1.4.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 87/79


Woensdag, 11 maart 2009
Europese Raad: Lissabonstrategie

P6_TA(2009)0120

Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2009 over de inbreng voor de strategie van Lissabon op de Europese Raad in het voorjaar 2009

2010/C 87 E/15

Het Europees Parlement,

gezien de mededeling van de Commissie van 16 december 2008, getiteld „Verslag over uitvoering van het communautaire Lissabonprogramma 2008-2010” (COM(2008)0881) en de aanbeveling van de Commissie van 28 januari 2009 voor een aanbeveling van de Raad inzake de actualisering voor 2009 van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Gemeenschap en inzake de tenuitvoerlegging van het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (COM(2009)0034),

gezien de 27 door de lidstaten ingediende nationale hervormingsprogramma's in het kader van de Lissabonstrategie,

gezien de mededeling van de Commissie van 3 oktober 2007, getiteld „De belangen van Europa: Succes boeken in het tijdperk van globalisering” – Bijdrage van de Commissie aan de bijeenkomst van staatshoofden en regeringsleiders in oktober (COM(2007)0581),

gezien de mededeling van de Commissie 20 november 2007, getiteld „Een interne markt voor het Europa van de 21ste eeuw” (COM(2007)0724),

gezien de mededeling van de Commissie van 16 december 2008 over de externe dimensie van de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid, getiteld „Rapportering over markttoegang en totstandbrenging van het kader voor effectievere internationale samenwerking op regelgevingsgebied” (COM(2008)0874),

gezien de mededeling van de Commissie van 16 december 2008, getiteld „Een geactualiseerd strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding” (COM(2008)0865),

gezien de mededeling van de Commissie van 16 december 2008, getiteld „Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen – Anticipatie op en onderlinge afstemming van de arbeidsmarkt en -vaardigheidsbehoeften” (COM(2008)0868),

gezien de mededeling van de Commissie van 16 december 2008 getiteld „Cohesiebeleid: investeren in de reële economie” (COM(2008)0876),

gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2008 getiteld „Een Europees economisch herstelplan” (COM(2008)0800),

gezien het voorstel van de Commissie van 16 december 2008 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1927/2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (COM(2008)0867);

gezien de conclusies van de Europese Raad van 23 en 24 maart 2000, 23 en 24 maart 2001, 22 en 23 maart 2005, 27 en 28 oktober 2005, 23 en 24 maart 2006, 8 en 9 maart 2007 en 13 en 14 maart 2008,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2007 over de belangen van Europa: succes boeken in het tijdperk van globalisering (1),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 februari 2008 betreffende de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (Deel: globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Gemeenschap): Lancering van de nieuwe cyclus (2008–2010) (2),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 november 2008 over de EMU@10: de eerste tien jaar Economische en Monetaire Unie en de uitdagingen van de toekomst (3),

gelet op artikel 103, lid 2, van zijn Reglement,

Financiële crisis en economische en sociale weerslag

1.

stelt vast dat de wereldwijde financiële crisis, die uit een wereldwijd gebrek aan macro-economisch evenwicht voortkomt, de financiële systemen in heel de wereld ernstige schade toebrengt, ook in de Europese Unie; de financiële wereldcrisis luidt massaal waardeverlies op de aandelenmarkten over heel de wereld in en heeft een ver reikende negatieve weerslag op de reële vormen van economie; met name de vooruitzichten voor de werkgelegenheid en de sociale situatie zijn ingrijpend; wijst erop dat de financiële markten van essentieel belang zijn voor de reële economie en dat het – naast behoud van de werkgelegenheid – één van de prioriteiten voor groei en werkgelegenheid is de geldstroom weer op gang te brengen, kredieten te verstrekken en investeringen te financieren, waarvoor herstel van vertrouwen noodzakelijk is via heldere toezeggingen en overheidswaarborgen en beter uitgevoerd toezicht op alle financiële markten in mondiaal perspectief, en regelgeving ter ondersteuning van verantwoorde kredieten aan de markten;

2.

beveelt aan dat de kortetermijnmaatregelen die zijn genomen om de onmiddellijke en rechtstreekse uitwerkingen van de crisis het hoofd te bieden en de negatieve gevolgen voor de reële economie tot een minimum te beperken, en de reddingspakketten moeten worden gevolgd door een gecoördineerd actieprogramma voor korte en de lange termijn dat de EU-economieën op een stabiel groeispoor zet en hen in de toekomst tegen soortgelijke crises beschermt;

3.

herinnert eraan dat het Parlement in zijn resolutie van 20 februari 2008 over de inbreng op de voorjaarszitting 2008 van de Raad met betrekking tot de strategie van Lissabon (4) reeds heeft gewezen op „het grote belang van handhaving van de stabiliteit van de financiële markten” en heeft opgemerkt „dat de recente subprimecrisis aantoont dat het noodzakelijk is dat de Europese Unie toezichtsmaatregelen ontwikkelt ter versterking van de transparantie en de stabiliteit van de financiële markten en met het oog op een betere bescherming van cliënten” en heeft gepleit voor „een evaluatie van de bestaande systemen en instrumenten voor bedrijfseconomisch toezicht in Europa en dringt aan op intensief overleg met het Parlement dat moet leiden tot heldere aanbevelingen over de wijze waarop de stabiliteit van het financiële systeem en zijn vermogen te zorgen voor veilige financiering van het Europese bedrijfsleven op lange termijn, kunnen worden verbeterd”;

4.

benadrukt dat de financiële markten zich in de kern van goed werkende socialemarkteconomieën bevinden en daar zullen blijven; ze zijn bedoeld om de reële economie van financiële middelen te voorzien en ook om de aanwending van middelen doelmatig te laten verlopen; ze dienen ook om de economieën de nodige middelen te verschaffen om zich te ontwikkelen, zodat de burgers op hun beurt de laatste tientallen jaren duurzame verbeteringen in hun levenstandaard hebben kunnen optekenen; onderstreept dat volledig betrouwbare, doelmatige en doorzichtige financiële markten een voorwaarde vormen voor een gezonde en innovatieve Europese economie die groei en arbeidsplaatsen tot stand brengt;

5.

benadrukt dat de financiële crisis een kans heeft doen ontstaan in het kader waarvan niet langer kan worden voorbijgegaan aan de noodzaak van innovatie als motor van de economie; benadrukt dat de tijd gekomen is om de dynamische kennisgebaseerde economie tot stand te brengen die Europa circa acht jaar geleden zou gaan bouwen; onderstreept dat de tijd gekomen is om de meest energie-efficiënte economie tot stand te brengen die het potentieel heeft de wereld te veranderen en de welvaart en de internationale concurrentiepositie van Europa in de komende decennia te waarborgen; meent dat de tijd gekomen is om innovatieve takken van industrie te stimuleren die het vermogen hebben om in Europa nieuwe groei te creëren;

6.

erkent de positieve werking van de reddingsmaatregelen die zijn goedgekeurd om het fiscale stelsel voor verdere schade te behoeden; pleit er niettemin voor een nieuwe financiële architectuur te scheppen door transparante en doeltreffende regelgeving in te voeren die in het belang is van consumenten, ondernemingen en werknemers; pleit voor verdere wetgevingsvoorstellen en internationale akkoorden die erop zijn gericht het nemen van buitensporige risico's, hefboomwerkingen en het economisch kortetermijndenken, de diepere oorzaken van de crisis, tegen te gaan; herinnert de Commissie aan haar verplichting om te antwoorden op de verzoeken van het Parlement met betrekking tot de regulering van hedgefondsen en particulier risicokapitaal en in afwachting van wetgevingsvoorstellen op korte termijn;

7.

benadrukt dat het dringend noodzakelijk is te waarborgen dat de financiële sector, die van overheidssteun heeft geprofiteerd, ondernemingen, met name het midden- en kleinbedrijf (MKB), en huishoudens van voldoende kredieten voorziet; dringt erop aan dat in reddingsplannen bindende voorwaarden worden opgenomen met betrekking tot de uitkering van dividenden en kredietverleningspraktijken;

8.

waarschuwt voor een vicieuze cirkel van afnemende investeringen en lagere consumentenuitgaven, met als gevolg besnoeiingen op arbeidsplaatsen, afgeslankte bedrijfsplannen en minder vernieuwing, zodat de Europese Unie waarschijnlijk in een diepe en langduriger recessie terecht komt; stelt met klem dat een gecoördineerde Europese reactie in dit verband van centraal belang is om te voorkomen dat het antwoord op de crisis er slechts als een geheel van onderling strijdige nationale financiële stabiliteits- of economische herstelplannen gaat uitzien, met het vooruitzicht van conflicten en kosten die de interne markt, de economische stabiliteit en de Economische en Monetaire Unie alsook de rol van de Europese Unie als wereldspeler ondermijnen;

9.

verwacht gezamenlijke maatregelen om de gevolgen van de financiële crisis voor de reële economie het hoofd te kunnen bieden; verlangt dat referentiepunten worden vastgesteld inzake toekomstige werkgelegenheidscijfers en groeipercentages; meent dat omvang en onderdelen van het Europees economisch herstelplan aan de hand van die benchmarks moeten worden gedefinieerd; pleit in dit verband – in het kader van het Europees programma voor economisch herstel en de flexibiliteitsvoorschriften daarvan – voor de ontwikkeling van een coherente Europese strategie voor toekomstige investeringen (bv. in geschoold personeel dat kan zorgen voor technologische doorbraak en ontwikkeling, innovatie, doelmatig energiegebruik, duurzame infrastructuur, communicatietechnologieën, interconnectiviteit en diensten, met inbegrip van gezondheidsdiensten en kansen voor het bedrijfsleven, niet in de laatste plaats voor het MKB om te investeren in nieuwe producten en markten) het behoud van banen en inkomens alsmede een betere coördinatie van het economisch en het sociaal beleid;

10.

is van mening dat energie uit hernieuwbare bronnen, energie-efficiëntie en het milieu als strategische richtpunten voor stimuleringsmaatregelen kunnen dienen, waardoor groene banen van hoge kwaliteit kunnen worden gecreëerd en de Europese industrie een voorsprong kan nemen op andere regio's van de wereld die nog niet het initiatief daartoe hebben genomen;

11.

is van opvatting dat alleen een beleid waarin de bestrijding van de toenemende werkloosheid en armoede op korte termijn wordt gecombineerd met voorbereiding van de overgang van onze economie tot duurzaamheid op langere termijn voor een langduriger oplossing kan zorgen die is gebaseerd op de in Göteborg overeengekomen duurzaamheidsstrategie die tot onderdeel van de Lissabonstrategie is verklaard;

12.

benadrukt dat de eerste prioriteit van de Europese Unie moet zijn om de burgers tegen de gevolgen van de financiële crisis te beschermen; ze zijn de eersten die getroffen worden, als werknemer, gezin of ondernemer; meent dat veel werknemers en hun gezinnen door de crisis getroffen worden of zullen worden en dat er maatregelen nodig zijn om het verlies van arbeidsplaatsen te helpen tegenhouden en om de werknemers te helpen spoedig op de arbeidsmarkt terug te keren, in plaats van langdurige werkloosheid onder ogen te moeten zien; verwacht dat op de Voorjaarsbijeenkomst 2009 van de Raad overeenstemming wordt bereikt over heldere sturing en concrete maatregelen om de werkgelegenheid te beschermen en banen te scheppen;

13.

meent dat de toenemende armoede in de Europese Unie het gevolg van de economische crisis is dat de meeste aanleiding geeft tot verontrusting; meent dat het belangrijk is de huidige toename van de werkloosheid in de Europese Unie een halt toe te roepen; en is van oordeel dat een strategie op de grondslag van de doelen volledige werkgelegenheid, hoogwaardige werkgelegenheid en maatschappelijke integratie waardoor het ondernemerschap wordt gestimuleerd, activiteiten om het MKB een grotere rol te geven en investeringen, de doeltreffendste manier is om armoede te bestrijden en te voorkomen; wijst er andermaal op dat een strategie om uitsluiting van de arbeidsmarkt aan te pakken gebaseerd moet zijn op een adequaat levenspeil en inkomenssteun, voor ieder openstaande arbeidsmarkten en beschikbaarheid van hoogwaardige diensten en onderwijs; meent dat de werkgelegenheid dan ook moet worden gesteund via maatregelen ten behoeve van ondernemers, MKB en investeringen en via initiatieven om de werknemers opnieuw toegang tot de arbeidsmarkt te geven; is in dit opzicht van oordeel dat in het bijzonder voorrang worden gegeven aan herscholing van werklozen met de bedoeling opleidingen die gericht zijn op de vorming van geschoolde en gespecialiseerde werknemers; is in de overtuiging dat het solidariteitsbeginsel de grondslag vormt van de opbouw van Europa en dat communautaire financiering aan de lidstaten ter beschikking gesteld moet worden in de vorm van plannen om al te groot verlies van arbeidsplaatsen te voorkomen en de werknemers nieuwe opleidingen te geven, en ongeschoolden van een aantal vaardigheden te voorzien; meent dat de arbeidsreglementering moet worden ontwikkeld met het oog op meer soepelheid en zekerheid op de arbeidsmarkt alsook bij het krijgen van een nieuwe baan; is van oordeel dat bestaande financiële instrumenten van de Gemeenschap, zoals het Europees Aanpassingsfonds voor de globalisering, moeten vernieuwd worden zodat ze doelmatig en bijtijds ingezet kunnen worden als in omvangrijke onderdelen van de economie arbeidsplaatsen worden geschrapt; spreekt zijn waardering uit voor het voorstel van de Commissie om de criteria voor het Europees Sociaal Fonds te vereenvoudigen en zijn werkzaamheden op de kwetsbaarste personen en groepen te heroriënteren;

14.

wijst erop dat het MKB, dat de hoeksteen van de Europese economie vormt, door de economische teruggang van het ogenblik bijzonder hard getroffen worden; stelt met nadruk dat de verschraling van de kredietverlening het hardst het MKB treft, als onderdeel van de economie dat het meest op werkkapitaal op korte termijn aangewezen is, over het algemeen in de vorm van krediet verkregen; wijst erop dat het gebrek aan kapitaal, samen met een algemene inzinking van de vraag, het MKB dwingt om zich op alle fronten terug te trekken; wijst erop dat de huidige moeilijkheden van het MKB aangezien het de voornaamste bijdrage tot het BBP levert en de grootste werkgever van de Europese Unie is, omvangrijke gevolgen hebben voor de Europese Unie als geheel en met name voor de meest kwetsbare en getroffen regio's; wijst voorts op het belang van een snelle tenuitvoerlegging van de wet inzake de kleine ondernemingen in het algemeen en met name kredietvoorzieningen voor het MKB via de Europese Investeringsbank (EIB);

15.

onderstreept dat voldoende, betaalbare en redelijk veilig beschikbare financiering een doorslaggevende voorwaarde voor investeringen en groei vormt; denkt dat de wet kleine ondernemingen en zijn doelstellingen in het huidig economisch klimaat meer dan ooit van belang zijn, omdat het MKB nog ongebruikte mogelijkheden voor economische groei en oprichting en behoud van arbeidsplaatsen opent en gelegenheid biedt voor politiek leiderschap en ondersteuning van het vertrouwen in het Europees bedrijfsleven;

16.

wijst erop dat Europa voor duurzame groei gezonde, dynamische en bekwame arbeidskrachten nodig heeft; en dat helaas wordt ondermijnd door onder meer negatieve bevolkingsgroei in de meeste lidstaten; is van mening dat een doelmatige infrastructuur voor kinderopvang, waartoe in 2002 is besloten tijdens de Europese Raad van 15 en 16 maart 2002, een belangrijke prikkel is voor de combinatie van werk en gezinsleven; is van mening dat de ontwikkeling van kinderopvang op de grondslag van gezinnen het voor vrouwen en mannen gemakkelijker maakt aan het arbeidsleven deel te nemen en kinderen groot te brengen; wijst erop dat ruimere beroepsactiviteiten van vrouwen niet alleen zorgen voor groei van de economie in haar geheel maar helpen ook bijdragen tot het opvangen van de demografische problemen waar Europa tegenwoordig mee geconfronteerd wordt; is van mening dat de solidariteit tussen de generaties moet worden gestimuleerd om de beschikbare arbeidskrachten gerichter in te zetten;

17.

wijst er niettemin op dat de lidstaten hun immigratiebeleid, voortbouwend op de ervaring die op dit gebied in de Verenigde Staten is opgedaan en er zorg voor dragend samen te werken met de landen van herkomst om een exodus van intellect te voorkomen, moeten herzien om met name gericht hoog opgeleide immigranten aan te trekken die voldoen aan de eisen van de Europese arbeidsmarkt; is van mening dat het onderwijs- en het onderzoeksbeleid erop moet zijn afgesteld meer buitenlandse onderzoekers en studenten aan te trekken, die voor langere tijd in de Europese Unie blijven (bij voorbeeld het Programma Erasmus Mundus 2007-2012); is van mening dat een van de cruciale voorwaarden voor het totstandbrengen van 's werelds toonaangevende kennisgebaseerde economie is dat alle lidstaten de grondrechten van legale immigranten waarborgen en beschermen en hen toegang bieden tot gezamenlijke Europese waarden en eerbiediging van de culturele verscheidenheid;

De noden van de burger en noodzakelijke reacties

18.

stelt vast dat er in de huidige crisistoestand een aantal centrale prioriteiten van de Lissabonstrategie zijn waarvan de Europese instellingen dringender de uitvoering moeten nastreven: bevordering van regionaal en plaatselijk mededingingsvermogen en eerbiediging van de voorschriften van de mededingingswetgeving, bevordering van consumentenbeleid om markten doelmatiger en rechtvaardiger te maken, door de profiteren van de interne markt, vooral voor kleinhandel en dienstverlening; versnelde uitvoering van de wet inzake de kleine ondernemingen, met name van Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (5), alsook de aanneming en spoedige inwerkingstelling van het voorstel van de Commissie van 25 juni 2008 met het oog op de aanneming van een verordening van de Raad betreffende het statuut van de Europese besloten vennootschap (COM(2008)0396), snelle verwezenlijking van het Europees onderzoeksgebied en de voorstellen voor de „5e vrijheid” om het vrij verkeer van kennis en vernieuwing te verbeteren door de stimulering van kennisoverdracht in de driehoek onderwijs-onderzoek-vernieuwing; en invoering van een Gemeenschapsoctrooi tegen redelijke kosten en een octrooigerecht voor de EU, die de concurrentiemogelijkheden van het Europees bedrijfsleven en de beschikbaarheid van kapitaal aanzienlijk zouden verbeteren door de beschikbaarheid van financiering voor bedrijven te vergemakkelijken en de vernieuwing stimuleren;

19.

meent dat de Europese Unie een gemeenschappelijke fundamentele doelstelling moet nastreven: het creëren van werkgelegenheid en daarmee massale werkloosheid voorkomen; is dan ook van mening dat die doelstelling de omvang en bestanddelen van het Europees economisch herstelplan moet bepalen; acht solidariteit onontbeerlijk voor een zo positief mogelijke invloed van het Europees economisch herstelplan en de flankerende maatregelen op de arbeidsmarkten in Europa; benadrukt de noodzaak van aanvullende inspanningen ter ondersteuning van de meest kwetsbare groepen van de samenleving;

20.

pleit met nadruk voor een arbeidsmarktbeleid dat de toegang tot de arbeidsmarkt voor iedereen bevordert en levenslang leren stimuleert; verzoekt de lidstaten en de sociale partners om tot innovatieve overeenkomsten te komen die de mensen aan het werk houden; steunt onder meer de verlaging van de sociale lasten voor lagere inkomens, teneinde de inzetbaarheid van lager geschoolde werknemers en de invoering van innovatieve oplossingen te bevorderen (bv. dienstencheques voor huishoudelijke taken en kinderopvang, subsidies voor het in dienst nemen van werknemers die tot kwetsbare groepen behoren) waarmee in bepaalde lidstaten reeds goede eerste ervaringen zijn opgedaan; verwacht dat desbetreffende beste praktijken worden uitgewisseld;

21.

beklemtoont dat het onontbeerlijk is om de effectiviteit van de consumentenbeschermingsregels te versterken teneinde te kunnen beantwoorden aan de grote verwachtingen die de burgers van de Unie met name met betrekking tot financiële producten koesteren; moedigt de lidstaten aan om beleidsmaatregelen in te voeren ter ondersteuning van de zwaarst getroffen slachtoffers van de financiële crisis;

22.

wijst erop dat het belangrijk is onverwijld vrij verkeer en mobiliteit op de arbeidsmarkt te waarborgen en blijft hameren op de waarborg van gelijke beloning voor gelijke arbeid en volledige naleving van collectieve onderhandelingen en de rol van vakverenigingen, met inbegrip van hun recht op collectieve actie; wijst erop dat de verwijdering van belemmeringen van de mobiliteit op de Europese arbeidsmarkt betere bescherming van de Europese werknemer mogelijk maakt; stelt vast dat de Europese Unie moet trachten aan de burgers de voordelen uit te leggen van een aanpak in het kader waarvan uitbreiding, integratie, solidariteit en mobiliteit van werknemers op doelmatige wijze worden gecombineerd;

23.

wijst erop dat een aantal lidstaten het concept minimumloon hanteert; meent dat andere lidstaten profijt zouden kunnen trekken van het bestuderen van de ervaringen die daarmee zijn opgedaan; roept de lidstaten op om de voorwaarden voor sociale en economische deelname voor allen te waarborgen en met name te zorgen voor regelgeving, onder meer betreffende minimumlonen, of andere juridische en algemeen bindende regelingen of door middel van collectieve overeenkomsten die aansluiten bij de nationale gebruiken, die voltijdwerkers in staat stellen een behoorlijk bestaan te leiden met hun inkomen;

24.

is van mening dat de financiële crisis de mogelijkheid biedt voor noodzakelijke hervormingen, waarbij het zwaartepunt dient te liggen op een gezonde economische basisvoorwaarden, uiteenlopend van de nodige investeringen in onderwijs en vaardigheden tot kwaliteit van de openbare financiën en een klimaat dat bevorderlijk is voor innovatie en het scheppen van banen; is van oordeel dat duurzame groei en het scheppen van banen in de EU in toenemende mate afhankelijk zijn van topkwaliteit en innovatie als belangrijkste drijvende krachten achter het Europese concurrentievermogen;

25.

roept de Europese Unie en haar lidstaten op spoedig maatregelen te treffen ter bevordering van groei en werkgelegenheid en ter versterking van de vraag en het vertrouwen van de consument; acht in dit verband een verstandig groei-initiatief dat zich op de doelgebieden van Lissabon zoals investeringen in de „kennisdriehoek” (te weten onderwijs, onderzoek en innovatie), groene technologie, energie-efficiëntie, duurzame infrastructuur en communicatietechnologie concentreert, van essentieel belang; onderstreept de synergie-effecten van een dergelijk initiatief voor het toekomstige concurrentievermogen, de arbeidsmarkt en de bescherming van het milieu en van grondstoffenreserves hulpbronnen;

26.

benadrukt dat de lidstaten moeten doorgaan met de hervorming van de arbeidsmarkten, om meer banen te scheppen, en van de onderwijsstelsels, om bij te dragen tot de verhoging van kwalificatieniveaus; is van mening dat de lidstaten hun inspanningen ter bevordering van de productiviteitsgroei moeten voortzetten middels grotere investeringen in onderwijs; onderstreept voorts dat het aanpakken van de uitdagingen van innovatie en de verspreiding daarvan en van het waarborgen van de inzetbaarheid en flexibiliteit van de beroepsbevolking beter onderwijs, betere opleidingen alsmede levenslang leren vereist; wijst er evenwel op dat de huidige investeringen in menselijk kapitaal in Europa nog steeds duidelijk ontoereikend zijn voor een „kennisintensieve” economie;

27.

onderstreept dat de huidige crisis niet als voorwendsel mag worden aangegrepen om de uiterst noodzakelijke heroriëntatie van de uitgaven in de richting van „groene” investeringen uit te stellen, maar veeleer moet worden gebruikt als extra stimulans om vaart te zetten achter de ecologische transformatie van de industrie; is overtuigd dat het aanpakken van de klimaatverandering economisch ongetwijfeld zinvol is en dat elke stap die tot een uitstel van de noodzakelijke maatregelen leidt, uiteindelijk hogere kosten met zich mee zal brengen;

28.

roept de lidstaten op hun begrotingen te herzien en in projecten voor slimme groei te investeren en zodoende volledig gebruik te maken van het herziene stabiliteits- en groeipact;

29.

onderstreept dat economieën van de lidstaten in sterke mate onderling afhankelijk zijn; benadrukt derhalve de noodzaak van doeltreffende coördinatie en beter bestuur, die in crisistijden nog dringender is; wijst erop dat in de eurozone de grootste behoefte bestaat aan meer samenwerking; verwijst in dit verband naar zijn aanbevelingen in het kader van zijn resolutie over de EMU@10; verwacht van de Commissie heldere en krachtige leiding in de richting van een verbeterde gecoördineerde aanpak door alle lidstaten;

30.

is van mening dat we een onvergeeflijke fout zouden maken, zowel op korte termijn als tegenover de komende generaties, als we de strijd tegen de klimaatverandering zouden opgeven en milieu-investeringen zouden opschorten;

Mogelijkheden voor maatregelen van Europa

31.

wijst er met nadruk op dat de sociale dimensie van de Europese en nationale herstelprogramma's moet worden uitgebreid; verzoekt de Commissie de maatschappelijke gevolgen van de financiële crisis in het oog te houden en met het oog op de Voorjaarsbijeenkomst 2009 van de Raad voostellen te doen, met name voor wat betreft maatschappelijke uitsluiting, armoede en pensioenen;

32.

verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat het belangrijkste financieringsprogramma van het Europees Sociaal Fonds hoofdzakelijk zal worden gericht op heropleiding en betere inzetbaarheid, en activiteiten op het gebied van sociale integratie, teneinde het hoofd te bieden aan de negatieve sociale gevolgen van de crisis; wijst er andermaal op dat de nadruk dient te worden gelegd op personen die het verst van de arbeidsmarkt af staan;

33.

wijst erop dat de Europese Unie een groene „New Deal” voor Europa nodig heeft waarmee de economische, ecologische en sociale crisis wordt aangepakt: het scheppen van banen in de productieve en industriële sector moet worden aangevuld met omvangrijke investeringen in sociale diensten, met name het onderwijs en de gezondheidszorg, door voor betere voorwaarden te zorgen voor het onderwijs aan onze kinderen en studenten, door een sterke uitbreiding van het aantal leraren en de verbetering van de fysieke leeromstandigheden – investeringen die in de toekomst vruchten zullen afwerpen;

34.

wijst erop dat dergelijke groene „New Deal”-investeringen ook gericht moeten zijn op efficiëntieverhoging en vervanging voor andere hulpbronnen dan olie („cruciale materialen”) die waarschijnlijk op korte of middellange termijn schaars zullen worden, waardoor de ontwikkeling van bepaalde sectoren, bv. de informatie-, communicatie- en amusementsindustrie zal worden belemmerd; merkt op dat volgens recente studies enorme efficiëntieverbeteringen kunnen worden bereikt bij dergelijke materialen, waardoor de hoeveelheid afval, de kosten en de afhankelijkheid van hulpbronnen zouden worden verminderd;

35.

wijst erop dat Europa met betrekking tot energie momenteel hoofdzakelijk afhankelijk is van fossiele brandstoffen; is van mening dat de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen moet worden teruggedrongen, maar dat het eveneens dwingend noodzakelijk is te zorgen voor gegarandeerde energieleveringen aan Europa; is van mening dat dit inhoudt dat fossiele brandstoffen uit een aantal verschillende bronnen moeten worden betrokken terwijl tegelijkertijd wordt gestreefd naar handhaving van betaalbare energieprijzen; is van mening dat de energiesectoren in de lidstaten moeten worden geopend en dat werkelijke concurrentie tot stand moet worden gebracht; is van mening dat het doelmatige energiegebruik moet worden verbeterd door middel van O&O en opneming van optimale werkmethoden in alle vormen van beleid; is van mening dat Europa met olie- en gasprijzen die op lange termijn hoog blijven, haar kwetsbaarheid op dit gebied moet kunnen terugdringen; is tevens van mening dat het zeer belangrijk is dat de Europese Unie overweegt een interne energiemarkt tot stand te brengen, haar energie doelmatiger onder de lidstaten moet verdelen, en maatregelen moet nemen tegen haar afhankelijkheid van energie die afkomstig is van derde landen; is van mening dat het aandeel van de Europese Unie in duurzame energie moet worden opgevoerd om haar afhankelijkheid van fossiele brandstoffen terug te dringen; is van mening dat O&O in deze sector moet worden geïntensiveerd en dat uiteenlopende plaatselijke oplossingen de voorkeur moeten krijgen om optimaal gebruik te maken van duurzame-energiebronnen;

36.

stelt vast dat de Europese Unie nog steeds achter blijft bij de snelheid van de innovatie in de economie van de Verenigde Staten; wijst erop dat innovatie kan zorgen voor een snel herstel van de Europese economieën door relatief voordeel te bieden op mondiale markten; wijst erop dat het in tijden van economische neergang gebruikelijk is te bezuinigen op uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling maar dat dit de verkeerde benadering is omdat het precies het tegengestelde moet worden gedaan; is van mening dat meer investeringen in O&O en opleiding de productiviteit en dus de groei doen toenemen; dringt aan op investeringen in onderzoek en wetenschap met het doel de 3 % van het BBP te bereiken; wijst erop dat het in de EU-begroting mogelijk moet zijn een groter deel van de uitgaven te bestemmen voor onderzoek; meent dat de lidstaten hun O&O-onderzoekdoelen moeten opvoeren of althans eraan voldoen en dat zij door middel van belastingmaatregelen, garanties op leningen en regionale clusters en expertisecentra, en alle andere instrumenten die dit doel kunnen dienen, steun moeten bieden voor particuliere investeringen in de O&O-sector; is van oordeel dat volwassenenonderwijs en levenslang leren op ieder beleidsniveau voorrang moet krijgen, daar de productiviteit hierdoor toeneemt, terwijl de vaardigheden worden aangebracht die nodig zijn om toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt en om inzetbaar te blijven in een uiterst concurrerend arbeidsklimaat;

37.

wijst erop dat de hulpmiddelen van technologie en telecommunicatie in het begin van de 21e eeuw de globaliseringskrachten in totnogtoe ongekende omvang losgelaten, de communicatie- en arbeidsmarkt geëffend, en een periode van innovatie zonder weerga ingeluid hebben, waardoor de economieën productiever geworden zijn en de wereldburgers met elkaar in onderlinge verbinding staan; denkt daarom dat de Europese Unie met maximale aanwending van de macht en gevolgen van de technologie voor de economie, door de interne markt in de sectoren telecommunicatie, energie en onderzoek en de nijverheidssector in het bijzonder verder op te stellen sterker uit de huidige economische onrust te voorschijn kan komen, de kwaliteit en betaalbaarheid van zijn gezondheidszorg kan verbeteren, de ontwikkeling en het gebruik van klimaatvriendelijke energie kan stimuleren, het onderwijs in al zijn lidstaten op een hoger niveau kan tillen en het vooruitzicht kan bevorderen dat de Europese Unie zich tot wereldleider in technologie en toegepaste technologische vernieuwing kan opwerken; wijst erop dat de op kennis gebaseerde economie behoefte heeft aan de ontwikkeling van diensten van hoge kwaliteit en een breedbandstrategie die in staat is netwerken op te waarderen en uit te breiden; is van mening dat het Commissievoorstel in het kader van het Europees economisch herstelprogramma voor de totstandbrenging uiterlijk in 2010 van volledige dekking met breedbandcommunicatienetwerken een noodzakelijk stap voorwaarts is die de Europese Unie in staat zal stellen haar mededingingsvermogen te behouden;

38.

verzoekt om meer aandacht voor het Witboek van de Commissie van 21 november 2001 over Jeugd (COM(2001)0681) en voor het Europees Jeugdpact van de Europese Raad (aangenomen op 22 en 23 maart 2005) als één van de instrumenten die bijdragen tot de doelen van de Lissabonstrategie; is van mening dat de Commissie de resultaten voor de jeugd van de structuurdialoog met jongerenorganisaties moet overwegen en opnemen als zij wetsvoorstellen voorbereidt en dat de lidstaten zich op jongeren moeten richten als zij de nationale herzieningsprogramma's uit hoofde van Lissabon ten uitvoer leggen, en op de desbetreffende beleidsterreinen rekening moeten houden met jongeren; is van mening dat meer mobiliteit van studenten en de kwaliteit van uiteenlopende onderwijsstelsels voorrang moeten krijgen in het kader van de nieuwe definitie van de hoofddoelen van het proces van Barcelona voor de periode na 2010 en dat op uiteenlopende beleidsgebieden maatregelen moeten worden genomen; wijst erop dat diverse aspecten van mobiliteit buiten het terrein van hoger onderwijs vallen en thuishoren bij sociale zaken, financiën en immigratie en visabeleid met het oog op de totstandbrenging van een werkelijke Europese zone van hoger onderwijs;

39.

acht de Europeanisering van de financiële toezichtstructuur, effectieve concurrentieregels, degelijke reglementering en betere transparantie van de financiële markten op de middellange termijn van essentieel belang om een herhaling van de huidige crisis te voorkomen; is van oordeel dat een geïntegreerd, ruim (alle financiële sectoren omvattend), en coherent toezichtkader te beginnen met een evenwichtige aanpak van de reglementering van grensoverschrijdende spreiding van financieel risico aan de hand van geharmoniseerde wetgeving, de compliancekosten bij activiteiten die meerdere rechtsgebieden bestrijken, zou verminderen; roept de Commissie op om aan de hand van deze principes voorstellen te doen voor het herzien van de bestaande toezichtconstructies; vraagt de lidstaten, ondanks maatregelen in deze paragraaf uiteengezet, om op middellange termijn terug te keren naar evenwichtige overheidsfinanciën, en verzoekt de lidstaten dan ook duidelijk te maken hoe zij dat doel zullen kunnen bereiken;

40.

steunt het besluit dat de Europese leden van de G20 eind februari 2009 in Berlijn hebben genomen om „definitieve stappen te nemen tegen belastingparadijzen” en niet tot samenwerking geneigde jurisdicties door zo spoedig mogelijk een instrumentarium van strafmaatregelen te bepalen, dat op de Top van Londen moet worden bekrachtigd; spreekt de aanbeveling uit dat de EU op haar eigen niveau het adequate juridische kader vaststelt met de nodige stimuli voor de markdeelnemers om ervan af te zien zaken te doen met deze jurisdicties; wijst erop dat een mondiaal convergente aanpak van wezenlijke betekenis is om dit probleem aan te pakken;

41.

roept de lidstaten en de Europese Unie op de EU-begroting aan te passen en het gebruik van onbestede financiële middelen toe te staan om tot de beleidsdoelen van de Europese Unie bij te dragen;

42.

is bezorgd over de toenemende regionale ongelijkheden met betrekking tot de gevolgen van de financiële crisis, die onder meer tot uitdrukking komen in de toenemende verschillen in kredietwaardigheid van de lidstaten, met als gevolg hogere kosten voor leningen voor landen met een lagere rating; pleit voor de ontwikkeling van nieuwe innovatieve financiële instrumenten om deze gevolgen op te vangen en vers kapitaal aan te trekken;

43.

wijst erop dat de crisis in tal van lidstaten uiterst ongunstige economische en sociale gevolgen heeft, waardoor hun convergentie met de EU-15 ingrijpend wordt vertraagd; verwacht voorts afgeleide gevolgen waardoor de euro en de economieën van de eurozone worden aangetast; dringt derhalve aan op krachtige Europese solidariteitsmaatregelen ter bescherming van de eurozone en versteviging van de interne samenhang van de Europese Unie, met name om de economieën van Midden- en Oost-Europa krachtiger te kunnen steunen, vooral door de structuurfondsen en het globaliseringsfonds op deze landen af te stemmen, alsook via speciale steun van de EIB met betrekking tot nieuwe innovatieve financiële instrumenten; wijst op het belang van Europese eenheid in tijden van economische crisis als de economische achteruitgang eveneens de gezamenlijke Europese waarden bedreigt; dringt dan ook aan op voorzichtiger en zorgvuldiger optreden van de Europese Commissie tegenover de nieuwe lidstaten;

44.

merkt op dat EU-financieringsinstrumenten dienen te worden gebruikt om overheidsuitgaven te steunen; meent dat de tenuitvoerlegging van deze financieringsinstrumenten moet worden versneld om bij te dragen tot het economisch herstel in de Europese Unie; is van opvatting dat het cohesiebeleid van de Europese Unie, met name de grensoverschrijdende component daarvan, een uitstekend instrument voor territoriale solidariteit is; zeer tevreden over de recente „Lissabonisering” van het cohesiebeleid; meent dat op lokaal niveau door regionale middelen in grotere mate op ondernemerschap, onderzoek, innovatie, werkgelegenheid en nieuwe vaardigheden te richten, aanzienlijke bedragen beschikbaar worden om het potentieel van ondernemingen te vergroten en de meest kwetsbare groepen te ondersteunen;

45.

wijst erop dat het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T-) en trans-Europees energienetwerken (TEN-E-)programma's ook een volledige bijdrage dienen te leveren to het Europese economische herstelplan en de doelen van de Lissabonstrategie; meent dat de positieve inspanningen van de coördinatoren en de oprichting van het Uitvoerend Agentschap voor het trans-Europees vervoersnetwerk, samen met de uitvoeringswetgeving ter verhoging van de efficiëntie van comodaliteit, hebben geresulteerd in een ruim aantal kant-en-klare TEN-T-projecten in de hele Europese Unie die erop zijn gericht duurzame groei en grotere mobiliteit te bevorderen;

46.

wijst op de essentiële rol van de EIB in verband met het Europees Europees economisch herstelplan van de EU; is verheugd over verhoging van het kapitaal van de EIB door de lidstaten teneinde meer kredieten te kunnen verstrekken aan het MKB; dringt erop aan kredieten op transparante en rechtvaardige wijze toegankelijk te maken voor het MKB uit alle lidstaten; pleit voor een verdere versterking van de rol van de EIB met betrekking tot nieuwe innovatieve financiële instrumenten;

47.

meent dat de lopende economische crisis van het economisch bestuur krachtig, gecoördineerd en tijdig optreden van de regeringen van alle lidstaten vraagt, naast regelgevende maatregelen om de financiële markten te ondersteunen en het vertrouwen te herstellen; is van mening dat nieuwe wetgevende maatregelen moeten worden genomen op de grondslag van openbaarheid en democratische verantwoordingsplicht en dat er doelmatige controle dient plaats te vinden zodat de consumentenrechten gewaarborgd zijn; is van mening dat de nieuwe regelgeving voorschriften tegen overdreven gebruik van hefboomeffecten en voor hogere kapitaalreserves van banken moet bevatten; wijst in dit verband voorts op de huidige problemen inzake waarderingsvoorschriften en risicobeoordeling; is van mening dat de controleprocedures gelijke tred moeten houden met de financiële vernieuwingen en dat Europa de deskundigheid van zijn regelgevende instanties in dat opzicht moet verbeteren; is van mening dat meer regelgeving niet noodzakelijkerwijze betere regelgeving betekent; is van mening dat de lidstaten hun regelgevend optreden moeten coördineren; is van mening dat de stabiliseringsnormen en regelgeving op het financieel toezicht in de eurozone gewaarborgd moeten blijven;

48.

herinnert eraan dat kredietratingbureaus een deel van de verantwoordelijkheid voor de financiële crisis dragen; is verheugd over de oproep van de Europese Raad om het voorstel van de Commissie van 12 november 2008 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake ratingbureaus (COM(2008)0704) tot verscherping van de regels voor kredietratingbureaus versneld te behandelen;

49.

vraagt de Commissie om een wetgevingsvoorstel te doen om zogeheten micro-eenheden vrij te stellen van de Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (6);

50.

is van mening dat het de hoogste tijd is voor een versterking van de mondiale regulering van de financiële sector die veel verder moet reiken dan de klassieke banksector, en voor het nemen van doortastende maatregelen om bindende regels voor bedrijfseconomisch toezicht, transparantie en goede praktijken vast te stellen en sancties op te leggen aan alle landen en gebieden die niet meewerken; verzoekt de Commissie met passende voorstellen te komen en verzoekt de Raad om in internationale onderhandelingen de politieke weg te bereiden voor een snelle goedkeuring van een dergelijke aanpak; merkt op dat mondiale financiële stabiliteit een openbaar goed is, waarbij de politieke leiders de verantwoordelijkheid toekomt deze stabiliteit te waarborgen;

51.

dringt er bij de Raad op aan de herziening van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (7) uiterlijk in maart 2009 af te ronden om de heffing van verlaagde tarieven voor arbeidsintensieve diensten en andere passende maatregelen mogelijk te maken om de binnenlandse vraag aan te wakkeren; vraagt de lidstaten in dit verband om gecoördineerd optreden en solidariteit door bij de in de BTW-richtlijn vastgelegde sectorale BTW-vermindering verschillende opties toe te laten die de lidstaten al dan niet kunnen uitvoeren, al naargelang hun respectievelijke prioriteiten; is van mening dat de binnenlandse vraag en de economie dienen te worden gestimuleerd door selectieve belastingprikkels;

52.

spreekt zijn waardering uit voor het feit dat de Commissie heeft aangedrongen op een werkgroep op hoog niveau voor ontbureaucratisering, en vraagt dat de voorstellen van de groep zo spoedig mogelijk uitgevoerd worden; benadrukt dat de Lissabonstrategie de reglementaire last van het bedrijfsleven moet verlichten en de productiviteit en aldus hogere groeipercentages over de gehele lijn moet stimuleren; is van mening dat de Europese Unie de belanghebbende partijen over nieuwe regelgeving moet raadplegen en speciale aandacht moet besteden aan de verhouding tussen kosten en baten van nieuwe regelgeving;

Lissabonstrategie – volgende stappen en de weg vooruit

53.

spreekt zijn waardering uit voor de vooruitgang die in het kader van de Lissabonstrategie de afgelopen jaren is geboekt, maar stelt vast dat een aantal belangrijke wetgevingsinitiatieven nog in behandeling zijn en met voorrang moeten worden aangenomen; wijst op de onevenwichtige situatie met betrekking tot kwaliteit en aantal initiatieveen overeenkomstig de diverse Europese richtlijnen; dringt aan op een evenwichtiger benadering in het belang van een werkelijk meervoudig ondersteunend EU-hervormingsprogramma van een aantal beleidsvormen; steunt de versteviging van de externe dimensie van de Europese hervormingsagenda, die zorgt voor strenge normen, het vereiste regelgevingskader en de methoden voor samenwerking met andere internationale economische partners en om de mondiale problematiek te kunnen aanpakken; spreekt in dit verband zijn waardering uit voor de werkzaamheden die een aantal directoraten-generaal van de Commissie zijn begonnen met het oog op formulering van nieuwe kwaliteitsindicatoren; verzoekt de Raad de Commissie met klem te vragen erop toe te zien dat deze indicatoren worden gebruikt bij de aanstaande beoordelingen van de NHP's en worden opgenomen in de controle door de Commissie, waardoor er een vollediger en adequater beeld ontstaat van het welslagen van de Lissabon-Gotenburg-strategie;

54.

benadrukt dat betere resultaten in het kader van de Strategie van Lissabon van de zijde van de Raad werkelijke horizontale druk vergen in het kader van het multilateraal toezicht;

55.

onderstreept dat de open coördinatiemethode waarop de Strategie van Lissabon al negen jaar berust ontoereikend is gebleken om een antwoord te bieden op de nieuwe interne en externe uitdagingen waarmee de Europese Unie thans wordt geconfronteerd; staat er daarom op dat in de periode na de Lissabonstrategie een meer anticiperend en breder georiënteerd beleid wordt gevoerd dat berust op de modernisering van de bestaande gemeenschappelijke beleidsterreinen (handel, interne markt en economische en monetaire unie, enz.) en op nieuwe gemeenschappelijke externe beleidsacties (energie, klimaat, ontwikkeling, migratie, enz.);

56.

betreurt dat met nog maar één jaar te gaan, voor de Lissabonstrategie duidelijk gedefinieerde doelstellingen niet zijn gehaald en dat de vooruitgang op bepaalde programmaterreinen ontoereikend is; is van mening dat de lidstaten tekort zijn geschoten bij de uitvoering van maatregelen om de doelen van de Lissabonstrategie te benaderen; meent dat de Lissabonstrategie moet worden beschouwd als belangrijk richtsnoer voor toekomstgericht beleid met het oog op een sterke, concurrerende en groeivriendelijke Europese Unie; wijst erop dat zij derhalve meer serieus moeten worden genomen door de lidstaten en niet slechts als reeks verafgelegen doelen mag worden opgevat, maar moet worden gezien als actieplan voor de verdere ontwikkeling van de Europese Unie;

57.

stelt voor verdere gedachten over een Lissabon-plus-agenda (die in 2010 van start moet gaan) te baseren op de algemene constructie van de Lissabonstrategie (mededingingsvermogen en groenere Europese industrie, meer en betere banen, sociale integratie, duurzaamheid), maar wijst erop dat er een homogenere en onderling meer steunende aanpak moet worden gepresenteerd waardoor het mogelijk is het sturingsvermogen van de Lissabonstrategie in de Europese Unie in beslissende mate op te voeren; verzoekt de Commissie vóór eind 2009 een grondige beoordeling van de afgelopen negen jaar van Lissabonstrategie en van de totstandbrenging van en inzet voor de doelen van de Lissabonstrategie door de lidstaten in te dienen;

58.

verzoekt de Commissie het nut van een vervolgstrategie van Lissabon met nieuwe doelen te analyseren en met name te onderzoeken of de lidstaten bereid zijn zo'n nieuw programma ten uitvoer te leggen, en of zo'n programma levensvatbaar zou zijn; wijst erop dat de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid opnieuw moeten worden ingesteld tegen de achtergrond van de economische neergang en verzoekt de Raad met klem maatregelen voor de korte termijn vast te stellen tot behoud van de werkgelegenheid van 2008, te investeren in de bestrijding van de klimaatverandering en te zorgen voor voldoende inkomens, vooral met betrekking tot de meest kwetsbare groepen in de samenleving; gaat ervan uit dat de Commissie op tijd voor de aanstaande voorjaarsbijeenkomst in 2010 van de Europese Raad in Lissabon initiatieven neemt en voorstellen doet met betrekking tot deze doelen;

59.

benadrukt dat de „Lissabonisering” van de overheidsuitgaven van alle lidstaten en van de EU-begroting werkelijkheid moet worden, aangezien hierdoor de Lissabonstrategie zelf in alle beleidsgebieden zou worden geïntegreerd en de effectiviteit van het nastreven van de doelstellingen van groei en werkgelegenheid radicaal zou worden verhoogd;

60.

stelt vast dat de hulpmiddelen die de Europese Unie nodig heeft om de doelstellingen van de Lissabonstrategie na te streven, in wezen bestaan uit stroomlijning van alle verwante beleidsvormen, alle financiële instrumenten en fondsen, naast de EU-begroting, zodanig dat de op groei en werkgelegenheid gericht maatregelen sneller en ruimer kunnen worden toegepast; is van mening dat er op korte termijn krachtiger fiscale prikkels nodig zijn om spoedig van de economische crisis te herstellen, mits uitgaven en gedrag van particulieren opnieuw worden gericht overeenkomstig de doelen in de Lissabon-Gotenburg-Strategie en het pakket maatregelen inzake klimaat en energie; waarschuwt in dit verband tegen ongedifferentieerde belastingverlagingen; is van mening dat belastingstimuli gericht moeten zijn op sociale en milieudoelen; is van mening dat mogelijke middelen bestaan uit verlaging van BTW-percentages voor arbeidsintensieve diensten en voor plaatselijk verleende diensten; is van mening dat er ook voor financiering van groene initiatieven in de automobielsector, de sector openbare gezondheidszorg en de bouw kan worden gezorgd, vooral omdat het sectoren zijn die tegen ineenstorting van de vraag naar hun producten moeten opzien; de verbruikers kunnen met belastingvrijstellingen aangemoedigd worden om groenere auto's te kopen en milieuvriendelijker huisvesting de voorkeur te geven;

61.

betreurt dat de Lissabonstrategie in de nationale beleidsvoering van een groot aantal lidstaten nog altijd weinig zichtbaar is; staat op het standpunt dat mobilisatie van alle belanghebbende partijen in de economie van wezenlijk belang is om te zorgen dat de strategie daadwerkelijk uitgevoerd wordt; denkt meer in het bijzonder dat grotere betrokkenheid van de sociale partners, nationale parlementen, regionale en plaatselijke autoriteiten en maatschappelijke organisaties betere resultaten zal opleveren en het publiek debat over de geboden hervormingen aanwakkeren; is van mening dat de mobilisering van alle belanghebbenden kan worden gewaarborgd door het beginsel van verschillende bestuurslagen naar behoren in de praktijk te brengen;

62.

betreurt andermaal dat er nog altijd geen duidelijk plan en gedragscode overeengekomen zijn tussen het Parlement, de Raad en de Commissie in overleg met het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's die zorgen voor adequate samenwerking en volledige betrokkenheid van de drie EU-instellingen bij vereiste aanpak van de maatregelen die aansluiten op de strategie van Lissabon; vraagt de Raad en de Commissie dan ook om onmiddellijk voorstellen voor nauwe samenwerking van de desbetreffende EU-instellingen met het oog op de komende herziening van de geïntegreerde beleidslijnen voor te leggen, en na te denken over de structuur van de agenda voor Lissabon II die binnenkort moet worden bepaald;

*

* *

63.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en kandidaat-lidstaten, het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité.


(1)  PB C 282 E van 6.11.2008, blz. 422.

(2)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0058.

(3)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0543.

(4)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0057.

(5)  PB L 200 van 8.8.2000, blz. 35.

(6)  PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11.

(7)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.