8.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 184/263


Donderdag, 23 april 2009
Energieprestaties van gebouwen (herschikking) ***I

P6_TA(2009)0278

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de energieprestaties van gebouwen (herschikking) (COM(2008)0780 – C6-0413/2008 – 2008/0223(COD))

2010/C 184 E/65

(Medebeslissingsprocedure – herschikking)

Het Europees Parlement,

gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0780),

gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 175, lid 1, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0413/2008),

gezien het Interinstitutioneel akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten (1),

gezien de brief d.d. 3 februari 2009 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie industrie, onderzoek en energie overeenkomstig artikel 80 bis, lid 3, van zijn Reglement,

gelet op de artikelen 80 bis en 51 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en het advies van de Commissie juridische zaken (A6-0254/2009),

A.

overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel een eenvoudige codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen,

1.

gaat akkoord met het voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en zoals dit hieronder is geamendeerd;

2.

verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.

verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.


Donderdag, 23 april 2009
P6_TC1-COD(2008)0223

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de energieprestaties van gebouwen (herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie (4) van gebouwen is gewijzigd (5). Aangezien nieuwe ingrijpende wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

De natuurlijke hulpbronnen waarvan het behoedzame en rationele gebruik in artikel 174 van het Verdrag is vermeld, omvatten aardolieproducten, aardgas en vaste brandstoffen die essentiële energiebronnen, maar tevens de belangrijkste emissiebronnen van kooldioxide zijn.

(3)

Aangezien 40 % van het totale energieverbruik in de EU voor rekening van gebouwen komt, zijn een vermindering van het energieverbruik en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen in de gebouwensector ║ belangrijke ║ maatregelen die nodig zijn om de energieafhankelijkheid en de broeikasgasemissies van de EU te doen dalen. Tezamen met een sterker gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen zullen de maatregelen ter vermindering van het energieverbruik in de EU de Unie in staat stellen om te voldoen aan het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en haar langetermijnstreven de aardopwarming onder de 2 °C te houden, en tegen 2020 met ten minste 20 % ten opzichte van 1990 te verlagen en met 30 % in geval van een internationaal akkoord. Een vermindering van het energieverbruik en een sterker gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen spelen ook een belangrijke rol bij het versterken van de energievoorzieningszekerheid, het bevorderen van technologische ontwikkelingen en het scheppen van werkgelegenheid en kansen voor regionale ontwikkeling, met name in plattelandsgebieden.

(4)

Het beheer van de vraag naar energie is voor de Gemeenschap een belangrijk instrument om invloed uit te oefenen op de wereldenergiemarkt en daarmee op de continuïteit van de energievoorziening op middellange en lange termijn.

(5)

Om de doelstelling van 20 % minder energieverbruik in de Gemeenschap tegen 2020 te bereiken, is tijdens de Europese Raad van maart 2007 gewezen op de behoefte om de energie-efficiëntie in de Gemeenschap te doen toenemen en is aangedrongen op een grondige en snelle tenuitvoerlegging van de prioriteiten uit de mededeling van de Commissie getiteld„Actieplan voor energie-efficiëntie - het potentieel realiseren”. In dit actieplan is het significante potentieel voor kosteneffectieve energiebesparingen in de bouwsector geïdentificeerd. Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 31 januari 2008 opgeroepen tot een versterking van de bepalingen van Richtlijn 2002/91/EG en heeft bij herhaling, laatstelijk in zijn resolutie van 3 februari 2009 over de tweede strategische toetsing van het energiebeleid  (6) , bepleit de doelstelling van een verhoging van de energie-efficiëntie met 20 % tegen 2020 bindend te maken . Bovendien worden bij Besluit nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen  (7) , bindende nationale streefdoelen vastgesteld voor de vermindering van CO 2 -emissies, waarvoor energie-efficiëntie in de bouw van doorslaggevend belang is, en voorziet Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen  (8) in de bevordering van energie-efficiëntie in het kader van de bindende doelstelling om in 2020 20 % van het totale energieverbruik van de EU te dekken met energie uit duurzame bronnen.

(6)

De Europese Raad van maart 2007 bevestigde nogmaals dat de Gemeenschap zich ertoe verbindt om energie uit hernieuwbare bronnen in de hele EU te ontwikkelen. Te dien einde onderschreef de Raad een bindend streefcijfer van 20 % voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen tegen 2020. Bij Richtlijn 2009/28/EG wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld voor het bevorderen van energie uit hernieuwbare bronnen. De Raad onderstreept de noodzaak om een factor voor energie uit hernieuwbare bronnen op te nemen in het kader van de verplichting om te voldoen aan de minimumvereisten op het gebied van energieprestatie overeenkomstig Richtlijn 2002/91/EG teneinde de vaststelling van minimumniveaus voor het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen in gebouwen te bespoedigen.

(7)

Ongeveer 40 % van het eindverbruik van energie in de Gemeenschap komt voor rekening van de woon- en tertiaire sector, die grotendeels uit gebouwen bestaat en die zich nog steeds uitbreidt, een tendens die ongetwijfeld tot een hoger energieverbruik en derhalve tot meer uitstoot van kooldioxide door deze sector zal leiden.

(8)

Het is nodig om concretere acties vast te stellen teneinde het aanzienlijke, nog niet gerealiseerde potentieel voor energiebesparingen in gebouwen te benutten en de grote verschillen tussen de resultaten van de lidstaten in deze sector te verminderen.

(9)

Bij de maatregelen voor de verdere verbetering van de energieprestaties van gebouwen moet rekening worden gehouden met de klimatologische en plaatselijke omstandigheden, alsmede met de binnenklimaateisen en de kosteneffectiviteit. De maatregelen mogen andere eisen die aan gebouwen worden gesteld, zoals toegankelijkheid, veiligheid en de gebruiksbestemming van het gebouw, niet in het gedrang brengen.

(10)

De energieprestaties van gebouwen dienen te worden berekend volgens een gemeenschappelijke methode met objectieve variabelen die rekening houden met regionale klimaatverschillen , en die behalve thermische kenmerken ook andere factoren in aanmerking neemt welke een steeds belangrijkere rol spelen, zoals verwarmings-, koel- en ventilatiesystemen, warmteterugwinning, zoneregeling, de toepassing van energie uit hernieuwbare bronnen, passieve verwarmings- en koelingselementen, zonwering, luchtkwaliteit in gesloten ruimten, geschikt daglicht , isolatie- en verlichtingsystemen, controle- en toezichtsystemen en het ontwerp van het gebouw. De methodologie voor het berekenen van de energieprestaties mag niet enkel gebaseerd zijn op het seizoen waarin verwarming nodig is, maar moet uitgaan van de jaarlijkse energieprestaties van een gebouw. De methode moet bovendien rekening houden met bestaande Europese normen.

(11)

De lidstaten moeten minimumeisen voor de energieprestaties van gebouwen vaststellen. Die vereisten moeten worden bepaald met het oog op een kostenoptimaal evenwicht tussen de gedane investeringen en de energiekosten die worden bespaard tijdens de volledige levensduur van het gebouw. Er dient te worden voorzien in de mogelijkheid om de lidstaten hun minimumeisen voor gebouwen op gezette tijden te laten evalueren met betrekking tot de vooruitgang van de techniek.

(12)

Deze richtlijn laat de artikelen 87 en 88 van het Verdrag onverlet. Het in deze richtlijn gebruikte begrip „stimulans” omvat derhalve geen staatssteun.

(13)

De Commissie werkt een gemeenschappelijke methodologie uit voor de berekening van de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties. Deze methodologie moet aansluiten bij de methodologie die wordt gehanteerd in de Gemeenschapswetgeving die van toepassing is op de prestatievereisten voor de producten, bestanddelen en technische bouwsystemen waaruit het gebouw is samengesteld. De lidstaten maken van deze gemeenschappelijke methodologie gebruik om ▐ minimumeisen inzake energieprestaties vast te stellen . Zij delen de resultaten van deze berekening en de gegevens die werden gebruikt om tot deze resultaten te komen, regelmatig mee aan de Commissie. Dit zal de Commissie in staat stellen de vooruitgang van de lidstaten wat betreft het bereiken van de kostenoptimale niveaus van minimumeisen inzake energieprestaties te beoordelen en er verslag over uit te brengen. ▐ De lidstaten dienen deze ▐ methodologie toe te passen wanneer zij hun minimumeisen inzake energieprestaties herzien en bepalen .

(14)

Gebouwen zijn van grote invloed op het energieverbruik op lange termijn. Gezien de lange renovatiecyclus van bestaande gebouwen zouden nieuwe gebouwen en bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, daarom moeten voldoen aan minimumeisen inzake energieprestaties die zijn aangepast aan het plaatselijke klimaat. Aangezien de mogelijke toepassing van alternatieve systemen van energievoorziening in het algemeen niet volledig wordt onderzocht, moeten alternatieve systemen van energievoorziening worden overwogen voor nieuwe en bestaande gebouwen , ongeacht hun grootte volgens het beginsel dat er eerst voor moet worden gezorgd dat de energiebehoefte voor verwarming en koeling tot een minimaal kostenoptimaal niveau wordt teruggebracht .

(15)

Ingrijpende renovaties van bestaande gebouwen vormen, ongeacht hun omvang, een goede gelegenheid om kosteneffectieve maatregelen te nemen ter verbetering van de energieprestaties van het gehele gebouw . Door eisen voor kosteneffectieve maatregelen vast te leggen wordt gewaarborgd dat er geen obstakels ontstaan waardoor ingrijpende renovaties onaantrekkelijk worden.

(16)

Uit studies is gebleken dat de bouwsector inefficiënt is, waardoor de kosten voor de eindgebruiker duidelijk boven het optimale kostenniveau liggen. Er is berekend dat de bouwkosten met 30 à 35 % zouden kunnen worden verminderd door de verspilling die in de meeste bouwprocessen en bij de meeste producten plaatsvindt, terug te dringen. De inefficiëntie in de bouwsector ondermijnt het doel en de opzet van deze richtlijn, aangezien de ongerechtvaardigd hoge kosten van bouw en renovatie de kosteneffectiviteit, en daarmee ook de energie-efficiëntie van de sector, verminderen. Met het oog op een goede werking van deze richtlijn dient de Commissie het functioneren van de bouwmarkt te evalueren en aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit te brengen van haar bevindingen en aanbevelingen. De lidstaten dienen zich in te spannen om een transparant prijsbeleid in de bouw- en renovatiesector te waarborgen en dienen passende maatregelen te treffen om belemmeringen voor de toegang van nieuwe marktdeelnemers, met name KMO's, tot de markt en tot relevante faciliteiten en infrastructuur weg te nemen.

(17)

Ter verhoging van de energie-efficiëntie van huishoudelijke apparaten, verwarming en koeling moeten informatietechnologieën worden ontwikkeld en in gebruik worden genomen - met als doel een „intelligent gebouw”.

(18)

Er zijn maatregelen nodig om ervoor te zorgen dat een groter aantal gebouwen niet alleen voldoet aan de huidige minimumeisen inzake energieprestaties, maar op zijn minst een zo hoog mogelijke energieprestatie waarborgt . Daartoe moeten de lidstaten nationale plannen opstellen, om te zorgen voor een toename van het aantal energieneutrale gebouwen ▐; zij brengen over die plannen regelmatig verslag uit bij de Commissie.

(19)

Om de verslagleggingslast voor de lidstaten te beperken, moet het mogelijk zijn de in het kader van deze richtlijn vereiste verslagen op te nemen in de actieplannen voor energie-efficiëntie als bedoeld in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten ║ (9). De openbare sector moet in alle lidstaten het voortouw nemen wat de energieprestaties van gebouwen betreft, en daartoe moeten in de nationale plannen ambitieuzere streefcijfers worden bepaald voor overheidsgebouwen.

(20)

De lidstaten moeten worden aangemoedigd om naast de in deze richtlijn vastgestelde acties aanvullende maatregelen te treffen ter bevordering van een hogere energieprestatie van gebouwen. Dergelijke maatregelen kunnen financiële en fiscale prikkels omvatten voor ondernemingen, huiseigenaren en huurders, waaronder ook verlaagde BTW-tarieven voor renovatiediensten.

(21)

De lidstaten moeten erop toezien dat de regulering van de energieprijzen voor de consument geen verstorend effect heeft waardoor prikkels tot energiebesparing uitblijven.

(22)

De toekomstige koper of huurder van een gebouw of delen daarvan moet via het energieprestatiecertificaat correcte informatie krijgen over de energieprestaties van het gebouw, alsmede praktisch advies over hoe die kunnen worden verbeterd. Eigenaren en huurders van bedrijfspanden moeten tevens worden verplicht informatie uit te wisselen over het daadwerkelijke energieverbruik, teneinde te waarborgen dat alle gegevens beschikbaar zijn om een geïnformeerde keuze te kunnen maken over de nodige verbeteringen. In het certificaat moet ook informatie worden verstrekt over de eigenlijke effecten van verwarming en koeling op de energiebehoeften van het gebouw, over het primaire energieverbruik en over de kooldioxide-uitstoot. De eigenaars van gebouwen moeten te allen tijde certificatie of een bewijs van actualisering kunnen aanvragen, en niet alleen als gebouwen worden verhuurd, verkocht of gerenoveerd.

(23)

De overheid moet het goede voorbeeld geven en de aanbevelingen in het energieprestatiecertificaat binnen de geldigheidsperiode ervan uitvoeren. De lidstaten moeten in hun nationale plannen maatregelen opnemen om overheidsdiensten te stimuleren verbeteringen op het gebied van energie-efficiëntie in een vroeg stadium over te nemen en de aanbevelingen in het energieprestatiecertificaat binnen de geldigheidsperiode ervan uit te voeren. Bij het opstellen van de nationale plannen moeten de lidstaten de vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden raadplegen.

(24)

In overeenstemming met de vereisten inzake de installatie van slimme meters, zoals vastgesteld bij Richtlijn 2006/32/EG, dienen eigenaren en huurders te worden voorzien van nauwkeurige real-time informatie over het energieverbruik in de door hen gebruikte gebouwen.

(25)

Gebouwen die door de overheid worden gebruikt en gebouwen die veelvuldig door het publiek worden bezocht, dienen een voorbeeldfunctie te vervullen op het gebied van zorg voor het milieu en energiegebruik en daarom dient voor die gebouwen regelmatig energiecertificering plaats te vinden. De verspreiding van informatie over die energieprestaties onder het publiek kan worden verbeterd door die energiecertificaten op een opvallende plaats aan te brengen. Indien lidstaten besluiten het gebruik van energie op te nemen in de certificeringvereisten voor energie, zou een locatiegebaseerde aanpak mogelijk moeten zijn waarbij een groep in dezelfde buurt gelegen gebouwen die door dezelfde organisatie worden gebruikt, op dezelfde energiemeters is aangesloten.

(26)

Als wordt gezorgd voor wederzijdse erkenning van energieprestatiecertificaten die zijn afgegeven door andere lidstaten, kan waarschijnlijk een grensoverschrijdende markt voor financiële en andere diensten voor de ondersteuning van energie-efficiëntie ontstaan. Om dit mogelijk te maken moet de Commissie minimumvoorschriften voor de inhoud en vorm van de certificaten en voor de accreditering als deskundige vaststellen. Elk energieprestatiecertificaat moet zowel in de taal van de eigenaar als in de taal van de huurder beschikbaar zijn, zodat de aanbevelingen makkelijk te begrijpen zijn.

(27)

De laatste jaren is het aantal airconditioningsystemen in de Europese landen toegenomen. Dit veroorzaakt in alle lidstaten aanzienlijke problemen op het gebied van piekbelasting, waardoor de kostprijs voor elektrische energie stijgt en de energiebalans in het gedrang komt. Er moet prioriteit worden verleend aan strategieën die bijdragen tot betere thermische prestaties van gebouwen tijdens de zomer. Met name technieken voor passieve koeling en in het bijzonder technieken die bijdragen tot het verbeteren van de kwaliteit van het binnenklimaat en van het microklimaat rond gebouwen moeten verder worden ontwikkeld.

(28)

Regelmatige controle van verwarmingsketels en airconditioningsystemen door gekwalificeerd personeel draagt bij tot handhaving van de correcte afstelling ervan in overeenstemming met de productspecificatie en leidt tot optimale prestaties uit milieu-, veiligheids- en energieoogpunt. Een onafhankelijke beoordeling van het gehele verwarmings- en airconditioningsysteem moet regelmatig plaatsvinden gedurende de levensduur van deze systemen, vooral vóór installatie of verbetering. Om de administratieve lasten voor eigenaars en huurders van gebouwen te beperken moeten de lidstaten ervoor zorgen dat bij de afgifte van energieprestatiecertificaten ook de verwarmings- en airconditioningsystemen worden gekeurd en dat beide keuringen zo veel mogelijk gelijktijdig gebeuren.

(29)

Een gemeenschappelijke benadering van de energieprestatiecertificering van gebouwen en van de controle van verwarmings- en airconditioningsystemen, uit te voeren door gekwalificeerd personeel en erkende deskundigen, wier onafhankelijkheid op basis van objectieve criteria wordt gegarandeerd, zal bijdragen tot gelijke voorwaarden wat betreft de inspanningen die in de lidstaten worden gedaan om energie in de gebouwensector te besparen en zal toekomstige eigenaars of gebruikers duidelijkheid verschaffen over de energieprestaties op de communautaire onroerendgoedmarkt. Om de kwaliteit van de energieprestatiecertificaten en van de controle van verwarmings- en airconditioningsystemen in de Gemeenschap te garanderen, dient in iedere lidstaat een controlemechanisme te worden opgezet.

(30)

De lokale en regionale overheden zijn van cruciaal belang voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. Met hun vertegenwoordigers moet overleg plaatsvinden over elk aspect van de tenuitvoerlegging op nationaal of regionaal niveau. Lokale stedenbouwkundigen en bouwinspecteurs moeten geschikte richtsnoeren en middelen krijgen om de nodige taken uit te voeren.

(31)

Indien de toegang tot of de uitoefening van het beroep van installateur gereglementeerd is, gelden de voorwaarden voor de erkenning van beroepskwalificaties zoals vastgelegd in Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (10). De toepassing van deze richtlijn laat derhalve Richtlijn 2005/36/EG onverlet. In Richtlijn 2005/36/EG zijn eisen vastgesteld voor de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties, onder meer voor architecten, maar voorts moet ook worden gegarandeerd dat architecten en planologen in hun plannen en ontwerpen voldoende rekening houden met bijzonder energie-efficiënte technologieën. De lidstaten moeten ter zake duidelijke richtsnoeren opstellen, onverminderd de bepalingen van Richtlijn 2005/36/EG en met name de artikelen 46 en 49.

(32)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (11).

(33)

De Commissie moet met name de bevoegdheid krijgen om bepaalde delen van het in bijlage I bedoelde algemene kader aan te passen aan de technische vooruitgang, om een gemeenschappelijke methodologie vast te stellen voor het berekenen van de kostenoptimale minimumeisen inzake energieprestaties en om een definitie voor energieneutrale gebouwen vast te stellen , rekening houdend met de normale weersomstandigheden ter plaatse en de verwachte veranderingen daarin na verloop van tijd . Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële elementen van deze richtlijn, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële elementen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.

(34)

Aangezien 14 % van het energieverbruik in de EU voor rekening komt van verlichting en gezien het feit dat met de modernste verlichtingssystemen een energiebesparing van 80 % kan worden bereikt onder verlichtingsomstandigheden die in overeenstemming zijn met de Europese normen, wat een nog niet ten volle benutte mogelijkheid is om bij te dragen tot de verwezenlijking van de streefdoelen van de EU voor 2020, dient de Commissie de nodige stappen te nemen voor de goedkeuring van een richtlijn betreffende verlichtingontwerp die een aanvulling vormt op de maatregelen en doelstellingen van deze richtlijn. De verhoging van de energie-efficiëntie door een beter ontwerp van verlichting en de toepassing van energie-efficiënte lichtbronnen in overeenstemming met Richtlijn 2009/…EG van het Europees Parlement en de Raad van …[betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energie-gerelateerde producten (herschikking)] (12) vormt een significante bijdrage tot een betere energieprestatie van gebouwen.

(35)

Aangezien de doelstellingen om de energie-efficiëntie van gebouwen te bevorderen niet in voldoende mate door de lidstaten kunnen worden gerealiseerd gezien de complexiteit van de gebouwensector en aangezien de uitdagingen inzake energieprestaties niet voldoende kunnen worden aangepakt via de nationale woningmarkt en dit, gelet op de omvang en de effecten van de acties, derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, als vastgelegd in artikel 5 van het Verdrag, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel vastgelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat voor de verwezenlijking van die doelstellingen nodig is.

(36)

De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot die bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijn materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijn.

(37)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VI, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijn onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze richtlijn stimuleert verbeterde energieprestaties van gebouwen in de Gemeenschap, rekening houdend met zowel de klimatologische en plaatselijke omstandigheden buiten het gebouw als met de eisen voor het binnenklimaat en kostenoptimale niveaus van energieprestaties .

Deze richtlijn voorziet in eisen met betrekking tot:

a)

▐ een methode voor de berekening van de geïntegreerde energieprestaties van gebouwen en delen van gebouwen, van bestanddelen van gebouwen en van technische bouwsystemen ;

b)

de toepassing van minimumeisen voor de energieprestaties van nieuwe gebouwen en delen van gebouwen;

c)

de toepassing van minimumeisen voor de energieprestaties van bestaande gebouwen ▐ die een ingrijpende renovatie ondergaan en van bestanddelen van gebouwen en technische bouwsystemen wanneer deze worden vervangen of vernieuwd ;

d)

nationale plannen en streefdoelen om te zorgen voor een toename van het aantal energieneutrale gebouwen ▐;

e)

de energiecertificering van gebouwen of delen van gebouwen,

f)

de regelmatige keuring van verwarmings- en airconditioningsystemen in gebouwen;

g)

onafhankelijke systemen voor de controle van energieprestatiecertificaten en keuringsverslagen;

h)

opleiding, scholing en wederzijdse erkenning door de lidstaten van personen die de energieprestaties van gebouwen certificeren en verwarmings- en airconditioningsystemen keuren;

i)

nationale plannen voor het opheffen van belemmeringen in de bouw-, huur- en monumentenwetgeving en voor het scheppen van financiële prikkels.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

(1)   gebouw: een overdekte constructie met muren waarvoor energie gebruikt wordt om het binnenklimaat te regelen;

(2)     nieuw gebouw :

een gebouw waarvoor de bouwvergunning is verkregen na de inwerkingtreding van deze richtlijn;

(3)     delen van gebouwen :

appartementen of voor apart gebruik ontwikkelde eenheden die deel uitmaken van een bouwblok;

(4)     energieneutraal gebouw; :

een gebouw waarvan het totale jaarlijkse verbruik van primaire energie als gevolg van een zeer hoog niveau van energie-efficiëntie niet groter is dan de productie van energie ter plaatse uit hernieuwbare bronnen

(5)   technische bouwsystemen: technisch materiaal voor verwarming, koeling, ventilatie, warmwatervoorziening, verlichting en elektriciteitsproductie , meet-, toezicht- en controlesystemen of een combinatie daarvan;

(6)   energieprestaties van een gebouw: de berekende of gemeten hoeveelheid primaire energie die nodig is voor de vraag naar energie die verband houdt met een normaal gebruik van een gebouw, uitgedrukt in kWh/m 2 per jaar, waaronder de energie die wordt gebruikt voor verwarming, warmwatervoorziening, koeling, ventilatie en ingebouwde verlichting rekening houdend met passieve zonne-energie, zonwering en natuurlijke verlichting;

(7)   primaire energie: energie uit hernieuwbare en niet-hernieuwbare bronnen die geen omzetting of transformatie heeft ondergaan;

(8)     energie uit hernieuwbare bronnen :

energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen: wind, zon, aardwarmte, aerothermische en hydrothermische energie en energie uit de zee, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen;

(9)   bouwschil: de geïntegreerde elementen die de binnenzijde van een gebouw scheiden van de buitenzijde ▐;

(10)     bestanddeel van een gebouw :

een afzonderlijk deel van een gebouw dat van invloed is op de energieprestaties van het gebouw en dat niet onder de definitie van technische bouwsystemen valt, waaronder de vensters, de buitendeuren, de markiezen, de muren, de fundering, de kelderplaat, het plafond, het dak en isolatiesystemen;

(11)   ingrijpende renovatie: de renovatie van een gebouw, waarbij

(12)   Europese norm: een door het Europees Comité voor normalisatie, het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie of het Europees Instituut voor telecommunicatienormen goedgekeurde en voor publiek gebruik ter beschikking gestelde norm;

(13)   energieprestatiecertificaat: een door een lidstaat, of door een door deze lidstaat aangewezen rechtspersoon erkend certificaat waarin het resultaat van de berekening van de energieprestaties van een gebouw of delen van een gebouw wordt aangegeven volgens een overeenkomstig artikel 3 goedgekeurde methode;

(14)   warmtekrachtkoppeling: gelijktijdige opwekking in één proces van thermische energie en elektrische en/of mechanische energie;

(15)   kostenoptimaal niveau: het niveau waarbij de berekende kosten-batenanalyse over de levensduur van een gebouw positief is, ten minste rekening houdend met de actuele netto waarde van de investering en de bedrijfskosten (inclusief kosten voor energie), het onderhoud, inkomsten van geproduceerde energie, waar van toepassing, en verwijderingskosten ║;

(16)   airconditioningsysteem: een combinatie van de bestanddelen die nodig zijn voor een vorm van indoor luchtbehandeling, inclusief ventilatie;

(17)   c.v.-ketel: het geheel van ketellichaam en brander dat de verbrandingswarmte op een vloeistof overbrengt;

(18)   nominaal vermogen (uitgedrukt in kW): het maximale verwarmingsvermogen, uitgedrukt in kW, dat door de fabrikant voor continu gebruik is aangegeven en gegarandeerd, waarbij het door hem aangegeven nuttig rendement wordt gehaald;

(19)   warmtepomp: een machine, toestel of installatie dat/die ▐ warmte van de natuurlijke omgeving zoals de lucht, het water of de bodem overdraagt aan gebouwen of industriële installaties door de natuurlijke warmtestroming om te keren van een lagere naar een hogere temperatuur. De hoeveelheid energie die een warmtepomp aan de omgeving moet onttrekken om als hernieuwbare energie in de zin van deze richtlijn te kunnen worden beschouwd, is vastgesteld bij Richtlijn 2009/28/EG;

(20)     energiearmoede :

de toestand dat een huishouden meer dan 10 % van het inkomen aan energie moet besteden om het huis te verwarmen tot een niveau dat volgens de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie aanvaardbaar is;

(21)     verlichtingssysteem :

een combinatie van onderdelen die vereist zijn om in een bepaald lichtniveau te voorzien;

(22)     stadsverwarming of -koeling :

de distributie van thermale energie in de vorm van stoom, warm water of gekoelde vloeistoffen vanuit een centrale productie-installatie via een netwerk dat verbonden is met meerdere gebouwen, voor het verwarmen of koelen van ruimtes of processen of voor warmwaterproductie;

(23)     verlichtingsontwerp :

een plan of tekening met een nauwkeurige beschrijving van de samenstelling en indeling van verlichtingsarmaturen, met inbegrip van bijbehorende regelingsapparatuur.

Artikel 3

Vaststelling van een methodiek voor de berekening van de energieprestaties van gebouwen

1.    De Commissie stelt, na raadpleging van de relevante belanghebbenden en met name vertegenwoordigers van de plaatselijke, regionale en nationale autoriteiten uiterlijk op 31 maart 2010 voor de berekening van de energieprestaties van gebouwen een gemeenschappelijke methodiek vast overeenkomstig het algemene kader in bijlage I.

Deze maatregelen, die bedoeld zijn om niet-essentiële elementen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan te vullen, worden vastgesteld overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 22, lid 2.

2.     De lidstaten voeren deze gemeenschappelijke methodiek uit.

3.     De energieprestaties van gebouwen worden op transparante wijze uitgedrukt en omvatten een indicator voor de vraag naar primaire energie.

Artikel 4

Vaststelling van de minimumeisen voor de energieprestaties

1.   De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen opdat minimumeisen voor de energieprestaties van gebouwen en van bestanddelen van gebouwen en technische bouwsystemen en delen daarvan worden vastgesteld om ten minste kostenoptimale niveaus te bereiken , en worden berekend volgens de in artikel 3 bedoelde gemeenschappelijke methodiek.

Bij het vaststellen van de eisen raadplegen de lidstaten de overheid en andere belanghebbenden en kunnen zij onderscheid maken tussen nieuwe en bestaande gebouwen alsmede tussen verschillende categorieën gebouwen.

De eisen moeten consistent zijn met andere toepasselijke communautaire wetgeving en rekening houden met de algemene binnenklimaatsituatie en binnen- en buitenlicht - om eventuele negatieve neveneffecten zoals onvoldoende ventilatie of onvoldoende natuurlijk licht te voorkomen -, met de plaatselijke omstandigheden, met de gebruiksbestemming en met de ouderdom van het gebouw.

De eisen dienen regelmatig en ten minste om de vier jaar te worden getoetst, en ▐ aan de technische vooruitgang in de bouwsector te worden aangepast.

Het bepaalde in dit artikel belet de lidstaten steun te geven voor de bouw van nieuwe gebouwen, ingrijpende renovaties en verbetering van bestanddelen en technische systemen die verder gaan dan de minimumvereisten van deze richtlijn.

2.   De lidstaten kunnen beslissen om ten aanzien van de volgende categorieën gebouwen geen eisen als bedoeld in lid 1 vast te stellen of toe te passen:

a)

gebouwen die officieel beschermd zijn als onderdeel van een daartoe aangewezen omgeving, dan wel vanwege hun bijzondere architectonische of historische waarde, voor zover de toepassing van een specifieke minimumeis inzake energieprestaties hun karakter of aanzicht op onaanvaardbare wijze zou veranderen;

b)

gebouwen die worden gebruikt voor erediensten en religieuze activiteiten;

c)

tijdelijke gebouwen die in principe minder dan achttien maanden gebruikt worden, industriepanden, werkplaatsen en niet voor bewoning bestemde gebouwen van landbouwbedrijven met een lage energiebehoefte en niet voor bewoning bestemde gebouwen van landbouwbedrijven die in gebruik zijn bij een sector die onder een nationale sectorovereenkomst inzake energieprestaties valt;

d)

alleenstaande gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van minder dan 50 m 2.

3.   Vanaf 30 juni 2012 verstrekken de lidstaten nog slechts stimulansen ▐ voor de bouw of ingrijpende renovatie van gebouwen of delen van gebouwen , met inbegrip van bestanddelen van gebouwen, als de resultaten daarvan ten minste voldoen aan de minimumeisen inzake energieprestaties volgens de resultaten van de in artikel 5, lid 2, bedoelde berekening.

4.   ▐ De lidstaten herzien de overeenkomstig lid 1 vastgestelde minimumeisen inzake energieprestaties en zorgen ervoor dat deze vereisten uiterlijk op 30 juni 2015 ten minste voldoen aan de resultaten van de in artikel 5, lid 2, bedoelde berekening.

5.     De lidstaten verlenen subsidie en technische advies voor specifieke programma's voor de aanpassing van historische gebouwen of centra aan energie-efficiëntie.

6.     nergieproductiesystemen en isolatiemaatregelen in historische centra worden aan een visuele-hinderbeoordeling onderworpen.

Artikel 5

Berekening van de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties

1.   De Commissie werkt , na raadpleging van de relevante belanghebbenden, met name vertegenwoordigers van de plaatselijke, regionale en nationale autoriteiten, en op basis van de in bijlage IV genoemde beginselen uiterlijk op 31 maart 2010 een gemeenschappelijke methodologie uit voor de berekening van de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties voor gebouwen of delen van gebouwen. Deze gemeenschappelijke methodologie kan verwijzen naar relevante Europese normen en dient :

een onderscheid te maken tussen nieuwe en bestaande gebouwen en tussen verschillende categorieën van gebouwen ;

de verschillende klimaatomstandigheden in de lidstaten en de waarschijnlijke verandering daarin tijdens de levensduur van het betrokken gebouw te weerspiegelen; en

gemeenschappelijke aannamen of berekeningsmethoden voor energiekosten vast te stellen.

De Commissie toetst de gemeenschappelijke methodologie om de vijf jaar en actualiseert deze indien nodig.

Deze maatregelen, die bedoeld zijn om niet-essentiële elementen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 21 , lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

2.   De lidstaten berekenen de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties aan de hand van de in lid 1 bedoelde gemeenschappelijke methodologie en de relevante parameters, zoals de klimatologische omstandigheden ▐.

De lidstaten brengen bij de Commissie verslag uit over alle inputgegevens en veronderstellingen die zij als basis voor deze berekeningen en de resultaten daarvan hebben gebruikt. Dit verslag wordt opgenomen in de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG bedoelde actieplannen voor energie-efficiëntie. De lidstaten brengen om de drie jaar verslag uit bij de Commissie. Het eerste verslag wordt uiterlijk op 30 juni 2011 ingediend.

3.   De Commissie publiceert een verslag over de voortgang van de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van dit artikel .

Artikel 6

Nieuwe gebouwen

1.   ▐ De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat nieuwe gebouwen aan de overeenkomstig artikel 4 en het bepaalde in artikel 9 vastgestelde minimumeisen voor de energieprestaties voldoen.

Waar het gaat om nieuwe gebouwen bevorderen de lidstaten het gebruik van alternatieve systemen met een hoog rendement. Deze alternatieve systemen kunnen onder meer bestaan in:

a)

gedecentraliseerde systemen voor energievoorziening gebaseerd op energie uit hernieuwbare bronnen ;

b)

warmtekrachtkoppeling;

c)

stads/blokverwarming of -koeling, indien beschikbaar, in het bijzonder systemen die geheel of gedeeltelijk zijn gebaseerd op energie uit hernieuwbare bronnen ;

d)

warmtepompen;

e)

ICT-apparatuur voor toezicht- en controledoeleinden.

Artikel 7

Bestaande gebouwen

De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat wanneer bestaande gebouwen een ingrijpende renovatie ondergaan of bestanddelen van gebouwen en technische bouwsystemen of onderdelen daarvan worden vernieuwd of vervangen , de energieprestaties ervan tot het niveau van de minimumeisen inzake energieprestaties worden opgevoerd, voor zover dit technisch, functioneel en economisch haalbaar is. Zij stellen deze minimumeisen voor de energieprestaties vast overeenkomstig artikel 4 en rekening houdend met de bepalingen in artikel 9 . De eisen ▐ worden vastgesteld ▐ voor zowel de gerenoveerde systemen als de bestanddelen van gebouwen , wanneer deze vernieuwd of vervangen worden, alsook voor het gerenoveerde gebouw in zijn geheel, wanneer het om een ingrijpende renovatie gaat.

Als het gaat om gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, stimuleren de lidstaten dat de volgende alternatieve systemen met een hoog rendement worden bekeken en in aanmerking genomen:

a)

gedecentraliseerde systemen voor energievoorziening gebaseerd op energie uit hernieuwbare bronnen;

b)

warmtekrachtkoppeling;

c)

stads/blokverwarming of -koeling, indien beschikbaar, in het bijzonder systemen die geheel of gedeeltelijk zijn gebaseerd op energie uit hernieuwbare bronnen;

d)

warmtepompen;

e)

ICT-apparatuur voor toezichts- en controledoeleinden.

Artikel 8

Technische bouwsystemen en bestanddelen van gebouwen

1.   De lidstaten stellen minimumeisen inzake energieprestaties vast met betrekking tot de bestanddelen van gebouwen en technische bouwsystemen die in de gebouwen zijn geïnstalleerd en in bedrijf gesteld en die niet vallen onder Richtlijn 2009/…EG [houdende invoering van een kader voor de vaststelling van eisen met betrekking tot milieuvriendelijkheid en zuinig energiegebruik van producten] en de maatregelen ter uitvoering daarvan . Er worden eisen vastgesteld voor nieuwe bedrijfstechnische installaties, technische bouwsystemen en bestanddelen van gebouwen en onderdelen daarvan en voor de vervanging of het herstel daarvan, en die eisen worden toegepast voor zover zij technisch en functioneel haalbaar zijn .

De eisen hebben met name betrekking op:

a)

c.v.-ketels , andere warmtegeneratoren en warmtewisselaars van verwarmingssystemen , met inbegrip van stads/blokverwarming of -koeling ;

b)

waterverwarmers in warmwatersystemen;

c)

centrale airconditioningseenheid of koudegenerator in airconditioningsystemen;

d)

geïnstalleerde verlichting;

e)

bestanddelen van gebouwen.

2.   De overeenkomstig lid 1 vastgestelde minimumeisen inzake energieprestaties moeten in overeenstemming zijn met alle wetgeving die van toepassing is op de producten waaruit het systeem en de bestanddelen van gebouwen bestaan en moeten gebaseerd zijn op de behoorlijke installatie van de producten en de geschikte aanpassing en controle van het technische bouwsysteem. Als het gaat om technische bouwsystemen moeten de eisen ervoor zorgen dat de technische installaties bij de ingebruikneming goed worden afgesteld, dat er een geschikt hydraulisch evenwicht wordt bereikt in de hydraulische „natte” verwarmingssystemen en dat de geschikte grootte en het geschikte type van product wordt gebruikt voor de installatie, gelet op het beoogde gebruik van het technische bouwsysteem.

3.     Overeenkomstig bijlage I van Richtlijn 2009/../EG van het Europees Parlement en de Raad van …[betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit]  (13) . De lidstaten zorgen ervoor dat er „smart meters” worden geïnstalleerd in alle nieuwe gebouwen en gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd en wanneer een meter wordt vervangen, en stimuleren de plaatsing, waar nodig, van actieve controlesystemen, zoals systemen voor automatisering, controle en toezicht.

Artikel 9

Energieneutrale gebouwen

1.   De lidstaten stellen nationale plannen op om te zorgen voor een toename van het aantal energieneutrale gebouwen ▐.

De lidstaten verzekeren dat alle nieuwe gebouwen uiterlijk op 31 december 2018 energieneutrale gebouwen zijn.

De lidstaten stellen streefcijfers vast voor het minimale percentage ▐ gebouwen die in respectievelijk 2015 en 2020 energieneutrale gebouwen zijn, gemeten als percentage van het totaal aantal gebouwen en als percentage van de totale bruikbare vloeroppervlakte.

Er worden afzonderlijke streefcijfers vastgesteld voor:

a)

nieuwe en gerenoveerde residentiële gebouwen;

b)

nieuwe en gerenoveerde niet-residentiële gebouwen;

c)

gebouwen waarin overheidsdiensten zijn gevestigd.

De lidstaten stellen afzonderlijke streefcijfers vast voor nieuwe en bestaande gebouwen als bedoeld onder c) die ten minste drie jaar voor de in dit artikel vastgestelde streefcijfers gelden, en houden daarbij rekening met de leidende rol die overheden dienen te vervullen op het gebied van energieprestaties van gebouwen.

2.   Het in lid 1 bedoelde nationale plan wordt opgesteld in overleg met alle relevante belanghebbenden, met inbegrip van de plaatselijke en regionale overheden, en omvat onder meer de volgende elementen:

a)

tussentijdse streefcijfers, uitgedrukt als een percentage ║ van het totaal aantal gebouwen en van de totale bruikbare vloeroppervlakte in 2015 en 2020 ;

b)

nadere informatie over de eisen van de lidstaat inzake minimale niveaus voor energie uit hernieuwbare bronnen in nieuwe gebouwen en bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, zoals bepaald in Richtlijn 2009/28/EG en de artikelen 6 en 7 van deze richtlijn;

c)

een overzicht van het hele beleid en alle informatie over genomen maatregelen ter bevordering van dergelijke gebouwen;

d)

nationale, regionale of lokale programma's ter ondersteuning van energieprestatiemaatregelen, zoals fiscale stimulansen, financiële instrumenten of een verlaagd BTW-tarief.

3.   De lidstaten delen de in lid 1 bedoelde nationale plannen tegen ten laatste 30 juni 2011 aan de Commissie mee en brengen om de drie jaar bij de Commissie verslag uit over de voortgang in de tenuitvoerlegging van hun nationale plannen. De nationale plannen en voortgangsverslagen ▐ worden opgenomen in de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG bedoelde actieplannen voor energie-efficiëntie.

4.     Binnen twee maanden na de bekendmaking van een nationaal plan door een lidstaat volgens lid 3 kan de Commissie, met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, dat plan of een aspect ervan verwerpen als zij meent dat het niet voldoet aan alle eisen van dit artikel. In dat geval stelt de lidstaat wijzigingen voor. Binnen een maand na ontvangst van deze voorstellen aanvaardt de Commissie het plan of verzoekt zij om verdere specifieke wijzigingen. De Commissie en de betrokken lidstaat zetten alle redelijke stappen om het nationale plan binnen vijf maanden na de eerste bekendmaking ervan goed te keuren.

5.   De Commissie stelt overeenkomstig de definitie in artikel 2, uiterlijk op 31 december 2010 een gedetailleerde gemeenschappelijke definitie voor energieneutrale gebouwen vast .

Die maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

6.   De Commissie publiceert uiterlijk op 30 juni 2012 en vervolgens om de drie jaar een verslag over de voortgang van de lidstaten bij het bevorderen van de toename van het aantal energieneutrale gebouwen ▐. Op basis van dit verslag werkt zij een actieplan uit en stelt, indien nodig, maatregelen voor om het aantal dergelijke gebouwen te doen toenemen.

Artikel 10

Financiële stimulansen en marktbelemmeringen

1.     De lidstaten stellen uiterlijk 30 juni 2011 nationale actieplannen op waarin maatregelen worden voorgesteld om aan de in deze richtlijn vastgelegde eisen te voldoen door beperking van de wettelijke en marktbelemmeringen en de ontwikkeling van bestaande en nieuwe financiële en fiscale instrumenten om de energie-efficiëntie van nieuwe en bestaande gebouwen te verbeteren.

Deze voorgestelde maatregelen moeten toereikend, doeltreffend, transparant en niet-discriminerend zijn, de uitvoering van de aanbevelingen in het energieprestatiecertificaat schragen, gericht zijn op bevordering van forse verbeteringen van de energieprestatie van gebouwen wanneer een verbetering anders economisch niet haalbaar zou zijn, en steunmaatregelen omvatten voor huishoudens die gevaar lopen tot energiearmoede te vervallen.

De lidstaten vergelijken hun financiële en fiscale instrumenten met de instrumenten die vermeld staan in bijlage V en voeren, onverminderd de nationale wetgeving, ten minste twee maatregelen van die bijlage uit.

2.     De lidstaten doen deze nationale actieplannen als onderdeel van de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG bedoelde actieplannen voor energie-efficiëntie toekomen aan de Commissie en actualiseren ze eens in de drie jaar.

3.     De Commissie dient uiterlijk op 30 juni 2010 na een effectbeoordeling wetgevingsvoorstellen in om de bestaande communautaire financiële instrumenten te versterken en nieuwe instrumenten voor te stellen ter ondersteuning van de uitvoering van deze richtlijn.

Deze voorstellen behelzen de volgende maatregelen:

a)

in het kader van de herziening van Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling  (14) voor de volgende programmeringsperiode, een aanzienlijke verhoging van het maximumbedrag voor steunverlening uit het EFRO ter bevordering van energie-efficiëntie, zoals stadsverwarming en -koeling en investeringen in hernieuwbare energie in de woningsector alsmede verruiming van de mogelijkheden om dit soort projecten te subsidiëren;

b)

de aanwending van andere communautaire fondsen ter ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling, voorlichtingscampagnes en opleiding in verband met energie-efficiëntie;

c)

de oprichting van een fonds voor energie-efficiëntie met bijdragen uit de communautaire begroting, van de Europese Investeringsbank en van de lidstaten, dat ten doel heeft ervoor te zorgen dat er tegen 2020 meer particuliere en openbare investeringen worden gedaan in projecten voor verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen en hernieuwbare energie in gebouwen of bestanddelen van gebouwen. Dit fonds voor energie-efficiëntie moet worden opgenomen in de andere communautaire structuursteunprogramma's. De criteria voor de toekenning ervan worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds  (15) , en het fonds moet uiterlijk in 2014 een feit zijn;

d)

een verlaagd btw-tarief voor diensten en producten, met inbegrip van energie uit hernieuwbare bronnen in gebouwen en bestanddelen van gebouwen, die dienen ter verbetering van de energie-efficiëntie.

Artikel 11

Energieprestatiecertificaten

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om een systeem van energieprestatiecertificaten voor gebouwen op touw te zetten. Het energieprestatiecertificaat bevat de energieprestaties van een gebouw en referentiewaarden, zoals minimumeisen inzake energieprestaties, waarmee de eigenaars of huurders van het gebouw of delen daarvan de energieprestaties kunnen ▐ beoordelen en deze gemakkelijk kunnen vergelijken met andere, al dan niet voor bewoning bestemde gebouwen. Het certificaat kan voor gebouwen die niet voor bewoning bestemd zijn, indien nodig, ook het bestaande jaarlijkse energieverbruik vermelden, als bedoeld in bijlage I.

Wanneer een gebouw voorafgaand aan de bouw wordt verkocht of verhuurd, zal de verkoper (verhuurder) een nauwkeurige schriftelijke raming overleggen van de verwachte energieprestaties.

2.   Het certificaat bevat aanbevelingen voor de kostenoptimale verbetering van de energieprestaties van een gebouw of delen daarvan.

De in het energieprestatiecertificaat opgenomen aanbevelingen omvatten:

a)

maatregelen die verband houden met een ingrijpende renovatie van de bouwschil , met inbegrip van de isolatiesystemen, of technische bouwsystemen;

b)

maatregelen voor individuele onderdelen of elementen van een gebouw, losstaand van een ingrijpende renovatie van de bouwschil , met inbegrip van de isolatiesystemen, of technische bouwsystemen.

3.   De in het energieprestatiecertificaat opgenomen aanbevelingen moeten technisch haalbaar zijn voor het gebouw in kwestie en moeten transparante informatie verschaffen , met inbegrip van ten minste een duidelijke opgave van het berekende energiebesparingspotentieel van de maatregel, de huidige nettowaarde en de investeringskosten voor het specifieke gebouw of soort gebouw. De beoordeling van de kosten is gebaseerd op een reeks standaardvoorwaarden, waartoe ten minste behoren de beoordeling van energiebesparingen en de onderliggende energieprijzen , de financiële of fiscale stimulansen en rentevoeten voor investeringen die nodig zijn om de aanbevelingen ten uitvoer te leggen.

4.     De lidstaten zien erop toe dat de overheidsinstanties en andere instellingen die de aankoop of renovatie van gebouwen financieren, bij het vaststellen van de hoogte van en de voorwaarden voor financiële stimulansen, fiscale maatregelen en leningen rekening houden met de opgegeven energieprestaties en de aanbevelingen in de energieprestatiecertificaten.

5.   Het energieprestatiecertificaat geeft aan of de eigenaar of huurder meer informatie kan verkrijgen over de in het certificaat verstrekte aanbevelingen. Daarnaast bevat het informatie over de stappen die moeten worden ondernomen om de aanbevelingen ten uitvoer te leggen , met inbegrip van informatie over beschikbare fiscale en financiële stimulansen en financieringsmogelijkheden .

6.     Gezien de voortrekkersrol die zij moeten spelen op het gebied van de energieprestaties van gebouwen dienen overheidsinstanties de aanbevelingen in het energieprestatiecertificaat dat is uitgegeven voor gebouwen waarzij werken, binnen de geldigheidsperiode ervan uit te voeren.

7.   De certificering van appartementen of van voor apart gebruik ontwikkelde eenheden die deel uitmaken van een bouwblok is mogelijk op basis van:

a)

een gemeenschappelijke certificering voor het gehele gebouw, wanneer het gaat om een blok met een gemeenschappelijk verwarmingssysteem; of

b)

keuring van de energieprestaties van dat appartement of die eenheid .

8.   De certificering van eengezinswoningen mag gebaseerd zijn op de beoordeling van een ander representatief gebouw met een soortgelijk ontwerp, soortgelijke omvang en soortgelijke eigenlijke energieprestaties, indien deze overeenstemming kan worden gegarandeerd door de deskundige die het energieprestatiecertificaat afgeeft.

9.   Het energieprestatiecertificaat is niet langer dan tien jaar geldig.

10.     De Commissie neemt uiterlijk op 30 juni 2010 richtsnoeren aan waarin minimumnormen voor de inhoud, taal en vorm van energieprestatiecertificaten worden gegeven.

Deze maatregel, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beoogt te wijzigen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

11.     Elke lidstaat erkent de in een andere lidstaat overeenkomstig deze richtsnoeren afgegeven certificaten en legt geen beperkingen op aan de vrijheid om financiële diensten te verlenen of de vrije vestiging om redenen die verband houden met het in een andere lidstaat afgegeven certificaat.

12.     Uiterlijk in 2011 ontwikkelt de Commissie op basis van informatie van de lidstaten en in overleg met de betrokken sectoren een vrijwillig gemeenschappelijk EU-certificeringssysteem voor de energieprestatie van niet-residentiële gebouwen middels de in artikel 21 genoemde comitologieprocedure.

Deze maatregel, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beoogt de wijzigingen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Uiterlijk in 2012 voert elke lidstaat de in alinea 1 bedoelde vrijwillige EU-certificering in, die naast de nationale certificeringsregeling zal functioneren.

Artikel 12

De afgifte van energieprestatiecertificaten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat een energieprestatiecertificaat wordt afgegeven voor gebouwen of delen daarvan die worden gebouwd, verkocht of verhuurd en voor gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 250 m 2 die veelvuldig door het publiek worden bezocht en voor gebouwen die door de overheid worden gebruikt.

2.   De lidstaten eisen dat bij de bouw van een gebouw of delen daarvan door de onafhankelijke expert die het certificaat afgeeft, als bedoeld in artikel 17, of door de verkoper aan de eigenaar een energieprestatiecertificaat wordt overhandigd.

3.   De lidstaten eisen dat, wanneer gebouwen of delen daarvan te koop worden aangeboden, de numerieke energieprestatie-indicator van het energieprestatiecertificaat wordt vermeld in alle advertenties voor de verkoop van het gebouw of delen daarvan, en dat het energieprestatiecertificaat aan de toekomstige koper wordt voorgelegd.

Het energieprestatiecertificaat wordt ten laatste op het moment van het sluiten van het contract van de verkoop van het gebouw of onderdelen daarvan door de verkoper aan de koper versterkt.

4.   De lidstaten eisen dat, wanneer gebouwen of delen daarvan te huur worden aangeboden, de numerieke energieprestatie-indicator van het energieprestatiecertificaat wordt vermeld in alle advertenties voor de verhuur van het gebouw of delen daarvan, en dat het energieprestatiecertificaat aan de toekomstige huurder wordt voorgelegd.

Het energieprestatiecertificaat wordt ten laatste op het moment van het sluiten van het huurcontract door de eigenaar aan de huurder versterkt.

5.     De eigenaar van een gebouw kan te allen tijde een erkend deskundige verzoeken om een energieprestatiecertificaat op te stellen, opnieuw te berekenen of te actualiseren, ongeacht de vraag of het gebouw nieuw is gebouwd of gerenoveerd en of het wordt verhuurd of verkocht.

6.   De lidstaten kunnen de in artikel 4, lid 2, bedoelde categorieën van gebouwen van de toepassing van de leden 1, 2, 3 en 4 van dit artikel uitsluiten.

Artikel 13

Afficheren van energieprestatiecertificaten

1.   ▐ De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat in gebouwen die door overheidsdiensten worden gebruikt of gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 205 m 2 die veelvuldig door het publiek worden bezocht , het energieprestatiecertificaat wordt geafficheerd op een opvallende plaats die duidelijk zichtbaar is voor het publiek.

Artikel 14

Keuring van verwarmingssystemen

1.   De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen voor het instellen van een regelmatige keuring van met niet-hernieuwbare vloeibare of vaste brandstoffen gestookte c.v.-ketels met een nominaal vermogen van meer dan 20 kW. De keuring omvat een beoordeling van het rendement van de ketel en van de ketelgrootte ten opzichte van de verwarmingsbehoeften van het gebouw. De lidstaten mogen deze keuringen opschorten, wanneer een elektronisch toezicht- en controlesysteem is ingevoerd.

2.   De lidstaten kunnen de frequentie van de keuringen laten variëren naargelang het type en het nominaal vermogen ▐ van het verwarmingssysteem. Bij het bepalen van de frequentie houden de lidstaten rekening met de kosten voor de keuring van het verwarmingssysteem en de geraamde besparingen van energiekosten die uit de keuring kunnen voortvloeien.

3.   Verwarmingssystemen met c.v.-ketels met een nominaal vermogen van meer dan 100 kW dienen ten minste om de twee jaar gekeurd te worden;

voor gasketels kan deze periode verlengd worden tot vier jaar;

4.   In afwijking van de leden 1, 2 en 3 mogen de lidstaten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de gebruikers geadviseerd worden over vervanging van de c.v.-ketels, andere wijzigingen van het verwarmingssysteem en alternatieve oplossingen om de doeltreffendheid en de juiste grootte van de ketel te beoordelen. Deze aanpak dient hetzelfde resultaat op te leveren als het bepaalde in de leden 1, 2 en 3.

De lidstaten die de in de eerste alinea van dit lid bedoelde maatregelen toepassen, brengen tegen ten laatste 30 juni 2011 bij de Commissie verslag uit over de gelijkwaardigheid van die maatregelen met de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde maatregelen. De lidstaten brengen om de drie jaar verslag uit bij de Commissie. De verslagen mogen worden opgenomen in de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG bedoelde actieplannen voor energie-efficiëntie.

Indien de Commissie van oordeel is dat het in de tweede alinea bedoelde verslag van een lidstaat niet aantoont dat met deze aanpak hetzelfde resultaat wordt bereikt, zoals bepaald in de eerste alinea, dan kan zij binnen zes maanden na het verslag ontvangen te hebben eisen dat de lidstaat ofwel nadere informatie verstrekt of specifieke aanvullende maatregelen neemt. Als de Commissie een jaar na haar verzoek niet tevreden is met de verstrekte informatie of de genomen aanvullende maatregelen, dan kan zij de afwijking intrekken.

Artikel 15

Keuring van airconditioningsystemen

1.   De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen voor het instellen van een regelmatige keuring van airconditioning- en ventilatiesystemen en omkeerbare warmtepompen met een nominaal koelvermogen van meer dan 5 kW . De keuring omvat een beoordeling van het rendement van de airconditioning en van de dimensionering ervan gelet op de koelingsbehoefte van het gebouw. Tot de keuring van de ventilatiesystemen behoort ook een beoordeling van de luchtstromen.

De lidstaten mogen deze keuringen opschorten, wanneer een elektronisch toezicht- en controlesysteem is ingevoerd dat toezicht op afstand op de doelmatigheid en veiligheid van de systemen mogelijk maakt.

2.   De lidstaten kunnen de frequentie van de keuringen laten variëren naargelang het type en het nominaal vermogen van het airconditioningsysteem , het ventilatiesysteem of de omkeerbare warmtepompen . Bij het bepalen van de frequentie houden de lidstaten rekening met de kosten voor de keuring ▐ en de geraamde besparingen van energiekosten die uit de keuring kunnen voortvloeien.

3.     Bij het vastleggen van de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen zorgen de lidstaten, voor zover dit economisch en technisch haalbaar is, ervoor dat de keuringen worden uitgevoerd overeenkomstig de keuringen van verwarmingssystemen en andere technische systemen als bedoeld in artikel 14 van deze richtlijn en de inspecties op lekkages als vastgelegd in Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen  (16) .

4.     In afwijking van de leden 1 en 2 mogen de lidstaten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de gebruikers geadviseerd worden over de vervanging of andere wijzigingen van het airconditioningsysteem, onder meer keuringen om de doeltreffendheid en de juiste grootte van het airconditioningsysteem te beoordelen. Deze aanpak dient bij benadering hetzelfde resultaat op te leveren als het bepaalde in de leden 1 en 2.

De lidstaten die de in de eerste alinea van dit lid bedoelde maatregelen toepassen, brengen uiterlijk op 30 juni 2011 bij de Commissie verslag uit over de gelijkwaardigheid van die maatregelen met de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen. De lidstaten brengen om de drie jaar verslag uit bij de Commissie. De verslagen mogen worden opgenomen in de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG bedoelde actieplannen voor energie-efficiëntie.

Indien de Commissie van oordeel is dat het in de tweede alinea bedoelde verslag van een lidstaat niet aantoont dat met deze aanpak hetzelfde resultaat wordt bereikt, zoals bepaald in de eerste alinea, dan kan zij binnen zes maanden na het verslag ontvangen te hebben eisen dat de lidstaat ofwel nadere informatie verstrekt ofwel specifieke aanvullende maatregelen neemt. Als de Commissie een jaar na haar verzoek niet tevreden is met de verstrekte informatie of de genomen aanvullende maatregelen, dan kan zij de afwijking intrekken.

Artikel 16

Verslagen over de keuring van verwarmings- en airconditioningsystemen

1.   Dit artikel heeft betrekking op verslagen over de keuring van verwarmings- en airconditioningsystemen.

2.   Er wordt regelmatig een keuringsverslag ingediend voor elk gekeurd systeem. Het keuringsverslag bevat het volgende:

a)

een vergelijking van de energieprestaties van het gekeurde systeem met:

(i)

het best haalbare systeem dat beschikbaar is; en

(ii)

een soortgelijk systeem waarvan alle onderdelen voldoen aan het door de desbetreffende wetgeving vereiste energieprestatieniveau;

b)

aanbevelingen voor de kosteneffectieve verbetering van de energieprestaties van het systeem van het gebouw of delen daarvan.

De onder b) bedoelde aanbevelingen hebben specifiek betrekking op het systeem en bieden transparante informatie over de kosteneffectiviteit ervan. De beoordeling van de kosteneffectiviteit is gebaseerd op een reeks standaardvoorwaarden, bijvoorbeeld voor de beoordeling van energiebesparingen en de onderliggende energieprijzen en rentevoeten voor investeringen.

3.   Het keuringsverslag wordt door de inspecteur aan de eigenaar of huurder van het gebouw overhandigd.

Artikel 17

Onafhankelijke deskundigen

1.    De lidstaten zorgen ervoor dat de energieprestatiecertificering van gebouwen en de keuring van verwarmings- en airconditioningsystemen op onafhankelijke wijze worden uitgevoerd door gekwalificeerde en erkende deskundigen die hetzij in de hoedanigheid van zelfstandige hetzij in dienst van een openbaar orgaan of particuliere onderneming optreden.

De deskundigen worden geaccrediteerd naargelang hun competenties en hun onafhankelijkheid.

2.     De lidstaten zorgen voor de wederzijdse erkenning van de nationale kwalificatie en accreditatie.

3.     De Commissie stelt uiterlijk in 2011 richtsnoeren op met onder meer aanbevelingen voor minimumnormen voor de reguliere opleiding van deskundigen.

Deze maatregel , die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beoogt te wijzigen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

4.     De lidstaten maken informatie over opleiding en accreditering openbaar toegankelijk. De lidstaten stellen ook een lijst met geaccrediteerde deskundigen op en maken deze bekend.

Artikel 18

Onafhankelijk controlesysteem

1.   De lidstaten stellen overeenkomstig bijlage II een onafhankelijk controlesysteem vast voor de energieprestatiecertificaten en voor de keuringsverslagen van verwarmings- en airconditioningsystemen. De lidstaten roepen gesplitste handhavingsmechanismen in het leven voor organisaties die verantwoordelijk zijn voor het opleggen van energieprestatiecertificaten en verslagen over de keuring van verwarmings- en airconditioningsystemen.

2.   De lidstaten mogen de tenuitvoerlegging van de onafhankelijke controlesystemen delegeren, mits ║ zien zij erop toezien dat die systemen ten uitvoer worden gelegd overeenkomstig bijlage II.

3.   De lidstaten vereisen dat de energieprestatiecertificaten en de in lid 1 genoemde keuringsverslagen geregistreerd worden of ter beschikking worden gesteld van de bevoegde instanties of organen waaraan de tenuitvoerlegging van de onafhankelijke controlesystemen door de bevoegde instanties op verzoek werd gedelegeerd.

Artikel 19

Evaluatie

De Commissie, bijgestaan door het bij artikel 22 ingestelde comité, voert een evaluatie van deze richtlijn uit en herziet deze eventueel uiterlijk in 2015 in het licht van de ervaring die is opgedaan met en de vorderingen die zijn gemaakt bij de toepassing ervan en doet zo nodig voorstellen voor onder andere:

a)

methoden om de energieprestaties van gebouwen in kaart te brengen op grond van het primaire energieverbruik en de kooldioxide-uitstoot;

b)

algemene stimulansen voor het nemen van extra maatregelen voor de energie-efficiëntie van gebouwen;

c)

vaststelling van een voor de hele Gemeenschap geldende eis dat bestaande gebouwen energieneutraal zijn.

Artikel 20

Informatie

1.    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de eigenaars en huurders van gebouwen of delen daarvan te informeren over de verschillende methoden en praktijken om de energieprestaties te verbeteren.

2.    Meer bepaald verstrekken de lidstaten de eigenaars en huurders van gebouwen informatie over de energieprestatiecertificaten en keuringsverslagen en het doel ervan, over kosteneffectieve manieren om de energieprestaties van het gebouw te verbeteren en over de financiële gevolgen op middellange en lange termijn indien er geen actie wordt ondernomen , alsmede over financiële instrumenten die beschikbaar zijn om de energieprestaties van het gebouw te verbeteren. Middels voorlichtingscampagnes moeten eigenaars en huurders worden aangemoedigd om ten minste te voldoen aan de in de artikelen 4 en 9 genoemde minimumeisen.

Op verzoek assisteert de Commissie de lidstaten bij de voorlichtingcampagnes in het kader van lid 1 en de eerste alinea van dit lid, die kunnen worden opgezet in de vorm van communautaire programma's.

3.     De lidstaten zorgen ervoor dat de plaatselijke en regionale overheden betrokken worden bij het opstellen van programma's voor voorlichting, opleiding en bewustmaking.

4.     De lidstaten moeten tevens met de medewerking van lokale en regionale overheden zorgen voor passende richtsnoeren en opleiding voor personen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van deze richtlijn door planning en het opleggen van bouwvoorschriften. Deze richtsnoeren en opleiding moeten vooral de nadruk leggen op het belang van betere energieprestaties en een optimale combinatie mogelijk maken van verbeteringen in energie-efficiëntie en gebruikmaking van energie uit hernieuwbare bronnen en stadsverwarming en -koeling bij het plannen, ontwerpen, bouwen en renoveren van industrie- en woongebieden.

5.     Eigenaars en huurders van commerciële gebouwen wisselen informatie uit over het werkelijke energieverbruik.

6.     De lidstaten geven de Commissie informatie over:

a)

steunregelingen op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau ter bevordering van de energie-efficiëntie en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen in gebouwen;

b)

het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen dat in gebouwen op nationaal en regionaal niveau wordt gebruikt, met inbegrip van specifieke informatie over de vraag of de energie uit hernieuwbare bronnen afkomstig is van een installatie ter plaatse, stadsverwarming en -koeling of warmtekrachtkoppeling.

Deze informatie wordt opgenomen in de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG bedoelde actieplannen voor energie-efficiëntie.

7.     De lidstaten nemen de nodige maatregelen om meer installateurs op te leiden en te zorgen voor een hoger opleidingsniveau op het gebied van het plaatsen en inbouwen van de vereiste energie-efficiënte en hernieuwbare technologie, zodat zij de belangrijke rol kunnen spelen die hun toekomt bij het verbeteren van de energie-efficiëntie van gebouwen.

8.     Uiterlijk in 2010 creëert de Commissie een website met de volgende informatie:

a)

de meest recente versie van elk actieplan voor energie-efficiëntie als bedoeld in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG;

b)

gedetailleerde informatie over bestaande maatregelen op communautair niveau voor verbetering van de energieprestaties van gebouwen, met inbegrip van alle toepasselijke financiële/fiscale instrumenten en bijzonderheden betreffende aanvragen en contactpunten;

c)

gedetailleerde informatie over nationale actieplannen en nationale, regionale en lokale maatregelen die in elke lidstaat gelden voor verbetering van de energieprestaties van gebouwen, met inbegrip van alle toepasselijke financiële/fiscale instrumenten en bijzonderheden betreffende wijze van aanvragen en contactpunten;

d)

voorbeelden van beste praktijken op het nationale, regionale en lokale vlak ter verbetering van de energieprestaties van gebouwen.

De in alinea 1 bedoelde informatie wordt verstrekt in een makkelijk toegankelijke vorm die begrijpelijk is voor normale huurders, eigenaars en bedrijven uit alle lidstaten en alle lokale, regionale en nationale overheden. De vorm is zodanig dat deze individuen en organisaties de voor hen beschikbare steun makkelijk opnemen om de energieprestaties van gebouwen te verbeteren en de steunmaatregelen van de verschillende lidstaten te vergelijken.

Artikel 21

Aanpassing van bijlage I aan de technische vooruitgang

De Commissie zorgt voor de aanpassing van de delen 3 en 4 van bijlage I aan de technische vooruitgang.

Die maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen, worden vastgesteld overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 22, lid 2.

Artikel 22

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4 en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 23

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zij worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 31 december 2010 datum in kennis van die bepalingen en stellen haar onverwijld in kennis van eventuele latere wijzigingen daarop. De lidstaten verstrekken gegevens waaruit blijkt dat de sanctiebepalingen in de in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG bedoelde actieplannen voor energie-efficiëntie doeltreffend zijn.

Artikel 24

Omzetting

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 31 december 2010 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan de artikelen 2 tot en met 18, 20 en 23 en de bijlagen I en II van deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een concordantietabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

De lidstaten passen die bepalingen wat betreft de artikelen 2, 3, 9, 11 tot en met 13, 17, 18, 20 en 23 toe vanaf ten laatste 31 december 2010.

De lidstaten passen die bepalingen wat betreft de artikelen 4 tot en met 8, 14 tot en met 16 en 18 toe op door de overheid gebruikte gebouwen vanaf uiterlijk 31 december 2010 en op andere gebouwen vanaf uiterlijk 31 januari 2012.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In die bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 25

Intrekking

Richtlijn 2002/91/EG, gewijzigd bij de in bijlage III, deel A, genoemde verordening, is met ingang van 1 februari 2012 niet meer geldig, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten wat betreft de termijn voor omzetting in nationaal recht en de toepassing van de in bijlage III, deel B, genoemde richtlijn.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VI.

Artikel 26

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 27

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ║

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  Standpunt van 13 mei 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van 21 april 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 23 april 2009.

(4)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 65.

(5)  Zie bijlage VI, deel A.

(6)   Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0038.

(7)   PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136.

(8)   PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16.

(9)  PB L 114 van 27.4.2006, blz. 64.

(10)   PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.

(11)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(12)   PB L …

(13)   PB L …

(14)   PB L 210 van 31.7.2006, blz. 1.

(15)   PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

(16)   PB L 161 van 14.6.2006, blz. 1.

Donderdag, 23 april 2009
BIJLAGE I

Algemene kaderrichtsnoeren voor het berekenen van energieprestaties van gebouwen (als bedoeld in artikel 3)

1.

De energieprestaties van een gebouw worden bepaald op basis van de berekende of eigenlijke jaarlijkse primaire energie die wordt verbruikt om tegemoet te komen aan de verschillende behoeften die gepaard gaan met het gangbare gebruik ervan en geeft aan welke verwarmingsenergie en koelingsenergie (energie om oververhitting te voorkomen) vereist is om de beoogde temperatuur van het gebouw in stand te houden. Het verbruik wordt, waar van toepassing, afgewogen tegen de energie uit hernieuwbare bronnen die ter plaatse wordt geproduceerd.

2.

De energieprestaties van een gebouw worden op een transparante manier aangegeven en bevatten ook een numerieke indicator van ▐ het primaire energieverbruik , uitgedrukt in kWh/m2 per jaar .

Bij de methode voor de berekening van de energieprestaties van gebouwen dient gebruik te worden gemaakt van de Europese normen en relevante communautaire wetgeving, met inbegrip van Richtlijn 2009/28/EG .

Bij de evaluatie van de energieprestatie van het elektriciteitsgebruik in een gebouw wordt bij de omrekeningsfactor van eind- naar primaire energie rekening gehouden met het gewogen jaarlijkse gemiddelde van het passende elektriciteitsbrandstoffen-mengsel.

3.

Bij de bepaling van de methode worden ten minste de volgende aspecten in aanmerking genomen:

a)

de volgende eigenlijke thermische kenmerken van het gebouw, inclusief binnenruimten

(i)

warmtecapaciteit;

(ii)

isolatie , als bereikt met de minst warmtegeleidende materialen die beschikbaar zijn ;

(iii)

passieve verwarming;

(iv)

koelingselementen; en

(v)

koudebruggen;

b)

verwarmingsinstallatie en warmwatervoorziening, met inbegrip van de isolatiekenmerken;

c)

airconditioningsystemen , met inbegrip van koelsystemen ;

d)

natuurlijke en mechanische ventilatie, wat ook luchtdichtheid kan omvatten;

e)

ingebouwde lichtsystemen die worden bepaald door een belichtingontwerp waarbij rekening wordt gehouden met de juiste lichtintensiteit voor de functies waarvoor de ruimte wordt gebruikt, de aanwezigheid van personen, de beschikbaarheid van de juiste hoeveelheid natuurlijk licht, de flexibele aanpassing aan de lichtintensiteit met betrekking tot de verschillende functies en de vraag of de installatie al dan niet voor woningen bedoeld is.

f)

ontwerp, plaatsing en oriëntatie van het gebouw, met inbegrip van het buitenklimaat;

g)

passieve zonnesystemen, zonwering;

h)

de kwaliteit van het binnenklimaat, inclusief het kunstmatig binnenklimaat;

i)

interne belasting.

4.

Bij deze berekening wordt, indien van toepassing, rekening gehouden met de positieve invloed van de volgende aspecten:

a)

plaatselijke blootstelling aan zonlicht, actieve zonnesystemen en andere verwarmings- en elektriciteitssystemen op basis van hernieuwbare energiebronnen;

b)

elektriciteit geproduceerd door middel van warmtekrachtkoppeling;

c)

verwarmings- en koelsystemen per blok of wijk;

d)

natuurlijk licht.

5.

Ten behoeve van deze berekening worden gebouwen op een geschikte wijze onderverdeeld in de volgende categorieën:

a)

eengezinswoningen van verschillende typen;

b)

appartementencomplexen;

c)

kantoren;

d)

onderwijsgebouwen;

e)

ziekenhuizen;

f)

hotels en restaurants;

g)

sportvoorzieningen;

h)

kleinhandelsgebouwen;

i)

groothandels- en logistieke gebouwen;

k)

andere typen energieverbruikende gebouwen.

Donderdag, 23 april 2009
BIJLAGE II

Onafhankelijke systemen voor de controle van energieprestatiecertificaten en keuringsverslagen

1.

De bevoegde instanties of organen waaraan de tenuitvoerlegging van het onafhankelijke controlesysteem door de bevoegde instanties is gedelegeerd, maken een willekeurige selectie van ten minste 0,5 % van alle keuringsverslagen die jaarlijks door elke deskundige worden verstrekt en onderwerpen deze certificaten aan een controle. Indien een onafhankelijke deskundige slechts een paar keuringscertificaten afgeeft, maken de bevoegde instanties of organen een willekeurige selectie van ten minste één certificaat en onderwerpen zij dit aan een controle. De controle wordt uitgevoerd op een van de onderstaande niveaus en elk controleniveau wordt uitgevoerd voor ten minste een statistisch relevant aandeel van de geselecteerde keuringsverslagen:

a)

controle van de geldigheid van de inputgegevens van het gebouw, die worden gebruikt voor de afgifte van het energieprestatiecertificaat en de in het certificaat vermelde resultaten;

b)

controle van de inputgegevens en van de resultaten van het certificaat, inclusief de verstrekte aanbevelingen;

c)

volledige controle van de inputgegevens van het gebouw die worden gebruikt voor de afgifte van het energieprestatiecertificaat, volledige controle van de in het certificaat vermelde resultaten, inclusief de verstrekte aanbevelingen, en bezoek aan het gebouw om de overeenstemming na te gaan tussen de in het energieprestatiecertificaat vermelde specificaties en het gecertificeerde gebouw.

2.

Indien uit de controles blijkt dat niet aan de eisen is voldaan, maken de bevoegde instanties en organen een willekeurige selectie uit vijf extra keuringscertificaten die door dezelfde deskundige zijn afgegeven en onderwerpen zij deze certificaten aan een controle. De bevoegde instanties en organen leggen sancties op aan de deskundige, indien uit de bijkomende controles blijkt dat niet aan de eisen is voldaan. De ernstigste inbreuken kunnen worden gestraft met het intrekken van de erkenning van de deskundige.

3.

De bevoegde instanties of organen waaraan de tenuitvoerlegging van het onafhankelijke controlesysteem door de bevoegde instanties is gedelegeerd, maken een willekeurige selectie van ten minste 0,1 % van alle keuringsverslagen die jaarlijks door elke deskundige worden afgegeven en onderwerpen deze verslagen aan een controle. Indien een onafhankelijke deskundige slechts een paar keuringscertificaten afgeeft, maken de bevoegde instanties of organen een willekeurige selectie van ten minste één certificaat en onderwerpen zij dit aan een controle. De controle wordt uitgevoerd op een van de onderstaande niveaus en elk controleniveau wordt uitgevoerd voor ten minste een statistisch relevant aandeel van de geselecteerde keuringsverslagen:

a)

controle van de geldigheid van de inputgegevens van het geïnspecteerde technische bouwsysteem, die worden gebruikt voor de afgifte van het keuringsverslag en de in het keuringsverslag vermelde resultaten;

b)

controle van de inputgegevens en van de resultaten van het keuringsverslag, inclusief de verstrekte aanbevelingen;

c)

volledige controle van de inputgegevens van het geïnspecteerde technische bouwsysteem, die worden gebruikt voor de afgifte van het keuringsverslag, volledige controle van de in het keuringsverslag vermelde resultaten, inclusief de verstrekte aanbevelingen, en bezoek aan het gebouw om de overeenstemming na te gaan tussen de in het keuringsverslag vermelde specificaties en het geïnspecteerde technische bouwsysteem.

4.

Indien uit de controles blijkt dat niet aan de eisen is voldaan, maken de bevoegde instanties en organen een willekeurige selectie uit vijf extra inspectieverslagen die door dezelfde deskundige zijn afgegeven en onderwerpen zij deze verslagen aan een controle. De bevoegde instanties en organen leggen sancties op aan de deskundige, indien uit de bijkomende controles blijkt dat niet aan de eisen is voldaan. De ernstigste inbreuken kunnen worden gestraft met het intrekken van de erkenning van de deskundige.

Donderdag, 23 april 2009
BIJLAGE III

Deel A

Ingetrokken richtlijn en wijziging ervan

(bedoeld in artikel 24)

Richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 1 van 4.1.2003, blz. 65)

 

Verordening (EG) nr. 1137/2008 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 311 van 21.11.2008, blz. 1 )

uitsluitend punt 9.9 van de bijlage

Deel B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing

(bedoeld in artikel 24)

Richtlijn

Omzettingstermijn

Datum van aanvraag

2002/91/EG

4 januari 2006

4 januari 2009, alleen voor de artikelen 7, 8 en 9

Donderdag, 23 april 2009
BIJLAGE IV

Principes voor een gemeenschappelijke methodiek voor de berekening van kostenoptimale niveaus

Bij de vaststelling van een gemeenschappelijke methodiek voor de berekening van de kostenoptimale niveaus houdt de Commissie zich ten minste aan de volgende principes:

zij leggen referentiegebouwen vast die worden gekenmerkt door en representatief zijn voor hun functionaliteit en geografische ligging, met inbegrip van interne en externe klimaatomstandigheden. Tot de referentiegebouwen behoren zowel nieuwe als bestaande residentiële en niet-residentiële gebouwen;

zij leggen technische pakketten (bijv. isolatie van de schil of delen van het gebouw of energie-efficiëntere technische bouwsystemen) van maatregelen inzake energie-efficiëntie en energieleverantie vast die moeten worden geëvalueerd;

zij leggen volledige technische pakketten voor energieneutrale gebouwen vast;

zij beoordelen de behoefte aan energie voor verwarming en koeling, de geleverde energie, de ter plaatse geproduceerde hernieuwbare energie, de gebruikte primaire energie en de CO2-emissies van de referentiegebouwen (met inbegrip van de vastgelegde technische pakketten die zijn toegepast);

zij evalueren de overeenkomstige energiegerelateerde investeringskosten, energiekosten en andere lopende kosten van de technische pakketten die op de referentiegebouwen toegepast zijn vanuit maatschappelijk gezichtspunt als vanuit het gezichtspunt van de eigenaar of investeerder;

regionale/lokale arbeidskosten, inclusief materiaal.

Door de levenscycluskosten van een gebouw te berekenen op basis van de technische pakketten maatregelen die op een referentiegebouw worden toegepast, en deze af te zetten tegen de energieprestatie en/of CO2-emissies, wordt de kostenefficiëntie van verschillende niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties beoordeeld.

Donderdag, 23 april 2009
BIJLAGE V

Financiële instrumenten ter verbetering van de energieprestaties van gebouwen

Onverminderd de nationale wetgeving voeren de lidstaten ten minste twee financiële instrumenten van de volgende lijst uit:

a)

een verlaagd BTW-tarief voor goederen en diensten voor energiebesparing, goede energieprestaties en energie uit hernieuwbare bronnen;

b)

andere belastingverlagingen voor goederen en diensten voor energiebesparing of energie-efficiënte gebouwen, met inbegrip van belastingverlagingen voor de inkomens- of onroerendgoedbelasting;

c)

rechtstreekse subsidies;

d)

gesubsidieerde leningen en leningen met een lage rente;

e)

subsidieregelingen;

f)

garantieregelingen voor leningen;

g)

eisen aan of afspraken met energieleveranciers om financiële bijstand te bieden aan alle categorieën consumenten.

Donderdag, 23 april 2009
BIJLAGE VI

CONCORDANTIETABEL

Richtlijn 2002/91/EG

De onderhavige richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, aanhef

Artikel 2, aanhef

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 1

-

Artikel 2, lid 5

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 6 en bijlage I

-

Artikel 2, leden 7, 9, 11 en 12

Artikel 2, lid 3

Artikel 2, lid 13

Artikel 2, lid 4

Artikel 2, lid 14

-

Artikel 2, lid 15

Artikel 2, lid 5

Artikel 2, lid 16

Artikel 2, lid 6

Artikel 2, lid 17

Artikel 2, lid 7

Artikel 2, lid 18

Artikel 2, lid 8

Artikel 2, lid 19

Artikel 3

Artikel 20 en bijlage I

Artikel 4, lid 1

Artikel 4, lid 1

Artikel 4, lid 2

-

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 2

-

Artikel 4, lid 3

-

Artikel 4, lid 4

-

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6, lid 1

-

Artikel 6

Artikel 7

-

Artikel 8

-

Artikel 9

Artikel 7, lid 1

Artikel 11, lid 7 en artikel 12, leden 1, 2, 3, 4 en 6

Artikel 7, lid 2

Artikel 11, leden 1 en 2

Artikel 7, lid 3

Artikel 13

-

Artikel 12, leden 4, 7 en 8

Artikel 8, aanhef

Artikel 14, aanhef

Artikel 8, onder a)

Artikel 14, leden 1 en 3

-

Artikel 14, lid 2

Artikel 8, onder b)

Artikel 14, lid 4

Artikel 9

Artikel 15, lid 1

-

Artikel 15, lid 2

-

Artikel 16

Artikel 10

Artikel 17

-

Artikel 18

Artikel 11, aanhef

Artikel 19, aanhef

Artikel 11, onder a)

-

-

Artikel 19, onder a)

Artikel 11, onder b)

Artikel 19, onder b)

Artikel 12

Artikel 20

Artikel 13

Artikel 21

Artikel 14, lid 1

Artikel 22, lid 1

Artikel 14, lid 2

Artikel 22, lid 2

-

Artikel 23

Artikel 15, lid 1

Artikel 24, leden 1 en 2

Artikel 15, lid 2

-

-

Artikel 25

Artikel 16

Artikel 26

Artikel 17

Artikel 27

Bijlage

Bijlage I

-

Bijlagen II tot en met VI