3.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/9


Conclusies van de Raad van 19 november 2010 over het initiatief „Jeugd in beweging” — een geïntegreerde aanpak als reactie op de uitdagingen waarmee jongeren geconfronteerd worden

2010/C 326/05

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

GEZIEN HET VOLGENDE:

1.

de Europa 2020-strategie, die ambitieuze doelstellingen inzake slimme, duurzame en inclusieve groei voor het komende decennium uiteenzet, met een welbepaalde nadruk op maatregelen om het opleidingsniveau te verbeteren, de arbeidsparticipatie te verhogen en de sociale insluiting te vergroten, en die een specifiek EU-kerndoel inzake onderwijs (1) aanduidt, evenals andere kerndoelen met betrekking tot werkgelegenheid (2), sociale insluiting (3), en onderzoek en innovatie (4).

2.

de conclusies van de Raad over een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding („ET 2020”) (5), dat de basis blijft vormen voor die samenwerking en dat de Europa 2020-strategie complementeert door nadruk te leggen op de cruciale bijdrage die onderwijs en opleiding moeten leveren aan het aangaan van de vele sociaaleconomische, demografische, ecologische en technologische uitdagingen waaraan Europa tegenwoordig wordt blootgesteld, en waarin vier strategische doelstellingen (6) worden vastgesteld die gericht zijn op het verzekeren van duurzame economische welvaart en inzetbaarheid, alsmede op de ontplooiing van alle burgers in hun privéleven, in sociaal opzicht en in hun beroep.

3.

de resolutie van de Raad van 27 november 2009 over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (7), waarin wordt erkend dat, naast het bevorderen van persoonlijke ontplooiing, sociale cohesie en actief burgerschap, het bevorderen van de sociale en beroepsmatige integratie van jonge vrouwen en mannen een essentieel element is om de doelstellingen van de Europese strategie voor groei en werkgelegenheid te bereiken. Het is van wezenlijk belang dat alle jonge vrouwen en mannen in staat worden gesteld om hun mogelijkheden optimaal te ontplooien. De resolutie roept derhalve op tot het ontplooien van specifieke initiatieven op jeugdgebied, d.w.z. specifiek op jongeren gerichte beleidsmaatregelen en acties op gebieden als niet-formeel leren, participatie, vrijwilligerswerk, jeugdwerk, mobiliteit en voorlichting, sociale insluiting, cultuur en gezondheid. Ook wordt aangedrongen op mainstreamingsinitiatieven, d.w.z. initiatieven ter bevordering van een sectordoorsnijdende aanpak van jeugdbeleid en andere relevante beleidsgebieden.

4.

Binnen de Europa 2020-strategie dienen de lidstaten en de Europese Unie hervormingen door te voeren die gericht zijn op slimme en inclusieve groei, dat wil zeggen groei die door kennis en innovatie wordt aangedreven, waardoor maximale participatie mogelijk is. Die hervormingen moeten erop gericht zijn de kwaliteit van onderwijs en opleiding te verbeteren, onderzoek te versterken en de overdracht van innovatie en kennis in de gehele EU te bevorderen. De hervormingen dienen het ondernemerschap te bevorderen en creatieve ideeën te helpen omzetten in innovatieve producten, diensten en processen die groei, duurzame kwaliteitsbanen, en territoriale, economische en sociale cohesie opleveren en die Europese en mondiale maatschappelijke problemen doeltreffender en effectiever oplossen.

IS INGENOMEN MET:

de mededeling van de Commissie „Jeugd in beweging: Een initiatief om jongeren ten volle te betrekken bij het realiseren van slimme, duurzame en inclusieve groei in de Europese Unie” (8), die jongeren centraal stelt in een kaderagenda voor de EU.

ZIET UIT NAAR:

de bespreking van de voorstellen in het initiatief, dat bestaat uit belangrijke nieuwe acties en de versterking van bestaande activiteiten omvat, zowel in de lidstaten als op Europees niveau, teneinde jongeren te helpen om de vele sociaaleconomische uitdagingen het hoofd te bieden en in de kennismaatschappij te slagen.

ONDERKENT HET VOLGENDE:

1.

De welvaart van Europa hangt grotendeels van zijn jeugd af, maar nog te veel jongeren worden bij het ontplooien van hun potentieel en het leveren van een bijdrage aan de maatschappij met aanzienlijke problemen geconfronteerd; te veel jongeren verlaten de school zonder kwalificaties of voldoende vaardigheden, kunnen geen baan vinden en lopen het risico op sociale uitsluiting, wat vervolgens hoge kosten voor de jongere en voor de gehele samenleving met zich meebrengt. Een beter geïntegreerde, sectordoorsnijdende aanpak van het beleid inzake onderwijs en opleiding, jeugd, werkgelegenheid en sociale aangelegenheden, die voortbouwt op bestaande sterke punten en doeltreffende nieuwe maatregelen ontwikkelt, is nodig om deze situatie te verbeteren.

2.

Het blijft voor veel lidstaten een uitdaging om met betrekking tot een leven lang leren uitvoering te geven aan een nationale strategie en instrumenten, die van cruciaal belang zijn om niet alleen jongeren, maar ook volwassen, in staat te stellen gedurende hun loopbaan kennis, vaardigheden en competenties te verwerven, te onderhouden en te ontwikkelen. Vooral flexibelre scholingstrajecten zijn nodig om mannen en vrouwen in verschillende levensfasen tussen verschillende onderwijs- en opleidingsstelsels, en tussen formele, niet-formele en informele leeromgevingen, te laten bewegen, en om mensen aan te trekken die niet tot een klassiek leerpubliek behoren.

3.

De komende jaren zullen voor steeds meer banen hoge kwalificaties nodig zijn (9), terwijl de EU op dit moment in vergelijking met haar mededingers een lager percentage mensen met een tertiaire of gelijkwaardige kwalificatie (10), alsook minder onderzoekers kent. Wil Europa bovendien blijven innoveren, dan heeft het behoefte aan kennispartnerschappen en nauwere banden tussen onderwijs en opleiding, onderzoek en bedrijfsleven, om de kennisdriehoek te versterken. Aldus kan er ook voor worden gezorgd dat mensen met laaggekwalificeerd werk zich beter aan de veranderende vereisten op de arbeidsmarkt kunnen aanpassen.

4.

Naast het realiseren van persoonlijke en sociaaleconomische doelstellingen kan leermobiliteit een nuttige manier zijn om de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te versterken en om beroepsmatige, pedagogische, taal-, intermenselijke en interculturele competenties te verwerven of uit te bouwen. Leermobiliteit kan ook de kwaliteit van, en de samenwerking tussen, de onderwijsinstellingen helpen verbeteren. Hoewel de EU-programma's en -beleidsinstrumenten een aanzienlijke bijdrage hebben geleverd op dit terrein, is er nog steeds veel onbenut potentieel voor leermobiliteit, die nog te vaak een uitzondering blijft. Mogelijkheden voor leermobiliteit binnen een formele leeromgeving moeten actief worden aangemoedigd voor groepen als jonge lerende volwassenen, leerkrachten, opleiders en ander onderwijzend personeel. Jonge volwassenen moeten tevens in staat zijn om gebruik te maken van dergelijke mogelijkheden binnen een niet-formele of informele leeromgeving. Daarnaast moeten nieuwe, vernieuwende vormen van leermobiliteit, waaronder virtuele mobiliteit, in kaart worden gebracht en breder toegankelijk gemaakt, met bijzondere aandacht voor kansarme groepen en gendervraagstukken.

BESLUIT DERHALVE HET VOLGENDE:

1.

De Europese Commissie en de lidstaten moeten bij het nastreven van de doelstellingen van het initiatief „Jeugd in beweging” samenwerken binnen de algemene context van de Europa 2020-strategie, en voor samenhang zorgen met bestaande regelingen, in het bijzonder die welke zijn vastgesteld binnen het „ET 2020”-strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding, de Europese werkgelegenheidsstrat en het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken. De uitvoering van acties, de monitoring en de verslagprocedures moeten allemaal binnen deze kaders en in overeenstemming met de respectieve algemene beginselen en doelstellingen ervan plaatsvinden. De acties moeten nauwgezet worden gecoördineerd, waarbij de stakeholders op elk niveau worden betrokken en moeten samenwerken, mede in het kader van de gestructureerde dialoog.

2.

De geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020 (11) verschaffen een kader voor gecoördineerde beleidsmaatregelen, waarvan de meerderheid onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt. Via de juiste monitoring, collegiaal leren en de voorbereiding van input voor de bijeenkomst van de Europese Raad moet de Raad Onderwijs, Jeugdzaken, Cultuur en Sport een sleutelrol spelen bij de uitvoering van het initiatief „Jeugd in beweging” en de algemenere Europa 2020-strategie, inclusief de specifieke taak het EU-kerndoel op het gebied van onderwijs en opleiding te realiseren.

3.

Bijkomende inspanningen zijn nodig om jongeren te helpen met de vele sociaaleconomische problemen om te gaan. In tijden van budgettaire terughoudendheid echter moeten zulke inspanningen zich richten op het optimaliseren en rationaliseren van beleidsdoelstellingen en investeringen door deze beter af te stemmen op de doelstellingen van Europa 2020 en de prioriteiten van het „ET 2020”-strategisch kader.

4.

Hoewel zij verder reiken dan het initiatief „Jeugd in beweging”, is het evident dat de bestaande EU-programma's zoals „Een leven lang leren”, „Erasmus Mundus” en „Jeugd in actie” in belangrijke mate moeten bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van dit initiatief, alsmede aan die van de Europa 2020-strategie in het algemeen. Zowel het brede toepassingsgebied van de programma's als de bijdrage die zij leveren aan het initiatief, moeten in aanmerking worden genomen bij het ontwerpen van de volgende generatie programma’s.

5.

Een grotere mobiliteit, ook met derde landen en kandidaat-lidstaten, moet actief worden aangemoedigd door gebruik te maken van de desbetreffende programma's en mechanismen. Leermobiliteit moet ook een kwalitatieve dimensie hebben, en gebaseerd zijn op een goed uitgewerkte samenwerking tussen onderwijs- en opleidingsinstellingen. Om de kwaliteit en de diversiteit van mobiliteit te vergroten, moet het potentieel van andere bestaande vormen van samenwerking worden onderzocht. Toch moet mobiliteit niet worden beschouwd als een doel op zichzelf, maar eerder als een middel om meer kennis, vaardigheden en competenties te verwerven en persoonlijke en sociale uitdagingen aan te gaan.

KOMT VOORTS HET VOLGENDE OVEREEN:

Teneinde de geschetste problemen aan te pakken, moeten zowel binnen de lidstaten als op Europees niveau maatregelen worden getroffen die, onder eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel, zullen bijdragen tot het realiseren van de ruimere doelstellingen en kerndoelen van de Europa 2020-strategie, evenals de bijbehorende vlaggenschipinitiatieven.

In het kader van het vlaggenschipinitiatief „Jeugd in beweging” dienen de volgende actielijnen in overweging te worden genomen:

 

Met betrekking tot onderwijs en opleiding:

bevordering van de volledige uitvoering van de geïntegreerde strategieën voor een leven lang leren;

verzekering van de verwerving van sleutelcompetenties die ieder mens, in het bijzonder mensen uit kansarme groepen, nodig heeft om te slagen in de kennisgedreven maatschappij;

vergroting van de participatie aan tertiair of gelijkwaardig onderwijs;

versterking van de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van het onderwijs op alle niveaus, met name in het hoger onderwijs en in beroepsonderwijs en -opleiding;

in de verf zetten van de voordelen van leermobiliteit wat betreft vergroting van kennis, vaardigheden en ervaring.

 

Met betrekking tot jeugdzaken:

bevordering van een sectordoorsnijdende aanpak van jeugdbeleid en andere relevante beleidsterreinen;

versterking van de kwaliteit en de kwantiteit van mobiliteit voor alle jongeren, in het bijzonder jongeren met minder kansen, in niet-formele en informele leeromgevingen;

bevordering van niet-formele en informele leerresultaten en verbetering van de erkenning ervan, zodat jongeren gemakkelijker toegang krijgen tot formeel onderwijs/formele opleiding en tot de arbeidsmarkt;

aanmoediging van de participatie van jongeren aan het democratisch leven.

 

Met betrekking tot werkgelegenheid:

Het beleid op het gebied van onderwijs en opleiding, jeugdzaken en werkgelegenheid moet op een gecoördineerde manier de stappen aangeven die jongeren moeten zetten bij de overgang van onderwijs naar werk. Het werkgelegenheidsbeleid moet bijdragen tot het terugdringen van de jeugdwerkloosheid en het verbeteren van de vooruitzichten van jongeren op een baan, als cruciale hefboom voor het bereiken van de doelstelling voor arbeidsparticipatie van 75 %, zoals opgenomen in de Europa 2020-strategie voor banen en groei.

VERZOEKT DERHALVE DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE, BINNEN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN:

de bestaande acties volledig uit te voeren en toekomstige beleidsinitiatieven te ontwikkelen die gericht zijn op het realiseren van de algemene doelstellingen van het initiatief „Jeugd in beweging” in de bredere context van de Europa 2020-strategie, alsmede op het behalen van het EU-kerndoel dat specifiek betrekking heeft op onderwijs en opleiding.

Daarbij moeten de lidstaten en de Commissie:

1.

Zorgen voor nauwe samenwerking tussen alle betrokken beleidsterreinen, met name onderwijs, jeugdzaken, sociale zaken, werkgelegenheid, onderzoek en innovatie, om de mogelijkheid van gemeenschappelijke doelstellingen te verkennen;

2.

Ervoor zorgen dat de Raad Onderwijs, Jeugdzaken, Cultuur en Sport en andere relevante Raadsformaties hun rol in de Europa 2020-strategie optimaal kunnen vervullen, met name door de Europese Raad op gezette tijden te informeren over de vorderingen met de EU-kerndoelen;

3.

De EU-programma's en -begrotingen rationaliseren en voor een optimaal en efficiënt gebruik ervan zorgen, onder meer door ze, waar passend, aan nationale en regionale middelen te koppelen, en door het gebruik van de Europese structuurfondsen en het Cohesiefonds en de Europese Investeringsbank te overwegen;

4.

Het potentieel van andere, en mogelijk nieuwe bronnen van financiering voor de bevordering van leer- en arbeidsmobiliteit trachten te maximaliseren;

5.

De implicaties van deze conclusies voor de volgende generatie EU-programma's en het volgend financieel kader van de EU in overweging nemen.


(1)  Het kerndoel is tweeledig: de schooluitval onder 10 % brengen en het aandeel van de 30-34-jarigen die tertiair of gelijkwaardig onderwijs hebben voltooid, optrekken tot ten minste 40 %.

(2)  De arbeidsparticipatie voor vrouwen en mannen in de leeftijdsgroep 20-64 jaar op 75 % brengen, onder meer door middel van een grotere participatie van jongeren, ouderen en laaggeschoolden en een betere integratie van legale migranten.

(3)  Ten minste 20 miljoen mensen een uitweg uit het risico op armoede en uitsluiting bieden.

(4)  De voorwaarden voor onderzoek en ontwikkeling verbeteren, meer bepaald met het doel de gecombineerde publieke en private investeringen in deze sector op 3 % van het bbp te brengen.

(5)  PB C 119 van 28.5.2009.

(6)  Doelstelling 1: van een leven lang leren en mobiliteit een realiteit maken; doelstelling 2: de kwaliteit en de efficiëntie van onderwijs en opleiding verbeteren; doelstelling 3: kansengelijkheid, sociale cohesie en actief burgerschap bevorderen; doelstelling 4: innovatie en creativiteit (inclusief ondernemerschap) op alle onderwijs- en opleidingsniveaus bevorderen.

(7)  PB C 311 van 19.12.2009.

(8)  Doc. 13726/10.

(9)  Het aandeel van de banen waarvoor hoge kwalificaties vereist zijn, zal stijgen van 29 % in 2010 tot ongeveer 35 % in 2020 (raming van Cedefop).

(10)  Het aandeel van de mensen in de EU met een tertiaire of gelijkwaardige kwalificatie bedroeg in 2009 32,3 % (Eurostat).

(11)  Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten: Deel II van de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020.