19.1.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 18/18


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Het Onderwijs met het oog op integratie: een middel in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting” (verkennend advies)

2011/C 18/04

Rapporteur: María Candelas SÁNCHEZ MIGUEL

In een brief van 23 juli 2009 heeft de heer D. Diego López Garrido, staatssecretaris voor de Europese Unie bij het Spaanse ministerie voor Buitenlandse Zaken en Samenwerking, uit naam van het toekomstige Spaanse voorzitterschap het Europees Economisch en Sociaal Comité verzocht om, overeenkomstig artikel 262 van het Verdrag ter oprichting van de Europese Gemeenschap, een verkennend advies op te stellen over het thema:

„Onderwijs met het oog op integratie: een middel in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting”.

De gespecialiseerde afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 23 maart 2010 goedgekeurd.

Tijdens zijn op 28 en 29 april 2010 gehouden 462e zitting (vergadering van 28 april) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité het volgende advies uitgebracht, dat met 103 stemmen vóór en 13 stemmen tegen, bij 10 onthoudingen, werd goedgekeurd:

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het Comité verwelkomt het besluit om in 2010 alle zeilen bij te zetten ter bestrijding van uitsluiting en armoede en benadrukt het belang van de inzet van onderwijs en opleiding als optimale middelen om deze doelstellingen te verwezenlijken. De rol die onderwijs kan spelen bij integratie in de maatschappij van mensen die in armoede leven wordt algemeen erkend.

1.2

Verbetering van het onderwijs is één van de instrumenten om ongelijkheid en armoede te bestrijden en wordt als dusdanig als één van de prioriteiten van de „Strategie van de EU voor 2020” genoemd. Verder heeft het roulerend trio-voorzitterschap van de EU, bestaande uit Spanje, België en Hongarije, „Onderwijs voor iedereen” tot één van zijn doelstellingen gemaakt. Daarmee ligt de weg open voor een reeks maatregelen die onderwijs en opleiding werkelijk tot efficiënte middelen kunnen maken bij de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting.

1.3

Onderwijs is al sinds het ontstaan van de EU erkend als een fundamenteel mensenrecht. Er zijn ook al de nodige lovenswaardige inspanningen gedaan om van dit recht een publiek goed te maken, dat toegankelijk is voor iedereen. Het Comité heeft reeds een aanzienlijk aantal adviezen opgesteld over dit thema; daarbij werd altijd benadrukt dat het de centrale doelstelling van het onderwijs is om mensen te vormen tot vrije burgers, met een kritische geest, die zelfstandig zijn en in staat om bij te dragen tot de ontwikkeling van hun samenleving. Daarbij dienen ze de nodige vaardigheden op zak te hebben om nieuwe uitdagingen aan te kunnen, met name op de arbeidsmarkt, maar zich er ook bewust van te zijn dat ze waarden en een cultuur delen en dat de wereld die ze bewonen behouden moet blijven voor toekomstige generaties.

1.4

Het concept „onderwijs met het oog op integratie” indachtig zouden de EU en de lidstaten een herziening moeten doorvoeren van hun onderwijsbeleid, zowel qua inhoud, aanpak, structuur als toewijzing van middelen, maar ook moeten overgaan tot een herziening en/of actualisering van beleid inzake werkgelegenheid, goede overheidsdiensten, en zorg voor specifieke doelgroepen (kinderen, mensen met een handicap, migranten, enz.). Tevens moet er oog zijn voor het genderperspectief. Inclusief onderwijs kan in formele en informele contexten gebeuren, zoals in familiekringen en in de gemeenschap; de taak zou niet volledig mogen worden overgelaten aan het onderwijs. Het mag geen marginaal vraagstuk zijn dat slechts van belang is voor de armere bevolking; inclusief onderwijs dient open te staan voor alle maatschappelijke groepen die het nodig hebben. Redenen waarom wij voor inclusief onderwijs kiezen zijn:

educatief: de vereiste dat goed onderwijs toegankelijk is voor iedereen, vanaf de jongste kinderjaren;

sociaal: omdat onderwijs bijdraagt aan mentaliteitsverandering en een maatschappij zonder uitsluiting, vooroordelen en discriminatie creëert;

economisch: omdat onderwijs bijdraagt tot het concurrentievermogen dat nodig is voor de nieuwe economische uitdagingen en de nieuwe behoeften van de arbeidsmarkt.

1.5

Al sinds lange tijd wordt er in de EU gediscussieerd over de erkenning van de resultaten van informeel onderwijs, dat wil zeggen onderwijs dat niet via de traditionele structuren loopt en het formele onderwijs aanvult door mensen praktische vaardigheden, zogenoemde „soft skills” en een bepaald gedrag aan te leren en tot een actief burgerschap aan te zetten. Hoewel deze discussies op EU-niveau nog niet tot overeenkomsten hebben geleid, krijgt niet-formeel onderwijs wel steeds meer erkenning als een middel dat de toegang tot de arbeidsmarkt vergemakkelijkt. Het Comité pleit ervoor dat de EU in kaart brengt wat er op dit terrein in het kader van onderwijs ter bestrijding van sociale uitsluiting gebeurt en doet in dit verband de volgende aanbevelingen:

Er zouden gegevens moeten worden ingezameld inzake de bestaande institutionele en technische bepalingen, en indicatoren ontwikkeld om de eventuele voordelen van de erkenning van niet-formeel onderwijs in kaart te brengen; ook moet worden aangetoond wie baat heeft bij deze vorm van onderwijs.

De modellen voor de erkenning van de resultaten van niet-formeel onderwijs moeten onder de loep worden genomen om na te gaan welke het meest egalitair en efficiënt zijn en de beste resultaten opleveren, met name voor sociaal gemarginaliseerde mensen, én om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen.

De uitwisseling van goede ervaringen tussen de verschillende lidstaten moet een impuls krijgen.

De sociale partners, betrokken organisaties van het maatschappelijk middenveld en vertegenwoordigers van instellingen voor formeel en niet-formeel onderwijs moeten bij dit proces worden betrokken.

1.6

Het Comité heeft al in eerdere adviezen opgemerkt dat goed openbaar onderwijs voor iedereen één van de motoren is voor grotere gelijkheid en sociale integratie. Daarom is het van essentieel belang dat al diegenen die worden buitengesloten - overwegend openbaar - onderwijs (1) kunnen genieten, van goede kwaliteit, waardoor hun toegang tot de arbeidsmarkt wordt vergroot en ze in staat worden gesteld om fatsoenlijk en behoorlijk betaald werk te verrichten.

1.7

Ten slotte zouden de te nemen maatregelen een nieuwe impuls moeten geven aan ambitieuzere en verdergaande afspraken op dit terrein en de meest uiteenlopende instellingen en sociale actoren moeten bereiken. Daarbij mag de samenhang met de reeds gedefinieerde beleidsprioriteiten natuurlijk niet uit het oog verloren worden.

1.8

De door het EESC georganiseerde conferentie „Onderwijs als wapen in de strijd tegen sociale uitsluiting”, die van 20 tot en met 22 mei 2010 in Florence zal plaatsvinden, sluit hier goed op aan: het uitgangspunt is een horizontale aanpak en onder de genodigden bevinden zich tal van actoren uit het veld.

2.   Inleiding

2.1

Het recht op onderwijs is erkend als een grondrecht en is in alle instrumenten verankerd die er sinds het ontstaan van de Europese Unie zijn ingevoerd. Europa heeft al de nodige lovenswaardige inspanningen gedaan om van dit recht een publiek goed te maken, binnen het handbereik van iedereen (2). Toch zijn er delen van de bevolking die uitgesloten worden van dit recht, waardoor nog altijd bestaande situaties van armoede verder verergeren. De lidstaten, de Commissie en het Europees Parlement hebben belangrijke maatregelen voor armoedebestrijding voorgesteld en goedgekeurd; goed openbaar onderwijs voor iedereen wordt daarbij als een middel tot integratie beschouwd. In ditzelfde verband heeft de EU besloten om 2010 tot het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting te maken (3).

2.2

Sociale integratie en armoedebestrijding behoren bovendien tot de doelstellingen van de Europese Unie op het gebied van groei en werkgelegenheid. De nationale beleidsmaatregelen inzake bescherming en sociale integratie worden gecoördineerd via een proces van uitwisselen en leren dat bekend staat als de „open coördinatiemethode” (OCM) die wordt toegepast op terreinen die onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen. Het streven is om de nationale maatregelen op elkaar af te stemmen en zo enkele gemeenschappelijke doelen te kunnen verwezenlijken. De OCM draagt bij tot de coördinatie van het sociaal beleid, met name in het kader van de hernieuwde Lissabonstrategie.

2.3

Onderwijs en opleiding zijn bovendien van cruciaal belang voor de bevordering van economische ontwikkeling en de sociale cohesie in onze samenleving. In een tijd dat de strijd tegen armoede en de daaruit voortvloeiende uitsluiting als gevolg van de huidige economische crisis en stijging van de werkloosheid dreigt te mislukken, is het van groot belang naar wegen te zoeken die de actieve integratie kunnen bevorderen.

2.4

Topprioriteit van de EU voor de Strategie 2020 (4) is „Toegevoegde waarde creëren door de groei op kennis te baseren”. Er wordt dus erkend dat kennis de motor is voor duurzame groei en dat onderwijs, onderzoek, innovatie en creativiteit de zaken zijn die het verschil uitmaken. De conclusies van de in mei 2009 in Praag gehouden Werkgelegenheidstop wijzen in dezelfde richting. Gezien de huidige economische crisis, die een grote impact heeft op werknemers en – met name kleine en middelgrote – bedrijven, en de werkloosheid, die historische waarden van rond de 20,2 % heeft bereikt, met grote verschillen tussen de lidstaten, is intensivering geboden van alle maatregelen om werkgelegenheid te creëren en tegelijkertijd de gelijkheid tussen de Europeanen bevorderen. Een en ander geldt met name voor het onderwijsbeleid.

2.5

Openbaar onderwijs, dat één van de voornaamste motoren is voor grotere gelijkheid, staat momenteel voor nieuwe en grotere uitdagingen in een wereld van groeiende globalisering en van toenemende ongelijkheid, verdeeldheid en wanverhoudingen. Sociale integratie en onderwijs voor alle leerlingen is een prioriteit voor de overheden en voor de internationale en regionale organisaties. Onderwijs met het oog op integratie betekent dat de leerbehoeften van alle kinderen, jongeren en volwassenen centraal staan, en met name van die bevolkingsgroepen die het meest te lijden hebben onder discriminatie, marginalisering, armoede of sociale uitsluiting.

2.6

Onderwijs en opleiding kunnen een efficiënt een middel zijn in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting. Kansarme jongeren leven vaak in een omgeving met gebrekkig onderwijs, sociaaleconomische achterstand en geografische nadelen en worden daardoor met specifieke moeilijkheden geconfronteerd. Soms zijn hun moeilijkheden ook te wijten aan een handicap.

2.7

Volgens de richtsnoeren van de Unesco moet inclusief onderwijs worden opgevat als een proces dat erop is gericht de verscheidenheid aan behoeften onder leerlingen in aanmerking te nemen en hierop te reageren door te zorgen voor een zo groot mogelijke deelname aan het leerproces, de cultuur en de waarden van de gemeenschap teneinde sociale uitsluiting en armoede terug te dringen. Leren integreren vraagt om een transformatie van de inhoud, de aanpak, de structuren en de strategieën op onderwijsgebied, om een navenante verandering van lerarenopleidingen en om de toewijzing van meer middelen, waarbij aan alle leerlingen wordt gedacht vanuit de overtuiging dat het de taak is van het algemene onderwijssysteem om aan iedereen onderwijs te bieden. Inclusief onderwijs wil passende antwoorden aandragen op de verschillende leerbehoeften van maatschappelijke groepen - dit kan zowel via formeel als niet-formeel onderwijs.

2.8

Inclusief onderwijs is geen marginale kwestie die alleen zou gaan over de vraag hoe bepaalde leerlingen beter geïntegreerd kunnen worden, of die alleen bestemd zou zijn voor de armere bevolking. Het streven is immers om het onderwijssysteem en andere leerprocessen te verbeteren en aan te passen aan de verschillende behoeften van alle leerlingen. Alleen zo kan het worden ingezet als een krachtig instrument ter bestrijding van de armoede. Zowel onderwijzers als leerlingen moeten zich meer op hun gemak kunnen voelen bij die diversiteit en deze gaan beschouwen als een uitdaging en een mogelijkheid tot verrijking in de leeromgeving, veeleer dan als een probleem.

2.9

Wanneer massale werkloosheid de kop opsteekt, neemt de armoede een niet eerder geziene omvang aan. De huidige wereldwijde economische crisis is hiervan een pijnlijke bevestiging (5). Armoede kenmerkt zich niet alleen door een gebrek aan inkomsten; armoede kan ook betekenen dat mensen niet of nauwelijks gezondheidszorg of onderwijs kunnen genieten, dat hun leefomgeving onveilig is, ze te maken krijgen met discriminatie, vooroordelen en maatschappelijke uitsluiting. Als een baan niet echt een goede baan is, vormt ze op zich al geen afdoende bescherming meer tegen armoede. Extreme armoede raakt meer vrouwen dan mannen in de Europese Unie; in 17 lidstaten is het risico op extreme armoede hoger voor vrouwen dan voor mannen. Eenoudergezinnen van wie het gezinshoofd een vrouw is, lopen meer kans om in de armoedeval terecht te komen. In een wereld waar 60 % van de bevolking het slechts met 6 % van de wereldwijde inkomsten moet doen, 50 % van minder dan 2 dollar per dag leeft en meer dan 1 miljard mensen minder dan 1 dollar per dag verdienen, mag Europa niet tot een vesting worden die zijn ogen sluit voor deze wereldwijde realiteit.

2.10

Regio's moeten met hun sociaal beleid een antwoord zien te vinden op de toenemende armoede in steden, de trek van de plattelandsbevoking naar geïndustrialiseerde gebieden en de massale migratie. Volgens EUROSTAT 2009 leeft 16 % van de Europese bevolking onder de armoedegrens, maakt een op de tien Europeanen deel uit van een gezin waarin niemand werk heeft en is armoede een grotere dreiging voor kinderen dan voor de rest van de bevolking (naar schatting 19 % van de kinderen, ofwel 19 miljoen kinderen, loopt het gevaar in armoede te vervallen). De negatieve spiraal van de armoede moet dan ook worden doorbroken door een stabiele en veilige onderwijsomgeving te creëren waarbinnen de basisrechten van alle leerlingen onverkort worden gerespecteerd en zij hun talenten kunnen ontwikkelen en aan hun toekomst kunnen werken.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

De bestrijding van armoede is een van de belangrijkste onderdelen van het integratie- en werkgelegenheidsbeleid van de EU en de lidstaten. De bestrijding van de armoede, die vroeger werd beschouwd als een vorm van bijstand, komt nu neer op het bestrijden van uitsluiting. De inzet is niet meer alleen om de maatschappij te behoeden voor de gevreesde gevolgen van armoede, maar om arme mensen te garanderen dat hun mensenrechten nageleefd zullen worden. Toen in 2007 werd besloten dat de doelstelling voor 2010 „de bestrijding van de armoede en van de sociale uitsluiting” zou zijn, verklaarden het Europees Parlement en de Europese Commissie „dat er momenteel zo'n 78 miljoen mensen in de EU tot armoede dreigen te vervallen en dat dat cijfer alsmaar stijgende is. Aangezien deze situatie volledig in tegenspraak is met de belangrijkste gemeenschappelijke waarden van de Unie, moèten er maatregelen worden getroffen door zowel de EU als de lidstaten”.

3.2

Verder ondertekenden de lidstaten van de VN in 2000 de Millenniumdoelstellingen, die er specifiek op waren gericht om extreme armoede tot de helft terug te dringen. Deze doelstellingen - acht in het totaal - zouden in 2015 moeten zijn gerealiseerd. Maar in de huidige economische context zal het heel moeilijk worden om alle geformuleerde doelstellingen binnen de gestelde termijnen te verwezenlijken. De EU heeft juist het jaar 2010 uitgekozen voor de strijd tegen de armoede en de sociale uitsluiting om de inspanningen voor de millenniumdoelstellingen te verdubbelen.

3.3

Het Comité heeft altijd een eenduidig standpunt uitgedragen wat de kennismaatschappij betreft; het beschouwt dit als een essentieel instrument voor het proces van volledige integratie van alle burgers, en niet alleen van een elite. Bovendien is het een van de middelen om de doelstellingen te verwezenlijken die zijn geformuleerd op de Top van Lissabon.

3.4

Het Comité heeft onlangs opgemerkt (6) dat laagopgeleide mensen vaak als eersten met uitsluiting te maken krijgen; het recht op onderwijs zou hun kansen moeten bieden om hun levenskwaliteit te verbeteren en toe te treden tot de arbeidsmarkt. Ook moet in aanmerking worden genomen dat de economische, maatschappelijke en technologische veranderingen om een aanpassing vragen van de inhoud van het onderwijs, zeker als ernaar gestreefd wordt in te spelen op de behoeften van de arbeidsmarkt. In dit verband wordt er een wijziging van zowel het middelbare als universitaire onderwijs voorgesteld, zodat er in het geval van schooluitval een aanvulling kan worden geboden met professionele onderwijsprogramma's die de integratie op de arbeidsmarkt bevorderen (7). Het gaat erom de schade die wordt veroorzaakt door sociale uitsluiting te voorkomen of te repareren.

3.5

Ook heeft het Comité in een advies (8) zijn steun uitgesproken voor de Mededeling van de Commissie „Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen”. Een van zijn conclusies luidt als volgt: „Verhoging van de vaardigheden op alle niveaus is een basisvoorwaarde voor economisch herstel op de korte termijn, voor de ontwikkeling op de lange termijn, voor verbetering van de productiviteit, voor het concurrentievermogen en de werkgelegenheid en voor het waarborgen van gelijke kansen en de sociale samenhang”.

3.6

Er dient in ieder geval een verduidelijking te worden gegeven van het concept „onderwijs met het oog op integratie”, aangezien dit niet alleen een strategie betreft, maar ook een proces dat vraagt om een herziening van het onderwijsbeleid én het werkgelegenheidsbeleid, met goede overheidsdiensten en met aandacht voor de diversiteit van de te onderwijzen doelgroepen: mannen en vrouwen, kinderen, jongeren en ouderen, migranten, werklozen, gehandicapten, en HIV- of aidspatiënten enzovoort. Kortom, onderwijs met het oog op integratie heeft ten doel om een einde te maken aan uitsluiting in al haar vormen, of ze nu het gevolg is van een negatieve houding van anderen of van een gebrek aan erkenning van diversiteit. Onderwijs met het oog op integratie kan in allerlei contexten gebeuren, formele en informele, zoals in familiekringen en in de gemeenschap; de taak zou niet volledig mogen worden overgelaten aan het onderwijs.

3.7

Niet-formeel onderwijs is vaak gebaseerd op niet-hiërarchische, participatieve pedagogische werkmethoden. Het heeft nauwe banden met en is een zaak van het maatschappelijk middenveld. Dankzij zijn kenmerken en zijn bottom up-aanpak heeft deze onderwijsvorm zich bewezen als middel om armoede en sociale uitsluiting te bestrijden. „Niet-formeel” onderwijs kan dan ook van zeer groot belang zijn bij de uitvoering van de EU 2020-strategie.

3.8

Levenslang leren is des te succesvoller als het ook niet-formeel onderwijs omvat, dat formeel onderwijs aanvult en ondersteunt. Dit kan van belang zijn om leren aantrekkelijker te maken voor jongeren en zo te voorkomen dat zij vroegtijdig de school verlaten, bijvoorbeeld door nieuwe leermethoden op te nemen, het overstappen van formeel onderwijs op informeel onderwijs en vice versa gemakkelijker te maken en vaardigheden te erkennen (9).

3.9

De OESO heeft speciale aandacht aan informeel onderwijs besteed en onderzoek en projecten op touw gezet. Er bestaat nog geen algemene overeenstemming over de vraag tot op welke hoogte en op welke manier de via „niet-formeel onderwijs”, laat staan „informeel onderwijs”, opgedane kennis erkend moet worden. Er zou onder meer voor moeten worden gezorgd dat andere groepen en mensen, zoals organisaties van het maatschappelijk middenveld, buiten het formele onderwijsstelsel om mogen lesgeven en dat er normen worden opgesteld aan de hand waarvan aldus opgedane vaardigheden beoordeeld kunnen worden. In diverse lidstaten is de erkenning van aldus opgedane vaardigheden van de grond gekomen dankzij de strategieën voor levenslang leren. In sommige lidstaten worden procedures voor de wettelijke erkenning van de genoemde vaardigheden via eigen kwalificatieregelingen momenteel onderzocht. Deze erkenning opent de deur naar de arbeidsmarkt. De EU zou moeten nagaan hoe het er wat dit betreft op landelijk niveau voorstaat. Om de kwaliteit van het onderwijs te garanderen zouden de lidstaten hun positieve ervaringen moeten uitwisselen.

3.10

Vermeden moet worden dat alleen armen, immigranten en degenen die om welke reden dan ook vroegtijdig van school zijn gegaan baat hebben bij op integratie gerichte onderwijsstrategieën. Dit komt de integratie niet ten goede, maar leidt juist tot isolement van de deelnemers. Een mogelijk alternatief is om de deur van deze structuren open te houden voor andere groepen die er gebruik van zouden willen maken (10). Tot slot dient te worden benadrukt dat het niet-formele onderwijs geen vervanging is voor het formele onderwijs, maar dat de aldus opgedane kennis wel een aanvulling kan betekenen; dit kan de mensen die niet-formeel onderwijs hebben genoten helpen bij de integratie in het formele onderwijssysteem, als ze dat wensen en nodig hebben.

3.11

Het is van essentieel belang dat al diegenen die worden buitengesloten – overwegend openbaar – onderwijs kunnen genieten (11), van goede kwaliteit, waardoor hun toegang tot de arbeidsmarkt wordt vergroot en ze in staat worden gesteld om fatsoenlijk en behoorlijk betaald werk te verrichten Even belangrijk is het verder dat dit onderwijs hen vertrouwd maakt met fundamentele waarden van burgerschap, werkelijke gelijkheid tussen mannen en vrouwen, en actieve deelname aan de democratie. Het Comité is voorstander van onderwijs dat bijdraagt tot de persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling en dat zich niet beperkt tot de overdracht van know-how en vaardigheden (d.w.z. het utilitaristische concept van onderwijs). Onderwijs zou moeten leiden tot meer openheid bij mensen, een kritische geest en de bereidheid tot actieve deelname in de maatschappij, ter bevordering van de sociale rechtvaardigheid en het politieke inzicht.

3.12

Door de integratie in het onderwijs te bevorderen, neemt de capaciteit tot kritische analyse toe en wordt ook bijgedragen aan een betere educatieve en sociale situatie voor lerenden, zodat kan worden ingespeeld op de nieuwe eisen van de arbeidsmarkt en de maatschappij. Kortom, door onderwijs en integratie aan elkaar te koppelen kunnen ze worden afgestemd op de doelstellingen van de ontwikkeling van de maatschappij en van de omgeving waar een en ander tot stand komt. Op die manier kan onderwijs een instrument zijn dat armoede geleidelijk uit de wereld helpt.

3.13

De argumenten om te kiezen voor inclusief onderwijs zijn als volgt samen te vatten:

Educatieve argumenten: de vereiste dat onderwijs toegankelijk is voor iederen (doelstelling „Onderwijs voor iedereen in 2015”) veronderstelt dat het onderwijs wordt opengesteld voor de diversiteit van al diegenen die willen leren.

Maatschappelijke argumenten: onderwijs kán en moet bijdragen aan mentaliteitsverandering, zodat er minder sprake is van discriminatie en vooroordelen in de maatschappij en alle inwoners hun basisrechten kunnen uitoefenen.

Economische argumenten: inclusief onderwijs draagt bij tot de verbetering van het reële concurrentievermogen, in het licht van de nieuwe economische uitdagingen. Concurrentievermogen dat is gebaseerd op fatsoenlijke praktijken, en niet op oneerlijke concurrentie. Integratie en kwaliteit versterken elkaar wederzijds.

4.   Specifieke doelstellingen

4.1

Het Europese jaar van de bestrijding van armoede heeft vier specifieke doelstellingen:

—   erkenning: mensen die in armoede en leven en gemarginaliseerd worden hebben het recht op een waardig bestaan en op een rol in de samenleving en dat recht verdient erkenning;

—   draagvlak: doel van dit jaar is ook om het draagvlak onder de bevolking voor de beleidsmaatregelen voor sociale integratie te vergroten en daarbij de nadruk te leggen op de verantwoordelijkheid van een ieder om armoede en marginalisering tegen te gaan.

—   cohesie: er wordt verder naar gestreefd de cohesie in de samenleving te versterken en meer aandacht te geven aan de voordelen die voortkomen uit een samenleving waarin armoede en marginalisering tot het verleden behoren.

—   inzet: en tot slot heeft het jaar ten doel om de krachtige politieke inzet van de EU voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting te herbevestigen en deze inzet op alle bestuursniveaus te stimuleren.

4.2

De hoofdthema's voor het jaar zijn de volgende:

a)

kinderarmoede en „overerving” van armoede van generatie op generatie;

b)

een op integratie gerichte arbeidsmarkt;

c)

onvoldoende toegang tot onderwijs en scholing;

d)

de genderdimensie van armoede;

e)

toegang tot basisvoorzieningen;

f)

de bestrijding van discriminatie, de bevordering van de inburgering van immigranten en de integratie van etnische minderheden in de samenleving en op de arbeidsmarkt;

g)

inspelen op de behoeften van mensen met een handicap en andere kwetsbare groepen.

4.3

Het jaar 2010 biedt Europa dus een unieke gelegenheid om de publieke opinie op grote schaal te sensibiliseren en te mobiliseren rond het thema van de bestrijding van armoede en de rol die onderwijs kan vervullen, om uiteindelijk een einde te kunnen maken aan die armoede. Deze ambitie kan alleen maar bewaarheid worden als er een krachtige en duidelijke boodschap wordt overgebracht, en niet een boodschap waarbij alles op één hoop wordt gegooid. Daarom stelt het Comité voor dat de activiteiten rond één thema worden gebundeld: „Onderwijs met het oog op integratie: een middel in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting. Voor een Europa zonder sociale uitsluiting”.

4.4

De Spaanse regering vervult het voorzitterschap van de Europese Unie tijdens het eerste semester van 2010. Spanje heeft de afgelopen jaren bijzondere aandacht besteed aan het thema van de bestrijding van armoede, van sociale uitsluiting en van inclusief onderwijs. Het Spaanse voorzitterschap valt dus samen met het Europese jaar dat aan deze thema's gewijd is. De opening vond plaats in Madrid, op 21 januari 2010, en eind juni zal de gebruikelijke Europese Raad worden gehouden, waarbij Spanje het voorzitterschap overdraagt aan België. Het belang dat Spanje geeft aan het thema „Onderwijs voor allen” en zijn inspanningen op dit terrein bieden een uitstekende gelegenheid om een hele reeks activiteiten op touw te zetten, zodat dit jaar levendige indrukken achterlaat en tot politieke besluiten leidt die de verwezenlijking van de doelstelling – een einde aan de armoede en de sociale uitsluiting – dichterbij brengen.

Brussel, 28 april 2010

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Mario SEPI


(1)  Zie de Richtsnoeren van de UNESCO over inclusief beleid in het onderwijs, Parijs 2009.

(2)  Europees Handvest van grondrechten (2000). Ook zij erop gewezen dat de Europese landen alle internationale mensenrechtenverdragen hebben geratificeerd. Het gaat hierbij met name om het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (1989) en de internationale verdragen inzake economische, sociale en culturele rechten en inzake burger- en politieke rechten (1966).

(3)  PB C 224 van 30.8.2008, blz. 106.

(4)  COM(209) 647 definitief van 24.11.2009. Werkdocument van de Commissie — Raadpleging over de toekomstige Strategie „EU-2020”.

(5)  Key Data on Euducation in Europe, (Rapport uit 2009 van de Europese Commissie over het onderwijs in Europa), http://eacea.ec.europa.eu/education/eurydice/documents/key_data_series/105EN.pdf

(6)  PB C 128 van 18.5.2010, blz. 10.

(7)  PB C 256 van 27.10.2007, blz. 93.

(8)  PB C 128 van 18.5.2010, blz. 74.

(9)  PB C 151 van 17.6.2008, blz. 45 en PB C 318 van 23.12.2009, blz. 113.

(10)  OESO, Beyond Rethoric: Adult learning policies and practices (Parijs, 2003) en Promoting Adult learning (Parijs, 2005).

(11)  Zie de Richtsnoeren van de UNESCO over inclusief beleid in het onderwijs, Parijs 2009.


BIJLAGE

bij het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

De volgende wijzigingsvoorstellen, waarvoor ten minste een kwart van de stemmen werd uitgebracht, werden tijdens de beraadslagingen verworpen:

Nieuwe paragraaf 1.5:

„”

Stemuitslag

stemmen vóór

:

44

stemmen tegen

:

61

onthoudingen

:

14

Paragraaf 3.7 als volgt wijzigen:

„ Niet-formeel onderwijs is vaak gebaseerd op niet-hiërarchische, participatieve pedagogische werkmethoden. Het heeft nauwe banden met en is een zaak van het maatschappelijk middenveld. Dankzij zijn kenmerken en zijn bottom up-aanpak heeft deze onderwijsvorm zich bewezen als middel om armoede en sociale uitsluiting te bestrijden. „Informeel” onderwijs kan dan ook van zeer groot belang zijn bij de uitvoering van de EU 2020-strategie.”

Stemuitslag

stemmen vóór

:

37

stemmen tegen

:

73

onthoudingen

:

10