16.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/115


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Witboek inzake een Europees communicatiebeleid”

(COM(2006) 35 final)

(2006/C 309/24)

Op 1 februari heeft de Europese Commissie besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag, te raadplegen over het Witboek inzake een Europees communicatiebeleid

Tijdens zijn 424e zitting van 15 en 16 februari 2006 heeft het EESC, op grond van art. 19 (1) van zijn reglement van orde, besloten om voor de desbetreffende voorbereidende werkzaamheden een subcommissie op te richten.

De subcommissie „Europees communicatiebeleid”, die was belast met het opstellen van een advies over dit onderwerp, heeft haar advies goedgekeurd op 22 juni 2006. Rapporteur was mevrouw Van Turnhout.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 428e zitting van 5 en 6 juli 2006 (vergadering van 6 juli) het volgende advies uitgebracht, dat werd goedgekeurd met 108 stemmen vóór, bij 4 onthoudingen:

1.   Conclusies en aanbevelingen

Elders in dit advies wordt uitvoerig ingegaan op de opvattingen van het Comité n.a.v. de vijf vragen die de Commissie in haar Witboek stelt. Kort gezegd komt het standpunt van het Comité erop neer dat een extra charter of gedragscode, waarin algemene beginselen zijn vastgelegd, is af te raden. Daarentegen doet het Comité opnieuw een beroep op de Commissie om een oplossing te zoeken voor het probleem van een ontbrekende rechtsgrondslag voor het communicatiebeleid. Verder wil het Comité de aandacht vestigen op een dubbel probleem i.v.m. de financiering: ten eerste zijn er onvoldoende middelen beschikbaar en ten tweede zijn de procedures om deze toegekend te krijgen zo bureaucratisch dat ze ontmoedigend werken. Wel is het Comité ingenomen met de concrete voorstellen over zaken als burgereducatie, waarbij het aantekent dat de verantwoordelijkheid hier in veel gevallen in de eerste plaats bij de lidstaten berust. Het roept o.a. de ministers van onderwijs op zich te buigen over een gemeenschappelijke aanpak om de geschiedenis van de Europese Unie voor het voetlicht te brengen. Om de burger te kunnen bereiken is er behoefte aan enerzijds een reeks duidelijke en aantrekkelijk klinkende boodschappen en een duidelijke visie waarin de burgers zich kunnen herkennen, en anderzijds een adequate opzet van de communicatie en geschikte instrumenten daarvoor. Het EESC is gaarne bereid om samen te werken met de andere instellingen en herinnert in dit verband aan de vele positieve ontwikkelingen op het gebied van interinstitutionele samenwerking op centraal niveau. Niettemin zou het Comité, dat zeer voor een gedecentraliseerde aanpak te vinden is, de Commissie willen verzoeken zich meer bezig te houden met de vraag op welke wijze er betere voorwaarden kunnen worden geschapen voor een waarachtige synergie en interinstitutionele samenwerking op decentraal niveau. Het Comité zou graag zien dat deze kwestie speciale aandacht krijgt in het addendum bij het samenwerkingsakkoord tussen de Europese Commissie en het Europees Economisch en Sociaal Comité, dat zoals beloofd na het Witboek zal verschijnen.

2.   Toelichting

2.1

Het Witboek van de Europese Commissie inzake een Europees communicatiebeleid (COM(2006) 35 final) is goedgekeurd op 1 februari 2006. Het was het derde communicatiedocument van de Commissie op rij binnen een tijdsbestek van zeven maanden. De andere twee waren: een intern Actieprogramma (SEC(2005) 985 final), dat op 20 juli 2005 werd goedgekeurd, en de Mededeling „De bijdrage van de Commissie voor de periode van bezinning en daarna: Plan D voor Democratie, Dialoog en Debat” (COM(2005) 494 final), die op 13 oktober 2005 werd goedgekeurd. In het Witboek worden de Europese instellingen en organen opgeroepen om te reageren „via de gewone institutionele kanalen”. Er wordt een periode van een half jaar uitgetrokken voor het consultatieproces, waarna de Commissie voorstelt een inventaris op te maken, teneinde „actieplannen voor elk werkgebied op te stellen”.

2.2

Zelf heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité onlangs twee adviezen op het gebied van communicatie goedgekeurd: CESE 1249/2005 over „De denkpauze: structuur, onderwerpen en kader voor een evaluatie het debat over de Europese Unie” (1), dat op 26 oktober 2005 werd goedgekeurd en bestemd was voor het Europees Parlement, en CESE 1499/2005 over het voornoemde „Plan D” van de Commissie (2), dat op 14 december 2005 werd goedgekeurd. Beide adviezen bevatten een reeks praktische aanbevelingen. Tijdens haar vergadering van 6 april 2006 is de groep Communicatie van het EESC begonnen met een systematische evaluering van de tenuitvoerleging van deze praktische aanbevelingen.

2.3

In dit verband dient ervoor gewaakt te worden dat in onderhavig advies over het Witboek zaken aan de orde worden gesteld die al eerder door het Comité zijn behandeld of op dit moment in ander verband in behandeling zijn. Het is beter om in dit document de aandacht te concentreren op de vijf primaire aandachtsterreinen die in het Witboek als volgt worden gedefinieerd:

Vaststelling van gemeenschappelijke beginselen: welke aanpak?

Hoe de burger te bereiken?

Hoe kunnen de media effectiever worden betrokken bij de communicatie over Europa?

Wat kan er nog meer gebeuren om de Europese publieke opinie te peilen?

Hoe gaat het partnerschap in zijn werk?

2.4

Naast de twee hierboven genoemde adviezen van het EESC en het Witboek van de Commissie hebben de subcommissie en haar rapporteur voor hun werkzaamheden nog de beschikking over de volgende aanvullende bronnen:

de samenvatting van de discussies tijdens de EESC-zittingen vanaf juni 2005, en meer bepaald de discussie van 20 april 2006, toen het Witboek het centrale thema vormde;

de aanbevelingen die het resultaat waren van de werkzaamheden van de werkgroepen tijdens het door het EESC op 7 en 8 november 2005 te Brussel georganiseerde stakeholdersforum over het thema „De kloof tussen Europa en zijn burgers overbruggen”;

de samenvatting van de diverse discussies die binnen de groep Communicatie zijn gehouden;

het voor de Europese Raad van juni 2006 bestemde initiatiefadvies van het EESC, dat is goedgekeurd op 17 mei 2006, en

de aanbevelingen die het resultaat waren van de werkzaamheden van de werkgroepen tijdens het door het EESC op 9 en 10 mei 2006 te Boedapest georganiseerde gedecentraliseerde stakeholders forum over het thema „De kloof tussen Europa en zijn burgers overbruggen”.

2.5

Onderhavig advies over het Witboek is onderverdeeld in vijf hoofdstukken, die overeenkomen met de vijf aandachtsgebieden in het Commissiedocument. De nadrukt zal per hoofdstuk liggen op één of meer cruciale punten.

3.   Algemene opmerkingen

3.1   Vaststelling van gemeenschappelijke beginselen: welke aanpak?

3.1.1

Op het specifieke terrein van communicatie over Europa spelen de lidstaten de essentiële rol die op tal van andere terreinen wordt gespeeld door het bedrijfsleven, de sociale partners en bepaalde geledingen van het maatschappelijk middenveld. Globaal genomen is de dynamische samenleving zelf bepalend voor succes. Dit geldt niet voor de communicatie over Europa in haar algemeenheid.

3.1.2

De vraag waar het hier om draait, is of het Comité mee moet gaan met het standpunt van de Commissie dat „de gemeenschappelijke beginselen en normen voor de informatie- en communicatieactiviteiten over Europese aangelegenheden bijvoorbeeld kunnen worden vastgelegd in een basisdocument, zoals een Europees communicatiecharter of een gedragscode. Bedoeling is dat alle actoren (EU-instellingen, nationale, regionale en lokale overheden, niet-gouvernementele organisaties) zich zouden verbinden tot het naleven van die beginselen en het waarborgen van de belangen van de burgers in het kader van het EU-communicatiebeleid.”

3.1.3

Naar het Comité beseft, speelt hier op de achtergrond mee dat de Europese Commissie zich zorgen maakt over het ontbreken van een waarachtige rechtsgrondslag waarop de informatie- en communicatie-activiteiten van de EU kunnen worden gebaseerd. Over deze kwestie heeft het Comité zich al eerder duidelijk uitgesproken. Met name in zijn voor het EP bestemde advies van 26 oktober 2006 over de denkpauze (par. 3.7) (3) heeft het Comité de Commissie opgeroepen om te „overwegen een wetgevingsvoorstel voor een volwaardig communicatiebeleid in te dienen, zodat een oplossing kan worden gevonden voor het ontbreken van een rechtsgrondslag, een probleem dat tot nog toe werd doodgezwegen en dat ertoe heeft geleid dat allerlei informele mechanismen werden uitgedokterd en een weinig evenwichtige aanpak werd gevolgd. Alleen al de indiening van een dergelijk voorstel zou volgens het Comité het debat aanzwengelen.”

3.1.4

In het Witboek staat dat de Commissie na afloop van de consultatieperiode „de resultaten bekend zal maken en zich zal bezinnen over de keuze van een charter, een gedragscode of een ander instrument”. Deze woorden baren het Comité zorg, omdat aan een dergelijke aanpak zekere risico's zijn verbonden.

3.1.5

De Commissie verwijst naar „gemeenschappelijke beginselen en normen”, waarbij ze zich baseert op praktijken die slechts in bepaalde lidstaten gangbaar zijn. Ze vergeet hierbij dat dergelijke beginselen en normen een veel grotere reikwijdte hebben dan alleen communicatie en informatie. Als men alleen maar verklaart dat bepaalde beginselen worden onderschreven — wat in de praktijk reeds het geval is — zou dat niets toevoegen aan de feitelijke situatie. Daarentegen bestaat weer het gevaar dat een code of een charter de vrijheid van handelen te veel beperkt. Bovendien zijn dergelijke beginselen al opgenomen in een aantal basisteksten. Als het echter de bedoeling is om een gedragscode op te stellen voor de media of andere actoren op communicatiegebied, zou dit kunnen worden opgevat als een poging om het debat te manipuleren of euroscepticisme de kop in te drukken. Verder getuigt het voornemen om alle actoren hierbij te betrekken van weinig werkelijkheidszin: een van de lessen die moeten worden getrokken uit de uitslag van de referenda in Frankrijk en Nederland, is dat een steeds groter aantal mensen niet zonder meer bereid is mee te gaan met het Europese integratieproces. Ten slotte is het zo dat als alle actoren die in het Witboek worden opgesomd zo'n code zouden onderschrijven, dit zou betekenen dat ze allemaal in gelijke mate hun verantwoordelijkheid zouden moeten nemen als het gaat om de uitdagingen waarvoor de Europese Unie zich op communicatiegebied gesteld ziet. Naar de mening van het Comité zou dit aanleiding kunnen geven tot misverstanden, aangezien de hoofdverantwoordelijkheid bij de regeringen van de lidstaten ligt (en ook dient te liggen).

3.1.6

Het Comité constateert met bezorgdheid dat de Commissie een speciaal burgerforum op internet wil lanceren om te peilen in hoeverre er behoefte bestaat aan een dergelijk basisdocument. Niet alle burgers hebben immers toegang tot zo'n forum op internet. Er zouden beslist ook andere, meer traditionele media moeten worden gebruikt om de burgers te raadplegen.

3.2   Hoe de burger te bereiken?

3.2.1

Het Comité stelt vast dat de financiële middelen uiterst beperkt zijn. Daarnaast werken de procedures die gevolgd moeten worden om middelen toegekend te krijgen sinds de goedkeuring van het nieuwe Financieel Reglement in veel gevallen absoluut remmend, waardoor de actoren van het maatschappelijk middenveld bij hun op zich prijzenswaardige initiatieven worden ontmoedigd.

3.2.2

Als men de burger werkelijk wil bereiken, dient iets te worden gedaan aan de oorzaken van hun sceptische houding. Ten eerste staan bepaalde delen van de samenleving in toenemende mate kritisch tegenover de gevolgen die politieke beslissingen hebben voor hun dagelijkse leven en hun werk. Ten tweede is er een evident gebrek aan politieke dialoog en bestaat er dus behoefte aan meer communicatie, al zal deze wel anders dan vroeger moeten worden opgezet, wil ze succes hebben.

3.2.3

Voor een adequate communicatie is in de eerste plaats vereist dat er een reeks duidelijke en aantrekkelijk klinkende boodschappen worden overgebracht, en dat er een duidelijke visie uit spreekt waar de burgers zich in kunnen herkennen. Burgers willen dat Europa zowel een politiek als een sociaal-economisch project is, ze willen een Europees model, gekenmerkt door enerzijds het behoud van sociale samenhang en anderzijds verbetering van het concurrentievermogen. Verschillende landen hebben aangetoond dat dit mogelijk is.

3.2.4

Communicatie is een gecentraliseerd en europacentrisch proces. Ze vindt vooral plaats op Europees niveau tussen Europese actoren, instellingen en personen die toch al nauw betrokken zijn bij het Europese project. Bovendien wordt gebruikt gemaakt van instrumenten — zoals consultaties via internet — waarmee alleen bepaalde groepen burgers worden bereikt. Om ook andere groepen te bereiken, zullen er communicatie-activiteiten moeten worden ontwikkeld die niet alleen maar gericht zijn op de Europes instellingen en degenen die toch al dicht bij de EU staan. Het debat zal werkelijk moeten worden gedecentraliseerd, wat betekent dat het op nationaal, regionaal en lokaal niveau dient te worden gevoerd en dat hierbij de op deze niveaus werkzame besluitvormers en media (die overigens vaak eerst zelf enthousiast gemaakt moeten worden) dienen te worden betrokken.

3.2.5

Hiertoe worden in het Witboek een aantal concrete voorstellen gedaan, van burgereducatie tot gezamenlijke open debatten. Het Comité kan zich met name vinden in de argumenten voor burgereducatie. Wel is het zo, zoals ook in het Witboek wordt erkend, dat in art. 149 van het EG-Verdrag duidelijk staat dat alleen de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van onderwijsstelsels. Als de Europese instellingen aandringen op meer burgereducatie, moeten we daarom opnieuw oppassen voor twee dingen: aan de ene kant lopen ze het gevaar te worden beschuldigd van inmenging in de interne aangelegenheden van de nationale regeringen, en aan de andere kant zouden ze impliciet de verantwoordelijkheid op zich nemen voor zaken waarvoor ze in feite niet verantwoordelijk zijn.

3.2.6

Niettemin is het voor de Europese Unie noodzakelijk dat haar burgers hun onderlinge verbondenheid aanvaarden. Daarom zou het goed zijn als de Europese Unie in de onderwijsprogramma's van de lidstaten als een gemeenschappelijk politiek project van alle lidstaten en hun bevolkingen wordt gepresenteerd en dat dit zowel historisch als met het oog op de actuele situatie wordt uitgelegd. Hierover zou een open gedachtenwisseling in de Raad van onderwijsministers moeten plaatsvinden.

3.2.7

Dit betekent niet dat de Europese instellingen niets mogen doen. Integendeel, ze zouden zich meer moeten inspannen om de Europese burger uit te leggen welke toegevoegde waarde de Europese Unie levert. Er moeten doelgroepen worden gedefinieerd en de onbetwiste successen van de EU moeten voor het voetlicht worden gebracht.

3.2.8

Meer in het algemeen moeten de burgers het gevoel krijgen dat ze deel uitmaken van een volledig transparant proces van regelgeving en besluitvorming.

3.3   Hoe kunnen de media effectiever worden betrokken bij de communicatie over Europa?

3.3.1

In dit hoofdstuk brengt de Commissie het standpunt naar voren dat de Europese instellingen op het gebied van communicatie over meer hulpmiddelen en een grotere capaciteit moeten kunnen beschikken, en gaat het na hoe de „digitale kloof” kan worden gedicht. Het Comité betreurt het dat het oorspronkelijke voorstel van de Commissie voor een Europees persbureau in de definitieve versie van het Witboek is geschrapt, omdat op grond van de eerste reacties geconcludeerd kon worden dat dit zou hebben geleid tot een uitgebreide discussie over de relatie tussen de „Brusselse” media en de Europese instellingen.

3.3.2

Het Comité staat achter de maatregelen die in dit hoofdstuk worden voorgesteld. Wel zou het graag willen dat de Commissie onderscheid maakt tussen gespecialiseerde media en algemene media. Normaliter zijn de gespecialiseerde media goed geïnformeerd en geven ze de feiten volledig weer. Verder wil het Comité erop wijzen dat de televisie het belangrijkste medium blijft dat het gros van de Europese burgers van informatie voorziet. Het Comité verzoekt de Commissie bij het uitstippelen van een integrale strategie rekening te houden met dit feit alsmede met de hoge vlucht die digitale televisie neemt. In dit verband benadrukt het Comité dat het van wezenlijk belang is dat de communicatie met de burgers in hun eigen moedertaal plaatsvindt

3.3.3

Van zijn kant gaat het Comité door met de actualisering en tenuitvoerlegging van zijn strategische plan voor communicatie. De werkzaamheden omvatten o.m. een continue evaluatie van de eigen communicatiemiddelen en het gebruik ervan, alsmede bestudering van innovatieve methoden (met als in het oog springend voorbeeld het gebruik van „Open Space Technology” tijdens de stakeholdersfora over over het thema „De kloof tussen Europa en zijn burgers overbruggen” van resp. 7/8 november 2005 te Brussel en 9/10 mei 2006 te Boedapest).

3.4   Wat kan er nog meer gebeuren om de Europese publieke opinie te peilen?

3.4.1

De Commissie doet voorstellen voor netwerken van nationale deskundigen en een Centrum voor de studie van de Europese publieke opinie. Het Comité kan zich wat dit hoofdstuk betreft voor het grootste deel vinden in het standpunt van de Commissie. Vooral de constatering dat de Europese Unie in de Eurobarometer over een waardevol instrument beschikt, wordt door het Comité onderschreven, ook al vindt het dat de Commissie daarnaast zou moeten proberen om contacten te leggen en samen te werken met nationale organisaties die peilingen verrichten onder het publiek.

3.4.2

Het Comité vindt ook dat de Commissie, met name als het gaat om het benutten van bestaande mechanismen voor het peilen van de publieke opinie, zoals het Europees Economisch en Sociaal Comité, nog tekortschiet. Daarom toont het zich ingenomen met de intentieverklaringen in het nieuwe samenwerkingsakkoord tussen de Europese Commissie en het Europees Economisch en Sociaal Comité (ondertekend op 7 november 2005). Een meer gestructureerd gebruik van het Comité als klankbord is iets wat zou moeten worden ontwikkeld in het kader van het addendum bij het samenwerkingsakkoord, dat na het Witboek zal verschijnen.

3.5   Hoe gaat het partnerschap in zijn werk?

3.5.1

De Commissie somt hier een aantal nieuwe gestructureerde vormen van samenwerking op. Ze vermeldt de rol die het Europees Economisch en Sociaal Comité reeds speelt, en verwijst naar het nieuwe samenwerkingsakkoord dat de twee instellingen op 7 november 2005 hebben gesloten. De samenwerking tussen de twee instellingen verloopt vlot op centraal niveau. Daarentegen is het Comité van mening dat er veel meer zou kunnen worden gedaan om synergie te halen uit de middelen die de Commissie en het Comité op gedecentraliseerd niveau ter beschikking staan. Ook dit is weer een onderwerp dat nader uitgewerkt zou moeten worden in het addendum bij het akkoord van 7 november 2005, dat na het Witboek zal verschijnen.

4.   Herhaling van eerdere aanbevelingen van het Comité

4.1

Het Comité herhaalt de aanbevelingen op het gebied van communicatie die het de Commissie al eerder heeft gedaan, m.n. de aanbevelingen die te vinden zijn in de bijlage bij het advies over „De denkpauze: structuur, onderwerpen en kader voor een evaluatie het debat over de Europese Unie” (CESE 1249/2005 (4)) en in het advies van mei jl., dat bestemd was voor de Europese Raad van 15 en 16 juni 2006.

Brussel, 6 juli 2006

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Anne-Marie SIGMUND


(1)  PB C 28 van 3.2.2006, blz. 42-46.

(2)  PB C 65 van 17.3.2006, blz. 92-93.

(3)  „De denkpauze: structuur, onderwerpen en kader voor een evaluatie het debat over de Europese Unie” (PB C 28 van 3.2.2006, blz. 42-46).

(4)  PB C 28 van 3.2.2006, blz. 42-46.