52009DC0368

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad - Bijvangsten van walvisachtigen in de visserij : verslag over de toepassing van sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad en over een wetenschappelijke evaluatie van de effecten van het gebruik van in het bijzonder kieuwnetten, schakelnetten en warnetten op walvisachtigen in de Oostzee op grond van Verordening (EG) nr. 2187/2005 /* COM/2009/0368 def. */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 16.7.2009

COM(2009) 368 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Bijvangsten van walvisachtigen in de visserij: verslag over de toepassing van sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad en over een wetenschappelijke evaluatie van de effecten van het gebruik van in het bijzonder kieuwnetten, schakelnetten en warnetten op walvisachtigen in de Oostzee op grond van Verordening (EG) nr. 2187/2005

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Bijvangsten van walvisachtigen in de visserij: verslag over de toepassing van sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad en over een wetenschappelijke evaluatie van de effecten van het gebruik van in het bijzonder kieuwnetten, schakelnetten en warnetten op walvisachtigen in de Oostzee op grond van Verordening (EG) nr. 2187/2005

ACHTERGROND

Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad

Bij Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad[1] zijn maatregelen vastgesteld om bijvangsten van walvisachtigen door vissersvaartuigen te verminderen. In die verordening zijn de visserijtakken opgesomd waar akoestische afschrikmiddelen, ook bekend als “pingers”, moeten worden gebruikt en zijn de technische specificaties en de voorwaarden voor het gebruik van die toestellen vermeld. Verder zijn de visserijtakken vastgesteld waar regelingen voor de inzet van waarnemers op zee moeten worden toegepast. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de toepassing van de akoestische middelen, het toezicht op de doeltreffendheid ervan en de uitvoering van de toezichtregelingen volgens de in die verordening gegeven richtsnoeren.

Verslagleggingsverplichtingen

Op grond van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 812/2004 moeten de lidstaten de Commissie een algemeen jaarverslag toesturen over de uitvoering van een aantal bepalingen van die verordening, met inbegrip van “ramingen van de totale bijvangsten van walvisachtigen in elk van de betrokken visserijtakken”.

Krachtens artikel 7 van die verordening moet de Commissie, nadat zij het tweede jaarverslag van de lidstaten heeft ontvangen, aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de toepassing van die verordening. Het verslag moet gebaseerd zijn op een evaluatie van de verslagen van de lidstaten door de ICES en het WTECV.

Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad

Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad[2] bevat technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Oostzee.

Verslagleggingsverplichtingen

Op grond van artikel 27 van Verordening (EG) nr. 2187/2005 ziet de Commissie “erop toe dat uiterlijk op 1 januari 2008 een wetenschappelijke evaluatie van de effecten van het gebruik van in het bijzonder kieuwnetten, schakelnetten en warnetten op walvisachtigen wordt uitgevoerd en de resultaten ervan aan het Europees Parlement en aan de Raad worden gepresenteerd”.

Fusie van de twee verslagen

De gegevens die nodig zijn voor de wetenschappelijke evaluatie van de effecten van het gebruik van in het bijzonder kieuwnetten, schakelnetten en warnetten op walvisachtigen in het kader van Verordening (EG) nr. 2187/2005, gelijken heel erg op de gegevens over bijvangsten die afkomstig zijn van de regelingen voor de inzet van waarnemers op zee en die op grond van Verordening (EG) nr. 812/2004 door de lidstaten worden verzameld. Met name moet het verslag dat de Commissie krachtens artikel 7 van de laatstgenoemde verordening moet indienen, gebaseerd zijn op verslagen van de lidstaten, die onder meer ramingen moeten bevatten van de totale bijvangsten van walvisachtigen in elk van de betrokken visserijtakken. Voorts moeten de verslagen van de lidstaten een evaluatie bevatten van de conclusies van de verslagen van de waarnemers, alsmede andere relevante gegevens, onder meer over eventueel onderzoek dat in de lidstaten is verricht om de bijvangsten van walvisachtigen in de visserij te verminderen. Bijgevolg bevatten de twee verslagen gedeeltelijk dezelfde informatie over bijvangsten van walvisachtigen in vistuig. Daarom heeft de Commissie besloten de twee verslagen die bij het Europees Parlement en de Raad moeten worden ingediend, tot één enkel verslag te versmelten.

Om de toepassing van de verordening te verbeteren heeft de Commissie, na een eerste beoordeling van de verslagen van de lidstaten, voorgesteld een workshop te organiseren over bijvangsten van walvisachtigen (24-25 maart 2009, Brussel). Overeengekomen werd dat de conclusies van die workshop in het fusieverslag moesten worden opgenomen om dat verslag zo volledig mogelijk te maken op basis van alle beschikbare gegevens. Hierdoor en door de laattijdige ontvangst van sommige verslagen van lidstaten was het niet mogelijk het verslag dat op grond van Verordening (EG) nr. 2187/2005 moet worden ingediend, tijdig voor te leggen.

INHOUD EN METHODE VAN DIT VERSLAG

De Commissie heeft de nationale verslagen over de jaren 2004-2005 en 2006 die de lidstaten krachtens artikel 6 van Verordening (EG) nr. 812/2004 moesten indienen, ontvangen. Aan de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) en het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) is gevraagd deze nationale verslagen te analyseren wat betreft hun wetenschappelijke inhoud en de toepassing van Verordening (EG) nr. 812/2004. Hun conclusies worden in dit verslag weergegeven.

Daarnaast is de ICES verzocht een wetenschappelijke evaluatie te maken van de effecten van het gebruik van in het bijzonder kieuwnetten, schakelnetten en warnetten op walvisachtigen in de Oostzee. Dit verslag bevat de resultaten van die evaluatie en andere beschikbare gegevens over de bijvangsten van walvisachtigen in de Oostzee.

In het kader van de beoordeling van de toepassing van Verordening (EG) nr. 812/2004 heeft de Commissie op 24 en 25 maart 2009 in Brussel een workshop georganiseerd. De belangrijkste bevindingen van die workshop en de voorgestelde toekomstige aanpak worden ook in dit verslag gepresenteerd.

ANALYSE VAN DE VERSLAGEN VAN DE LIDSTATEN MET BETREKKING TOT VERORDENING (EG) NR. 812/2004

Bij hun beoordeling van de verslagen van de lidstaten kwamen de ICES[3] en het WTECV[4] tot de bevinding dat “de vorm en de inhoud sterk uiteenlopen”. “Er zijn maar weinig sporen van samenwerking tussen de lidstaten en de gemelde werkzaamheden zijn grotendeels het resultaat van onafhankelijke nationale inspanningen.” Wat de gegevens over de bijvangsten betreft, zijn er “weinig recente ramingen beschikbaar van de totale bijvangsten van kleine walvisachtigen in de betrokken visserijtakken in de Europese wateren”3.

De Commissie concludeert dat de jaarverslagen die zij van de lidstaten heeft ontvangen, zelden een duidelijk beeld geven van de maatregelen die de lidstaten krachtens Verordening (EG) nr. 812/2004 hebben genomen. Slechts een beperkt aantal lidstaten is erin geslaagd om van de vermindering van de bijvangsten van walvisachtigen een prioriteit te maken. Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk waren de enige lidstaten die gegevens hebben verstrekt over de geraamde totale bijvangsten per jaar.

De Commissie is tot het besef gekomen dat de meeste lidstaten moeilijkheden hebben met de toepassing van Verordening (EG) nr. 812/2004 en met name met de volgende voorschriften:

Verplicht gebruik van akoestische afschrikmiddelen. Technische specificaties en gebruiksvoorwaarden

De lidstaten die melding hebben gemaakt van het gebruik van akoestische afschrikmiddelen, ook bekend als “pingers”, zijn tot de conclusie gekomen dat die toestellen zeer veel kosten en niet altijd doeltreffend blijken te zijn, in die zin dat ze weliswaar sommige walvissoorten kunnen afschrikken, maar ook andere diersoorten kunnen aantrekken. Volgens de verslagen levert het hanteren van die toestellen problemen op en houdt het een veiligheidsrisico voor de vissers in. Toch zijn er enkele lidstaten die onderzoekprojecten starten om efficiëntere akoestische afschrikmiddelen te ontwikkelen.

De Commissie is zich bewust van de moeilijkheden die het gebruik van pingers met zich brengt en erkent de inspanningen van een aantal lidstaten om onderzoek naar pingers te verrichten, ook lidstaten die niet verplicht zijn pingers te gebruiken. Op nationaal en internationaal niveau wordt verder onderzoek verricht naar de doeltreffendheid van die toestellen en naar andere maatregelen om de bijvangsten te verminderen. Onderzoek en verspreiding van de beste praktijken tussen de verschillende lidstaten zouden een prioriteit moeten zijn.

Gelet op de onvolledige en onduidelijke verslaggeving van de lidstaten over het gebruik van pingers en het gebrek aan beschikbare gegevens kan de Commissie geen duidelijke conclusie trekken uit de verslagen van de lidstaten met betrekking tot de doeltreffendheid van het gebruik van pingers om de bijvangsten van walvisachtigen te verminderen.

Verplichte opstelling en toepassing van regelingen voor de inzet van waarnemers op zee en verplicht toezicht op bijvangsten van walvisachtigen

Wat de opstelling van regelingen voor de inzet van waarnemers op zee betreft, lijkt deze maatregel niet goed te worden toegepast. Sommige lidstaten voeren aan dat zij niet voldoende financiële middelen en personeel hebben om deze programma’s uit te voeren en/of niet in staat zijn alle gebieden te bestrijken, en de gegevens over de goedgekeurde regelingen en de verslagen van de waarnemers zijn vaak onvolledig. Zes van de tweeëntwintig lidstaten hebben laten weten dat hun visserijactiviteit niet binnen de werkingssfeer van de verordening valt. Sommige lidstaten hebben gegevens voorgelegd die afkomstig zijn van onderzoekstudies welke op nationaal niveau of in het kader van internationale partnerschappen worden verricht. Andere lidstaten verzamelen gegevens bij hun nationale havenautoriteiten of via interviews met vissers. Slechts een klein aantal lidstaten hebben bijvangsten van walvisachtigen gemeld en de Commissie komt dan ook tot de conclusie dat de schaarse informatie geen duidelijk beeld geeft van de interactie tussen de visserij en de walvispopulaties. Bijgevolg kan de Commissie geen volledige en objectieve analyse maken van de bijvangsten van walvisachtigen in de EU-wateren.

Bespreking

Uit de verslaggeving over de in het kader van Verordening (EG) nr. 812/2004 genomen maatregelen blijkt dat slechts een klein aantal lidstaten voldoende inspanningen levert om die verordening toe te passen. Het staat buiten kijf dat de uitvoering een grote inzet en veel inspanningen van de lidstaten vergt, en dat de meeste van hen om de reeds uiteengezette redenen niet in staat waren aan die verordening te voldoen. Bij de Commissie dringt zich dan ook de conclusie op dat dit pas het prille begin is van het engagement van de lidstaten om het conflict walvisachtigen-visserij te reduceren.

De verscheidenheid van de resultaten kan worden verklaard doordat de lidstaten de verordening op uiteenlopende tijdstippen en in verschillende gebieden moesten toepassen. Bovendien hebben sommige lidstaten wegens de problemen bij het gebruik van pingers de toepassing van de verordening uitgesteld en in plaats daarvan deelgenomen aan, of de coördinatie op zich genomen van, diverse nationale en internationale onderzoekprojecten die tot doel hebben de toestellen en technieken die de bijvangsten moeten verminderen, te verbeteren.

De Commissie cofinanciert verschillende projecten in het kader van LIFE, het financieringsinstrument van de EU voor milieu- en natuurbehoudprojecten, en sommige van deze projecten dragen bij tot de uitvoering van Natura 2000 in het mariene milieu. In deze LIFE-projecten wordt vaak gezocht naar manieren om bijvangsten van zeezoogdieren te vermijden of te verminderen, of naar andere verzachtende maatregelen op dit gebied.

De visserijtakken waaraan de lidstaten extra aandacht moeten besteden met betrekking tot de gevolgen van het incidenteel vangen en doden van walvisachtigen, zijn opgesomd in Verordening (EG) nr. 812/2004, maar dit betekent niet dat de maatregelen ter vermindering van de impact van de visserij op walvisachtigen uitsluitend tot de werkingssfeer van die verordening behoren. De lidstaten zijn al op grond van artikel 12 van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad, de habitatrichtlijn, verplicht om onderzoek- en instandhoudingsmaatregelen te nemen teneinde ervoor te zorgen dat de bijvangst van walvisachtigen geen significante negatieve impact op de soort heeft. In het kader van de habitatrichtlijn geldt voor alle walvissoorten een systeem van strikte bescherming in hun natuurlijke verspreidingsgebied. De lidstaten moeten toezien op de staat van instandhouding van de walvisachtigen en een systeem instellen om toezicht te houden op het incidentele vangen en doden. Voorts moeten de lidstaten overeenkomstig artikel 6 passende maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert en er geen significante storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen. Voor de soorten Phocoena phocoena en Tursiops truncatus zijn dergelijke zones aangewezen.

WETENSCHAPPELIJKE EVALUATIE VAN DE EFFECTEN VAN HET GEBRUIK VAN KIEUWNETTEN, SCHAKELNETTEN EN WARNETTEN OP WALVISACHTIGEN IN DE OOSTZEE

De walvis die het meest in de Oostzee wordt aangetroffen, is de bruinvis ( Phocoena phocoena ). De populatie wordt geraamd op minder dan 1000 dieren[5]. Volgens de verslagen van de lidstaten waren er in de visserij waarvoor waarnemersregelingen gelden, in 2005 en 2006 in de Oostzee geen bijvangsten van walvisachtigen. In april 2008 heeft de ICES de Commissie laten weten dat de door de lidstaten verstrekte gegevens ontoereikend waren om een wetenschappelijke evaluatie te maken van de effecten van het gebruik van kieuwnetten, schakelnetten en warnetten op walvisachtigen in de Oostzee.

Verder is er een manifest gebrek aan andere gegevens over bijvangsten van walvisachtigen in vistuig in de Oostzee. De beschikbare bronnen hebben het meestal over gestrande dieren met littekens die erop wijzen dat de dieren in netten gestorven zijn. Volgens een recente Duitse studie waren er in 2007 langs de Duitse oevers van de Oostzee meer dan 150 gestrande bruinvissen en wordt 47% daarvan beschouwd als bijvangst of vermoedelijke bijvangst[6]. Om een volledige evaluatie van de effecten van het gebruik van kieuwnetten, schakelnetten en warnetten op walvisachtigen in de Oostzee te maken, zijn de gegevens over gestrande dieren evenwel onvoldoende, aangezien zij geen informatie geven over waar en in welk vistuig de dieren verstrikt zijn geraakt. Bijgevolg kunnen in deze fase geen nauwkeurige conclusies over de effecten van het gebruik van kieuwnetten, schakelnetten en warnetten op walvisachtigen in de Oostzee worden getrokken.

Bespreking

De huidige bruinvispopulatie in de Oostzee is alarmerend klein, met minder dan 1000 nog in leven zijnde dieren5. Vroegere berekeningen van zowel de populatie als de bijvangsten laten zien dat de soort nog niet zo lang geleden veel meer dieren telde en ook verder noordwaarts in de Oostzee voorkwam[7],[8]. Er is niet alleen het risico van een beperkte genetische diversiteit, waardoor de populatie minder mogelijkheden heeft om zich aan te passen aan het zich veranderende milieu, maar uitgedunde populaties zich ook kwetsbaarder voor bijvangsten dan gezonde populaties.

Voor het gebrek aan gegevens over bijvangsten van bruinvissen in de Oostzee kunnen waarschijnlijk de volgende redenen worden aangevoerd:

1. de kleine omvang van de bruinvispopulatie in de Oostzee;

2. het feit dat vissers, als zij walvisachtigen vangen, dat niet altijd melden. Aanwijzingen dat incidenteel gevangen bruinvissen overboord worden gegooid, zijn te vinden in de verslagen over op de Oostzeekust gestrande walvisachtigen die sporen van netten vertonen[9], [10].

De conclusies van het meest recente herstelplan voor bruinvissen in de Oostzee van ASCOBAN5 (Instandhouding van kleine walvisachtigen in de Oostzee en de Noordzee) bevestigen deze veronderstellingen: “Doordat er extreem weinig bruinvissen zijn, worden de dieren zelden door vissers gezien of gevangen … en (de vissers) kunnen zich moeilijk neerleggen bij de verklaring van wetenschappers of natuurbeschermers dat bijvangsten een ernstige bedreiging vormen voor de bruinvispopulatie. Daarom zullen bruinvissen, als de bijvangsten niet afnemen, schaars blijven (waardoor het moeilijk is betere ramingen te maken van de grootte van het bestand), zullen de bijvangsten beperkt blijven (waardoor het moeilijk is om te berekenen hoeveel dieren er worden gevangen) en zullen de vissers nog steeds weigeren te geloven dat de bijvangsten in de visserij een probleem vormen voor het behoud van de bruinvissen”. In het licht van het voorgaande zou het vrij gevaarlijk zijn te concluderen dat het niet-melden van bijvangsten betekent dat er geen problemen met bijvangsten zijn.

WORKSHOP OVER DE TOEPASSING VAN VERORDENING (EG) NR. 812/2004

De Commissie is zich bewust van de moeilijkheden die inherent zijn aan de toepassing van Verordening (EG) nr. 812/2004 en streeft ernaar de situatie te verbeteren. Daarom heeft zij hierover in Brussel op 24 en 25 maart 2009 een workshop georganiseerd. Die had tot doel informatie in te winnen, een basis voor reflectie te creëren en follow-up te geven aan Verordening (EG) nr. 812/2004. Het programma omvatte de volgende punten:

- een presentatie door de Commissie over de evaluatie van de toepassing, gedurende vier jaar, van Verordening (EG) nr. 812/2004;

- de toestand van de walvispopulaties in de EU-wateren;

- een overzicht van de toepassing van de verordening in de verschillende mariene regio’s van de EU;

- de meest recente wetenschappelijke en technische ontwikkelingen bij de akoestische afschrikmiddelen en de bespreking van andere maatregelen tot vermindering van de bijvangsten.

Aan de workshop is deelgenomen door nationale bestuursdiensten, regionale adviesraden, vertegenwoordigers van het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur, wetenschappers en de twee diensten van de Commissie die over dit onderwerp gaan.

Hieronder volgen enkele van de belangrijkste resultaten van de workshop.

- Er is behoefte aan meer kennis over de grootte van het walvisbestand en de verspreiding van de walvisachtigen in alle EU-wateren. Voorts bleek tijdens de workshop dat de aanwezigheid van walvisachtigen een variabel gegeven is.

- De deelnemers waren het erover eens dat pingers doeltreffende afschrikmiddelen voor bruinvissen zijn. Toch zijn er verdere ontwikkelingen nodig om de technische en praktische toepassingen ervan te verbeteren, zonder dat de veiligheid van de vissers in het gedrang komt. De vissers zouden bij deze ontwikkelingen moeten worden betrokken vanaf de tests tot de fase van de praktische toepassing van deze toestellen. Daarnaast loopt onderzoek naar andere toestellen en technieken die de bijvangsten moeten verminderen. Als die doeltreffend blijken te zijn, moeten alternatieven voor pingers worden overwogen.

- Er moet worden overwogen of vaartuigen die kleiner zijn dan 12 of 15 m moeten worden verplicht toestellen ter vermindering van de bijvangsten te gebruiken en of voor die vaartuigen waarnemersregelingen moeten worden ingesteld.

- Sommige lidstaten slaagden erin regelingen voor toezicht op zee ten uitvoer te leggen overeenkomstig de voorschriften van Verordening (EG) nr. 812/2004. Uit de resultaten blijkt dat de nauwkeurigheid van de gegevens die op grond van de verordening vereist is, zeer ambitieus is en soms onhaalbaar is voor zeldzame bijvangstsoorten.

- De toezichtregelingen zouden doeltreffender moeten worden door kruiscontroles van de voorschriften en door het samenvoegen van nationale gegevenreeksen. Ook moet worden overwogen toezicht te houden in gebieden waar het gebruik van pingers verplicht is.

- De samenwerking met de visindustrie moet worden verbeterd, met name om meer gegevens te krijgen over de toepassing van maatregelen ter vermindering van de bijvangsten van walvisachtigen of andere groepen dieren zonder commerciële waarde.

CONCLUSIES EN TOEKOMSTIGE AANPAK

De conclusies zijn gebaseerd op de analyse van de nationale verslagen, de resultaten van de workshop over de toepassing van Verordening (EG) nr. 812/2004 (zie punt 5) en de conclusies van de wetenschappelijke evaluatie van de effecten van het gebruik van kieuwnetten, schakelnetten en warnetten op walvisachtigen in de Oostzee. Hoewel de meeste lidstaten weinig of geen bijvangsten in de EU-wateren hebben gemeld, blijkt uit de wetenschappelijke gegevens die zijn verzameld in het kader van de regelingen voor toezicht op zee of in het kader van de postmortale analyses van gestrande dieren, dat de walvisachtigen en de visserij nog steeds met elkaar in conflict zijn. De informatie over de walvispopulaties is fragmentarisch en de toestand van de populaties blijft onduidelijk.

De Commissie erkent dat sommige lidstaten aanzienlijke inspanningen hebben geleverd om Verordening (EG) nr. 812/2004 correct toe te passen, maar beseft ook dat sommige lidstaten achterblijven. Hoewel de Commissie begrijpt dat er misschien redenen zijn om de verordening in een latere fase te wijzigen, is de volledige toepassing van die verordening in alle lidstaten tot dusver niet gehaald en daardoor was het niet mogelijk de impact te beoordelen van de bestaande maatregelen om de bijvangsten van walvisachtigen te verminderen. De beste praktijken die in de workshop zijn gepresenteerd, laten zien dat het in de huidige omstandigheden mogelijk is goede resultaten te boeken. De verordening voorziet in flexibiliteit, die ten volle moet worden benut.

Gelet op de noodzaak om de impact van de visserij op de walvispopulaties in de EU-wateren te verminderen, spoort de Commissie de lidstaten ertoe aan alle nodige maatregelen te nemen om de toepassing van Verordening (EG) nr. 812/2004 te verbeteren. Voorts zou de Commissie met nadruk willen wijzen op de verplichtingen die de lidstaten in het kader van de habitatrichtlijn hebben om toezicht te houden op het incidentele vangen en doden van alle walvissen en walvisachtigen en om te voorkomen dat dit incidentele vangen en doden de populaties significant beïnvloedt. In dit verband is het aan de lidstaten om voor andere visserijactiviteiten en andere gebieden waar bijvangsten een probleem vormen en die niet onder Verordening (EG) nr. 812/2004 vallen, passende maatregelen te nemen teneinde de walvispopulaties te vrijwaren.

Als follow-up van de workshop zal de Commissie evenwel de volgende belangrijke punten zorgvuldig in overweging nemen:

- de volledige benutting van de in het kader van Verordening (EG) nr. 812/2004 geboden flexibiliteit als antwoord op problemen met betrekking tot toezichtregelingen, vistuig en gebieden;

- het opnemen van de Zwarte Zee in de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 812/2004;

- het bieden van een stimulans aan de lidstaten om, naar het voorbeeld van een aantal lidstaten, de huidige toezichtregelingen uit te breiden en er waarnemingen met betrekking tot bijvangsten van walvisachtigen in op te nemen;

- het bieden van een stimulans om binnen de regionale adviesraden met de industrie besprekingen te voeren over maatregelen tot vermindering van de bijvangsten;

- het identificeren van meetbare doelstellingen voor maximaal aanvaardbare niveaus van bijvangsten voor verschillende walvispopulaties.

Voorts zal de Commissie, met het oog op de harmonisatie van de door de lidstaten verstrekte gegevens, het verslaggevingsformaat bestuderen dat zij van de ICES[11] heeft ontvangen en dat door het WTECV[12] is nagezien, en dit formaat ter beschikking van de lidstaten stellen. Vanaf volgend jaar verwacht de Commissie dan ook van alle betrokken lidstaten volledige nationale verslagen met alle gegevens die krachtens de verordening vereist zijn, alsmede andere passende gegevens in het kader van artikel 6, lid 2.

Daarnaast moet de Gemeenschap de kritieke toestand van de bruinvispopulatie in de Oostzee verder aanpakken en moeten vervolgacties worden overwogen. Volgens het meest recente advies van de ICES met betrekking tot walvisachtigen “zijn de beste instandhoudingsmaatregelen waarschijnlijk die waarbij de belanghebbenden inspraak hebben gehad”3. De Commissie is het met deze benadering eens en zou de lidstaten en de organisatie van de belanghebbenden ertoe willen aansporen om na te gaan hoe bijvangsten van bruinvissen in de Oostzee zo veel mogelijk kunnen worden verminderd. Om het huidige kennisbestand te vergroten heeft de Commissie onlangs een aanbesteding uitgeschreven voor de uitvoering van een studie over “het verzamelen van gegevens over bijvangsten van walvisachtigen in de Oostzee, het Kattegat en de Sont”.

[1] Bij Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad, die in april 2004 is goedgekeurd, zijn maatregelen vastgesteld betreffende de bijvangsten van walvisachtigen in de visserij en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 88/98.

[2] Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad van 21 december 2005 betreffende de instandhouding door middel van technische maatregelen van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Sont, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1434/98 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 88/98.

[3] Advies van de ICES van 2008. 1.5.1.2 Status of small cetaceans and by-catch in European waters (dit document is online beschikbaar).

[4] Verslag van de 28e plenaire vergadering van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (PLEN-08-02) (dit document is beschikbaar op verzoek).

[5] ASCOBAN, Recovery plan for Baltic Harbour Porpoises . Ontwerp van 8 april 2009.

[6] ICES WKFMMPA Verslag van de ICES van 2008. CM 2008/MHC:11 Report of the Workshop on Fisheries Management in Marine protected areas .

[7] Koschinski, S (2002). Current knowledge on harbour porpoises (Phocoena phocoena) in the Baltic Sea . Ophelia.

[8] Lindroth, A (1962). Baltic salmon fluctuations 2: porpoise and salmon. Reports of the institute of the Swedish Freshwater Research Drottningholm.

[9] Siebert U. et al. (2006). A decade of harbour porpoise occurrence in German waters – analyses of aerial surveys, incidental sightings and strandings. Journal of Sea research.

[10] Het Zweeds Federaal Agentschap voor natuurbehoud en de Zweedse Visserijraad (2008). Action plan for the conservation of harbour porpoise 2008-2013 .

[11] Het voorstel van de ICES kan worden geraadpleegd op de website van de ICES.

[12] Zie punt 3.6.6. van het Verslag van de 28e plenaire vergadering van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (PLEN-08-02).