4.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 182/40


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van de Raadbetreffende een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI)

COM(2008) 467 final — 2008/0148 (CNS)

(2009/C 182/08)

Rapporteur: de heer STANTIČ

De Raad van de Europese Unie heeft op 5 september 2008 besloten om overeenkomstig lid 172 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het

Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI)

COM(2008) 467 final — 2008/0148 (CNS).

De gespecialiseerde afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 6 januari 2009. Rapporteur was de heer STANTIČ.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 14 en 15 januari 2009 gehouden 450e zitting (vergadering van 15 januari) het onderstaande advies met 149 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 5 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   Hoogwaardige onderzoeksinfrastructuur is een van de hoekstenen van de verdere ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte.

1.2   De opbouw en inwerkingstelling van een ERI van wereldklasse is een onderneming waarvoor de lidstaten in hun eentje meestal niet de nodige vaardigheden in huis hebben, terwijl zo'n ERI door iedere lidstaat afzonderlijk ook onvoldoende zou kunnen worden benut. Gemeenschappelijk optreden op dit gebied heeft dan ook een bijzonder hoge Europese meerwaarde. De magneetwerking van een ERI leidt tot meer netwerkvorming en samenwerking tussen Europese onderzoeksruimtes en is een goed weermiddel tegen de resterende versnippering.

1.3   Daarom onderschrijft het EESC de routekaart voor het opzetten tijdens de komende 10 à 20 jaar van 44 nieuwe pan-Europese grootschalige projecten inzake onderzoeksinfrastructuur zoals door het Europees Strategieforum inzake onderzoeksinfrastructuren (ESFRI) is voorgesteld.

1.4   Het is weinig waarschijnlijk dat de verschillende nationale rechtskaders een passende rechtsgrondslag kunnen leveren voor de ontwikkeling van infrastructuur voor toponderzoek van pan-Europees belang. Het EESC steunt daarom het voorstel voor een verordening betreffende een communautair rechtskader voor Europese onderzoeksinfrastructuur, dat de tenuitvoerlegging van de door ESFRI voorgestelde projecten zou kunnen vergemakkelijken en versnellen.

1.5   Nieuwe onderzoeksinfrastructuur van wereldklasse zou de aantrekkingskracht van de Europese onderzoeksruimte in aanzienlijke mate kunnen verhogen en aldus „hersenvlucht” uit Europa tegengaan. Anderzijds zal concentratie van grootschalige infrastructuur in alleen maar ontwikkelde lidstaten, althans op korte termijn, onderzoekers uit heel Europa aantrekken. Op lange termijn kan dit voor sommige landen mogelijk negatieve effect worden opgevangen door de Europese onderzoeksinfrastructuur zo goed mogelijk over het hele grondgebied te verspreiden en ze zo ruim mogelijk open te stellen.

1.6   Het EESC roept de lidstaten op zich aan te sluiten bij het initiatief van ESFRI en de Commissie en zo spoedig mogelijk een nationale routekaart op te stellen voor de ontwikkeling en modernisering van onderzoeksinfrastructuur.

1.7   Het Comité stemt in met de voorgestelde vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde en accijnzen, daar dit de Europese onderzoeksinfrastructuur aantrekkelijker kan maken en haar bovendien een concurrentievoordeel ten opzichte van soortgelijke projecten in andere delen van de wereld verstrekt.

1.8   Het EESC zou graag zien dat de Unie via een verhoging van de middelen van het achtste O&O-kaderprogramma actiever deelneemt aan cofinanciering van Europese onderzoeksinfrastructuur. Door het hefboomeffect dat een eigendomsparticipatie zou teweegbrengen, zou de Unie gemakkelijker een grotere geografische spreiding alsook vrije toegang voor zo groot mogelijke groep onderzoekers kunnen verzekeren.

1.9   Het Comité pleit ervoor om in het kader van het cohesiebeleid en de betreffende financieringsinstrumenten, d.i. de structuurfondsen, meer prioriteit te geven aan de ontwikkeling van nieuwe infrastructuur voor onderzoek en innovatie. Tevens verzoekt het de Commissie en de lidstaten aanvullende maatregelen te treffen en instrumenten te ontwikkelen om de particuliere sector ertoe aan te zetten meer in onderzoeksinfrastructuur te investeren.

1.10   Het EESC vestigt de aandacht op de kwestie van de werkings- en onderhoudskosten van de Europese onderzoeksinfrastructuur waarmee na de investering rekening moet worden gehouden. Deze kosten, die jaarlijks tot 20 % van het oorspronkelijk geïnvesteerde bedrag kunnen oplopen, kunnen de vrije toegang in het gedrang brengen voor onderzoekers uit landen die niet aan de Europese onderzoeksinfrastructuur deelnemen. Daarom acht het EESC het raadzaam om in het achtste kaderprogramma voor O&O (KP8) vast te leggen dat de betreffende werkingskosten ook door de EU worden gecofinancierd.

2.   Inleiding

2.1   Sinds 2000 (1) is de totstandbrenging van een Europese onderzoeksruimte de hoofddoelstelling geweest van alle communautaire maatregelen op O&O-gebied. Ook al hebben de lidstaten sindsdien tal van initiatieven genomen, toch belemmeren nog steeds een groot aantal nationale en institutionele obstakels de verwezenlijking van de uiteindelijke doelstelling, nl. het garanderen van een „vijfde vrijheid” in Europa, nl. het vrije verkeer van kennis. De versnippering is een van de grootste problemen waarmee Europa op het gebied van wetenschap en onderzoek geconfronteerd wordt en die verhindert dat optimaal gebruik wordt gemaakt van het Europese onderzoekspotentieel.

2.2   Hoogwaardige onderzoeksinfrastructuur is ongetwijfeld een van de hoekstenen van de verdere ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte (2) omdat zij

uitmuntendheid op wetenschappelijk gebied bevordert;

maakt dat fundamenteel en toegepast onderzoek op wereldschaal kunnen meeconcurreren;

de beste onderzoekers aantrekt;

innovatie in de industrie aanmoedigt en kennisoverdracht bevordert;

bijdraagt tot de Europese integratie;

een grotere meerwaarde op Europees niveau oplevert.

2.3   Kenmerkend voor grootschalige Europese onderzoeksinfrastructuur is dat investeringen, hoge werkingskosten en de capaciteit om ten volle gebruik te maken van het potentieel, vaak niet binnen het bereik van afzonderlijke lidstaten liggen. Europese expertisecentra halen meestal niet de nodige kritische massa. Sommige lijden onder gebrekkige netwerkvorming en samenwerking. Ondanks deze tekortkomingen is Europa er in het verleden toch in geslaagd een aantal pan-Europese projecten van wereldklasse als CERN, ITER, EMBO, ESA, ESRF (3), enz., op te zetten.

2.4   Het voorstel voor een verordening in COM(2008) 467 final is een van de vijf door de Commissie voor 2008 geplande initiatieven die de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte (4) moeten bespoedigen.

2.5   Het onderhavige initiatief sluit aan bij de doelstellingen van de Lissabonstrategie daar het erop gericht is openbare en particuliere investeringen in onderzoek aan te moedigen, die thans niet meer dan gemiddeld 1,7 à 1,8 % van het BBP belopen en dus nog ver verwijderd zijn van het voor 2010 vooropgestelde streefcijfer van 3 %. In het voorstel wordt de grondslag gelegd voor de noodzakelijke consolidering van de Europese onderzoeksinfrastructuur die de Europese onderzoeksruimte en het concurrentievermogen van de Europese bedrijven moet versterken.

3.   Achtergrond

3.1   Om de vele uitdagingen i.v.m. onderzoeksinfrastructuur doeltreffender aan te pakken heeft de Europese Raad reeds in 2002 het Europees Strategieforum inzake onderzoeksinfrastructuren (ESFRI) (5) in het leven geroepen en opdracht gegeven een routekaart uit te stippelen voor de ontwikkeling en realisatie van een nieuwe generatie van grootschalige onderzoeksinfrastructuur van pan-Europees belang.

3.2   Op basis van uitgebreide raadpleging van een duizendtal deskundigen van hoog niveau heeft het ESFRI in samenwerking met de Commissie 35 pan-Europese projecten (6) aangeduid die aan de behoeften inzake grootschalige Europese onderzoeksinfrastructuur voor de komende 10 à 20 jaar zouden kunnen voldoen (7).

3.3   De routekaart voorziet in nieuwe vitale onderzoeksinfrastructuur van uiteenlopende omvang en waarde, die betrekking heeft op tal van onderzoeksgebieden, gaande van sociale en natuurwetenschappen tot elektronische archiveringssystemen voor wetenschappelijke publicaties en databanken (8). De waarde van alle projecten samen wordt op ruim 20 miljard euro geraamd.

3.4   Bij het opsporen van factoren die de totstandbrenging van pan-Europese onderzoeksinfrastructuur van wereldklasse in de weg kunnen staan, heeft ESFRI niet alleen gewezen op financiële en organisatorische beperkingen maar ook op het gebrek aan een wettelijk kader of wettelijke structuren op Europees niveau die het mogelijk maken op een eenvoudige en doeltreffende manier internationale partnerschappen op te zetten. Thans moeten partners die willen samenwerken om gemeenschappelijke onderzoeksinfrastructuur te ontwikkelen, eerst overeenstemming bereiken over de nationale rechtsgrondslag (9) die zij willen hanteren (of bij een internationale overeenkomst aansluiten), hetgeen extra administratieve rompslomp met zich meebrengt.

3.5   ESFRI heeft er daarom op gewezen dat een specifiek communautair rechtskader moet worden ontwikkeld om Europese onderzoeksinfrastructuur (hierna: ERI) tot stand te kunnen brengen waarbij verschillende lidstaten betrokken zijn.

3.6   Definitie van ERI: de term heeft betrekking op zaken, installaties, bronnen en diensten die de wetenschappelijke gemeenschap gebruikt om toponderzoek te verrichten. Een en ander omvat wetenschappelijke apparatuur, bronnen op basis van kennis (wetenschappelijke verzamelingen, archieven, gestructureerde wetenschappelijke gegevens), infrastructuur op basis van informatie- en communicatietechnologie, alsook andere specifieke middelen die onontbeerlijk zijn voor toponderzoek. Dergelijke onderzoeksinfrastructuur kan ofwel „op één plek” ofwel „verspreid” zijn opgezet (georganiseerd netwerk van bronnen).

4.   Voorstel van de Commissie

4.1   Na te hebben vastgesteld dat de huidige wettelijke middelen op basis van uiteenlopende nationale wetgeving niet kunnen voldoen in de behoefte aan nieuwe pan-Europese infrastructuur heeft de Commissie mede op initiatief van de lidstaten een voorstel uitgewerkt voor een verordening van de Raad betreffende een communautair rechtskader voor ERI op basis van artikel 171 van het EG-Verdrag.

4.2   Hoofddoel van de voorgestelde verordening is lidstaten en derde landen die aan het communautair kaderprogramma voor O&O deelnemen, in staat te stellen gezamenlijk onderzoeksfaciliteiten van pan-Europees belang tot stand te brengen en te gebruiken.

4.3   ERI heeft rechtspersoonlijkheid op basis van zijn leden (ten minste drie lidstaten zijn vereist; derde landen en intergouvernementele organisaties kunnen toetreden) met volledige rechtsbevoegdheid in alle lidstaten. In de verordening wordt het rechtskader van voorwaarden en procedures vastgesteld die nodig zijn om ERI op te starten.

4.4   ERI heeft de status van een internationale organisatie voor wat de richtlijnen over btw, accijnzen en overheidsopdrachten betreft. Ze is dus vrijgesteld van btw en accijnzen en de openbare aanbestedingen die zij uitschrijft, vallen niet onder de bepalingen van de richtlijn betreffende overheidsopdrachten (10).

4.5   ERI kan mede worden gefinancierd via de financiële instrumenten van het cohesiebeleid in overeenstemming met de Verordening van de Raad (11) houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds.

5.   Algemene opmerkingen

5.1   Het EESC is van mening dat het voorgestelde nieuwe rechtsinstrument dat de bestaande wettelijke instrumenten zou aanvullen, het besluitvormingsproces betreffende nieuwe infrastructuur van pan-Europees belang zal vergemakkelijken en bevorderen, en bijgevolg de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte en de verwezenlijking van de Lissabondoelstellingen zal bespoedigen.

5.2   Het is ingenomen met het duidelijke en resolute streven van de Commissie en de lidstaten naar harmonisatie van de verdere ontwikkeling van de Europese onderzoeksinfrastructuur. Alleen zo zal de door ESFRI voorgestelde routekaart kunnen worden gevolgd.

5.3   De ontwikkeling van nieuwe onderzoeksinfrastructuur van wereldklasse kan de algemene aantrekkingskracht van de Europese onderzoeksruimte aanzienlijk vergroten. Het is van cruciaal belang om de 400 000 hoogopgeleide jonge onderzoekers die nodig zijn voor de verwezenlijking van de doelstelling van 3 % investeringen in wetenschap en ontwikkeling, in Europa te houden en te motiveren. Daarenboven kan onderzoeksinfrastructuur van topniveau ook andere getalenteerde en hooggekwalificeerde onderzoekers uit de hele wereld aantrekken.

5.4   Gelet op de hoge eisen die de voorgestelde projecten inzake onderzoeksinfrastructuur (12) stellen, is de kans dat kleinere of minder ontwikkelde landen op hun grondgebied over belangrijke onderzoeksinfrastructuur gaan beschikken of eraan kunnen deelnemen, realistisch bekeken, vrij beperkt. Toekomstige grootschalige infrastructuur zal waarschijnlijk hoofdzakelijk in de meest ontwikkelde landen worden opgezet, hetgeen op korte termijn de „hersenvlucht” binnen de EU kan vergroten. Op langere termijn zou dit risico moeten afnemen daar 28 van de 44 projecten op de ESFRI-lijst aangemerkt zijn als „distributed infrastructure”, d.i. infrastructuur die een of andere vorm van Europees netwerk behelst. Zo zullen ook kleinere en minder ontwikkelde landen makkelijker kunnen deelnemen. Om dit te realiseren pleit het EESC voor ruime toegang van onderzoekers tot deze infrastructuur. Ook is het zaak wetenschappelijk, technisch en administratief personeel over deze wijd vertakte netwerken met elkaar in verbinding te brengen.

5.5   Ongeveer 15 % van de onderzoekers van Europese onderzoekscentra werken voor het gebruik van onderzoeksinfrastructuur samen met de industrie. De ontwikkeling van nieuwe onderzoeksinfrastructuur kan daarom nieuwe vraag creëren en leiden tot tal van spin-off-effecten en extra stimuli voor overdracht van kennis en technologie naar de industrie. Een en ander kan tevens bijdragen tot de verwezenlijking van de Barcelona-doelstelling die erop gericht is particuliere investeringen in O&O op te trekken tot 2 % van het BBP.

5.6   Het door de Commissie op 26 november 2008 gelanceerde Europees economisch herstelplan om de economische gevolgen van de financiële crisis op te vangen, vermeldt uitdrukkelijk O&O. Wat langetermijnmaatregelen betreft, wordt in het plan de aandacht gevestigd op zogenaamde „slimme investeringen” en worden de lidstaten en de particuliere sector opgeroepen om meer te investeren in O&O, innovatie en opleiding. Het EESC beklemtoont de positieve impact van investeringen in onderzoeksinfrastructuur. De potentiële marktwaarde van de investeringen beloopt ruim 10 miljard euro; een en ander kan bijdragen tot het behoud van een groot aantal arbeidsplaatsen in de sector die voor de tenuitvoerlegging van de infrastructuurprojecten moeten zorgen. Een en ander zou tevens als hefboom voor een snellere overgang naar de kennismaatschappij kunnen fungeren.

5.7   De Europese routekaart voor onderzoeksinfrastructuur vormt een uitstekende basis voor nationale routekaarten. Het Comité stelt vast dat sommige lidstaten deze initiatieven niet ernstig genoeg hebben genomen. Het roept hen daarom op zo spoedig mogelijk de opgelopen achterstand goed te maken en zich bij de initiatieven van ESFRI en de Commissie aan te sluiten.

5.8   Bij de toekomstige financiering van onderzoeksinfrastructuur zal de klemtoon op financiering door de lidstaten blijven liggen. Coördinatie van dergelijke financiering is dan ook van belang. Alleen zo kan een kritische massa worden bereikt, kunnen doeltreffende investeringen worden verricht en kan passende specialisatie en wetenschappelijke uitmuntendheid van infrastructuur worden verzekerd.

5.9   Ondanks de verhoging van de financieringsmiddelen voor onderzoeksinfrastructuur onder het zevende kaderprogramma en de mogelijkheden die het cohesiebeleid biedt, volstaat de EU-begroting nog lang niet om de ambitieuze plannen te realiseren. Het EESC attendeert erop dat voor de financiering van onderzoeksinfrastructuur grotere synergie vereist is tussen het zevende kaderprogramma en de structuurfondsen. Tevens verzoekt het de Commissie en de lidstaten nog andere maatregelen te treffen en instrumenten te ontwikkelen om de particuliere sector ertoe aan te zetten meer in onderzoeksinfrastructuur te investeren. Een groter engagement van de EIB (bv. via ondersteuning door de financieringsfaciliteit met risicodeling) en van andere financiële instellingen zou ook welkom zijn.

5.10   Het Comité pleit ervoor dat er in het kader van het cohesiebeleid en de betreffende financieringsinstrumenten, m.a.w. de structuurfondsen, meer prioriteit wordt gegeven aan de ontwikkeling van nieuwe infrastructuur voor onderzoek en innovatie. Het roept de regeringen van de lidstaten op meer gebruik te maken van de structuurfondsen om hun onderzoekscapaciteit te moderniseren en uit te breiden. Vooral in nieuwe lidstaten blijven Europese middelen vaak onbenut omdat regeringen niet voorzien in passende financiële participatie of niet genoeg prioriteit geven aan verbetering van de onderzoekscapaciteit. Het gevolg is dat veel wetenschappers op zoek naar mogelijkheden voor het doen van onderzoek hun eigen land verlaten. Op dit gebied is daarom dringend vooruitgang vereist wil men het probleem van de hersenvlucht uit Europa doeltreffend aanpakken.

6.   Bijzondere opmerkingen

6.1   Het Comité onderschrijft de voorgestelde vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde daar dit de aantrekkingskracht van ERI aanzienlijk kan vergroten. Tevens kan dit een concurrentievoordeel ten opzichte van soortgelijke projecten in andere delen van de wereld opleveren. Het is dan ook een goede zaak om in het kader van ERI (binnen de regels inzake staatssteun) zo veel mogelijk belastingvrijstelling toe te kennen. Veel van de bestaande infrastructuurvoorzieningen voor onderzoek die aan de criteria van een „internationale organisatie” in de zin van de betreffende richtlijnen voldoen, genieten nu reeds vrijstelling van btw en accijnzen. De huidige procedure vergt evenwel lange en complexe onderhandelingen, met vertragingen bij de totstandbrenging van de infrastructuur en aanzienlijke rechts- en financiële onzekerheid tot gevolg. Automatische vrijstelling voor ERI, zoals in de verordening wordt voorgesteld, zou de belangrijkste obstakels voor de ontwikkeling en werking van onderzoeksinfrastructuur in Europa wegnemen.

6.2   Het EESC zou graag zien dat wordt nagegaan of de Gemeenschap actiever bij cofinanciering van ERI kan worden betrokken. Door het hefboomeffect dat gerichte steun zou teweegbrengen, zou de Unie een betere geografische spreiding van ERI kunnen verzekeren, alsook betere toegang voor landen die niet rechtstreeks bij ERI zijn aangesloten. Om een dergelijk beleid te voeren dient evenwel te worden voorzien in aanvullende specifieke middelen in het kader van het 8e kaderprogramma voor O&O.

Het Comité ziet geen reden waarom de EU niet dezelfde benadering voor onderzoeksinfrastructuur zou hanteren als voor cofinanciering van andere Europese infrastructuurnetwerken (bv. wegen, spoorwegen, hoogspanningslijnen, gaspijpleidingen, enz.).

Het EESC vestigt met name de aandacht op de kwestie van de werkings- en onderhoudskosten waarmee na de investering rekening moet worden gehouden en die volgens sommige ramingen jaarlijks tot 20 % van het oorspronkelijk geïnvesteerde bedrag kunnen oplopen. Deze kosten worden vaak over het hoofd gezien in investeringsstudies en kunnen de werking op lange termijn van onderzoeksinfrastructuur aanzienlijk in het gedrang brengen. Het Comité pleit er daarom voor om in het achtste kaderprogramma voor O&O (KP8) vast te leggen dat de werking van onderzoeksinfrastructuur ook door de EU kan worden gecofinancierd.

6.3.1   Wat die werkingskosten betreft, adviseert het EESC dat de op redelijke en bedrijfseconomisch verantwoorde basis vastgestelde gebruiksrechten voor gezamenlijk gebruik van infrastructuur worden meegerekend bij de „beperkte economische activiteiten” van een ERI, zoals bedoeld in artikel 2.

6.4   Het Comité hamert op het belang van vrije toegang tot alle ERI voor een zo groot mogelijke groep van onderzoekers en wetenschappers. Het zou geen goede zaak zijn als de toegang in de praktijk beperkt zou zijn tot landen die lid zijn van ERI of die ervoor kunnen betalen. Het voorstel inzake eigendomsparticipatie van de Gemeenschap, zoals aangegeven in par. 6.2, zou vrije toegang bevorderen en aldus tot een betere integratie van de Europese onderzoeksruimte bijdragen.

6.5   Bij de ontwikkeling en het gebruik van geavanceerde infrastructuur is het ook van belang rekening te houden met de bescherming van de intellectuele eigendom. Eventuele problemen moeten tijdig en met verantwoordelijkheidszin worden opgelost.

Brussel, 15 januari 2009.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Mario SEPI


(1)  De Commissie heeft in 2000 haar mededeling „Naar een Europese onderzoeksruimte” gepubliceerd.

(2)  Besluiten van de Raad Concurrentie (interne markt, industrie en onderzoek), 29 en 30 mei 2008

(3)  CERN — Europees Centrum voor Kernonderzoek, ITER — Organisatie voor fusie-energie, EMBO — Europese Organisatie inzake moleculaire biologie, ESA — Europese Ruimtevaartorganisatie, ESRF — Europese Synchrotron Radiatie Faciliteit.

(4)  De overige initiatieven en maatregelen hebben betrekking op: gemeenschappelijke onderzoeksprogrammering, Europees partnerschap voor onderzoekers, beheer van intellectuele eigendom en wereldwijde openstelling van de Europese onderzoeksruimte.

(5)  ESFRI — European Strategy Forum on Research Infrastructures, http://cordis.europa.eu/esfri/home.html.

(6)  European Roadmap for Research Infrastructures, verslag 2006, http://cordis.europa.eu/esfri/roadmap.htm. Deze routekaart is in 2008 bijgewerkt (aangevuld met vooral projecten op het gebied van milieu-, biologische en medische wetenschappen) en omvat thans in totaal 44 projecten.

(7)  European Roadmap for Research Infrastructures, verslag 2006, http://cordis.europa.eu/esfri/roadmap.htm.

(8)  De infrastructuurprojecten hebben betrekking op zeven wetenschappelijke gebieden: sociale en humane wetenschappen, milieuwetenschappen, energie, biomedische en biowetenschappen, materiaalwetenschappen, astronomie, astrofysica, kernfysica en deeltjesfysica, gegevensberekening en -verwerking.

(9)  Bv.: een „société civile” in Frankrijk, een „GmbH” in Duitsland, een „limited liability company (Ltd)” in het VK of een „stichting” („fondation”) in Nederland en België.

(10)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28/11/2006, art. 151(1)(b), Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992, art. 23(1), en Richtlijn 2004/18/EG van het EP en de Raad van 31 maart 2004, art. 15(c).

(11)  Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006

(12)  De gemiddelde waarde van een individuele ERI wordt op 500 miljoen à 1 miljard euro geraamd.