5.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 212/94


Donderdag, 7 mei 2009
Ontwikkeling van de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen in het kader van het Verdrag van Lissabon

P6_TA(2009)0388

Resolutie van het Europees Parlement van 7 mei 2009 over de ontwikkeling van de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen in het kader van het Verdrag van Lissabon (2008/2120(INI))

2010/C 212 E/13

Het Europees Parlement,

gelet op het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie dat aan het Verdrag van Amsterdam is gehecht,

gelet op het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid dat aan het Verdrag van Amsterdam is gehecht,

gelet op het Verdrag van Lissabon, met name artikel 12 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gelet op het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie dat aan het Verdrag van Lissabon is gehecht, met name artikel 9 daarvan,

gelet op het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid dat aan het Verdrag van Lissabon is gehecht,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 7 februari 2002 over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen in het kader van de opbouw van Europa (1),

gezien de Richtsnoeren voor de betrekkingen tussen de regeringen en de parlementen inzake communautaire aangelegenheden (instructieve minimumnormen) van 27 januari 2003 (de „Parlementaire richtsnoeren van Kopenhagen”) (2), goedgekeurd op de XXVIIIste conferentie van de commissies voor communautaire en Europese aangelegenheden van de Parlementen van de Europese Unie (COSAC),

gezien de Richtsnoeren inzake de interparlementaire samenwerking in de Europese Unie van 21 juni 2008 (3),

gezien de Conclusies van de XLste bijeenkomst van de COSAC op 4 november 2008 in Parijs, met name punt 1 daarvan,

gezien het verslag van de subcommissie van het Ierse parlement voor de toekomst van Ierland in de Europese Unie van november 2008, met name de paragrafen 29 tot en met 37 van de samenvatting, die uitgebreide aanbevelingen bevatten om de parlementaire controle van de nationale regeringen als leden van de Raad te versterken,

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A6-0133/2009),

A.

overwegende dat de laatste resolutie over de betrekkingen met de nationale parlementen die door het Europees Parlement is aangenomen uit 2002 dateert en het derhalve tijd is voor een nieuwe beoordeling,

B.

overwegende dat op het niveau van de Unie de burgers rechtstreeks vertegenwoordigd zijn in het Europees Parlement en de lidstaten in de Raad vertegenwoordigd worden door hun regeringen, die op hun beurt op democratische wijze verantwoording moeten afleggen aan hun parlementen (zie artikel 10, lid 2, van het EU-Verdrag zoals neergelegd in de versie van het Verdrag van Lissabon); daarom moet de noodzakelijke parlementarisering van de Europese Unie berusten op de volgende twee pijlers: enerzijds de verruiming van de bevoegdheden van het Europees Parlement ten aanzien van alle besluitvorming van de Unie, anderzijds de versterking van de positie van de nationale parlementen ten opzichte van hun regeringen,

C.

overwegende dat er binnen de Europese Conventie sprake was van een voortreffelijke samenwerking tussen de vertegenwoordigers van de nationale parlementen en de vertegenwoordigers van het Europees Parlement, maar ook tussen de laatstgenoemden en de vertegenwoordigers van de parlementen van de kandidaat-lidstaten,

D.

overwegende dat de gezamenlijke parlementaire bijeenkomsten die in het kader van de denkpauze zijn gehouden om bepaalde onderwerpen te bespreken, hun waarde hebben bewezen, en dat er derhalve ook bij een eventuele nieuwe Conventie of bij soortgelijke gelegenheden van deze praktijk gebruik kan worden gemaakt,

E.

overwegende dat de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen de afgelopen jaren zijn verbeterd en gediversifieerd en er steeds meer activiteiten plaatsvinden op het niveau van parlementen als geheel en op het niveau van parlementaire commissies,

F.

overwegende dat bij de toekomstige ontwikkeling van betrekkingen rekening moet worden gehouden met de voor- en nadelen van de diverse bestaande praktijken,

G.

overwegende dat de nieuwe bevoegdheden die onder het Verdrag van Lissabon zijn toegekend aan nationale parlementen, met name met betrekking tot het subsidiariteitsbeginsel, de parlementen ertoe aanzetten al in een vroeg stadium actief betrokken te raken bij de beleidsontwikkeling op EU-niveau,

H.

overwegende dat alle vormen van interparlementaire samenwerking met twee onderliggende grondslagen moeten stroken: meer efficiëntie en parlementaire democratisering,

I.

overwegende dat de belangrijkste taak en functie van het Europees Parlement en de nationale parlementen bestaat in het deelnemen aan de wetgevende besluitvorming en het nauwkeurig overwegen van politieke keuzes op, respectievelijk, het nationale en het Europese niveau; overwegende dat dit nauwe samenwerking voor het algemeen welzijn niet overbodig maakt, met name waar het de omzetting van het EU-recht in nationale wetgeving betreft,

J.

overwegende dat het gepast is politieke richtsnoeren te ontwikkelen op basis waarvan de vertegenwoordigers en organen van het Europees Parlement toekomstige acties kunnen bepalen inzake zijn betrekkingen met nationale parlementen en de uitvoering van de bepalingen van het Verdrag van Lissabon met betrekking tot nationale parlementen,

De bijdrage die door het Verdrag van Lissabon is geleverd aan de ontwikkeling van de betrekkingen

1.

is verheugd over de rechten en plichten van de nationale parlementen uit hoofde van het Verdrag van Lissabon, dat een „verdrag van de parlementen” is, waardoor hun rol in de politieke processen van de Europese Unie wordt vergroot; is van mening dat deze in drie categorieën kunnen worden onderverdeeld:

 

Informatie over:

de evaluatie van beleid dat gevoerd wordt op het gebied van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid;

handelingen van het Permanente Comité voor interne veiligheid;

voorstellen om de Verdragen te wijzigen;

aanvragen van het lidmaatschap van de Unie;

vereenvoudigde Verdragsherzieningen (zes maanden vooraf);

voorstellen voor maatregelen ter aanvulling van het Verdrag;

 

Actieve deelneming aan:

het naar behoren functioneren van de Unie („paraplu”-bepaling);

controle van Europol en Eurojust samen met het Europees Parlement;

overeenkomsten die betrekking hebben op Verdragswijzigingen;

 

Bezwaar maken tegen:

wetgeving die niet voldoet aan het subsidiariteitsbeginsel, door middel van de „gele kaart”- en „oranje kaart”-procedures;

Verdragswijzigingen in de vereenvoudigde procedure;

maatregelen inzake justitiële samenwerking in civielrechtelijke zaken (familierecht);

een schending van het subsidiariteitsbeginsel, door een zaak aanhangig te maken bij het Hof van Justitie (indien dit is toegestaan onder het nationale recht);

Huidige betrekkingen

2.

merkt tevreden op dat zijn betrekkingen met de nationale parlementen en hun leden zich de afgelopen jaren tamelijk positief, maar nog niet in de vereiste mate, hebben ontwikkeld, met name door de volgende gezamenlijke activiteiten:

gezamenlijke parlementaire bijeenkomsten over horizontale thema's, die meer dan één commissie aanbelangen;

regelmatige vergaderingen van het Gemengd Comité, ten minste twee maal per zes maanden;

interparlementaire ad-hocbijeenkomsten op commissieniveau op initiatief van het Europees Parlement of van het parlement van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad bekleedt;

interparlementaire bijeenkomsten op het niveau van commissievoorzitters;

samenwerking op het niveau van de voorzitters van de parlementen binnen de Conferentie van de voorzitters van de parlementen van de Europese Unie;

bezoeken door leden van nationale parlementen aan het Europees Parlement om deel te nemen aan bijeenkomsten van de overeenstemmende gespecialiseerde commissies;

bijeenkomsten binnen de fracties of partijen op Europees niveau waar politici uit alle lidstaten bijeenkomen met leden van het Europees Parlement;

Toekomstige betrekkingen

3.

is van mening dat er nieuwe vormen van pre- en postlegislatieve dialoog tussen het Europees Parlement en nationale parlementen moeten worden ontwikkeld;

4.

vraagt de nationale parlementen dringend zich meer inspanningen te getroosten om de nationale regering ter verantwoording te roepen voor de wijze waarop zij de EU-fondsen beheren; verzoekt de nationale parlementen om controle uit te oefenen op de kwaliteit van nationale effectbeoordelingen en op de manier waarop de nationale regeringen de EU-wetgeving omzetten in nationale wetgeving en EU-beleid en financieringsprogramma's ten uitvoer leggen op nationaal, regionaal en lokaal niveau; verzoekt de nationale parlementen om strikt toezicht uit te oefenen op de verslaglegging over de nationale actieplannen van de agenda van Lissabon;

5.

acht het gepast om nationale parlementen steun te bieden bij hun beoordeling van ontwerpwetgeving voordat deze door de wetgever van de Unie in behandeling wordt genomen, evenals bij de effectieve controle op hun regeringen als deze in de Raad optreden;

6.

stelt dat regelmatige bilaterale bijeenkomsten als Gemengd Comité van de overeenstemmende gespecialiseerde commissies en interparlementaire ad-hocbijeenkomsten op commissieniveau, op uitnodiging van het Europees Parlement, al in een vroeg stadium een dialoog mogelijk maken over bestaande of beoogde wetgeving of politieke initiatieven en derhalve systematisch onderhouden en ontwikkeld moeten worden tot een permanent netwerk van overeenstemmende commissies; is van oordeel dat dergelijke bijeenkomsten voorafgegaan of gevolgd kunnen worden door bilaterale ad-hocbijeenkomsten van commissies waarin specifieke nationale aandachtspunten kunnen worden behandeld, en dat de Conferentie van commissievoorzitters kan worden belast met het opstellen en coördineren van een programma voor de activiteiten van gespecialiseerde commissies met de nationale parlementen;

7.

merkt op dat bijeenkomsten van de voorzitters van gespecialiseerde commissies van het Europees Parlement en van de nationale parlementen, zoals de bijeenkomsten van de voorzitters van de Commissie buitenlandse zaken, van de Commissie constitutionele zaken en van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, vanwege het beperkte aantal deelnemers eveneens een instrument zijn voor het delen van informatie en het uitwisselen van standpunten;

8.

is van mening dat andere vormen van samenwerking dan de bovengenoemde vormen een effectieve bijdrage kunnen leveren aan de totstandkoming van een Europese politieke ruimte en verder ontwikkeld en gediversifieerd moeten worden;

9.

zou in deze context innovaties op het niveau van nationale parlementen verwelkomen, zoals de leden van het Europees Parlement het recht geven eenmaal per jaar te worden uitgenodigd om in plenaire zittingen van nationale parlementen te spreken, in een raadgevende hoedanigheid deel te nemen aan bijeenkomsten van commissies voor Europese aangelegenheden, deel te nemen aan bijeenkomsten van gespecialiseerde commissies waarin relevante wetgeving van de Europese Unie wordt besproken, of in een raadgevende hoedanigheid deel te nemen aan bijeenkomsten van de respectieve fracties;

10.

adviseert een toereikend budget toe te kennen voor het organiseren van bijeenkomsten van de gespecialiseerde commissies met de overeenstemmende commissies van de nationale parlementen, evenals van rapporteurs van het Europees Parlement met hun tegenhangers in de nationale parlementen, en te onderzoeken of het mogelijk is de technische voorwaarden te scheppen voor videoconferenties waaraan de rapporteurs in de gespecialiseerde commissies van de nationale parlementen en het Europees Parlement deelnemen;

11.

is van mening dat grotere bevoegdheden van de nationale parlementen met betrekking tot de naleving van het subsidiariteitsbeginsel, zoals voorzien in het Verdrag van Lissabon, het mogelijk maken al in een vroeg stadium invloed uit te oefenen op en een beoordeling uit te voeren van Europese wetgeving en zullen bijdragen aan betere wetgeving en meer samenhang tussen wetgevingen op EU-niveau;

12.

stelt dat nationale parlementen nu voor het eerst een duidelijk omschreven rol in EU-aangelegenheden krijgen toebedeeld die verschillend is van de rol van hun nationale regeringen, en dat dit bijdraagt aan een intensievere democratische controle en de Unie dichter bij de burger brengt;

13.

herinnert eraan dat door de nationale parlementen in de eerste plaats controle moet worden uitgeoefend op de nationale regeringen, in overeenstemming met de betrokken constitutionele regels en wetten;

14.

wijst erop dat de nationale parlementen belangrijke spelers zijn waar het de omzetting van EU-recht betreft en dat een mechanisme voor de uitwisseling van goede praktijken op dit gebied van groot belang zou zijn;

15.

merkt in deze context op dat de verwezenlijking van een elektronisch platform voor de uitwisseling van informatie tussen parlementen, de IPEX-website (4), een grote stap voorwaarts betekent aangezien dit het mogelijk maakt de beoordeling van EU-documenten, zowel door de nationale parlementen als door het Europees Parlement, en eventueel de omzetting daarvan in nationale wetgeving door de nationale parlementen, in real time te volgen; acht het daarom van wezenlijk belang een passende financiële voorziening te treffen voor dit door het Europees Parlement ontwikkelde en beheerde systeem;

16.

beoogt meer systematisch toezicht op de prelegislatieve dialoog tussen de nationale parlementen en de Commissie (het zogenoemde „Barroso-initiatief”) teneinde in een vroeg stadium van het wetgevingsproces informatie te verkrijgen over de standpunten van de nationale parlementen; verzoekt de nationale parlementen de adviezen die zij in dit kader uitbrengen tezelfdertijd beschikbaar te stellen aan het Europees Parlement;

17.

is verheugd over de vooruitgang die de afgelopen jaren is geboekt in de samenwerking tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen op het gebied van buitenlandse zaken, veiligheid en defensie;

18.

erkent dat de nationale parlementen een belangrijke rol moeten spelen bij het voeden van het nationale debat over het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB);

19.

stelt opnieuw met bezorgdheid vast dat er te weinig verantwoordelijkheid aan de parlementen wordt afgelegd over financiële regelingen in verband met het GBVB en EVDB en dat daarom de samenwerking tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen moet worden verbeterd, zodat alle aspecten van deze beleidsterreinen aan democratische controle worden onderworpen (5);

20.

roept er vanuit het oogpunt van coherentie en efficiëntie en ter voorkoming van dubbel werk toe op de Parlementaire Vergadering van de West-Europese Unie (WEU) te ontbinden, zodra de WEU met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon volledig en definitief is opgegaan in de Europese Unie;

De rol van COSAC

21.

is van oordeel dat de politieke rol van COSAC in de toekomst gekenmerkt moet worden door nauwe samenwerking tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen, en dat COSAC, in overeenstemming met het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie dat aan het Verdrag van Amsterdam is gehecht, allereerst een forum moet blijven voor de uitwisseling van informatie en debat over algemene politieke kwesties en goede praktijken met betrekking tot de toetsing van nationale regeringen (6); is daarnaast van mening dat informatie en debat zich moeten toespitsen op wetgevingsactiviteiten op het gebied van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid en op de naleving van het subsidiariteitsbeginsel op het niveau van de Europese Unie;

22.

is vastbesloten om zijn rol ten volle te vervullen, zich van zijn verantwoordelijkheden te kwijten met betrekking tot het functioneren van COSAC en technische ondersteuning te blijven bieden aan het secretariaat van COSAC en de vertegenwoordigers van de nationale parlementen;

23.

herinnert eraan dat de activiteiten van het Europees Parlement en van de nationale parlementen binnen COSAC elkaar moeten aanvullen en derhalve niet gefragmenteerd of van buitenaf misbruikt mogen worden;

24.

is van oordeel dat zijn gespecialiseerde commissies sterker betrokken moeten zijn bij de voorbereiding van, en de vertegenwoordiging tijdens, de COSAC-bijeenkomsten; is van mening dat zijn delegatie onder leiding van de voorzitter van zijn Commissie constitutionele zaken moet staan en moet bestaan uit de voorzitters en rapporteurs van de gespecialiseerde commissies die zich bezighouden met de zaken die op de agenda van de desbetreffende COSAC-bijeenkomst staan; acht het noodzakelijk dat de Conferentie van voorzitters en de leden na elke bijeenkomst over het verloop en de resultaten van de COSAC-bijeenkomsten op de hoogte worden gebracht;

*

* *

25.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  Aangenomen ingevolge verslag A5-0023/2002 van de Commissie constitutionele zaken (verslag-Napolitano) (PB C 284 E van 21.11.2002, blz. 322).

(2)  PB C 154 van 2.7.2003, blz. 1.

(3)  Herziene versie, zoals vastgesteld door de Conferentie van de voorzitters van de parlementen van de Europese Unie tijdens haar zitting te Lissabon op 20-21 juni 2008.

(4)  IPEX: Interparliamentary EU Information Exchange, officieel in gebruik genomen in juli 2006.

(5)  Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1) en artikel 28, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

(6)  Zie de hoger bedoelde Richtsnoeren voor de betrekkingen tussen de regeringen en de parlementen inzake communautaire aangelegenheden (instructieve minimumnormen).