27.7.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 225/20


Advies van het Comité van de Regio's — Wetgevingsvoorstellen over de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid

2012/C 225/04

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

steunt de inspanningen die de Europese Commissie levert om de aanhoudende achteruitgang van talloze visbestanden een halt toe te roepen en waar mogelijk te zorgen voor een dusdanige exploitatie van mariene biologische hulpbronnen dat de maximale duurzame opbrengst tegen 2015 een feit kan zijn;

vindt dat er waar mogelijk geleidelijk een verbod op het teruggooien van vangsten dat hoofdzakelijk betrekking heeft op vissoorten voor industrieel gebruik, zou moeten worden ingevoerd, maar dat mariene organismen die in staat zijn om te overleven als ze worden teruggegooid, wel over boord zouden mogen worden gezet;

wijst op de mogelijke gevaren en negatieve gevolgen van een verplichte invoering van een systeem van overdraagbare visserijconcessies. Dergelijke systemen zouden enkel op vrijwillige basis mogen worden ingevoerd en zouden tot de bevoegdheid van de lidstaten moeten behoren;

erkent dat het economische en strategische belang van de aquacultuur voldoende grond biedt voor de invoering van een eigen verordening;

pleit voor een sterkere regionalisering van het gemeenschappelijk visserijbeleid en acht het zonder meer positief dat er een proces wordt opgestart waarin rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken en behoeften van de regio's en waarin met de regionale adviesraden wordt samengewerkt om instandhoudingsmaatregelen en technische maatregelen voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid vast te stellen, om op die manier het beleid beter af te stemmen op de realiteit en de specifieke situatie van de afzonderlijke visserijtakken, met inbegrip van hun grensoverschrijdende problemen;

vindt het een goede zaak dat het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMV) deel zal uitmaken van het nieuwe gemeenschappelijke strategische kader en wordt afgestemd op de andere fondsen voor regionale en plattelandsontwikkeling, maar vraagt wel om garanties inzake de financieringen die ten goede zullen komen aan de visserij en de aquacultuur, en om de deelname van de regio's aan de strategische uitvoering daarvan.

Rapporteur

de heer STRUK (PL/EVP), voorzitter van het regiobestuur van Pommeren

Referentiedocumenten

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten

COM(2011) 416 final

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid

COM(2011) 417 final

Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's inzake de rapportageverplichtingen op grond van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid

COM(2011) 418 final

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's inzake de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid

COM(2011) 424 final

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid

COM(2011) 425 final

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Langetermijnbeheer

1.

is van mening dat het gemeenschappelijk visserijbeleid op lange termijn moet bijdragen tot ecologische, economische en sociale duurzaamheid. Ook moet het de basis leggen voor een betere levensstandaard voor de werknemers in de visserijsector en een stabiele markt, en ervoor zorgen dat hulpbronnen beschikbaar zijn en de consument tegen een redelijke prijs van voedsel wordt voorzien.

2.

Het Comité steunt de inspanningen die de Europese Commissie naar aanleiding van de verklaring van de in 2002 te Johannesburg gehouden Wereldtop inzake duurzame ontwikkeling levert om de aanhoudende achteruitgang van talloze visbestanden een halt toe te roepen en waar mogelijk te zorgen voor een dusdanige exploitatie van mariene biologische hulpbronnen dat de maximale duurzame opbrengst tegen 2015 een feit kan zijn.

3.

Voor bepaalde visbestanden zijn dringend maatregelen nodig om deze doelstelling te verwezenlijken. Haast kan tot nadelige sociaaleconomische gevolgen leiden. Naast maatregelen ter beperking van de vangst en ter bescherming van bestanden zal er ook actief moeten worden gewerkt aan een reorganisatie op terreinen als bedrijfsontwikkeling, opleiding en degelijke oudedagsvoorzieningen. De middelen hiervoor moeten zowel op nationaal en regionaal niveau – in zoverre de mogelijkheden en bevoegdheden van de regio's dit toelaten – als op EU-niveau worden gezocht.

4.

Het Comité is het ermee eens dat de duurzame exploitatie van mariene biologische hulpbronnen gebaseerd dient te zijn op het voorzorgsbeginsel en een op het ecosysteem gerichte aanpak, om zo de milieueffecten van de visserij te beperken en de ongewenste vangsten te verminderen en geleidelijk aan helemaal uit te bannen.

5.

Met het oog op de nagestreefde duurzame exploitatie van mariene biologische hulpbronnen pleit het Comité voor een meerjarenaanpak van het visserijbeheer, waarbij in de eerste plaats wordt ingezet op het vaststellen van meerjarenplannen die zijn afgestemd op de specifieke kenmerken van de visserijtakken en die vrijwaringsmechanismen bevatten, zodat bij onvoorziene ontwikkelingen de noodzakelijke besluiten kunnen worden genomen.

6.

Bestanden die gezamenlijk worden geëxploiteerd, zouden waar mogelijk in één meerjarenplan moeten worden ondergebracht, daarbij rekening houdend met de ecosystemen. Voor bestanden waarvoor geen meerjarenplan is vastgesteld, moet aan de hand van de vaststelling van vangst- en/of visserijinspanningsbeperkingen worden gegarandeerd dat een exploitatieniveau wordt bereikt waarmee de maximale duurzame opbrengst wordt gerealiseerd.

a.

Meerjarenplannen dienen duidelijke doelstellingen te bevatten alsook termijnen om deze te verwezenlijken en periodieke controles. Zowel de termijnen als het tempo moeten worden afgestemd op de dynamiek van de vissoort in kwestie.

b.

Bij de uitwerking en de uitvoering van meerjarenplannen moeten maatregelen worden voorgesteld op basis van economische prudentie, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak om de vereiste veranderingen geleidelijk door te voeren, zonder dat daarbij onnodig al te krappe termijnen worden opgelegd. Deze maatregelen moeten gebaseerd zijn op objectieve argumenten en vanuit sociaaleconomisch oogpunt haalbaar zijn. Daarnaast moet een sociaaleconomische effectbeoordeling worden verricht met bijdragen van de betrokken stakeholders of hun wettig erkende vertegenwoordigers.

7.

Om de visserij op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies te kunnen beheren, rekening houdend met de traditionele ecologische kennis van verschillende generaties vissers, zijn geharmoniseerde, degelijke en accurate gegevens nodig. Daarom worden de Commissie en de lidstaten verzocht ad-hocmiddelen uit te trekken voor onderzoek en expertise. Daarbij zij verwezen naar de rol van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV), het belangrijkste wetenschappelijke orgaan dat de Europese Commissie ondersteunt op het gebied van duurzaam visserijbeheer.

8.

Tevens moeten de gegevens worden verzameld die nodig zijn voor de economische en sociaaleconomische beoordeling van enerzijds de actoren die actief zijn in de visserijsector, de aquacultuur en de verwerking van visserij- en aquacultuurproducten, en anderzijds de werkgelegenheidstendensen in deze sectoren. De EU dient nationale en regionale instanties dan ook gepaste middelen ter beschikking te stellen om dergelijke gegevens te verzamelen.

Toegang tot kustwateren

9.

Het Comité schaart zich achter het standpunt van de Europese Commissie dat de bestaande voorschriften tot beperking van de toegang tot de hulpbronnen in de 12-zeemijlszone van de lidstaten goed werken, aangezien ze bijdragen tot de instandhouding daarvan en de visserijinspanning in de kwetsbaarste delen van de EU-wateren aan banden leggen. Deze voorschriften moeten dan ook van kracht blijven.

10.

De mariene biologische hulpbronnen rond de ultraperifere regio's moeten, vanwege de structurele, sociale en economische situatie aldaar, speciale bescherming blijven genieten, aangezien deze de lokale economie draaiende houden.

11.

Het Comité herinnert aan het beginsel van het land van oorsprong uit het VN-zeerechtverdrag en dringt erop aan dat de lidstaten de bepalingen van dit Verdrag uitvoeren in hun exclusieve economische zone om het voortbestaan van bedreigde wilde visbestanden die vanuit zee de rivieren optrekken om te paaien (anadrome visbestanden), te waarborgen.

12.

Voorts zij erop gewezen dat de lidstaten binnen hun 12-zeemijlszone voor alle EU-vissersvaartuigen geldende instandhoudings- en beheersmaatregelen moeten kunnen nemen, rekening houdend met eventuele sociaaleconomische of milieueffecten op het niveau van geografische deelgebieden of op een lager niveau, op voorwaarde dat maatregelen die van toepassing zijn op EU-vissersvaartuigen uit andere lidstaten, niet tot discriminatie leiden en er voorafgaand op adequate wijze overleg heeft plaatsgevonden met de betrokken andere lidstaat en deze de nodige informatie heeft gekregen, en op voorwaarde dat de Unie geen maatregelen heeft vastgesteld die specifiek zijn gericht op instandhouding en beheer binnen die 12-zeemijlszone.

Teruggooibeperking

13.

Het Comité is het er mee eens dat er maatregelen nodig zijn om de huidige hoge percentages ongewenste en over boord gezette vangsten, die in wezen tot aanzienlijke verspilling leiden en ook een negatief effect hebben op de duurzame exploitatie van mariene biologische hulpbronnen en mariene ecosystemen en ook op de rentabiliteit van de visserij, te verminderen en zo mogelijk tot nul terug te brengen. Het gebruik van selectievere vangstapparatuur en vangsttechnieken moet dan ook worden bevorderd om het teruggooien van vangsten zo veel mogelijk te beperken. Waar mogelijk zou er geleidelijk een verbod op het teruggooien van vangsten, dat hoofdzakelijk betrekking heeft op vissoorten voor industrieel gebruik, moeten worden ingevoerd. Mariene organismen die in staat zijn om te overleven als ze worden teruggegooid, zouden wel over boord mogen worden gezet.

14.

Het Comité vindt dat de aanlanding van ongewenste vangsten de marktdeelnemers geen volledig economisch voordeel mag opleveren en dat verwerking tot vismeel niet de goede manier is om de milieudoelstellingen van de Commissie te verwezenlijken.

15.

Voorts acht het Comité een basisverordening niet het juiste kader voor een uitgebreid overzicht van de soorten die verplicht moeten worden aangeland. Het zou beter zijn om deze verplichting uit te werken in de afzonderlijke soortspecifieke beheersplannen (die betrekking hebben op één of meerdere soorten).

Toegang tot hulpbronnen

16.

Volgens het Comité is het met de huidige regelgeving al mogelijk voor de lidstaten om voor hun vissersvloot individuele overdraagbare visserijconcessies in te voeren, met consequenties die bekend zijn, zowel wat speculatie als wat concentratie betreft. Daarom is het geen goede zaak om iedere lidstaat tot de invoering van een systeem van verhandelbare of leasbare visrechten te verplichten.

17.

Verder moet het aan de lidstaten blijven om te bepalen hoe lang welk systeem dan ook van overdraagbare visserijconcessies van kracht blijft.

18.

Het wijst op de mogelijke gevaren en negatieve gevolgen van een verplichte invoering van een systeem van overdraagbare visserijconcessies. Dergelijke systemen zouden enkel op vrijwillige basis mogen worden ingevoerd en zouden tot de bevoegdheid van de lidstaten moeten behoren.

19.

Het dringt er bij de lidstaten op aan dat ze vóór de invoering van een vrijwillig systeem van overdraagbare visserijconcessies hun eigen regelgeving aanpassen om ervoor te zorgen dat de belangen van de kustvisserij afdoende worden behartigd. De kustvisserij dient tevens te worden beschermd tegen de negatieve effecten van de invoering van het systeem, zoals overconcentratie en speculatie.

20.

Wat de reductie van de overcapaciteit betreft, wijst het op de positieve ervaringen met de steunmaatregelen voor sloop.

21.

Gezien de specifieke kenmerken, de sociaaleconomische kwetsbaarheid van de sector in veel lidstaten en de uiteenlopende sociaaleconomische beleidsprioriteiten van de lidstaten met betrekking tot de visserij, is het verplichte systeem van overdraagbare visserijconcessies ongeschikt en moet het aan de lidstaten blijven om te besluiten over de toewijzing van vangstmogelijkheden en regels voor overdrachten.

22.

Het Comité zou ook graag zien dat er rekening wordt gehouden met de specifieke problemen van de ultraperifere regio's bij het vaststellen van de vlootcapaciteitsmaxima voor de kleinschalige visserij door de huidige referentiewaarden aan te houden.

De externe dimensie

23.

Het Comité pleit ervoor dat de Europese Unie de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid wereldwijd onder de aandacht brengt. Daartoe moet ze ernaar streven om de prestaties van regionale en internationale organisaties op het gebied van instandhouding en beheer van internationale visbestanden te verbeteren door besluitvorming op basis van wetenschappelijke gegevens, betere naleving, grotere transparantie en participatie van de belanghebbenden – met name vissers – te stimuleren en door illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) te bestrijden.

24.

Het Comité stemt ermee in dat overeenkomsten met derde landen over duurzame visserij moeten voorzien in toegangsrechten (tegen betaling van een financiële vergoeding door de EU) en ook moeten bijdragen tot een degelijk bestuurskader in die landen dat met name borg staat voor doeltreffende maatregelen op het gebied van toezicht op, en controle en bewaking van duurzame exploitatie van de visbestanden. Overigens moeten de overeenkomsten met derde landen de desbetreffende visserijvloten van de Unie uitzicht bieden op stabiliteit, levensvatbaarheid en rentabiliteit, zodat hun toekomst veilig wordt gesteld.

25.

Het Comité dringt erop aan dat partnerschapsovereenkomsten op visserijgebied met derde landen een wettelijk, economisch en milieukader creëren voor visserijactiviteiten door vaartuigen uit de EU alsmede voor investeringen door exploitanten uit de EU op visserijgebied, zulks in overeenstemming met de desbetreffende maatregelen die door internationale organisaties, m.i.v. RVO's, zijn goedgekeurd. Visserijovereenkomsten zijn onder meer bedoeld om te waarborgen dat visserijactiviteiten in derde landen plaatsvinden op basis van duurzame regelingen die beide partijen ten goede komen.

Aquacultuur

26.

Het Comité erkent dat het economische en strategische belang van de aquacultuur voldoende grond biedt voor de invoering van een eigen verordening met EU-richtsnoeren voor nationale strategische plannen ter verbetering van het concurrentievermogen van deze sector. Dit kan worden gerealiseerd door de ontwikkeling en innovatie op het gebied van ecologische en sociaaleconomische duurzaamheid in de hele productie- en afzetketen te bevorderen, door de veredeling en diversifiëring op lokaal niveau aan te moedigen en door aldus ook indirect de kwaliteit van het bestaan in kust- en plattelandsgebieden te verbeteren. Daarnaast moeten er mechanismen worden ontwikkeld om informatie en goede praktijken tussen de lidstaten uit te wisselen via een open methode van coördinatie van nationale maatregelen op het gebied van zekerheid van het bedrijfsklimaat en toegang tot de wateren en het grondgebied van de EU, waarbij bijzondere aandacht moet uitgaan naar de compatibiliteit van milieubehoud en de ontwikkeling van activiteiten in gebieden die tot het Natura 2000-netwerk behoren, alsmede naar de administratieve vereenvoudiging van de vergunning- en machtigingverlening.

27.

Het erkent de noodzaak van de oprichting van een raadgevend comité inzake aquacultuur, dat zonder meer als spreekbuis van de sector kan fungeren en waarin het bedrijfsleven (brancheorganisaties, producentenorganisaties of kamers van koophandel) dus ook in zekere mate is vertegenwoordigd.

Visserijmarkt

28.

Het Comité is het ermee eens dat het vanwege de onvoorspelbaarheid van de visserijactiviteiten dienstig is, een mechanisme in te stellen voor de opslag van visserijproducten voor menselijke consumptie, teneinde de marktstabiliteit te bevorderen en de winst op de producten te verhogen door met name een meerwaarde te creëren. Dit mechanisme moet ook worden ingezet voor aquacultuurproducten.

29.

Het erkent dat dankzij de toepassing van gemeenschappelijke handelsnormen het mogelijk moet zijn de markt te bevoorraden met duurzame producten, het potentieel van de interne markt voor visserij- en aquacultuurproducten volledig te benutten en het handelsverkeer op basis van eerlijke mededinging te vereenvoudigen en aldus bij te dragen tot verbetering van de rentabiliteit van de productie.

30.

Ook ziet het Comité in dat het door de toenemende variëteit aan visserij- en aquacultuurproducten van essentieel belang is dat consumenten een minimum aan verplichte informatie over de belangrijkste kenmerken van de producten krijgen, die duidelijk en begrijpelijk moet zijn.

31.

Het dringt aan op tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke marktordening, overeenkomstig de internationale verbintenissen van de Unie en met name de WTO-bepalingen. Daarnaast moeten echter ook de voorschriften op het gebied van hygiëne en gezondheid voor producten uit derde landen worden gelijkgetrokken en goedgekeurd, en moeten handelspraktijken voor de zeevaart en de visserij worden ontwikkeld die erop gericht zijn, de IUU-visserij uit te bannen.

32.

Het pleit voor waar mogelijk een publieke certificering voor EU-visproducten, ter waarborging dat ze van behoorlijk beheerde visbedrijven afkomstig zijn.

Regionalisering

33.

Het Comité pleit voor een sterkere regionalisering van het gemeenschappelijk visserijbeleid, zodat binnen dat beleid kan worden geprofiteerd van de kennis en ervaring van alle betrokken partijen, met name van de lokale en regionale overheden. Verder benadrukt het Comité het belang van macro-economische strategieën.

34.

Het Comité wijst op de groeiende interactie tussen recreatieve visserij, beroepsvissers en vissersgemeenschappen.

35.

Het is zonder meer positief dat er een proces wordt opgestart waarin rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken en behoeften van de regio's en waarin met de regionale adviesraden wordt samengewerkt om instandhoudingsmaatregelen en technische maatregelen voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid vast te stellen, om op die manier het beleid beter af te stemmen op de realiteit en de specifieke situatie van de afzonderlijke visserijtakken, met inbegrip van hun grensoverschrijdende problemen.

36.

Daarnaast is het nodig om de regionale adviesraden of andere hiermee te vergelijken partnerschapsstructuren te versterken, wat ervoor zal zorgen dat de lokale gemeenschappen niet alleen worden geraadpleegd, maar ook daadwerkelijk worden betrokken bij het beheer van de in hun omgeving voorkomende visserijhulpbronnen.

37.

Het Comité dringt erop aan dat bij de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid de interactie met andere maritieme aangelegenheden, zoals maritieme ruimtelijke ordening, in aanmerking wordt genomen, aangezien alle aspecten die te maken hebben met de Europese zeeën en oceanen, met elkaar samenhangen Dit houdt in dat het geïntegreerd maritiem beleid wordt versterkt.

38.

Het GVB kan niet worden gevoerd zonder dat de mariene ecosystemen in al hun complexiteit en interactie worden beschermd. Daarbij moet rekening worden gehouden met de kwetsbaarheid van overgangswateren en van rivieren en meren als milieucorridors, alsook van de daarin levende vispopulaties. De aandacht moet vooral uitgaan naar de instandhouding en consolidering van met uitsterving bedreigde waardevolle vissoorten en meer in het bijzonder de anadrome en katadrome soorten.

Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij

39.

Het Comité beseft dat de lidstaten, vanwege de problemen bij de ontwikkeling en het beheer van de visserijsector en de beperkte financiële middelen waarover zij beschikken, er zonder passende financiële bijstand niet in zullen slagen om de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid naar behoren te verwezenlijken.

40.

Gezien het bovenstaande dringt het aan op een passende meerjarige financiële EU-ondersteuning van de prioriteiten van het gemeenschappelijk visserijbeleid, zodat kan worden bijgedragen aan de verwezenlijking van deze doelstellingen, met name aan de verbetering van het economische rendement van de sector, waarbij de vissersvloot in de eerste plaats komt, aan de generering van nieuwe arbeidsplaatsen en aan modernisering & innovatie, waaronder de ontwikkeling van veilige en duurzame schepen.

41.

De financiële steun voor de innovatie en modernisering van de vissersvloten van de ultraperifere regio's moet in de periode 2014-2020 opnieuw worden ingevoerd.

42.

Deze financiële steun van de Unie moet echter alleen worden geboden als de lidstaten en de marktdeelnemers de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid naleven. Zodra de lidstaten de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid niet naleven en de marktdeelnemers herhaaldelijk ernstige inbreuken plegen op deze voorschriften, moet de financiële steun onderbroken, geschorst of gecorrigeerd worden.

43.

Het is een goede zaak dat het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMV) deel zal uitmaken van het nieuwe gemeenschappelijke strategische kader en wordt afgestemd op de andere fondsen voor regionale en plattelandsontwikkeling, zodat er kaders voor geïntegreerde lokale ontwikkeling tot stand kunnen komen en de toegang tot de fondsen op lokaal en regionaal niveau wordt vergemakkelijkt. Wel vraagt het Comité garanties inzake de financieringen die ten goede zullen komen aan de visserij en de aquacultuur, en de deelname van de regio's aan de strategische uitvoering daarvan.

44.

Het Comité erkent de biologische, historische en productiewaarde van het visserijerfgoed en van de habitats in meren en rivieren en acht het derhalve noodzakelijk dat de Europese Unie deze sector financiële ondersteuning biedt, ook met het oog op een vermindering van de vangsten op zee en van de invoer en op een versterking van het territoriale concurrentievermogen.

Bevoegdheden van de Europese Commissie

45.

Het Comité ziet in dat met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid de Commissie de bevoegdheid moet krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen aan te nemen die de invulling of wijziging van niet-essentiële onderdelen van de basisverordening tot doel hebben. Wel adviseert het Comité dat zo'n uitgebreid beroep van de Commissie op gedelegeerde handelingen vanuit juridisch en beleidsmatig oogpunt zorgvuldig wordt bekeken en onderzocht. Eerst zal moeten worden verzekerd dat deze machtiging duidelijk afgebakend is wat doel, inhoud, toepassingsgebied en duur ervan betreft.

46.

Het roept de Commissie op om tijdens haar voorbereidende werkzaamheden voor de vaststelling van gedelegeerde handelingen passende raadplegingen te houden, o.m. op het niveau van experts en op dat van het regionale bestuur.

47.

Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen zou de Commissie de relevante documenten gezamenlijk, tijdig en op passende wijze moeten doen toekomen aan het Europees Parlement en de Raad.

48.

Het Comité is sterk geporteerd voor het gebruik van „vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling”, zoals geformuleerd in de algemene verordening van de Commissie inzake het gemeenschappelijk strategische kader. Dit is de beste methode voor het lokale en regionale niveau om gebruik te maken van zowel de middelen uit de structuurfondsen en het fonds voor plattelandsontwikkeling als die uit het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij. De coördinatie van deze fondsen moet binnen een flexibel kader gebeuren en meer mogelijkheden scheppen om deze middelen in te zetten. De decentrale overheden moeten bij de uitwerking van het strategisch kader en de operationele programma's worden betrokken.

49.

Het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft slechts kans van slagen als het wordt uitgerust met een doeltreffend systeem voor controle, inspectie en handhaving, inclusief maatregelen om de IOO-visserij te bestrijden. Het gebruik van moderne technologieën in het kader van het EU-systeem voor controle, inspectie en handhaving moet worden gestimuleerd. Het moet mogelijk zijn om op het niveau van de lidstaten of van de Commissie proefprojecten op het gebied van nieuwe controletechnologieën en databeheersystemen ten uitvoer te leggen.

50.

Om de vijf jaar zou moeten worden nagegaan hoe het staat met de naleving van de EU-verordening.

II.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGSVOORSTELLEN

COM(2011) 425 final

Wijzigingsvoorstel 1

Overweging (5)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Tijdens de Wereldtop inzake duurzame ontwikkeling die in 2002 in Johannesburg heeft plaatsgevonden, hebben de EU en haar lidstaten zich ertoe verbonden op te treden tegen de aanhoudende achteruitgang van tal van visbestanden. De Unie moet er dan ook via een verbetering van haar gemeenschappelijk visserijbeleid prioritair voor zorgen dat de niveaus waarop de mariene biologische hulpbronnen worden geëxploiteerd, uiterlijk in 2015 op een niveau worden gehouden of gebracht dat de maximale duurzame opbrengst van de populaties van de beviste bestanden kan opleveren. Wanneer minder wetenschappelijke informatie beschikbaar is, kan het noodzakelijk zijn schattingen toe te passen op de maximale duurzame opbrengst.

Tijdens de Wereldtop inzake duurzame ontwikkeling die in 2002 in Johannesburg heeft plaatsgevonden, hebben de EU en haar lidstaten zich ertoe verbonden op te treden tegen de aanhoudende achteruitgang van tal van visbestanden. De Unie moet er dan ook via een verbetering van haar gemeenschappelijk visserijbeleid prioritair voor zorgen dat de niveaus waarop de mariene biologische hulpbronnen worden geëxploiteerd, uiterlijk in 2015 op een niveau worden gehouden of gebracht dat de maximale duurzame opbrengst van de populaties van de beviste bestanden kan opleveren. Wanneer minder wetenschappelijke informatie beschikbaar is, kan het noodzakelijk zijn schattingen toe te passen op de maximale duurzame opbrengst.

Motivering

In de overeenkomst van Johannesburg van 2002 wordt erkend dat het bij sommige soorten en bestanden onmogelijk kan blijken om tegen 2015 de maximale duurzame opbrengst te bereiken. Daarom worden de woorden „waar mogelijk” ingelast. De EU moet niet proberen verder te gaan dan wat haar internationale verplichtingen voorschrijven.

Wijzigingsvoorstel 2

Overweging (6)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

In het besluit van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit over het strategische plan voor de biodiversiteit 2011-2020 zijn streefdoelen voor de visserij vastgesteld en de inspanningen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid moeten coherent zijn met de biodiversiteitsstreefdoelen die zijn vastgesteld door de Europese Raad en met de streefdoelen die zijn vastgesteld door de Commissie in de mededeling „Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU biodiversiteitsstrategie voor 2020”, met name gezien de doelstelling om uiterlijk in 2015 de maximale duurzame opbrengst te halen.

In het besluit van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit over het strategische plan voor de biodiversiteit 2011-2020 zijn streefdoelen voor de visserij vastgesteld en de inspanningen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid moeten coherent zijn met de biodiversiteitsstreefdoelen die zijn vastgesteld door de Europese Raad en met de streefdoelen die zijn vastgesteld door de Commissie in de mededeling „Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020”, met name gezien de doelstelling om uiterlijk in 2015 de maximale duurzame opbrengst te halen.

Motivering

In de overeenkomst van Johannesburg van 2002 wordt erkend dat het bij sommige soorten en bestanden onmogelijk kan blijken om tegen 2015 de maximale duurzame opbrengst te bereiken. Daarom worden de woorden „waar mogelijk” ingelast. De EU moet niet proberen verder te gaan dan wat haar internationale verplichtingen voorschrijven.

Wijzigingsvoorstel 3

Overweging (15)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Gezien de structurele, sociale en economische situatie van de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden moeten de mariene biologische hulpbronnen rond deze eilanden speciale bescherming blijven genieten aangezien zij bijdragen tot de instandhouding van de lokale economie van deze eilanden. Bepaalde visserijactiviteiten in deze wateren moeten bijgevolg voorbehouden blijven voor vissersvaartuigen die in de havens van de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden zijn geregistreerd.

Gezien de structurele, sociale en economische situatie van de moeten de mariene biologische hulpbronnen rond deze eilanden speciale bescherming blijven genieten aangezien zij bijdragen tot de instandhouding van de lokale economie van deze eilanden. Bepaalde visserijactiviteiten in deze wateren moeten bijgevolg voorbehouden blijven voor vissersvaartuigen die in de havens van de zijn geregistreerd.

Motivering

De ultraperifere regio's bevinden zich in een moeilijke situatie, waardoor zij allemaal speciale aandacht verdienen voor een betere ondersteuning van hun ontwikkeling, die nauw verband houdt met de goede staat van de mariene hulpbronnen en het zeemilieu in het algemeen. Dit wijzigingsvoorstel houdt rekening met alle ultraperifere regio's van de Europese Unie.

Wijzigingsvoorstel 4

Overweging (18)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Voorts zijn maatregelen nodig om de huidige hoge niveaus op het gebied van ongewenste vangsten en teruggooi naar beneden te halen en tot nul terug te brengen. Niet alleen leiden ongewenste vangsten en teruggooi tot aanzienlijke verspilling, zij hebben ook een negatieve invloed op de duurzame exploitatie van de mariene biologische hulpbronnen en de mariene ecosystemen, en op de rentabiliteit van de visserij. Daarom moet een verplichting worden vastgesteld om alle vangsten van beheerde bestanden die gedurende visserijactiviteiten in EU-wateren of door EU-vissersvaartuigen worden bovengehaald, aan te landen en dient die verplichting geleidelijk ten uitvoer te worden gelegd.

Voorts zijn maatregelen nodig om de huidige hoge niveaus op het gebied van ongewenste vangsten en teruggooi waar mogelijk en zo nodig naar beneden te halen en tot nul terug te brengen. Niet alleen leiden ongewenste vangsten en teruggooi tot aanzienlijke verspilling, zij ook een negatieve invloed op de duurzame exploitatie van de mariene biologische hulpbronnen en de mariene ecosystemen, en op de rentabiliteit van de visserij. Daarom moet een verplichting worden vastgesteld om alle vangsten van beheerde soorten die in EU-wateren of door EU-vissersvaartuigen worden bovengehaald, aan te landen en dient die verplichting geleidelijk ten uitvoer te worden gelegd.

Wijzigingsvoorstel 5

Overweging (29)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Uiterlijk op 31 december 2013 moet voor alle vaartuigen met een lengte over alles van ten minste 12 meter en alle andere vaartuigen die met sleeptuig zijn uitgerust, een systeem van overdraagbare visserijconcessies ten uitvoer worden gelegd dat betrekking heeft op de meeste bestanden die in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden beheerd. Lidstaten kunnen vaartuigen met een lengte over alles van maximaal 12 meter die niet met sleeptuig zijn uitgerust, uitsluiten van de toepassing van overdraagbare visserijconcessies. Een dergelijk systeem moet mee bijdragen tot door de sector ondernomen vlootreducties en tot betere economische prestaties, en moet tegelijkertijd juridisch sluitende en exclusieve overdraagbare visserijconcessies opleveren die toegang verlenen tot een deel van de jaarlijkse vangstmogelijkheden van een lidstaat. Aangezien de mariene biologische hulpbronnen een gemeenschappelijk goed zijn, mogen in het kader van de overdraagbare visserijconcessies slechts rechten tot het gebruik van een deel van de jaarlijkse vangstmogelijkheden van een lidstaat worden gecreëerd, die overeenkomstig vastgestelde regels kunnen worden ingetrokken.

voor alle vaartuigen met een lengte over alles van ten minste 12 meter en alle andere vaartuigen een systeem van overdraagbare visserijconcessies ten uitvoer worden gelegd dat betrekking heeft op de meeste bestanden die in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden beheerd. Een dergelijk systeem moet mee bijdragen tot door de sector ondernomen vlootreducties en tot betere economische prestaties, en moet tegelijkertijd juridisch sluitende en exclusieve overdraagbare visserijconcessies opleveren die toegang verlenen tot een deel van de jaarlijkse vangstmogelijkheden van een lidstaat. Aangezien de mariene biologische hulpbronnen een gemeenschappelijk goed zijn, mogen in het kader van de overdraagbare visserijconcessies slechts rechten tot het gebruik van een deel van de jaarlijkse vangstmogelijkheden van een lidstaat worden gecreëerd, die overeenkomstig vastgestelde regels kunnen worden ingetrokken.

Motivering

Invoering van deze concessies is een zaak van de lidstaten; zij kunnen daar niet toe verplicht worden.

Wijzigingsvoorstel 6

Overweging (31)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Gezien de specifieke kenmerken en de sociaaleconomische kwetsbaarheid van sommige kleinschalige vloten is het gerechtvaardigd het verplichte systeem van overdraagbare visserijconcessies enkel toe te passen op grote vaartuigen. Het systeem van overdraagbare visserijconcessies dient van toepassing te zijn op bestanden waarvoor vangstmogelijkheden worden toegewezen.

Gezien de specifieke kenmerken en de sociaaleconomische kwetsbaarheid van sommige kleinschalige vloten is het gerechtvaardigd het systeem van overdraagbare visserijconcessies toe te passen op grote vaartuigen. Het systeem van overdraagbare visserijconcessies dient van toepassing te zijn op bestanden waarvoor vangstmogelijkheden worden toegewezen.

Motivering

Deze overweging wordt gewijzigd om de tekst in overeenstemming te brengen met artikel 27, lid 1, en om het vrijwillige karakter van de overdraagbare visserijconcessies te benadrukken.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel 2, lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Algemene doelstellingen

1.   Het gemeenschappelijk visserijbeleid staat er borg voor dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur zorgen voor omstandigheden die uit ecologisch, economisch en sociaal oogpunt duurzaam op lange termijn zijn, en bijdragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden.

2.   In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt de voorzorgsbenadering toegepast op het visserijbeheer en wordt ernaar gestreefd dat uiterlijk in 2015 de levende mariene biologische hulpbronnen zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een peil wordt gebracht en gehouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.

3.   In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt, met het oog op een beperkte impact van de visserij op het mariene ecosysteem, de ecosysteemgerichte benadering toegepast op het visserijbeheer.

4.   De met de EU-milieuwetgeving samenhangende vereisten worden in het gemeenschappelijk visserijbeleid geïntegreerd.

Algemene doelstellingen

1.   Het gemeenschappelijk visserijbeleid staat er borg voor dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur zorgen voor omstandigheden die uit ecologisch, economisch en sociaal oogpunt duurzaam op lange termijn zijn, en bijdragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden.

2.   In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt de voorzorgsbenadering toegepast op het visserijbeheer en wordt ernaar gestreefd dat uiterlijk in 2015 de levende mariene biologische hulpbronnen zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een peil wordt gebracht en gehouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.

3.   In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt, met het oog op een beperkte impact van de visserij op het mariene ecosysteem, de ecosysteemgerichte benadering toegepast op het visserijbeheer.

4.   De met de EU-milieuwetgeving samenhangende vereisten worden in het gemeenschappelijk visserijbeleid geïntegreerd.

Motivering

In de overeenkomst van Johannesburg van 2002 wordt erkend dat het bij sommige soorten en bestanden onmogelijk kan blijken om tegen 2015 de maximale duurzame opbrengst te bereiken. Daarom worden de woorden „waar mogelijk” ingelast. De EU moet niet proberen verder te gaan dan wat haar internationale verplichtingen voorschrijven.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel 2, lid 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt, met het oog op een beperkte impact van de visserij op het mariene ecosysteem, de ecosysteemgerichte benadering toegepast op het visserijbeheer.

In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt, , met het oog op een beperkte impact van de visserij op het mariene ecosysteem de ecosysteemgerichte benadering toegepast op het visserijbeheer.

Motivering

In de overeenkomst van Johannesburg van 2002 wordt erkend dat bij sommige soorten en bestanden de maximaal duurzame vangst wellicht niet gehaald wordt in 2015. Met het oog daarop zijn daarin de woorden „waar mogelijk” toegevoegd.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel 3

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Specifieke doelstellingen

Teneinde de in artikel 2 vastgestelde algemene doelstellingen te halen, moet het gemeenschappelijk visserijbeleid specifiek tot doel hebben:

(a)

ongewenste vangsten van commerciële bestanden te elimineren en geleidelijk toe te werken naar het aanlanden van alle vangsten van dergelijke bestanden;

(b)

de voorwaarden te creëren om de visserijactiviteiten doeltreffend te laten verlopen in het kader van een rendabele en concurrerende visserijsector;

(c)

de ontwikkeling van de aquacultuuractiviteiten van de Unie te bevorderen om bij te dragen tot de voedselzekerheid en tot de werkgelegenheid in kust- en plattelandsgebieden;

(d)

bij te dragen tot een billijke levensstandaard voor degenen die afhankelijk zijn van visserijactiviteiten;

(e)

rekening te houden met de belangen van de consument;

(f)

te zorgen voor een systematische en geharmoniseerde aanpak van de verzameling en het beheer van gegevens.

Specifieke doelstellingen

Teneinde de in artikel 2 vastgestelde algemene doelstellingen te halen, moet het gemeenschappelijk visserijbeleid specifiek tot doel hebben:

(a)

ongewenste vangsten van commerciële te elimineren en – – toe te werken naar het aanlanden van alle vangsten van dergelijke ;

(b)

de voorwaarden te creëren om de visserijactiviteiten doeltreffend te laten verlopen in het kader van een rendabele en concurrerende visserijsector;

(c)

de ontwikkeling van de aquacultuuractiviteiten van de Unie te bevorderen om bij te dragen tot de voedselzekerheid en tot de werkgelegenheid in kust en plattelandsgebieden;

bij te dragen tot een billijke levensstandaard voor degenen die afhankelijk zijn van visserijactiviteiten;

)

rekening te houden met de belangen van de consument;

)

te zorgen voor een systematische en geharmoniseerde aanpak van de verzameling en het beheer van gegevens

Wijzigingsvoorstel 10

Artikel 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Beginselen van goed bestuur

Het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt gevoerd aan de hand van de volgende beginselen van goed bestuur:

(a)

duidelijke omschrijving van de verantwoordelijkheden op de uniale, nationale, regionale en lokale niveaus;

(b)

vaststelling van maatregelen overeenkomstig het beste beschikbare wetenschappelijke advies;

(c)

een perspectief op lange termijn;

(d)

brede betrokkenheid van de belanghebbenden bij alle stadia van concipiëring tot tenuitvoerlegging van de maatregelen;

(e)

de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat;

(f)

samenhang met het geïntegreerd maritiem beleid en met andere beleidsgebieden van de Unie.

Beginselen van goed bestuur

Het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt gevoerd aan de hand van de volgende beginselen van goed bestuur:

(a)

duidelijke omschrijving van de verantwoordelijkheden op de uniale, nationale, regionale en lokale niveaus;

(b)

vaststelling van maatregelen overeenkomstig het beste beschikbare wetenschappelijke advies ;

()

een perspectief op lange termijn;

()

brede betrokkenheid van de belanghebbenden bij alle stadia van concipiëring tot tenuitvoerlegging van de maatregelen;

()

de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat;

()

samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie.

Motivering

Ter waarborging van goed bestuur moet bij de besluitvorming op dit gebied de politieke bevoegdheid van de Raad en het Europees Parlement voor de tenuitvoerlegging van de doelstellingen en beginselen ter zake worden gerespecteerd.

Aan de beginselen van goed bestuur bij de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet een nieuw punt c) worden toegevoegd. Bij de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid dient sprake te zijn van een geleidelijke overgang.

Ook moet het belang van de regionalisering van het GVB worden onderstreept door een grotere rol toe te kennen aan de regionale adviesraden.

Lid (g) is verwarrend, omdat daarin het geïntegreerd maritiem beleid op dezelfde hoogte met het GVB wordt geplaatst als de andere EU-beleidsterreinen. Het GVB dient echter integraal onderdeel uit te maken van het geïntegreerd maritiem beleid. Waar het om gaat is dat in hetzelfde beleid onder leiding van dezelfde verantwoordelijken voor interne samenhang wordt gezorgd.

Wijzigingsvoorstel 11

Artikel 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

„EU-wateren”: de wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van de lidstaten, met uitzondering van wateren die grenzen aan de in bijlage II van het Verdrag genoemde gebieden;

„mariene biologische hulpbronnen”: beschikbare en toegankelijke levende mariene aquatische soorten, met inbegrip van anadrome en katadrome soorten, in alle fasen van hun levenscyclus;

„biologische zoetwaterhulpbronnen”: beschikbare en toegankelijke levende aquatische zoetwatersoorten;

„vissersvaartuig”: elk vaartuig dat is uitgerust voor commerciële bevissing van mariene biologische hulpbronnen;

„EU-vissersvaartuig”: een vissersvaartuig dat de vlag van een lidstaat voert en in de Unie is geregistreerd;

„maximale duurzame opbrengst”: de maximale vangst van een visbestand die gedurende onbeperkte tijd kan worden bovengehaald;

„voorzorgsbenadering van het visserijbeheer”: een benadering in het kader waarvan het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie niet mag worden gebruikt als een motief voor het uitstellen of achterwege laten van beheersmaatregelen voor de instandhouding van de doelsoorten, de geassocieerde of afhankelijke soorten en de niet-doelsoorten en hun milieu;

„ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer”: een benadering in het kader waarvan wordt gegarandeerd dat de van levende aquatische hulpbronnen afkomstige baten hoog zijn en de directe en indirecte effecten van de visserijactiviteiten op de mariene ecosystemen laag zijn en niet nadelig zijn voor de toekomstige werking, diversiteit en integriteit van de betrokken ecosystemen;

„visserijsterftecoëfficiënt”: de vangsten van een bestand over een bepaalde periode in verhouding tot het gemiddelde bestand dat in die periode voor de visserij beschikbaar is;

„bestand”: een in een bepaald beheersgebied voorkomende mariene biologische hulpbron met specifieke kenmerken;

„vangstbeperking”: een kwantitatieve beperking van de hoeveelheden van een visbestand of groep visbestanden die in een bepaalde periode worden aangeland;

„instandhoudingsreferentiepunt”: waarde van parameters voor de populatie van een visbestand (zoals biomassa of visserijsterfte) die in het visserijbeheer worden gebruikt, bijvoorbeeld voor het bepalen van een aanvaardbaar niveau van biologisch risico of een wenselijk opbrengstniveau;

„vrijwaringsmaatregel”: een voorzorgsmaatregel die ontworpen is ter bescherming of ter voorkoming van een onwenselijke gebeurtenis;

„technische maatregel”: een maatregel om de soortensamenstelling en de groottesamenstelling van de vangsten, alsmede de impact van visserijactiviteiten op componenten van het ecosysteem te reguleren door voorwaarden vast te stellen voor het gebruik en de structuur van het vistuig en door de toegang tot visserijgebieden te beperken;

„vangstmogelijkheid”: een gekwantificeerd wettelijk recht om te vissen, uitgedrukt als vangsten en/of visserijinspanning, en de functioneel daarmee verbonden voorwaarden voor het kwantificeren ervan op een bepaald niveau;

„visserijinspanning”: het product van de capaciteit en de activiteit van een vissersvaartuig; voor een groep vaartuigen is dit de som van de visserijinspanning van alle vaartuigen in de groep;

„overdraagbare visserijconcessies”: intrekbare gebruikersrechten op een specifiek deel van de vangstmogelijkheden die aan een lidstaat zijn toegewezen of zijn vastgesteld in een door een lidstaat overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1967/2006 (1) aangenomen beheersplan, die de houder mag overdragen aan andere in aanmerking komende houders van dergelijke overdraagbare visserijconcessies;

„individuele vangstmogelijkheden”: jaarlijkse vangstmogelijkheden die aan houders van overdraagbare visserijconcessies in een lidstaat worden toegewezen op basis van het deel van de vangstmogelijkheden van die lidstaat;

„vangstcapaciteit”: de tonnage van een vaartuig in GT (Gross Tonnage - brutotonnage) en het vermogen ervan in kW (kilowatt), zoals gedefinieerd in de artikelen 4 en 5 van Verordening (EEG) nr. 2930/86 (2) van de Raad;

„aquacultuur”: de kweek of teelt van aquatische organismen, waarbij technieken worden gebruikt om de aangroei van de betrokken organismen te verhogen tot boven de natuurlijke capaciteiten van het milieu; deze organismen blijven in de gehele fase van de kweek of de teelt, tot en met de oogst, eigendom van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon;

„visvergunning”: een vergunning zoals bedoeld in artikel 4, punt 9, van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

„vismachtiging”: een machtiging zoals bedoeld in artikel 4, punt 10, van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

„visserij”: het verzamelen of vangen van in hun natuurlijke omgeving levende aquatische organismen, of het intentionele gebruik van om het even welk middel om aquatische organismen te verzamelen of te vangen;

„visserijproducten”: de aquatische organismen die naar aanleiding van een visserijactiviteit worden bovengehaald;

„marktdeelnemer”: de natuurlijke of de rechtspersoon die een bedrijf exploiteert of bezit waarvan de activiteiten betrekking hebben op een stadium van de productie-, verwerkings-, afzet-, distributie- en detailhandelsketen voor visserij- en aquacultuurproducten;

„ernstige inbreuk”: een inbreuk zoals bedoeld in artikel 42, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad en in artikel 90, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad;

„eindgebruiker van wetenschappelijke gegevens”: een orgaan dat met het oog op onderzoek of beheer belang heeft bij de wetenschappelijke analyse van gegevens in de visserijsector;

„overschot van de toegestane vangst”: het deel van de toegestane vangst dat een kuststaat vanwege gebrek aan capaciteit niet kan vangen;

„aquacultuurproducten”: de zich in een fase van hun levenscyclus bevindende aquatische organismen die in het kader van een aquacultuuractiviteit worden geproduceerd;

„paaibiomassa”: de geraamde hoeveelheid vis van een specifiek bestand die zich op een bepaald moment voortplant en die bestaat uit mannetjes, vrouwtjes en levendbarende vis;

„gemengde visserij”: een visserij waarbij meerdere soorten in het beviste gebied aanwezig zijn en met het vistuig kunnen worden gevangen.

„duurzamevisserijovereenkomsten”: internationale overeenkomsten die met een ander land worden gesloten met als doel om, in ruil voor een financiële vergoeding van de Unie, toegang te krijgen tot hulpbronnen of wateren.

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

„EU-wateren”: de wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van de lidstaten, met uitzondering van wateren die grenzen aan de in bijlage II van het Verdrag genoemde gebieden;

„mariene biologische hulpbronnen”: en toegankelijke levende mariene aquatische beschikbare soorten, met inbegrip van anadrome en katadrome soorten, in alle fasen van hun levenscyclus;

„biologische zoetwaterhulpbronnen”: beschikbare en toegankelijke levende aquatische zoetwatersoorten;

„vissersvaartuig”: elk vaartuig dat is uitgerust voor commerciële bevissing van mariene biologische hulpbronnen;

„EU-vissersvaartuig”: een vissersvaartuig dat de vlag van een lidstaat voert en in de Unie is geregistreerd;

„maximale duurzame opbrengst”: de maximale vangst van een visbestand die kan worden bovengehaald ;

„voorzorgsbenadering van het visserijbeheer”: een benadering in het kader waarvan het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie niet mag worden gebruikt als een motief voor het uitstellen of achterwege laten van beheersmaatregelen voor de instandhouding van de doelsoorten, de geassocieerde of afhankelijke soorten en de niet-doelsoorten en hun milieu;

„ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer”: een benadering in het kader waarvan wordt gegarandeerd dat de van levende aquatische hulpbronnen afkomstige baten hoog zijn en de directe en indirecte effecten van de visserijactiviteiten op de mariene ecosystemen laag zijn en niet nadelig zijn voor de toekomstige werking, diversiteit en integriteit van de betrokken ecosystemen;

„visserijsterftecoëfficiënt”: ;

„bestand”: ;

„vangstbeperking”: een kwantitatieve beperking van de hoeveelheden van een visbestand of groep visbestanden die in een bepaalde periode worden aangeland;

„instandhoudingsreferentiepunt”: waarde van parameters voor de populatie van een visbestand (zoals biomassa of visserijsterfte) die in het visserijbeheer worden gebruikt, bijvoorbeeld voor het bepalen van een aanvaardbaar niveau van biologisch risico of een wenselijk opbrengstniveau;

„vrijwaringsmaatregel”: een voorzorgsmaatregel die ontworpen is ter bescherming of ter voorkoming van een onwenselijke gebeurtenis;

„technische maatregel”: een maatregel om de soortensamenstelling en de groottesamenstelling van de vangsten, alsmede de impact van visserijactiviteiten op componenten van het ecosysteem te reguleren door voorwaarden vast te stellen voor het gebruik en de structuur van het vistuig en door de toegang tot visserijgebieden te beperken;

„vangstmogelijkheid”: een gekwantificeerd wettelijk recht om te vissen, uitgedrukt als vangsten en/of visserijinspanning, en de functioneel daarmee verbonden voorwaarden voor het kwantificeren ervan op een bepaald niveau;

„visserijinspanning”: het product van de capaciteit en de activiteit van een vissersvaartuig; voor een groep vaartuigen is dit de som van de visserijinspanning van alle vaartuigen in de groep;

„overdraagbare visserijconcessies”: intrekbare gebruikersrechten op een specifiek deel van de vangstmogelijkheden die aan zijn toegewezen of zijn vastgesteld in een door overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1967/2006 (1) aangenomen beheersplan, die de houder mag overdragen aan andere in aanmerking komende houders van dergelijke overdraagbare visserijconcessies;

„individuele vangstmogelijkheden”: jaarlijkse vangstmogelijkheden die aan houders van overdraagbare visserijconcessies in worden toegewezen op basis van het deel van de vangstmogelijkheden van die ;

„vangstcapaciteit”: de tonnage van een vaartuig in GT (Gross Tonnage - brutotonnage) en het vermogen ervan in kW (kilowatt), zoals gedefinieerd in de artikelen 4 en 5 van Verordening (EEG) nr. 2930/86 (2) van de Raad;

„aquacultuur”: de kweek of teelt van aquatische organismen, waarbij technieken worden gebruikt om de aangroei van de betrokken organismen te verhogen tot boven de natuurlijke capaciteiten van het milieu; deze organismen blijven in de gehele fase van de kweek of de teelt, tot en met de oogst, eigendom van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon;

„visvergunning”: een vergunning zoals bedoeld in artikel 4, punt 9, van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

„vismachtiging”: een machtiging zoals bedoeld in artikel 4, punt 10, van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

„visserij”: het verzamelen of vangen van in hun natuurlijke omgeving levende aquatische organismen, of het intentionele gebruik van om het even welk middel om aquatische organismen te verzamelen of te vangen;

„visserijproducten”: de aquatische organismen die naar aanleiding van een visserijactiviteit worden bovengehaald;

„marktdeelnemer”: de natuurlijke of de rechtspersoon die een bedrijf exploiteert of bezit waarvan de activiteiten betrekking hebben op een stadium van de productie-, verwerkings-, afzet-, distributie- en detailhandelsketen voor visserij- en aquacultuurproducten;

„ernstige inbreuk”: een inbreuk zoals bedoeld in artikel 42, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad en in artikel 90, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad;

„eindgebruiker van wetenschappelijke gegevens”: een orgaan dat met het oog op onderzoek of beheer belang heeft bij de wetenschappelijke analyse van gegevens in de visserijsector;

„overschot van de toegestane vangst”: het deel van de toegestane vangst dat een kuststaat vanwege gebrek aan capaciteit niet kan vangen;

„aquacultuurproducten”: de zich in een fase van hun levenscyclus bevindende aquatische organismen die in het kader van een aquacultuuractiviteit worden geproduceerd;

„paaibiomassa”: de geraamde hoeveelheid vis van een specifiek bestand die zich op een bepaald moment voortplant en die bestaat uit mannetjes, vrouwtjes en levendbarende vis;

„gemengde visserij”: een visserij waarbij meerdere soorten in het beviste gebied aanwezig zijn en met het vistuig kunnen worden gevangen.

„duurzamevisserijovereenkomsten”: internationale overeenkomsten die met een ander land worden gesloten met als doel om, in ruil voor een financiële vergoeding van de Unie, toegang te krijgen tot hulpbronnen of wateren

.

Motivering

De visserijsector heeft zich verbreed en omvat inmiddels nieuwe vormen van activiteit. Het begrip „marktdeelnemer” mag niet beperkt blijven tot natuurlijke of rechtspersonen die een bedrijf exploiteren of bezitten. Ook verenigingen en andere organisaties maken deel uit van de sector. Zo is in sommige delen van Europa de recreatieve visserij van groot belang voor de visvangst. Overal heeft de recreatieve visserij in het licht van de verstedelijking goede mogelijkheden om de mensen dichter bij de natuur te brengen. Dankzij deze vorm van recreatieve visserij krijgen de mensen zin om de natuur in te trekken en wordt hun de kans geboden om zich lichamelijk en geestelijk meer te ontspannen en hun gezondheid te verbeteren. Het aantal begeleide visexcursies en de toeristische visserij in het algemeen, evenals het economisch belang ervan, zijn groeiende. De visserij heeft ook een belangrijk aandeel in de ontwikkeling van de toeristische industrie en draagt er aldus toe bij dat plaatselijke gemeenschappen aan de kust en aan rivieren kunnen voortbestaan. Daarom zal het begrip „marktdeelnemer” een bredere invulling moeten krijgen. Hiervoor spreekt ook dat de vrijetijdsvisserij inmiddels onderdeel is van het gemeenschappelijk visserijbeleid, zowel via de controleverordening als via de nieuwe beheersplannen voor afzonderlijke vissoorten.

Om rekening te houden met de diversiteit en de specificiteit van de visserijtakken in de verschillende Europese regio's is er enige flexibiliteit geboden bij een eventuele Europese definitie van „kleinschalige kustvisserij”.

Visgenetische activiteiten worden van doorslaggevend belang voor de instandhouding van de bestanden van waardevolle vissen door middel van herbevolking, als tegenwicht tegen exotische soorten die belangrijke niches van de habitats bezetten.

Wijzigingsvoorstel 12

Artikel 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Algemene voorschriften inzake toegang tot de wateren

1.   Behoudens de in het kader van deel III vastgestelde maatregelen hebben EU vissersvaartuigen gelijke toegang tot de wateren en de bestanden in alle andere EU wateren dan die welke in de leden 2 en 3 worden bedoeld.

2.   In de wateren onder hun soevereiniteit of jurisdictie tot 12 zeemijl vanaf de basislijnen mogen de betrokken lidstaten vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2022 de visserij beperken tot de vissersvaartuigen die traditioneel in die wateren vissen vanuit havens aan de aangrenzende kust, onverminderd de regelingen die in het kader van bestaande nabuurschapsbetrekkingen tussen lidstaten gelden voor EU vissersvaartuigen die de vlag van een andere lidstaat voert, en onverminderd de regelingen die zijn opgenomen in bijlage I, waarin voor elke lidstaat de geografische zones van de kustwateren van de andere lidstaten zijn vastgesteld waar visserijactiviteiten mogen plaatsvinden, evenals de soorten waarop deze activiteiten betrekking mogen hebben. De lidstaten delen de beperkingen die zij uit hoofde van dit lid hebben ingevoerd, mee aan de Commissie.

3.   In de wateren tot 100 zeemijl vanaf de basislijnen van de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden mogen de betrokken lidstaten vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2022 de visserij beperken tot de vissersvaartuigen die in de havens van deze eilanden zijn geregistreerd. Dergelijke beperkingen zijn niet van toepassing op EU vaartuigen die traditioneel in die wateren vissen, op voorwaarde dat die vaartuigen de traditioneel uitgeoefende visserijinspanning niet overschrijden. De lidstaten delen de beperkingen die zij uit hoofde van dit lid hebben ingevoerd, mee aan de Commissie.

4.   De bepalingen die van toepassing worden na afloop van de in de leden 2 en 3 bedoelde regelingen, worden vastgesteld vóór 31 december 2022.

Algemene voorschriften inzake toegang tot de wateren

1.   Behoudens de in het kader van deel III vastgestelde maatregelen hebben EU-vissersvaartuigen gelijke toegang tot de wateren en de bestanden in alle andere EU-wateren dan die welke in de leden 2 en 3 worden bedoeld.

2.   In de wateren onder hun soevereiniteit of jurisdictie tot 12 zeemijl vanaf de basislijnen mogen de betrokken lidstaten vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2022 de visserij beperken tot de vissersvaartuigen die traditioneel in die wateren vissen vanuit havens aan de aangrenzende kust, onverminderd de regelingen die in het kader van bestaande nabuurschapsbetrekkingen tussen lidstaten gelden voor EU-vissersvaartuigen die de vlag van een andere lidstaat voert, en onverminderd de regelingen die zijn opgenomen in bijlage I, waarin voor elke lidstaat de geografische zones van de kustwateren van de andere lidstaten zijn vastgesteld waar visserijactiviteiten mogen plaatsvinden, evenals de soorten waarop deze activiteiten betrekking mogen hebben. De lidstaten delen de beperkingen die zij uit hoofde van dit lid hebben ingevoerd, mee aan de Commissie.

3.   In de wateren tot 100 zeemijl vanaf de basislijnen van de mogen de betrokken lidstaten vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2022 de visserij beperken tot de vissersvaartuigen die in de havens van deze eilanden zijn geregistreerd. Dergelijke beperkingen zijn niet van toepassing op EU-vaartuigen die traditioneel in die wateren vissen, op voorwaarde dat die vaartuigen de traditioneel uitgeoefende visserijinspanning niet overschrijden. De lidstaten delen de beperkingen die zij uit hoofde van dit lid hebben ingevoerd, mee aan de Commissie.

4.   De bepalingen die van toepassing worden na afloop van de in de leden 2 en 3 bedoelde regelingen, worden vastgesteld vóór 31 december 2022.

Motivering

De ultraperifere regio's bevinden zich in een moeilijke situatie, waardoor zij allemaal speciale aandacht verdienen v ondersteuning van hun ontwikkeling, die nauw verband houdt met de goede staat van de mariene hulpbronnen en het zeemilieu in het algemeen. Dit wijzigingsvoorstel houdt rekening met alle ultraperifere regio's van de Europese Unie.

Wijzigingsvoorstel 13

Artikel 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Technische maatregelen kunnen onder meer bestaan uit:

(i)

wijzigingen of aanvullende inrichtingen om de selectiviteit te verbeteren of de impact op de bentische zone te reduceren;

Technische maatregelen kunnen onder meer bestaan uit:

(i)

wijzigingen of aanvullende inrichtingen om de selectiviteit te verbeteren of de impact op te reduceren;

Motivering

Artikel 8 heeft niet alleen betrekking op de bentische zone, maar ook op de pelagische zone en op het vistuig dat daar wordt gebruikt [noot van de vertaler: de eerste voorgestelde wijziging (vervanging van „verhogen” in de Poolse versie door „verbeteren”) is niet van toepassing op de Nederlandse versie].

Wijzigingsvoorstel 14

Artikel 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Meerjarenplannen

1.   Prioritair worden meerjarenplannen vastgesteld die instandhoudingsmaatregelen omvatten om de visbestanden boven een niveau te houden of te brengen dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.

2.   De meerjarenplannen omvatten:

(a)

de basis voor het vaststellen van de vangstmogelijkheden voor de betrokken bestanden op basis van vooraf omschreven instandhoudingsreferentiepunten; en

(b)

maatregelen om op doeltreffende wijze te voorkomen dat de instandhoudingsreferentiepunten worden overschreden.

3.   De meerjarenplannen hebben, waar mogelijk, betrekking op visserijtakken die afzonderlijke visbestanden exploiteren of op visserijtakken die meerdere bestanden door elkaar exploiteren, en houden naar behoren rekening met interacties tussen bestanden en visserijtakken.

4.   Prioritair worden meerjarenplannen vastgesteld die instandhoudingsmaatregelen omvatten om de visbestanden boven een niveau te houden of te brengen dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.

Meerjarenplannen

1.   Prioritair worden meerjarenplannen vastgesteld die instandhoudings-maatregelen omvatten om de visbestanden boven een niveau te houden of te brengen dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.

2.   De meerjarenplannen omvatten:

(a)

de basis voor het vaststellen van de vangstmogelijkheden voor de betrokken bestanden op basis van vooraf omschreven instandhoudingsreferentiepunten;

(b)

maatregelen om op doeltreffende wijze te voorkomen dat de instandhoudingsreferentiepunten worden overschreden

(

3.   De meerjarenplannen hebben, waar mogelijk, betrekking op visserijtakken die afzonderlijke visbestanden exploiteren of op visserijtakken die meerdere bestanden door elkaar exploiteren, en houden naar behoren rekening met interacties tussen bestanden en visserijtakken .

4.   Prioritair worden meerjarenplannen vastgesteld die instandhoudingsmaatregelen omvatten om de visbestanden boven een niveau te houden of te brengen dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.

Motivering

De Europese Unie heeft de regionale adviesraden in 2004 opgericht om na te gaan welke mogelijkheden een regionale aanpak binnen het gemeenschappelijk visserijbeleid kan bieden. Deze adviesraden dienen dan ook beter bij de besluitvorming te worden betrokken, met name door hen te raadplegen over de meerjarenplannen. Op die manier vinden de betrokken plannen makkelijker ingang binnen de sector en worden ze vlotter uitgevoerd.

In de overeenkomst van Johannesburg van 2002 wordt erkend dat het bij sommige soorten en bestanden onmogelijk kan blijken om tegen 2015 de maximale duurzame opbrengst te bereiken. Daarom worden de woorden „waar mogelijk” ingelast. De EU moet niet proberen verder te gaan dan wat haar internationale verplichtingen voorschrijven. In de meerjarenplannen zijn streefcijfers vastgelegd voor een geleidelijke teruggooibeperking door middel van per regio goedgekeurde maatregelen. Voor die maatregelen kunnen legio instrumenten worden ingezet, al naar gelang wat de betrokken partijen voorstellen: een selectieve aanpak, invoering in bepaalde gebieden en/of op bepaalde momenten van vangstquota voor bepaalde vissoorten die in bepaalde zones bedreigd worden enz. Via de geconsolideerde regionale adviesraden moeten de betrokken partijen daarin een hoofdrol spelen. In de meerjarenplannen moet ook formeel rekening worden gehouden met de belangen van beschermde mariene zones, omdat in sommige daarvan veel vis gevangen wordt. Anders gezegd moet daarin uitdrukkelijk worden gewezen op ecosystemen als waarborg voor de duurzame instandhouding van visbestanden.

Het is belangrijk te verduidelijken dat de meerjarenplannen ook maatregelen moeten bevatten om het milieu in een goede toestand te herstellen. Anders dreigt het milieu er nog verder op achteruit te gaan, met een vermindering van de natuurlijke productiecapaciteiten van de mariene ecosystemen tot gevolg.

Goed beheer van beschermde mariene zones is een van de doelstellingen van het Verdrag inzake biologische diversiteit. Het spreekt dus vanzelf dat hiermee in het gemeenschappelijk visserijbeleid rekening moet worden gehouden.

Wijzigingsvoorstel 15

Artikel 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Doelstellingen van de meerjarenplannen

1.   In het kader van de meerjarenplannen moet de visserijsterftecoëfficiënt zo worden aangepast dat alle bestanden boven een niveau worden gehouden of gebracht dat uiterlijk in 2015 de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.

2.   Wanneer het niet mogelijk is een visserijsterftecoëfficiënt te bepalen die het mogelijk maakt de bestanden boven een niveau te brengen en te houden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, worden in de meerjarenplannen voorzorgsmaatregelen vastgesteld die een vergelijkbaar niveau van instandhouding van de betrokken bestanden garanderen.

Doelstellingen van de meerjarenplannen

1.   In het kader van de meerjarenplannen moet de visserijsterftecoëfficiënt zo worden aangepast dat alle bestanden boven een niveau worden gehouden of gebracht dat uiterlijk in 2015 de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.

2.   Wanneer het niet mogelijk is een visserijsterftecoëfficiënt te bepalen die het mogelijk maakt de bestanden boven een niveau te brengen en te houden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, worden in de meerjarenplannen voorzorgsmaatregelen vastgesteld die een vergelijkbaar niveau van instandhouding van de betrokken bestanden garanderen.

Wijzigingsvoorstel 16

Artikel 11

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Inhoud van de meerjarenplannen

Een meerjarenplan omvat:

a)

het voorwerp waarop het meerjarenplan wordt toegepast, d.w.z. de betrokken bestanden, visserijtakken en mariene ecosystemen;

b)

doelstellingen die verenigbaar zijn met de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde doelstellingen;

c)

kwantificeerbare streefdoelen die worden uitgedrukt in:

i)

visserijsterftecoëfficiënt, en/of

ii)

paaibiomassa, en

ii)

stabiliteit van de vangsten.

d)

een duidelijk tijdspad voor het halen van de kwantificeerbare streefdoelen;

e)

technische maatregelen, met inbegrip van maatregelen betreffende het elimineren van ongewenste vangsten;

f)

kwantificeerbare indicatoren voor het periodieke monitoren en beoordelen van de vooruitgang in de richting van de streefdoelen van het meerjarenplan;

g)

specifieke maatregelen en doelstellingen voor het deel van de levenscyclus van anadrome en katadrome soorten dat zich in zoet water afspeelt;

h)

het tot een minimum beperken van de impact van de visserij op het ecosysteem;

i)

vrijwaringsmaatregelen en criteria voor het in werking treden van deze vrijwaringsmaatregelen;

j)

andere maatregelen die geschikt zijn om de doelstellingen van de meerjarenplannen te halen.

Inhoud van de meerjarenplannen

Een meerjarenplan omvat:

a)

het voorwerp waarop het meerjarenplan wordt toegepast, d.w.z. de betrokken bestanden, visserijtakken en mariene ecosystemen;

b)

doelstellingen die verenigbaar zijn met de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde doelstellingen;

c)

kwantificeerbare streefdoelen die worden uitgedrukt in:

i)

visserijsterftecoëfficiënt, en/of

ii)

paaibiomassa, en

ii)

stabiliteit van de vangsten.

d)

een duidelijk tijdspad voor het halen van de kwantificeerbare streefdoelen;

e)

technische maatregelen, met inbegrip van maatregelen betreffende het elimineren van ongewenste vangsten;

f)

kwantificeerbare indicatoren voor het periodieke monitoren en beoordelen van de vooruitgang in de richting van de streefdoelen van het meerjarenplan;

g)

specifieke maatregelen en doelstellingen voor het deel van de levenscyclus van anadrome en katadrome soorten dat zich in zoet water afspeelt;

)

het tot een minimum beperken van de impact van de visserij op het ecosysteem;

)

vrijwaringsmaatregelen en criteria voor het in werking treden van deze vrijwaringsmaatregelen;

)

andere maatregelen die geschikt zijn om de doelstellingen van de meerjarenplannen te halen

Motivering

Vanuit een oogpunt van behoud van de biologische diversiteit en het duurzame karakter van de visserij is het noodzakelijk dat er maatregelen ter bescherming van migrerende visbestanden worden genomen. In het gemeenschappelijk visserijbeleid van de EU dient een speciale plaats ingeruimd te worden voor anadrome visbestanden (d.w.z. visbestanden die rivieren opzwemmen om er te paaien). In het gemeenschappelijk visserijbeleid zal principieel onderscheid moeten worden gemaakt tussen het beheer van anadrome visbestanden en dat van andere visbestanden. Bij het vastleggen van de principes voor de regulering van de visserij op migrerende visbestanden dient men zich te baseren op het VN-Verdrag inzake het recht van de zee, waar in artikel 66 van hoofdstuk V het beheer van anadrome visbestanden apart wordt geregeld.

Het beheer van de biologische hulpbronnen is een dynamisch proces en soms is het nodig om snel een besluit te nemen, hetgeen buitengewoon moeilijk is vanwege de zeer trage en bureaucratische medebeslissingsprocedure. Dat blijkt wel uit de ervaringen die tot nu toe zijn opgedaan in de Noord- en Oostzee. De meerjarenplannen bevatten clausules waarin staat dat het beheer na 3-5 jaar moet worden geëvalueerd. Er bestaat echter geen officiële procedure voor snelle reacties in onvoorziene situaties waarin direct moet worden gehandeld. De lidstaten zouden zelf moeten bepalen wanneer en hoe ze in dergelijke situaties actie ondernemen.

Wijzigingsvoorstel 17

Artikel 15

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Verplichting tot het aanlanden van alle vangsten

1.   Alle vangsten van de volgende, aan vangstbeperkingen onderworpen visbestanden die worden gedaan tijdens visserijactiviteiten in EU-wateren of door EU-vissersvaartuigen in wateren buiten de Unie, worden overeenkomstig het volgende tijdspad aan boord van de vissersvaartuigen gebracht en gehouden, en worden geregistreerd en aangeland, behalve wanneer zij als levend aas worden gebruikt:

(a)

uiterlijk vanaf 1 januari 2014:

makreel, haring, horsmakreel, blauwe wijting, evervis, ansjovis, zilvervis, sardinella's, lodde;

blauwvintonijn, zwaardvis, witte tonijn, grootoogtonijn, andere zeilvis,

(b)

uiterlijk vanaf 1 januari 2015: kabeljauw, heek, tong,

(c)

uiterlijk vanaf 1 januari 2016: schelvis, wijting, schartong, zeeduivel, schol, leng, zwarte koolvis, witte koolvis, tongschar, tarbot, griet, blauwe leng, zwarte haarstaartvis, grenadiersvis, Atlantische slijmkop, zwarte heilbot, torsk, roodbaars en de mediterrane demersale bestanden.

2.   Voor de in lid 1 genoemde visbestanden worden op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies minimale instandhoudingsreferentiegrootten vastgesteld. Vangsten van deze bestanden die de minimale instandhoudingsreferentiegrootte niet halen, mogen slechts worden verkocht om tot vismeel of diervoeder te worden verwerkt.

3.   De handelsnormen voor vangsten van vis die de vastgestelde vangstmogelijkheden overschrijden, worden vastgesteld overeenkomstig artikel 27 van de verordening houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat EU-vissersvaartuigen die hun vlag voeren, zo zijn uitgerust dat zij alle visserij- en verwerkingsactiviteiten volledig kunnen documenteren met het oog op het toezicht op de naleving van de verplichting om alle vangsten aan te landen.

5.   Lid 1 is van toepassing onverminderd internationale verplichtingen.

6.   De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in lid 1 bedoelde maatregelen te specificeren met het oog op de naleving van de internationale verplichtingen van de Unie.

1.    vangsten van de volgende, aan vangstbeperkingen onderworpen vis die worden gedaan tijdens visserijactiviteiten in EU-wateren of door EU-vissersvaartuigen in wateren buiten de Unie:

(a)

uiterlijk vanaf 1 januari 2014:

makreel, haring, horsmakreel, blauwe wijting, evervis, ansjovis, zilvervis, sardinella's, lodde;

blauwvintonijn, zwaardvis, witte tonijn, grootoogtonijn, andere zeilvis,

(b)

uiterlijk vanaf 1 januari 2015: kabeljauw, heek, tong,

(c)

uiterlijk vanaf 1 januari 2016: schelvis, wijting, schartong, zeeduivel, schol, leng, zwarte koolvis, witte koolvis, tongschar, tarbot, griet, blauwe leng, zwarte haarstaartvis, grenadiersvis, Atlantische slijmkop, zwarte heilbot, torsk, roodbaars en de mediterrane demersale bestanden.

2.   Voor de in lid 1 genoemde visbestanden worden op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies minimale instandhoudingsreferentiegrootten vastgesteld. Vangsten van deze bestanden die de minimale instandhoudingsreferentiegrootte niet halen, mogen slechts worden verkocht om tot vismeel of diervoeder te worden verwerkt.

3.   De handelsnormen voor vangsten van vis die de vastgestelde vangstmogelijkheden overschrijden, worden vastgesteld overeenkomstig artikel 27 van de verordening houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat EU-vissersvaartuigen die hun vlag voeren, zo zijn uitgerust dat zij alle visserij- en verwerkingsactiviteiten volledig kunnen documenteren met het oog op het toezicht op de van de .

5.   Lid 1 is van toepassing onverminderd internationale verplichtingen.

6.   De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in lid 1 bedoelde maatregelen te specificeren met het oog op de naleving van de internationale verplichtingen van de Unie.

   

   

Motivering

In het wijzigingsvoorstel wordt geopperd om het teruggooien van vangsten te beperken door middel van meerjarenplannen. Daarvan is in de behandelde documenten echter helemaal geen sprake. De Commissie stelt voor om te besluiten, het aanlanden van alle commerciële vangsten met ingang van een bepaalde datum verplicht te stellen. De maatregelen voor de tenuitvoerlegging van het Commissiebesluit moeten, afhankelijk van de situatie, door de regionale adviesraden of de lidstaten worden opgesteld. Het is daarom wellicht onjuist om van meerjarenplannen te spreken, aangezien die zich over een veel langere periode uitstrekken.

Het terugwerpen van vis in de zee is om veel redenen een gangbare praktijk. Door de in gebruik zijnde visserijmethoden te verbeteren en m.b.v. technische oplossingen selectiever te gaan vangen kan de hoeveelheid vis waarop niet bedoeld wordt gevist, worden teruggedrongen. De hier voorgestelde toevoeging is in het begin van ons advies als beleidsaanbeveling opgenomen, zodat het logisch is om haar ook in dit verband in het CvdR-wijzigingsvoorstel op te nemen.

Wijzigingsvoorstel 18

Artikel 16

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Vangstmogelijkheden

1.   De vangstmogelijkheden worden zodanig aan de lidstaten toegewezen dat voor iedere lidstaat de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten voor elk visbestand of elke visserijtak gewaarborgd is. Bij de toewijzing van nieuwe vangstmogelijkheden wordt rekening gehouden met de belangen van elke lidstaat.

2.   Een deel van de totale vangstmogelijkheden mag worden gereserveerd voor bijvangsten.

3.   De vangstmogelijkheden moeten in overeenstemming zijn met de kwantificeerbare streefdoelen, termijnen en marges zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 9, lid 2, en artikel 11, onder b), c) en h).

4.   De lidstaten mogen, na mededeling aan de Commissie, de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden geheel of gedeeltelijk uitwisselen.

Vangstmogelijkheden

1.   De vangstmogelijkheden worden zodanig aan de lidstaten toegewezen dat voor iedere lidstaat de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten voor elk visbestand of elke visserijtak gewaarborgd is. Bij de toewijzing van nieuwe vangstmogelijkheden wordt rekening gehouden met de belangen van elke lidstaat.

2.   Een deel van de totale vangstmogelijkheden mag worden gereserveerd voor bijvangsten.

3.   De vangstmogelijkheden moeten in overeenstemming zijn met de kwantificeerbare streefdoelen, termijnen en marges zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 9, lid 2, en artikel 11, onder b), c) en h).

4.   De lidstaten mogen, na mededeling aan de Commissie, de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden geheel of gedeeltelijk uitwisselen.

   

Motivering

De toevoeging van deze nieuwe paragraaf sluit aan bij de huidige verordening inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid. Over de toewijzing van vangstmogelijkheden moeten de lidstaten blijven beslissen, daar deze toewijzing het belangrijkste beschikbare instrument is om de structuur en de prestaties van de visserijsector te beïnvloeden. Hierover moet worden beslist op het niveau van de lidstaten, naargelang van de sociaaleconomische prioriteiten.

Wijzigingsvoorstel 19

Artikel 17

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Overeenkomstig meerjarenplannen vastgestelde instandhoudingsmaatregelen

1.   De lidstaten kunnen worden gemachtigd om, in op grond van de artikelen 9, 10 en 11 vastgestelde meerjarenplannen en overeenkomstig die meerjarenplannen, maatregelen vast te stellen waarin wordt gespecificeerd welke instandhoudingsmaatregelen met betrekking tot in EU-wateren aanwezige bestanden waarvoor zij vangstmogelijkheden hebben gekregen, van toepassing zijn op de onder hun vlag varende vaartuigen.

2.   De lidstaten zien erop toe dat de overeenkomstig lid 1 vastgestelde instandhoudingsmaatregelen:

a)

verenigbaar zijn met de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde doelstellingen;

b)

verenigbaar zijn met het toepassingsgebied en de doelstellingen van het meerjarenplan;

c)

effectief zijn met het oog op de in het meerjarenplan vastgestelde doelstellingen en kwantificeerbare streefdoelen; en

d)

niet minder stringent zijn dan de in de EU-wetgeving vastgestelde instandhoudingsmaatregelen.

Overeenkomstig meerjarenplannen vastgestelde instandhoudingsmaatregelen

   

.   De lidstaten kunnen worden gemachtigd om, in op grond van de artikelen 9, 10 en 11 vastgestelde meerjarenplannen en overeenkomstig die meerjarenplannen, maatregelen vast te stellen waarin wordt gespecificeerd welke instandhoudingsmaatregelen met betrekking tot in EU-wateren aanwezige bestanden waarvoor zij vangstmogelijkheden hebben gekregen, van toepassing zijn op de onder hun vlag varende vaartuigen.

.   De lidstaten zien erop toe dat de overeenkomstig lid vastgestelde instandhoudingsmaatregelen:

a)

verenigbaar zijn met de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde doelstellingen;

b)

verenigbaar zijn met het toepassingsgebied en de doelstellingen van het meerjarenplan;

c)

effectief zijn met het oog op de in het meerjarenplan vastgestelde doelstellingen en kwantificeerbare streefdoelen; en

d)

niet minder stringent zijn dan de in de EU-wetgeving vastgestelde instandhoudingsmaatregelen.

Motivering

De Europese Unie heeft de regionale adviesraden in 2004 opgericht om na te gaan welke mogelijkheden een regionale aanpak binnen het gemeenschappelijk visserijbeleid kan bieden. Deze adviesraden dienen dan ook beter bij de besluitvorming te worden betrokken, met name door hun advies over de meerjarenplannen in te winnen. Op die manier vinden de betrokken plannen makkelijker ingang binnen de sector en worden ze vlotter uitgevoerd.

Wijzigingsvoorstel 20

Artikel 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Technische maatregelen

De lidstaten kunnen worden gemachtigd om, in een op grond van artikel 14 vastgesteld raamwerk van technische maatregelen en overeenkomstig dat raamwerk, maatregelen vast te stellen waarin wordt gespecificeerd welke technische maatregelen met betrekking tot in hun wateren aanwezige bestanden waarvoor zij vangstmogelijkheden hebben gekregen, van toepassing zijn op de onder hun vlag varende vaartuigen. De lidstaten zien erop toe dat deze technische maatregelen:

a)

verenigbaar zijn met de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde doelstellingen;

b)

verenigbaar zijn met de doelstellingen van overeenkomstig artikel 14 vastgestelde maatregelen;

c)

effectief zijn met het oog op de doelstellingen die zijn vastgesteld in overeenkomstig artikel 14 vastgestelde maatregelen; en

d)

niet minder stringent zijn dan de in de EU wetgeving vastgestelde technische maatregelen.

Technische maatregelen

lidstaten worden gemachtigd om, in een op grond van artikel 14 vastgesteld raamwerk van technische maatregelen en overeenkomstig dat raamwerk, maatregelen vast te stellen waarin wordt gespecificeerd welke technische maatregelen met betrekking tot in hun wateren aanwezige bestanden waarvoor zij vangstmogelijkheden hebben gekregen, van toepassing zijn op de onder hun vlag varende vaartuigen. De lidstaten zien erop toe dat deze technische maatregelen:

a)

verenigbaar zijn met de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde doelstellingen;

b)

verenigbaar zijn met de doelstellingen van overeenkomstig artikel 14 vastgestelde maatregelen;

c)

effectief zijn met het oog op de doelstellingen die zijn vastgesteld in overeenkomstig artikel 14 vastgestelde maatregelen; en

d)

niet minder stringent zijn dan de in de EU-wetgeving vastgestelde technische maatregelen.

Motivering

De Europese Unie heeft de regionale adviesraden in 2004 opgericht om na te gaan welke mogelijkheden een regionale aanpak binnen het gemeenschappelijk visserijbeleid kan bieden. Deze adviesraden dienen dan ook beter bij de besluitvorming te worden betrokken, met name door hen te raadplegen over de meerjarenplannen. Op die manier vinden de betrokken plannen makkelijker ingang binnen de sector en worden ze vlotter uitgevoerd.

Wijzigingsvoorstel 21

Artikel 27, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

1.   Elke lidstaat stelt uiterlijk op 31 december 2013 een systeem van overdraagbare visserijconcessies vast voor:

(a)

alle vissersvaartuigen met een lengte over alles van ten minste 12 meter; en

(b)

alle vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter die zijn uitgerust met sleeptuig.

1.   Elke lidstaat een systeem van overdraagbare visserijconcessies vast voor:

(a)

alle vissersvaartuigen met een lengte over alles van ten minste 12 meter; en

(b)

alle vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter .

Motivering

De invoering van overdraagbare visserijconcessies moet worden bevorderd, maar daarover moeten de lidstaten evenwel t.z.t. kunnen beslissen. Dergelijke concessies gelden enkel voor gereglementeerde bestanden en elders werd al erkend dat de grootte van vaartuigen niet van invloed is op de bevissingsgraad van de betrokken bestanden.

Wijzigingsvoorstel 22

Artikel 27, lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

De lidstaten mogen het systeem van overdraagbare visserijconcessies uitbreiden tot vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter die met ander tuig dan sleeptuig zijn uitgerust, en delen dit aan de Commissie mee.

De lidstaten mogen het systeem van overdraagbare visserijconcessies uitbreiden tot vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter die ander tuig dan sleeptuig gebruikmaken, en delen dit aan de Commissie mee.

Motivering

Wijzigingsvoorstel 23

Artikel 28, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Toewijzing van overdraagbare visserijconcessies

1.   Overdraagbare visserijconcessies behelzen het recht om gebruik te maken van overeenkomstig artikel 29, lid 1, toegewezen individuele vangstmogelijkheden.

Toewijzing van overdraagbare visserijconcessies

1.   verdraagbare visserijconcessies het recht om gebruik te maken van overeenkomstig artikel 29, lid 1, toegewezen individuele vangstmogelijkheden.

Motivering

De invoering van een systeem van overdraagbare visserijconcessies moet de lidstaten vrijstaan; als hierover overeenstemming bestaat, moet de tekst worden aangepast om aan te geven dat het kader voor het beheer van overdraagbare visserijconcessies alleen van toepassing is als voor deze optie wordt gekozen.

Wijzigingsvoorstel 24

Artikel 28, lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Elke lidstaat wijst op basis van transparante criteria overdraagbare visserijconcessies toe voor elk bestand of elke groep bestanden waarvoor overeenkomstig artikel 16 vangstmogelijkheden zijn toegewezen, behalve wanneer het vangstmogelijkheden betreft die zijn verkregen in het kader van duurzamevisserijovereenkomsten.

lidstaat wijst op basis van transparante criteria overdraagbare visserijconcessies toe voor elk bestand of elke groep bestanden waarvoor overeenkomstig artikel 16 vangstmogelijkheden zijn toegewezen, behalve wanneer het vangstmogelijkheden betreft die zijn verkregen in het kader van duurzamevisserijovereenkomsten.

Wijzigingsvoorstel 25

Artikel 28, lid 5

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Toewijzing van overdraagbare visserijconcessies

5.   De lidstaten mogen de geldigheidsduur van overdraagbare visserijconcessies beperken tot ten minste 15 jaar met het oog op de hertoewijzing van deze concessies. Lidstaten die de geldigheidsduur van overdraagbare visserijconcessies niet hebben beperkt, mogen deze concessies na een voorafgaande kennisgevingstermijn van ten minste 15 jaar intrekken.

Toewijzing van overdraagbare visserijconcessies

5.   De lidstaten mogen de geldigheidsduur van overdraagbare visserijconcessies beperken.

Motivering

Iedere afzonderlijke lidstaat is bevoegd voor de modaliteiten betreffende de overdracht van visserijconcessies. Letland en sommige andere lidstaten kennen reeds een efficiënte regeling voor deze concessies. Invoering van een nieuw systeem brengt alleen maar administratieve rompslomp met zich mee en vergt bijkomende financiering, terwijl ook niet vaststaat of het doeltreffender zal zijn.

Wijzigingsvoorstel 26

Artikel 28, lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

6.   Lidstaten mogen visserijconcessies na een kortere voorafgaande kennisgevingstermijn intrekken, indien wordt geconstateerd dat de houder van de concessies een ernstige inbreuk heeft gepleegd. Bij dergelijke intrekkingen, die waar nodig onmiddellijk van kracht worden, moeten het gemeenschappelijk visserijbeleid en het evenredigheidsbeginsel onverkort worden toegepast.

6.   Lidstaten mogen visserijconcessies na een kortere voorafgaande kennisgevingstermijn intrekken, indien wordt geconstateerd dat de houder van de concessies een ernstige inbreuk heeft gepleegd. Bij dergelijke intrekkingen, die waar nodig onmiddellijk van kracht worden, moeten het gemeenschappelijk visserijbeleid en het evenredigheidsbeginsel onverkort worden toegepast.

Wijzigingsvoorstel 27

Artikel 28, lid 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

7.   Onverminderd de leden 5 en 6 mogen de lidstaten overdraagbare visserijconcessies die gedurende drie opeenvolgende jaren niet door het vissersvaartuig zijn gebruikt, intrekken.

7.   Onverminderd de leden 5 en 6 mogen de lidstaten overdraagbare visserijconcessies die gedurende opeenvolgende jaren niet door het vissersvaartuig zijn gebruikt, intrekken, .

Motivering

De voorgestelde termijn van drie jaar is te lang en nu al onderwerp van speculatie. Wat de duur betreft, is er enige flexibiliteit nodig om het voortbestaan van ondernemingen met bijzondere problemen niet in gevaar te brengen.

Wijzigingsvoorstel 28

Artikel 28, lid 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

 

Nieuw lid toevoegen:

8.   

Wijzigingsvoorstel 29

Artikel 29

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Toewijzing van individuele vangstmogelijkheden

1.   De lidstaten wijzen individuele vangstmogelijkheden toe aan houders van in artikel 28 bedoelde overdraagbare visserijconcessies op basis van vangstmogelijkheden die aan de lidstaten zijn toegewezen of zijn vastgesteld in beheersplannen die de lidstaten overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1967/2006 hebben aangenomen.

2.   Met betrekking tot soorten waarvoor de Raad geen vangstmogelijkheden heeft vastgesteld, bepalen de lidstaten welke vangstmogelijkheden op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies kunnen worden toegewezen aan vissersvaartuigen die hun vlag voeren.

3.   De vissersvaartuigen verrichten slechts visserijactiviteiten wanneer zij in het bezit zijn van voldoende individuele vangstmogelijkheden om hun potentiële vangst volledig te dekken.

4.   De lidstaten mogen een reserve van maximaal 5 % van de vangstmogelijkheden aanleggen. Zij stellen doelstellingen en transparante criteria vast voor de toewijzing van deze gereserveerde vangstmogelijkheden. Deze vangstmogelijkheden mogen slechts worden toegewezen aan in artikel 28, lid 4, bedoelde in aanmerking komende houders van overdraagbare visserijconcessies.

5.   Bij de toewijzing van overdraagbare visserijconcessies overeenkomstig artikel 28 en bij de toewijzing van vangstmogelijkheden overeenkomstig lid 1 van het onderhavige artikel mogen de lidstaten in het kader van de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden voorzien in stimulansen voor vissersvaartuigen die zijn uitgerust met selectief vistuig dat ongewenste bijvangsten elimineert.

6.   De lidstaten mogen vergoedingen voor het gebruik van individuele vangstmogelijkheden vaststellen om bij te dragen in de kosten voor visserijbeheer.

Toewijzing van individuele vangstmogelijkheden

   

   

   

   

1.   Bij de toewijzing van overdraagbare visserijconcessies overeenkomstig artikel 28 en bij de toewijzing van vangstmogelijkheden overeenkomstig lid 1 van het onderhavige artikel mogen de lidstaten in het kader van de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden voorzien in stimulansen voor vissersvaartuigen die zijn uitgerust met selectief vistuig dat ongewenste bijvangsten elimineert.

2.   De lidstaten mogen vergoedingen voor het gebruik van individuele vangstmogelijkheden vaststellen om bij te dragen in de kosten voor visserijbeheer.

Motivering

Toewijzing van vangstmogelijkheden dient een zaak van de lidstaten te blijven.

Wijzigingsvoorstel 30

Artikel 31, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Overdracht van overdraagbare visserijconcessies

1.   Overdraagbare visserijconcessies mogen in een lidstaat geheel of gedeeltelijk worden overgedragen tussen in aanmerking komende houders van dergelijke concessies.

2.   Een lidstaat mag de overdracht van overdraagbare visserijconcessies van en naar een andere lidstaat toestaan.

3.   De lidstaten mogen de overdracht van overdraagbare visserijconcessies reglementeren door voorwaarden vast te stellen voor de overdracht op basis van transparante en objectieve criteria.

Overdracht van overdraagbare visserijconcessies

1.    mogen in een lidstaat geheel of gedeeltelijk worden overgedragen tussen in aanmerking komende houders van dergelijke concessies.

   

.   De lidstaten mogen de overdracht van overdraagbare visserijconcessies reglementeren door voorwaarden vast te stellen voor de overdracht op basis van transparante en objectieve criteria.

Motivering

Dat systeem dient facultatief voor de lidstaten te zijn. De beheersregels zijn alleen van toepassing wanneer inderdaad voor het systeem is gekozen.

De overdraagbare visserijconcessies kunnen binnen een lidstaat worden overgedragen, maar alleen omwille van het behoud van de in artikel 16, lid 1, genoemd relatieve stabiliteit. Wil men niet terugkomen op het algemene en onbetwiste beginsel van relatieve stabiliteit, dan lijkt het ondenkbaar dat de overdracht van concessies wordt toegestaan.

Wijzigingsvoorstel 31

Artikel 32, lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Leasing van individuele vangstmogelijkheden

1.   Binnen een lidstaat mogen individuele vangstmogelijkheden geheel of gedeeltelijk worden geleast.

2.   Een lidstaat mag de leasing van overdraagbare visserijconcessies van en naar een andere lidstaat toestaan.

Leasing van individuele vangstmogelijkheden

1.   Binnen een lidstaat mogen individuele vangstmogelijkheden geheel of gedeeltelijk worden geleast.

   

Motivering

De overdraagbare visserijconcessies kunnen binnen een lidstaat worden overgedragen, maar alleen omwille van het behoud van de in artikel 16, lid 1, genoemde relatieve stabiliteit. Wil men niet terugkomen op het algemene en onbetwiste beginsel van relatieve stabiliteit, dan lijkt het ondenkbaar dat de overdracht van concessies wordt toegestaan.

Wijzigingsvoorstel 32

Artikel 35

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

1.   Voor de vloot van elke lidstaat geldt een in bijlage II vastgesteld vangstcapaciteitsmaximum.

2.   De lidstaten mogen de Commissie vragen om vissersvaartuigen die onder een overeenkomstig artikel 27 vastgesteld systeem van overdraagbare visserijconcessies vallen, uit te sluiten van de in lid 1 bedoelde vangstcapaciteitsmaxima. In dat geval worden de betrokken vangstcapaciteitsmaxima herberekend teneinde rekening te houden met de vissersvaartuigen die niet onder een systeem van overdraagbare visserijconcessies vallen.

3.   De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de herberekening van de in de leden 1 en 2 bedoelde vangstcapaciteitsmaxima.

1.   Voor de vloot van elke lidstaat geldt een in bijlage II vastgesteld vangstcapaciteitsmaximum.

2.   De lidstaten mogen de Commissie vragen om vissersvaartuigen die onder een overeenkomstig artikel 27 vastgesteld systeem van overdraagbare visserijconcessies vallen, uit te sluiten van de in lid 1 bedoelde vangstcapaciteitsmaxima. In dat geval worden de betrokken vangstcapaciteitsmaxima herberekend teneinde rekening te houden met de vissersvaartuigen die niet onder een systeem van overdraagbare visserijconcessies vallen.

3.   De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de herberekening van de in de leden 1 en 2 bedoelde vangstcapaciteitsmaxima.

Motivering

De vissersvloot van de ultraperifere regio's bestaat hoofdzakelijk uit kleine schepen, die zich hoofdzakelijk met kustvisserij bezighouden. Het gaat hier om kleinschalige visserij, die weinig opbrengt. De voorgestelde nieuwe referentiewaarden, die uitgaan van de situatie van de vloot op 31 december 2010, brengen de overlevingskansen van de visserij in de ultraperifere regio's in groot gevaar.

Wijzigingsvoorstel 33

Artikel 53

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Taken van de adviesraden

1.   De adviesraden kunnen:

a)

bij de Commissie of bij de betrokken lidstaten aanbevelingen en suggesties indienen inzake aangelegenheden die te maken hebben met visserijbeheer en aquacultuur;

b)

de Commissie en de lidstaten op de hoogte brengen van problemen op het gebied van visserijbeheer en aquacultuur die zich in hun bevoegdheidszone voordoen;

c)

in nauwe samenwerking met wetenschappers bijdragen tot het verzamelen, aanleveren en analyseren van de gegevens die nodig zijn voor de ontwikkeling van instandhoudingsmaatregelen.

2.   De Commissie en, in voorkomend geval, de betrokken lidstaat moeten binnen een redelijke termijn reageren op de aanbevelingen, suggesties of gegevens die zij op grond van lid 1 ontvangen.

Taken van de adviesraden

1.   De adviesraden :

a)

bij de Commissie of bij de betrokken lidstaten aanbevelingen en suggesties in inzake aangelegenheden die te maken hebben met visserijbeheer en aquacultuur;

de Commissie en de lidstaten op de hoogte van problemen op het gebied van visserijbeheer en aquacultuur die zich in hun bevoegdheidszone voordoen;

in nauwe samenwerking met wetenschappers bij tot het verzamelen, aanleveren en analyseren van de gegevens die nodig zijn voor de ontwikkeling van instandhoudingsmaatregelen.

2.   De Commissie en, in voorkomend geval, de betrokken lidstaat moeten binnen een redelijke termijn reageren op de aanbevelingen, suggesties of gegevens die zij op grond van lid 1 ontvangen.

Motivering

De invoering van een gedecentraliseerd beheer moet worden aangemoedigd. Dit beheer zou moeten worden ingesteld bij de uitwerking van de regels voor het gemeenschappelijk visserijbeleid via een versterking van het regionale niveau bij de uitwerking van de voorschriften en vooral ook bij de uitvoering. De regionale adviesraden zouden een cruciale rol moeten spelen in dit gecentraliseerde beheer, hetgeen betekent dat ze meer bevoegdheden moeten krijgen om voorstellen te doen en dat er meer rekening moet wordt gehouden met hun adviezen. Dit veronderstelt ook een grotere betrokkenheid van de lidstaten en de verschillende partijen die aan hun werkzaamheden deelnemen. De regionale adviesraden, die zo meer legitimiteit verkrijgen, zullen een passend kader vormen om discussies te voeren volgens een benadering per visserijtak, en zouden afhankelijk van de regionale problemen voor een wetenschappelijke begeleiding kunnen zorgen. De regionale adviesraden dienen in aanmerking te komen voor financiële steun uit hoofde van de EFMZV-verordening en ook de lidstaten en de betrokken wetenschappelijke instellingen zouden deel moeten uitmaken van deze adviesraden. In het kader van deze nieuwe regeling zouden adviezen van de met de lidstaten en alle betrokken partijen „uitgebreide” regionale adviesraden met consensus moeten worden aangenomen. In de nieuwe voorstellen die de Commissie vervolgens bij de wetgever indient, zou rekening moeten worden gehouden met de uitgebrachte adviezen. De regionale adviesraden zouden eventueel ook regelgevingsvoorstellen bij de Commissie moeten kunnen indienen.

Wijzigingsvoorstel 34

Artikel 54

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel

Samenstelling, werking en financiering van de adviesraden

1.   Iedere adviesraad bestaat uit organisaties die de marktdeelnemers van de visserijsector vertegenwoordigen en uit andere belangengroepen die te maken hebben met het gemeenschappelijk visserijbeleid.

2.   Iedere adviesraad bestaat uit een algemene vergadering en een uitvoerend comité en stelt de maatregelen vast die noodzakelijk zijn om zich naar behoren te organiseren en om te garanderen dat het werk transparant verloopt en dat alle naar voren gebrachte standpunten worden gerespecteerd.

3.   De adviesraden kunnen uit hoofde van hun functie als organen die een doelstelling van algemeen Europees belang nastreven, financiële EU-steun aanvragen.

4.   De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de samenstelling en de werking van de adviesraden.

Samenstelling, werking en financiering van de adviesraden

1.   Iedere adviesraad bestaat uit organisaties die de marktdeelnemers van de visserijsector vertegenwoordigen en andere belangengroepen die te maken hebben met het gemeenschappelijk visserijbeleid.

2.   Iedere adviesraad bestaat uit een algemene vergadering en een uitvoerend comité en stelt de maatregelen vast die noodzakelijk zijn om zich naar behoren te organiseren en om te garanderen dat het werk transparant verloopt en dat alle naar voren gebrachte standpunten worden gerespecteerd.

3.   De adviesraden kunnen uit hoofde van hun functie als organen die een doelstelling van algemeen Europees belang nastreven, financiële EU-steun aanvragen.

4.   De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de samenstelling en de werking van de adviesraden.

Motivering

Omwille van de doeltreffendheid en legitimiteit zouden de regionale adviesraden moeten worden uitgebreid met vertegenwoordigers van de lidstaten en de betrokken wetenschappelijke instellingen. Dit maakt het mogelijk om betere en zinvollere discussies te voeren over regionale visserijproblemen.

COM(2011) 416 final

Wijzigingsvoorstel 35

Artikel 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

b)

ongewenste vangsten van commerciële bestanden optimaal gebruiken door:

aangelande producten die niet de in artikel 39, lid 2, onder a), bedoelde minimummaat voor de afzet hebben, te bestemmen voor andere doeleinden dan menselijke consumptie;

aangelande producten die de in artikel 39, lid 2, onder a), bedoelde minimummaat hebben, op de markt te brengen;

aangelande producten gratis uit te reiken voor liefdadigheidsdoeleinden;

b)

ongewenste vangsten van commerciële bestanden optimaal gebruiken door:

aangelande producten die niet de in artikel 39, lid 2, onder a), bedoelde minimummaat voor de afzet hebben, te bestemmen voor andere doeleinden dan menselijke consumptie;

aangelande producten die de in artikel 39, lid 2, onder a), bedoelde minimummaat hebben, op de markt te brengen;

aangelande producten gratis te voor liefdadigheidsdoeleinden;

Motivering

Er bestaat een wezenlijk verschil tussen gratis uitreiken (waarbij de kosten worden gedragen door de producentenorganisatie) en gratis ter beschikking stellen (waarbij de kosten door de producentenorganisatie of de ontvanger kunnen worden gedragen).

Brussel, 4 mei 2012

De voorzitster van het Comité van de Regio's

Mercedes BRESSO


(1)  PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11.

(2)  PB L 274 van 25.9.1986, blz. 1.