20.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 168/42


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende een verbod op het in de handel brengen, de invoer in en de uitvoer uit de Gemeenschap van katten- en hondenbont en van producten die dergelijk bont bevatten

COM(2006) 684 final — 2006/0236 (COD)

(2007/C 168/08)

De Raad heeft op 4 december 2006, overeenkomstig de artikelen 95 en 123 van het EG-Verdrag, besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over bovengenoemd voorstel.

De gespecialiseerde afdeling „Landbouw, plattelandsontwikkeling en milieu”, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 21 maart 2007 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Retureau.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 25 en 26 april 2007 gehouden 435e zitting (vergadering van 25 april) onderstaand advies met 128 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 5 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het Comité gaat akkoord met de rechtsgrondslag van het voorstel (art. 95/van het EG-Verdrag) en kan zich vinden in de aard van het instrument (een verordening).

1.2

De Commissie heeft geen eigen bevoegdheid op grond van het EG-Verdrag om op te treden tegen (overigens ook nog buiten het EU-grondgebied plaatsvindende) wreedheden jegens dieren. Zij kan het probleem alleen aanpakken vanuit haar bevoegdheden op het gebied van handel en de interne bontmarkt en uit hoofde van uiteenlopende nationale wetgeving, die geharmoniseerd zou moeten worden.

1.3

Het Comité deelt het standpunt van de Commissie dat alleen een algeheel verbod de invoer in de Europese Unie door importeurs van kleding of speelgoed van grote hoeveelheden katten- en hondenbont of van deze bontsoorten vervaardigde producten kan voorkomen en dat alleen op die manier de grootschalige handel in deze verboden bontsoorten aan banden kan worden gelegd.

1.4

Het Comité pleit voor een juridisch ondubbelzinnige definitie van het begrip „bont”. Dit betekent dat naast bont in de eigenlijke zin van het woord nadrukkelijk ook verwezen moet worden naar de samenstellende delen ervan (haarbedekking en huid) om er zeker van te kunnen zijn dat het verbod toepasselijk is op alle gebruiksmogelijkheden van katten- en hondenbont.

1.5

Het Comité dringt aan op efficiënte controlemethoden en toepassing van de comitéprocedure om het toezicht zo goed mogelijk te regelen.

2.   Motivering

2.1

De Commissie stelt voor middels een verordening op basis van art. 95 van het EG-Verdrag (interne markt) de in- en uitvoer, verkoop en productie van katten- en hondenbont in de Europese Unie te verbieden.

2.2

De voorgestelde verordening komt tegemoet aan de wensen van het maatschappelijk middenveld en het Europees Parlement en staat tevens hoog op de agenda van het Duitse EU-voorzitterschap.

2.3

Het schijnt dat met name in Azië katten en honden onder erbarmelijke omstandigheden worden gefokt en gedood om het bont van deze dieren te gebruiken voor de productie van kleding, accessoires en speelgoed. Dergelijk bont is op de interne Europese markt gesignaleerd.

2.4

Katten- en hondenbont wordt doorgaans chemisch bewerkt en geverfd en onder een andere naam verkocht, die de herkomst van het product verhult. De exacte dierlijke herkomst van bont dat op deze manier is bewerkt, is wetenschappelijk moeilijk vast te stellen aan de hand van uiterlijk, textuur of DNA-onderzoek (het verwerkingsproces vernietigt het DNA). Alleen een comparatieve analyse met behulp van een massaspectometer lijkt uitsluitsel te kunnen geven. Dit zou douanecontrole heel moeilijk kunnen maken en is dan ook de voornaamste reden waarom in art. 4 van de ontwerpverordening een aantal uitzonderingen zijn opgenomen.

2.4.1

Artikel 4 bepaalt dat het bezit voor persoonlijke doeleinden van kleding of producten die dergelijk bont bevatten, toegestaan is. Om onnodige administratieve rompslomp te vermijden is het Comité van mening dat het bezit en persoonlijk gebruik, alsook de beschikking over dergelijke particuliere goederen, mits in uiterst beperkte hoeveelheden, nadrukkelijk uitgesloten dienen te worden van het toepassingsgebied van de verordening.

2.4.2

Over het mogelijke gebruik van huiden die niet voor de bontproductie zijn gefokt en die als zodanig zijn gelabeld, zou middels de comitéprocedure kunnen worden beslist.

2.5

Vanuit het oogpunt van het evenredigheidsbeginsel is een algeheel verbod op de productie, invoer en handel de enige optie, gezien het clandestiene, gemaskeerde karakter van de invoer en het feit dat de consument misleid wordt door de fantasiebenamingen die voor kleding en andere producten waarin honden- of kattenbont verwerkt is, gehanteerd worden.

2.6

Veel lidstaten evenals enkele derde landen hebben al wetgeving — van uiteenlopende aard en met uiteenlopende reikwijdte — aangenomen om een en ander te verbieden. Communautair optreden is gerechtvaardigd om de interne markt te harmoniseren.

2.7

Er is een informatie- en bewakingssysteem voor de opsporing van de verboden bontsoorten en de detecteringsmethoden die daarbij gebruikt worden. Middels de comitéprocedure zal een lijst worden opgesteld van de aanvaardbare controlemethoden.

2.8

De lidstaten worden geacht sancties te voorzien die in verhouding staan tot de geconstateerde overtreding en ontradend werken.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Het Comité kan zich vinden in de rechtsgrondslag en de keuze voor een verordening. Het klopt dat dierenwelzijn, anders dan bij boerderijdieren, niet als argument kan worden aangevoerd in het geval van katten en honden.

3.2

In onze Europese maatschappij worden honden en katten als gezelschapsdieren gezien en niet gefokt voor hun vlees of vacht of om werk te doen. Een uitzondering hierop vormen bepaalde hondenrassen die gebruikt worden als gezelschapsdier en geleidehond voor gehandicapten of als speurhond die onder het puin of in de sneeuw naar slachtoffers zoekt of ander nuttig werk voor mensen verricht, en daardoor alleen maar nog geliefder worden bij het grote publiek.

3.3

De Commissie heeft geen bevoegdheid op grond van het EG-Verdrag om op te treden tegen (overigens ook nog buiten het EU-grondgebied plaatsvindende) wreedheden jegens dieren. Zij kan het probleem alleen aanpakken vanuit haar bevoegdheden op het gebied van handel en de harmonisatie van de interne bontmarkt en alleen optreden tegen zaken die nadelig zijn voor de bonthandel uit hoofde van uiteenlopende nationale wetgeving, die geharmoniseerd zou moeten worden om een fragmentarisering van de markt te vermijden.

3.4

Aangezien het technisch gezien zeer moeilijk is om bewerkt katten- en hondenbont als zodanig te herkennen, zou een wetsvoorstel met alleen etiketteringseisen in de praktijk nauwelijks uitvoerbaar zijn. Het Comité deelt het standpunt van de Commissie dat alleen een algeheel verbod de invoer in de Europese Unie door importeurs van kleding of speelgoed van grote hoeveelheden katten- en hondenbont of van deze bontsoorten vervaardigde producten kan voorkomen en dat alleen op die manier de grootschalige handel in verboden bontsoorten aan banden kan worden gelegd.

3.5

De WTO moet onmiddellijk na goedkeuring van deze verordening, die aan alle regels van de internationale handel voldoet, daarvan in kennis worden gesteld als nieuwe niet-tarifaire belemmering.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1

Het Comité pleit voor een juridisch ondubbelzinnige definitie van het begrip „bont”. Dit betekent dat naast bont in de eigenlijke zin van het woord ook nadrukkelijk verwezen moet worden naar de samenstellende delen ervan (haarbedekking en huid) om er zeker van te zijn dat het verbod toepasselijk is op alle gebruiksmogelijkheden van katten- en hondenbont.

4.2

Het Comité acht het noodzakelijk om in het voorstel te preciseren dat moet worden voorkomen dat douanecontroles worden uitgevoerd op natuurlijke personen vanwege voorwerpen die strikt persoonlijk zijn en in zeer geringe hoeveelheden over de interne grenzen van de EU of vanuit een derde land worden meegebracht. Evenmin mogen het ruilen of verkopen van kledingstukken of giften aan een liefdadigheidsorganisatie gelijk worden gesteld met het soort handel waarop onderhavige verordening van toepassing is.

Brussel, 25 april 2007

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Dimitris DIMITRIADIS