11.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 44/62


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Consumenteninformatie: wat en hoe” (initiatiefadvies)

2011/C 44/11

Rapporteur: Jorge PEGADO LIZ

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 16 juli 2009 besloten overeenkomstig artikel 29, lid 2 van zijn reglement van orde, een initiatiefadvies op te stellen over

Consumenteninformatie: wat en hoe.

De afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 15 juni 2010 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 14 en 15 juli 2010 gehouden 464e zitting (vergadering van 14 juli) onderstaand advies uitgebracht, dat met 81 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 7 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   Het recht van de burger op informatie in zijn verschillende vormen – d.w.z. de vrijheid van informatie, het recht om informatie te verstrekken en te ontvangen, en meer in het bijzonder het recht van de consument op informatie – is vandaag algemeen erkend en behoort tot de in het primaire recht van de EU vastgelegde bindende grondrechten (punt 5 van de preambule en de artt. 11, 27, 38, 42 en 53 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 2 van het VEU en art. 169 van het VWEU).

1.2   Deze nieuwe benadering van de basisregel is evenwel nog niet overgenomen op het niveau van het afgeleide recht, zodat op dat vlak dus nog heel wat werk aan de winkel is. De inhoudelijke kant van het recht van de consument op informatie, en andere aspecten als toegang, tijdstip, afbakening en wijze worden in de gemeenschapswetgeving niet samenhangend behandeld; er is sprake van lacunes en overlappingen die ook – en vaak in nog sterkere mate - in de wetgeving van de lidstaten terug te vinden zijn, wat niet alleen nadelig is voor de consument en het bedrijfsleven, maar ook de voltooiing van de interne markt in de weg staat.

1.3   Het Comité is van oordeel dat het recht van de consument op precontractuele, contractuele en postcontractuele informatie en het recht op bijstand en advies, in specifieke Europese regelgeving dienen te worden vastgelegd, vanzelfsprekend met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel.

1.4   Bedoeling van dit advies, dat noodzakelijkerwijs beperkt blijft tot een aantal fundamentele aspecten van het recht van de consument op informatie, is dan ook om een paar van de beginselen die uit deze nieuwe aanpak voortvloeien onder de loep te nemen en te kijken naar de praktische gevolgen daarvan, m.n. in het kader van de voltooiing van een interne markt die is afgestemd op de behoeften van de XXIe eeuw en in de context van de 2020-strategie.

1.5   In dit verband is het belangrijk te erkennen dat de nieuwste aanpak van de Commissie inzake consumentenrechten in het algemeen en het recht op informatie in het bijzonder, die erin bestaat dat zij volledige harmonisatie nastreeft, ongeacht de context, lijnrecht ingaat tegen bovenstaande opvatting. De Commissie schendt hiermee immers het subsidiariteitsbeginsel, maakt het de lidstaten die de consument meer rechten willen bieden moeilijk en dwingt hen om verworven rechten, die eerder al in communautaire richtlijnen en nationale grondwetten en wetten waren vastgelegd, met terugwerkende kracht af te zwakken.

1.6   Het Comité blijft ervan overtuigd dat de Unie, voor zover zij verantwoordelijk is voor de afbakening van de rechten van de consument, daarbij op de eerste plaats moet uitgaan van het begrip zwakste of kwetsbaarste partij, en niet van dat van goed voorgelichte, oplettende, wakkere consument die zijn beslissingen op louter economische gronden baseert. In lijn daarmee blijft het Comité er ook bij dat de doelstellingen van minimale harmonisatie en een hoog beschermingsniveau het best aansluiten bij het Verdrag en de werkelijke aard van de verhouding tussen consument en handelaar.

1.7   Hier komt het begrip „juiste informatie” om de hoek kijken. Daarbij gaat het om kwaliteit, niet om kwantiteit. Of de informatie aansluit bij de werkelijke behoeften en verwachtingen van de consument moet worden bekeken aan de hand van zowel de doelstelling als de inhoud, de presentatie en de context.

1.8   Wat het recht op informatie in het algemeen aangaat is het van kapitaal belang dat op communautair niveau wordt vastgelegd dat het om een subjectief recht gaat; ook moet worden aangegeven wat de respectieve verplichtingen zijn van wie - overheid of beroepssector – verantwoordelijk is voor het verstrekken van de informatie.

1.9   Wat het aandeel van verkoopinformatie, inclusief publiciteit, in de voorlichting van de consument aangaat, pleit het Comité voor een veralgemening van de bepaling uit de richtlijn inzake georganiseerde reizen; dit houdt in dat een boodschap die gedetailleerde en concrete informatie bevat over het product, de dienst of het recht in kwestie, wordt beschouwd als integraal onderdeel van de overeenkomst.

1.10   Nog in dit verband dringt het Comité erop aan dat de richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken in haar geheel wordt herzien; het is zaak een halt toe te roepen aan de volledige harmonisatie en alle nefaste gevolgen daarvan, waarop recent overigens ook de vinger is gelegd in diverse besluiten van het Hof van Justitie.

1.11   Het voorstel van de Commissie over rechten van de consument ligt nog ter tafel; hier kan dus nog tijdig worden ingegrepen. Het Comité dringt in dit kader dan ook aan op de uitwerking van een echt handvest van de rechten van de consument, waarbij het gaat om het recht op informatie in de precontractuele, de contractuele en de postcontractuele fase, en het recht op bijstand en advies. Voorts moeten tekortkomingen en de gevolgen van lacunes of verkeerde informatie duidelijk worden omschreven, volgens de aanbevelingen van onderhavig advies.

1.12   Daartoe is een algemene herziening nodig van de gedetailleerde opsommingen van de vereisten inzake de precontractuele en contractuele informatie die de beroepssector moet verschaffen; de verschillende sectorgebonden richtlijnen bevatten immers tal van tegenstrijdigheden en overlappingen.

1.13   Daarnaast zou het Comité graag zien dat in dit verband ook de volgende algemene vereisten worden vastgelegd:

a.

Omschrijving van een algemene verplichting tot precontractuele informatie, inclusief informatie over de goederen en diensten, de handelaar, de prijs en uitvoeringsvoorwaarden van de overeenkomst, het herroepingsrecht en de wijze van geschillenbeslechting.

b.

De inhoud en de reikwijdte van de precontractuele informatie moeten in grote lijnen worden afgestemd op de goederen/diensten in kwestie, m.n. als deze complex van aard zijn of gevolgen hebben voor de gezondheid of veiligheid van de consument.

c.

De verstrekte informatie moet beantwoorden aan het algemene beginsel van betrouwbaarheid, d.w.z. dat de consument niet mag worden misleid, dat essentiële aspecten niet mogen worden verzwegen en dat de informatie duidelijk en begrijpelijk moet zijn. Verder moet de informatie niet alleen betrekking hebben op het voorwerp van de overeenkomst maar ook op de verkoopwijze.

d.

De precontractuele informatie moet deel uitmaken van de door de consument gesloten overeenkomst.

e.

Het beginsel van gratis informatie over fundamentele aspecten van de overeenkomst moet worden verankerd, samen met het beginsel dat de prijs van informatie over andere aspecten in verhouding moet staan tot de kosten.

f.

Om te kunnen besluiten of hij een overeenkomst al dan niet wil aangaan moet de consument vlot toegang kunnen krijgen tot de precontractuele informatie; ook moet hij om opheldering kunnen vragen over deze informatie en over de inhoud en de gevolgen van de overeenkomst.

g.

De handelaar moet verplicht bijstand en advies verlenen, conform de bepalingen in par. 8, zeker als het gaat om producten of diensten van complexe aard of die de veiligheid of gezondheid van de consument in gevaar kunnen brengen.

h.

De bewijslast berust bij de handelaar: hij moet kunnen aantonen dat de precontractuele informatie is verstrekt en dat is voldaan aan de verplichting om bijstand te verlenen.

i.

Als de handelaar weigert te voldoen aan de verplichtingen inzake precontractuele informatie en bijstand heeft de consument in bepaalde gevallen het recht de overeenkomst te herroepen en kan hij eventueel aanspraak maken op schadevergoeding.

1.14   Het Comité verzoekt de Commissie dan ook met klem om het bedoelde voorstel voor een richtlijn grondig te herzien, en dan vooral de bepalingen die betrekking hebben op het recht van de consument op informatie, en de in dit advies bepleite beginselen en concrete maatregelen in haar tekst te verweven.

1.15   Tevens roept het Comité het EP en de lidstaten op om alle in de Commissietekst aangekaarte sleutelaspecten van het recht van de consument op informatie te bekijken in het licht van de aanbevelingen van het Comité, en dit nog voor de goedkeuring van het Commissievoorstel.

1.16   Ten slotte moet er op EU-niveau een coherent juridisch kader voor online-reclame komen, dat in elk geval het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer – toch een fundamenteel mensenrecht – veiligstelt.

2.   Inleiding en afbakening van het onderwerp: het recht op informatie, een grondrecht van de burgers, en het recht van de consument op informatie

2.1   Het is voor het eerst dat het recht van de consument op informatie op EU-niveau op autonome en systematische basis wordt behandeld in de bredere context van het recht op informatie als een recht van de Europese burgers. Het advies van het Comité kan worden beschouwd als een bijdrage aan een ruimere maatschappelijke discussie hierover, waarbij niet mag worden vergeten dat deze problematiek ook een stempel drukt op de nieuwe strategie voor de voltooiing van de interne markt.

2.2   Gezien de reikwijdte van deze problematiek is een nauwkeurige afbakening noodzakelijk. Dat heeft alles te maken met de aard van dit advies, dat overigens het resultaat is van bijdragen van de hand van diverse instanties en waarin alle bedenkingen zijn opgenomen die naar voren zijn gekomen tijdens de druk bijgewoonde hoorzitting die op 1 maart 2010 plaatsvond in het EESC (zie voor meer details de site van de Waarnemingspost voor de interne markt http://www.eesc.europa.eu/?i=portal.en.consumer-information).

2.3   Het recht van de burger op informatie, dat is verankerd in diverse universele verklaringen en handvesten van grondrechten en rechten van de burger, is pas met de opname van het Europees Handvest van de grondrechten in het recent in werking getreden Verdrag van Lissabon, integraal deel gaan uitmaken van het communautaire recht; het gaat dan om het recht op informatie in zijn verschillende vormen, d.w.z. de vrijheid van informatie, het recht om informatie te verstrekken en te vergaren, en de plicht om informatie te verstrekken versus het recht om informatie te ontvangen (punt 5 van de preambule en de artt. 11, 27, 38, 42 en 53 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en art. 2 van het VEU en art. 169 van het VWEU). Voorts is er nog het fundamentele recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, dat moet worden gezien in het licht van agressieve en ongewenste verkooppraktijken en ongewenste reclame of spam.

2.4   Deze aspecten zijn vandaag m.n. bijzonder belangrijk wanneer we het hebben over de rechten van de consument, en dan voornamelijk over de inhoud ervan, de wijze waarop deze rechten worden uitgeoefend, en de verplichtingen die de uitoefening ervan voor de verschillende partijen meebrengt. Zij worden nu immers beschouwd als grondrechten en moeten verplicht in aanmerking worden genomen bij de uitwerking en tenuitvoerlegging van de verschillende communautaire beleidsmaatregelen.

2.5   Consumenten moeten als deelnemers aan de markt perfect op de hoogte zijn van alle elementen die nodig zijn om op die markt rationele keuzes te kunnen maken. Dat is vandaag een van de basisvoorwaarden voor het vlot functioneren van het model van vrije mededinging, dat eigen is aan de markteconomie waarop de EU berust, zonder afbreuk te doen aan het subsidiariteitsbeginsel en de gedeelde bevoegdheden die volgens het EU-recht op dit gebied van toepassing zijn.

2.6   Deze algemene verplichting houdt o.m. in dat de werking van de communautaire instellingen transparant moet zijn. „Geheimhouding” moet de uitzondering blijven en de noodzaak daarvan moet worden aangetoond aan de hand van zwaarwegende elementen die verband houden met de rechtsgang, het openbaar belang en de openbare orde, of de bescherming van het privéleven. Hoewel op EU-niveau in dit verband al belangrijke vooruitgang is geboekt dankzij bepaalde initiatieven van de Commissie en het EP (1), is de Raad hen hierin helaas niet gevolgd. Te hopen valt nu dat de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon een grote stap vooruit zal betekenen. Ondanks het belang ervan voor consumentenvoorlichting in het algemeen valt deze problematiek buiten het bestek van dit advies; voor nadere details verwijzen we dan ook naar het desbetreffende EESC-advies.

2.7   Evenmin zullen we in dit advies nader ingaan op de aspecten die verband houden met educatie en opleiding van de consument in het algemeen, hoewel ook het belang daarvan buiten kijf staat. Ook hier verwijzen we naar de relevante EESC-adviezen (2), m.n. het initiatiefadvies over consumenteneducatie (3).

2.8   Ten slotte is het onmogelijk om in een advies als het onze een sectorgerichte benadering van het recht op informatie op EU-niveau uit te werken, hoewel we hierbij uitdrukkelijk willen aantekenen dat ook een dergelijke studie noodzakelijk is om de specifieke aspecten van bepaalde gebieden, producten of diensten te belichten - we denken dan aan voedingsmiddelen, medicijnen, financiële diensten of de elektronische handel. Ook op deze vlakken moet immers worden gestreefd naar harmonisatie van de regels inzake consumentenbescherming op het hoogste niveau.

2.9   Waar het in dit advies dan wel om draait is de aanpak die de EU moet hanteren bij het uitwerken en vastleggen van de rechten van de consument op het vlak van informatie, zowel in het algemeen als meer specifiek in de verschillende fases van een contractuele relatie.

3.   De „gemiddelde” consument versus de „kwetsbare” consument; het begrip juiste informatie

3.1   Al sinds de publicatie van de eerste programma's van de Commissie voor consumentenbescherming, die de afgelopen 30 jaar zijn uitgemond in een aantal belangrijke wetgevingsinitiatieven, wordt de consument in het communautaire acquis – dat daarmee de jurisprudentie van het Hof van Justitie en de rechtsleer volgt – neergezet als de „zwakke partij” in de juridische verhouding tussen consument en handelaar die van nature onevenwichtig is; alle nieuwe wetgeving ter zake is er dan ook op gericht deze verhouding via de invoering van specifieke beschermingsmaatregelen recht te trekken.

3.2   In diverse strategiedocumenten, die ten grondslag liggen aan verscheidene recente wetgevingsinitiatieven (4), schuift de Commissie evenwel het begrip „gemiddelde consument” naar voren, waarmee zij verwijst naar de „gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument” (5). Zij beoogt daarmee tot een nieuwe aanpak van het Europese consumentenbeleid te komen, die zou worden gebaseerd op volledige harmonisatie, toezicht door het land van herkomst en wederzijdse erkenning.

3.3   Deze benadering, die door consumentenorganisaties in alle lidstaten over het algemeen van de hand wordt gewezen en waarover ook het Comité zich in verschillende adviezen al negatief heeft uitgelaten, komt er in de praktijk op neer dat het niveau van bescherming van de consument naar beneden wordt gehaald, wat een onaanvaardbare ondermijning van het Europees beleid voor consumentenbescherming betekent.

3.4   Deze nieuwe koers maakt echter de kwestie van het recht van consumenten op informatie nog prangender: de consument moet immers steeds beter op de hoogte zijn om op de wereldwijde markt rationele beslissingen te kunnen nemen. Het onderliggende neoliberale model berust immers op een aantal bekende grondbeginselen, waaronder:

a)

een kritisch bewustzijn van eigen behoeften en rangorde van voorkeuren;

b)

de mogelijkheid om de verschillende producten en diensten op de markt met elkaar te vergelijken;

c)

technisch en economisch inzicht in de kwaliteit en de prijs van de verschillende producten en diensten (6).

3.4.1   Ook de kwestie van de aard en de kwaliteit van de informatie waarover de consument moet kunnen beschikken, wint in dit licht aan belang, evenals de vraag wat het begrip „juiste informatie” inhoudt.

3.5   In tegenstelling tot wat uit recente teksten van de Commissie zou kunnen worden afgeleid is het niet de hoeveelheid informatie die telt. Zaak is dat de informatie aansluit bij de concrete behoeften en verwachtingen van de consument; de relevantie van de informatie moet worden afgemeten aan het doel, de inhoud, de presentatie en de context.

3.6   Om een beeld te krijgen van de kwaliteit moet informatie voorts ook voortdurend worden onderworpen aan de geschiktheidstoets (suitability), zodat kan worden bekeken of zij is afgestemd op het doel en de doelgroep. Fundamentele parameters zijn dan de betrouwbaarheid, actualiteit, onpartijdigheid, nauwkeurigheid, relevantie, beknoptheid, begrijpelijkheid, duidelijkheid, leesbaarheid en toegankelijkheid.

3.7   Met het oog op de verbetering van de regelgeving verzoekt het Comité de Commissie om via consumententesten na te gaan of informatie qua vorm en inhoud doeltreffend is, zodat de consument zelf kan aangeven wat nuttig is.

3.8   Wat financiële diensten betreft gaan consumentenvoorlichting en financiële educatie en vaardigheden hand in hand. De informatie moet duidelijker en het gebruik van juridisch en technisch jargon moet binnen de perken blijven. Wel is het een feit dat bepaalde financiële producten complex zijn en dat de informatie, wil zij kloppen, dus ook navenant ingewikkeld zal zijn.

3.9   De manier waarop informatie wordt verstrekt (inhoud en vorm) en het desbetreffende wetgevingskader mogen niet te vaak worden gewijzigd. Als herhaaldelijk wordt getornd aan de criteria is het voor de consument lastig inzicht te krijgen in de informatie.

4.   Informatie, reclame en marketing; Richtlijn 2005/29/EG

4.1   Het recht van de consument op informatie in het algemeen komt zowel neer op de vage voordelen die voortvloeien uit de uitoefening door de staat en andere openbare instanties van hun algemene informatietaken, en die niet kunnen worden beschouwd als een echt „subjectief recht”, als op de invulling van de informatieplicht van leveranciers en andere betrokkenen bij de productie en verhandeling van goederen en diensten.

4.2   In die zin kan verkoopinformatie waaruit niet rechtstreeks contractuele of precontractuele betrekkingen voortvloeien, bepaalde rechten creëren, die van collectieve aard kunnen zijn (en dus kunnen worden uitgeoefend door consumentenverenigingen of in het kader van een collectieve actie) maar ook de vorm kunnen aannemen van echte subjectieve rechten.

4.3   Deze problematiek is op dit moment geregeld bij Richtlijn 2005/29/EG, waarover het Comité zich eerder al heeft uitgesproken. Voor meer informatie ter zake verwijzen we dan ook naar het desbetreffende advies (7).

4.3.1   Zoals door het Comité al eerder aan de kaak werd gesteld heeft de techniek van „volledige harmonisatie” ertoe geleid dat de normen inzake verplichte consumenteninformatie over het algemeen ontegensprekelijk afkalven.

4.3.2   Reclame en marketing moeten er mee voor zorgen dat de consument correcte informatie krijgt. Met bedoelde richtlijn echter wordt die rol aanzienlijk afgezwakt, wat blijkt uit de definitie zelf van oneerlijke handelspraktijken, of het nu gaat om actieve misleiding of om nalatigheid, en uit de beperkte lijst van praktijken die in de bijlage bij de richtlijn is opgenomen.

4.3.3   Daar komt nog bij dat in de richtlijn uitdrukkelijk wordt gesteld dat „de gangbare, legitieme reclamepraktijk waarbij overdreven uitspraken worden gedaan of uitspraken die niet letterlijk dienen te worden genomen”, aanvaardbaar is, ook al zijn deze uitspraken gericht tot „consumenten die wegens een mentale of lichamelijke handicap, hun leeftijd of goedgelovigheid bijzonder vatbaar zijn”.

4.3.4   Zorgwekkender nog is dat het op grond van deze richtlijn onmogelijk wordt om vast te houden aan Europese of nationale wetgeving waarin wordt bepaald dat de concrete en objectieve informatie die is vervat in de reclameboodschap voor een product, dienst of recht, onderdeel uitmaakt van overeenkomsten die worden afgesloten na het uitzenden van die boodschap, terwijl clausules die daarmee in tegenspraak zijn nietig worden verklaard.

5.   Informatie in overeenkomsten; het voorstel voor een richtlijn betreffende consumentenrechten

5.1   Er is nog steeds hoegenaamd geen werk gemaakt van een echt handvest van het recht van de consument op informatie, terwijl het toch in de lijn der verwachting lag dat deze lacune in het communautaire acquis met het recente voorstel voor een richtlijn betreffende consumentenrechten zou worden opgevuld.

5.2   De desbetreffende passage in het hoofdstuk „Consumenteninformatie” kan dan ook alleen maar teleurstellen. In plaats van de desbetreffende opeisbare rechten vast te leggen, zoals dat in alle nationale wetgevingen is gebeurd, beperkt de Commissie zich tot een facultatieve lijst van de te verstrekken informatie, „voor zover die niet al duidelijk is uit de context” (8). Het gaat daarbij bovendien om volstrekt elementaire en voor de hand liggende gegevens, die terug te vinden zijn in de eerste de beste code van goede praktijken waarover elk doorsneebedrijf beschikt. Meer hierover is terug te vinden in het EESC-advies over dit voorstel (9).

6.   Precontractuele informatie

6.1   Hoewel de betrekkingen tussen consument en handelaar doorgaans geregeld worden in het nationaal recht, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, komen er steeds meer Europese bepalingen inzake verplichte informatieverstrekking. Dat geldt m.n. voor de precontractuele informatie in de volgende sectoren: de dienstensector in het algemeen, georganiseerde reizen, financiële diensten, bepaalde consumptiegoederen die van invloed kunnen zijn op de gezondheid en veiligheid van de consument, en goederen, diensten en rechten die op afstand worden aangeboden, waarvoor reclame wordt gemaakt en waarop de normale handelspraktijken of overeenkomsten van toepassing zijn.

6.2   Een analyse van de communautaire wetgeving maakt al snel duidelijk welke overeenkomsten er zijn op het gebied van precontractuele informatie en op welke punten er aanzienlijke verschillen zijn qua inhoud en benadering. Het gaat m.n. om het volgende:

i.

Reclame voor bepaalde goederen, diensten of rechten wordt geheel of gedeeltelijk onderworpen aan de verplichting/het verbod om bepaalde punten te vermelden; voorbeelden zijn reclame voor consumentenkrediet, waarin verplicht een aantal standaardgegevens moeten worden vermeld, of voor georganiseerde reizen, waarin moet worden verwezen naar bepaalde cruciale aspecten. Dit geldt voorts voor medicijnen; consumenteninformatie wordt hier in verband gebracht met verkoopinformatie, met inbegrip van reclame; de nadruk ligt op de verplichting om een aantal gegevens te vermelden op het etiket of in bepaalde documenten of eventueel in de reclame. Wat voedingsmiddelen aangaat schept de wildgroei aan (vereenvoudigde) etiketten onnodige verwarring, die nog wordt vergroot door de informatie die is vervat in de voedings- en gezondheidsclaims, en dat op een snel evoluerende markt met potentiële risico's voor de gezondheid van de consument.

ii.

Normalisering van de precontractuele informatie: hiertoe zouden alle gegevens kunnen worden verstrekt via een gemeenschappelijk informatieblad dat geldt voor het volledige aanbod op de interne markt; zo is bv. een Europees gestandaardiseerd informatieblad (ESIS) uitgewerkt voor het verlenen van consumentenkrediet. Voorwaarde is wel dat de regelingen voor het ontvangen en interpreteren van precontractuele informatie in heel Europa gelijk lopen.

6.3   Hoewel gestandaardiseerde precontractuele informatie vanuit het oogpunt van een vergelijkbaar aanbod zeker voordelen heeft, is het van kapitaal belang dat de nodige speelruimte behouden blijft, zodat een en ander kan worden afgestemd op de specifieke kenmerken van de consumenten in de verschillende lidstaten. Aangezien veel markten toch voornamelijk nog op nationale leest geschoeid zijn, zou de hoeveelheid informatie die beschikbaar moet worden gesteld om vergelijking mogelijk te maken, tot hoge kosten leiden, die niet worden gecompenseerd door een groei van de markt over de grenzen heen, wat nadelig kan zijn voor het MKB.

7.   Contractuele en postcontractuele informatie

7.1   De informatieplicht heeft ook betrekking op de contractuele fase, m.n. waar het gaat om consumentenovereenkomsten van blijvende of lange duur en/of van complexe aard (bv. financiële producten en diensten of time sharing), of waarvan de gevolgen zich nog gedurende langere tijd kunnen doen voelen (medicijnen).

7.2   Er zijn al voorbeelden van communautaire wetgeving waarin het recht op contractuele informatie is vastgelegd. We denken dan aan de richtlijn inzake georganiseerde reizen of de richtlijn inzake betalingsdiensten.

7.3   Het opleggen van de verplichting tot informatie vloeit voort uit het recht van de consument om een vrije en weloverwogen keuze te kunnen maken; dit recht geldt echter niet alleen bij de afsluiting van de overeenkomst maar ook tijdens de hele periode waarin de overeenkomst van kracht is en in sommige gevallen zelfs nog achteraf. Het besluit van de consument om een overeenkomst al dan niet in stand te houden en zijn eventuele verantwoordelijkheid voor de uitvoering, hangen samen met de vraag of de vereiste informatie is verstrekt.

7.4   In deze fases zijn het vooral de kosten die ertoe leiden dat het recht op informatie niet naar behoren wordt nageleefd, als er tenminste geen sprake is van een opzettelijke schending. Opgemerkt zij dat de regel van gratis consumenteninformatie over het algemeen niet terug te vinden is in de communautaire wetgeving, zelfs niet waar het gaat om precontractuele informatie. Wel zijn met Richtlijn 2007/64/EG (betalingsdiensten) twee bepalingen ingevoerd om de rechten en plichten op het vlak van informatie te doen naleven.

i.

Gratis informatie: de betalingsdienstaanbieder mag de betalingsdienstgebruiker geen kosten aanrekenen voor het verstrekken van een bepaalde hoeveelheid informatie;

ii.

De aangerekende prijs moet in verhouding staan tot de kosten: als er geen verplichting is tot gratis informatieverstrekking moet de prijs overeenstemmen met de door de betalingsdienstaanbieder werkelijk gemaakt kosten.

7.5   Het Comité is van oordeel dat in de contractuele en de postcontractuele fase moet worden voldaan aan bepaalde informatievereisten (zowel wat rechten als verplichtingen betreft), vooral als er sprake is van overeenkomsten van blijvende, middellange of lange duur of waarvan de gevolgen zich nog gedurende langere tijd doen voelen. Het algemene beginsel van gratis informatie over fundamentele aspecten van de overeenkomst moet worden verankerd, samen met het beginsel dat de prijs van de informatie over andere aspecten in verhouding moet staan tot de kosten.

8.   De verplichting tot bijstand en advies

8.1   De informatie die de handelaar wettelijk verplicht is te verschaffen, blijft vaak beperkt tot standaardformuleringen en is niet altijd toereikend om de consument in staat te stellen met kennis van zaken te besluiten of hij een bepaalde overeenkomst wil aangaan of uitvoeren. De informatievereisten (rechten en plichten) houden dus ook in dat de verstrekte/ontvangen informatie opheldering moet verschaffen over de inhoud van de overeenkomst.

8.2   Het recht van de consument op bijstand, waarnaar o.m. wordt verwezen in Richtlijn 2008/48/EG (10) inzake kredietovereenkomsten voor consumenten, moet worden uitgebreid tot alle overeenkomsten met consumenten, vooral als het gaat om duurzame goederen of diensten van blijvende, lange of middellange duur, van complexe aard, of die risico's kunnen meebrengen voor de gezondheid en veiligheid. Informatie in het kader van de verplichte bijstand moet op verzoek van de consument schriftelijk worden verstrekt.

8.3   Er moet onderscheid worden gemaakt tussen het recht op bijstand, dat voortvloeit uit de informatieplicht, en het recht op advies, waarop enkel aanspraak kan worden gemaakt in het geval van producten of diensten van complexe aard, van grote waarde of die de gezondheid en veiligheid van de consument in gevaar kunnen brengen.

9.   Mogelijke gevolgen van gebrekkige informatieverschaffing

9.1   Een schreeuwende tekortkoming van de richtlijnen waarin de informatieplicht is vastgelegd, is het ontbreken van sancties voor overtredingen. De EU laat het opleggen van sancties nl. over aan de lidstaten, die een brede waaier aan uiteenlopende burgerlijke en strafrechtelijke sancties hebben ingevoerd waardoor de verhoudingen op de interne markt worden scheefgetrokken, met alle gevolgen van dien voor de consument en het bedrijfsleven.

9.2   In enkele gevallen wordt in een richtlijn bepaald dat de consument het recht heeft een overeenkomst op te zeggen op het moment dat hij de informatie ontvangt waarop hij recht had (11), of dat het de handelaar is die moet bewijzen dat de informatie wel degelijk verstrekt is; wat precontractuele informatie aangaat is zulks bv. het geval in Richtlijn 2006/123/EG (12) betreffende diensten op de interne markt.

9.3   De regeling waarbij de consument een overeenkomst kan opzeggen vanaf het tijdstip waarop de informatie wordt verstrekt of waarop hij daarvan kennis neemt en de bepaling dat de bewijslast inzake de informatieverstrekking bij de handelaar berust, zijn cruciaal voor de daadwerkelijke naleving van het recht op informatie. Net als het beginsel dat de verantwoordelijkheid voor schade die is veroorzaakt door een gebrek aan informatie bij de handelaar ligt, waarnaar al in diverse nationale wetgevingen wordt verwezen, zijn ook deze regelingen het logische gevolg van de erkenning van het belang van het recht van de consument op informatie en dienen zij uitdrukkelijk te worden verankerd op communautair niveau.

10.   Consumenteninformatie en voltooiing van de interne markt

10.1   Het zal niemand ontgaan zijn dat de nieuwe koers die de Commissie met de 2020-strategie is gaan varen, ook de vooruitzichten voor de voltooiing van de interne markt heeft beïnvloed.

10.2   Rode draad in alle teksten ter zake is de opvatting dat de interne markt op de eerste plaats de consument ten goede moet komen en in het teken moet staan van de ontwikkeling en economische groei die nodig zijn om de huidige crisis te boven te komen; daarbij dient veel meer aandacht te worden besteed aan de sociale dimensie en de eerbiediging van de grondrechten van de burgers. Verbetering van de consumentenvoorlichting zal er dan ook toe bijdragen dat het vertrouwen van de consument in de interne markt wordt hersteld.

10.3   Zo komen we weer terug bij de noodzaak om ervoor te zorgen dat de consument tegen de achtergrond van een vernieuwde interne markt, die is afgestemd op de uitdagingen van de XXIe eeuw, correcte informatie krijgt, zodat zijn vertrouwen wordt hersteld en hij bereid is zich in te zetten voor de vlotte werking van die markt. We moeten ervoor zorgen dat de consument zijn vrees, terughoudendheid en terechte wantrouwen laat varen en niet langer aarzelt aankopen te doen over de grenzen heen.

10.3.1   De Europese regelgeving inzake online-reclame is op dit moment versnipperd over verschillende teksten (richtlijnen elektronische handel, verkoop op afstand, bescherming van de persoonlijke levenssfeer bij reclame, oneerlijke handelspraktijken, enz.). Er is dan ook een herziening nodig, zodat alle bestaande regelgeving in één tekst wordt samengebracht en tegenspraak wordt vermeden.

10.4   Dat is een van de kernpunten van dit advies.

Brussel, 14 juli 2010

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Mario SEPI


(1)  Zie het Groenboek van de Commissie over het Europees Transparantie-initiatief, COM(2006) 194 final en het EESC-advies: PB C 324 van 30.12.2006, blz. 74.

(2)  Zie EESC-advies: PB C 133 van 06.06.2003, blz. 46

(3)  Zie EESC-advies: PB C 133 van 06.06.2003, blz. 1

(4)  Zie m.n. de Richtlijnen 2005/29/EG van 11 mei 2005 (oneerlijke handelspraktijken), PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22 en 98/7/EG (PB L 101 van 1.4.1998, blz. 17) (consumentenkrediet), alsook het recente voorstel voor een richtlijn betreffende „Consumentenrechten”, COM(2008) 614 final (EESC-advies PB C 317 van 23.12.2009, blz. 54).

(5)  Zie het arrest van het Hof van Justitie C-220/98 van 13.1.2000, Estée Lauder Cosmetics tegen Lancaster Group en het arrest C-210/96 van 16.6.1998, Gut Springenheide en Tusky. Zie ook het recent arrest van het Hof van Justitie C-278/08 van 25.3.2010 Die BergSpechte Outdoor Reisen und Alpinschule Edi Kobimuller GmbH tegen Gunter Guni trekking at Reisen GmbH, waarin met internetgebruiker „de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker” wordt bedoeld (par. 35 en 39).

(6)  Cf. K. SIMITIS, „Verbraucherschultz – Schlagwort oder Rechtsprinzip?”, blz. 109.

(7)  PB C 108 van 30.04.2004, blz. 81.

(8)  COM(2008) 614 definitief, hoofdstuk II, art. 5, lid 1.

(9)  EESC-advies PB C 317 van 23.12.2009, blz. 54.

(10)  PB L 133 van 22.5.2008, blz. 66.

(11)  Dat is het geval in Richtlijn 85/577/EEG waarin wordt bepaald dat het recht om afstand te doen van de gevolgen van de overeenkomst onder het recht op informatie valt; toch wordt niet voorzien in sancties voor overtreders. Conform de jurisiprudentie van het Hof van Justitie moet de tijd die de consument krijgt om een overeenkomst op te zeggen worden berekend vanaf het tijdstip waarop hij de juiste informatie ontvangt; zie Hof van Justitie zaak C 227/08 van 17.12.2009, Eva Martin Martin par. 25 tot 29.

(12)  PB L 376 van 27.12.06, blz. 36.