  In deze conclusies wordt onder opvang en onderwijs voor jonge kinderen (OOJK) verstaan elke regeling inzake het verstrekken van opvang en onderwijs voor kinderen vanaf de geboorte tot de leerplichtige leeftijd — ongeacht het bestel, de financiering, het werk- of lesrooster, de programma-inhoud — met inbegrip van voorschoolse en preprimaire voorzieningen. (Bron: OECD Starting Strong I (2006), blz. 7.)

(10)  Zie bijlage I bij de conclusies (PB C 119 van 28.5.2009, blz. 7): „Uiterlijk in 2020 moet minstens 95 % van de kinderen tussen 4 jaar en de leerplichtige leeftijd voor het lager onderwijs deelnemen aan onderwijs in de vroege kinderjaren.”.

In 2008 bedroeg het Europese gemiddelde van de participatie 92,3 %.