52005PC0246

Gewijzigd Vvoorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd /* COM/2005/0246 def. - COD 2004/0209 */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 31.5.2005

COM(2005) 246 definitief

2004/0209 (COD)

Gewijzigd Vvoorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd

(ingediend door de Commissie) {SEC(2004) 1154}

TOELICHTING

1. Inleiding

Op 22 september 2004 heeft de Commissie een voorstel aangenomen voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd[1]. Dit voorstel is op 22 september 2004 aan het Europees Parlement en de Raad toegezonden.

Op 11 mei 2005 heeft het Economisch en Sociaal Comité advies over het voorstel van de Commissie uitgebracht[2]. Het Comité van de Regio’s heeft op 14 april 2005 zijn advies uitgebracht[3].

Het Europees Parlement heeft op 11 mei 2005 zijn advies in eerste lezing uitgebracht[4].

2. AMENDEMENTEN

Door het Europees Parlement voorgestelde amendementen

De Commissie kan instemmen met alle hiernavolgende amendementen, die blijken bij te dragen tot een verbetering van haar voorstel, zonder afbreuk te doen aan de doelstellingen en de politieke haalbaarheid ervan, rekening houdend met de standpunten die de lidstaten reeds in de Raad hebben ingenomen:

- amendement 1 (vermelding van de conclusies van de Europese Raad van Lissabon): zie overweging 4;

- amendement 2 (nieuwe formulering van overweging 4): zie overweging 4;

- amendement 3 (verwijzing naar de vergroting van de arbeidsparticipatie van vrouwen): zie overweging 5;

- amendement 4 (toevoeging van een verwijzing naar de combinatie van werk en gezin): zie overweging 7;

- amendement 8 (vermelding van artikel 31, lid 2, van het Handvest): zie overweging 14;

- amendement 11 (samentelling van uren bij meer dan een arbeidsovereenkomst): zie overweging 2;

- amendement 12 (toevoeging van een bepaling inzake de combinatie van werk en gezin): zie artikel 2 ter;

- amendement 13 (schrapping van artikel 16, onder b), tweede alinea): zie artikel 16;

- amendementen 16 en 18 (compenserende rusttijd): zie artikel 17, lid 2, en artikel 18, lid 3;

- amendement 17 (herstelling van een fout): zie artikel 17, lid 5, eerste alinea;

- amendement 19 (referentieperiode): zie artikel 19;

- amendement 24 (bepaling inzake de geldigheid van vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn ondertekende opt-outregelingen): zie artikel 22, lid 1 quater.

Daarentegen kan de Commissie de andere door het Parlement voorgestelde amendementen in dit stadium niet aanvaarden. Sommige daarvan leveren volgens haar geen toegevoegde waarde op of zijn uit strikt juridisch oogpunt niet aanvaardbaar. Andere zouden volgens de Commissie het evenwicht van de oorspronkelijke tekst kunnen verbreken en de totstandkoming van een akkoord of een voldoende meerderheid in de Raad kunnen bemoeilijken.

Hierbij is de Commissie zich bewust van de rol die haar in het kader van de medebeslissingsprocedure is toebedeeld als bemiddelaarster tussen de twee communautaire wetgevingsinstanties.

Wat de niet door de Commissie overgenomen amendementen betreft, zij vermeld dat de Commissie ten aanzien van amendement 20 (individuele opt-out) duidelijk te kennen heeft gegeven dat zij, hoewel zij dit amendement niet als zodanig kan aanvaarden, bereid was in deze kwestie, die de beide medewetgevers verdeelt, naar een compromis te zoeken. Wat voorts amendement 10 (aanwezigheidsdienst) betreft, heeft de Commissie ook aangegeven dat zij de zorgen van het Europees Parlement deelt over de veiligheid en gezondheid van werknemers die regelmatig aanwezigheidsdienst verrichten, en dat zij een bepaling zou toevoegen om ervoor te zorgen dat de wacht- of slaapuren tijdens de aanwezigheidsdienst niet in aanmerking kunnen worden genomen voor de inachtneming van de dagelijkse en wekelijkse rusttijd.

2004/0209 (COD)

Gewijzigd Vvoorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 137, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie[5],

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[6],

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s[7],

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag[8],

Overwegende hetgeen volgt:

(1) In artikel 137 van het Verdrag wordt bepaald dat de Gemeenschap het optreden van de lidstaten ter verbetering van het arbeidsmilieu ondersteunt en aanvult om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te beschermen. In op grond van dit artikel vastgestelde richtlijnen moet worden vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd.

(2) In Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd[9] worden minimumvoorschriften vastgesteld inzake veiligheid en gezondheid op het gebied van de organisatie van de arbeidstijd met betrekking tot dagelijkse rusttijd, pauzes, wekelijkse rusttijd, maximale wekelijkse arbeidstijd, jaarlijkse vakantie en aspecten van nacht- en ploegenarbeid en het werkrooster. Deze minimumvoorschriften zijn van toepassing op iedere werknemer in de zin van artikel 3, onder a), van Richtlijn 89/391/EEG[10].

(3) Twee bepalingen van Richtlijn 2003/88/EG gaan vergezeld van een clausule volgens welke deze vóór 23 november 2003 opnieuw moesten worden bekeken. Het gaat hier om artikel 19 en artikel 22, lid 1.

(4) Meer dan tien jaar na de vaststelling van Richtlijn 93/104/EG van de Raad[11], de eerste richtlijn inzake de organisatie van de arbeidstijd, blijkt het noodzakelijk de communautaire wetgeving te moderniseren teneinde beter in te spelen op rekening te houden met de nieuwe situatie en op verzoeken van zowel werkgevers- als werknemerszijde , en zich de middelen te verschaffen om te voldoen aan de doelstellingen inzake groei en werkgelegenheid die in het kader van de Lissabonstrategie op 22 en 23 maart 2005 door de Europese Raad zijn vastgesteld.

(5) De combinatie van beroeps- en gezinsleven is eveneens een essentiële voorwaarde om de doelstellingen te verwezenlijken die de Unie zich in de Lissabonstrategie heeft gesteld, met name om de arbeidsparticipatie van vrouwen te vergroten . Zij draagt niet alleen bij tot een bevredigender arbeidsklimaat, maar maakt het ook mogelijk beter in te spelen op de behoeften van de werknemers, met name die met gezinsverantwoordelijkheid. Dankzij e Een aantal wijzigingen in Richtlijn 2003/88/EG, met name in artikel 22, hebben ten doel is een betere combinatie van beroeps- en gezinsleven mogelijk te maken .

(6) In dit verband is het aan de lidstaten om de sociale partners aan te moedigen op het geschikte niveau akkoorden te sluiten met regels voor een betere combinatie van beroeps- en gezinsleven.

(7) Er moet een nieuw evenwicht worden gevonden tussen De bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers moet worden verbeterd, er moet de behoefte aan meer ruimte voor flexibiliteit in de organisatie van de arbeidstijd komen, met name wat de aanwezigheidsdiensten en meer in het bijzonder de wacht- of slaapuren tijdens aanwezigheidsdiensten betreft, en er moet ook een nieuw evenwicht gevonden worden tussen de combinatie van werk en gezin enerzijds, en een flexibelere organisatie van de arbeidstijd anderzijds.

(8) De bepalingen betreffende de referentieperiode moeten eveneens worden herzien teneinde de bestaande regeling te vereenvoudigen en deze beter af te stemmen op de behoeften van de ondernemingen en de werknemers.

(9) De ervaring met de toepassing van artikel 22, lid 1, wijst uit dat de louter individuele beslissing om artikel 6 van de richtlijn niet toe te passen, problemen kan opleveren ten aanzien van de bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers en de keuzevrijheid van de werknemer.

(10) Overeenkomstig artikel 138, lid 2, van het Verdrag heeft de Commissie de sociale partners op communautair niveau geraadpleegd over de mogelijke richting van een communautair optreden ter zake.

(11) De Commissie, die naar aanleiding van de resultaten van deze raadpleging van mening was dat een communautair optreden wenselijk was, heeft de sociale partners op Europees niveau opnieuw geraadpleegd over de inhoud van het overwogen voorstel, overeenkomstig artikel 138, lid 3, van het Verdrag.

(12) Na afloop van deze tweede raadplegingsronde hebben de sociale partners de Commissie niet in kennis gesteld van hun wens het proces in te leiden dat zou kunnen uitmonden in de sluiting van een overeenkomst als bedoeld in artikel 138, lid 4, van het Verdrag.

(13) Daar de doelstellingen van het overwogen optreden, namelijk modernisering van de communautaire wetgeving betreffende de organisatie van de arbeidstijd, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(14) Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend. Deze richtlijn heeft met name ten doel de volledige eerbiediging van het recht op rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden en -voorwaarden te waarborgen als bedoeld in (artikel 31 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie) en met name in lid 2 van genoemd artikel, dat bepaalt dat ‘iedere werknemer recht heeft op een beperking van de maximumarbeidsduur en op dagelijkse en wekelijkse rusttijden, alsmede op een jaarlijkse vakantie met behoud van loon’.

(15) In overeenstemming met het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 5 van het Verdrag kunnen de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt aangezien het een wijziging van een geldig communautair rechtsbesluit betreft,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2003/88/EG wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 2 worden de punten 1 bis, 1 bis bis en 1 ter ingevoegd:

‘1 bis. “aanwezigheidsdienst”: tijd gedurende welke de werknemer op zijn werkplek beschikbaar moet blijven om op verzoek van de werkgever zijn werkzaamheden te verrichten of zijn functie uit te oefenen.

1bis bis. “werkplek”: plaats of plaatsen waar de werknemer overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruiken gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht of zijn functie uitoefent, en die wordt vastgesteld volgens het bepaalde in de arbeidsverhouding of –overeenkomst die op de werknemer van toepassing is.

1 ter. “wacht- of slaapuren tijdens de aanwezigheidsdienst”: tijd gedurende welke de werknemer aanwezigheidsdienst heeft in de zin van artikel 1 bis, maar door zijn werkgever niet geroepen wordt om zijn werkzaamheden te verrichten of zijn functie uit te oefenen.’

2. Het volgende artikel 2 bis wordt ingevoegd:

‘Artikel 2 bis

Aanwezigheidsdienst

De wacht- en slaapuren tijdens de aanwezigheidsdienst worden niet als arbeidstijd beschouwd, tenzij de nationale wetgeving of, overeenkomstig de nationale wetgeving en/of gebruiken, een collectieve overeenkomst of een bedrijfsakkoord tussen de sociale partners anders bepaalt.

De wacht- of slaapuren tijdens de aanwezigheidsdienst kunnen worden vastgesteld als een gemiddelde van het aantal uren of een percentage van de aanwezigheidsdienst, rekening houdend met de ervaringen in de sector in kwestie, bij collectieve overeenkomst of bedrijfsakkoord tussen de sociale partners of na raadpleging van de sociale partners.

De wacht- of slaapuren tijdens de aanwezigheidsdienst kunnen niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van de in artikelen 3 (dagelijkse rusttijd) en 5 (wekelijkse rusttijd) bedoelde rusttijden.’

De tijd gedurende welke de werknemer tijdens de aanwezigheidsdienst daadwerkelijk zijn werkzaamheden verricht of zijn functie uitoefent, wordt steeds als arbeidstijd aangemerkt.

3. Het volgende artikel 2 ter wordt ingevoegd:

‘ Artikel 2 ter

Combinatie van beroeps- en gezinsleven

De lidstaten moedigen de sociale partners op het adequate niveau met inachtneming van hun autonomie aan akkoorden te sluiten voor een betere combinatie van beroeps- en gezinsleven.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat:

– de werkgevers de werknemers te zijner tijd informeren over elke wijziging in het werkrooster of de organisatie van de arbeidstijd; en

– de werknemers kunnen verzoeken om wijzigingen van hun werktijden en -rooster en dat de werkgevers verplicht zijn deze verzoeken te behandelen, rekening houdend met de flexibiliteitsbehoeften van de werkgevers en werknemers.’

4. In artikel 16 wordt punt b) vervangen door geschrapt:

“b) voor de toepassing van artikel 6 (maximale wekelijkse arbeidstijd) niet langer is dan vier maanden.

Om objectieve, technische of arbeidsorganisatorische redenen kunnen de lidstaten deze referentieperiode bij wet- of regelgeving echter vaststellen op twaalf maanden, op voorwaarde dat de algemene beginselen van de bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers in acht worden genomen, dat de betrokken sociale partners worden geraadpleegd en dat inspanningen worden geleverd om alle relevante vormen van sociale dialoog aan te moedigen, met inbegrip van overleg indien de partijen zulks wensen.

Wanneer de duur van de arbeidsovereenkomst minder dan een jaar bedraagt, kan de referentieperiode niet meer dan de duur van de arbeidsovereenkomst bedragen.

De perioden van overeenkomstig artikel 7 toegekende jaarlijkse vakantie en de perioden van ziekteverlof worden niet meegerekend of zijn neutraal voor de berekening van het gemiddelde;”

5 . Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

a) In lid 1 worden de woorden ‘van de artikelen 3 tot en met 6, 8 en 16’ vervangen door ‘van de artikelen 3 tot en met 6, 8 en 16, onder a) en c)’.

b) In lid 2 worden de woorden ‘Mits de betrokken werknemers gelijkwaardige compenserende rusttijden worden geboden’ vervangen door ‘Mits de betrokken werknemers binnen een redelijke termijn, vast te stellen bij nationale wet, collectieve overeenkomst of bedrijfsakkoord tussen de sociale partners, die niet meer dan 72 uur mag bedragen, gelijkwaardige compenserende rusttijden worden geboden’.

c) In de inleidende zin van lid 3 worden de woorden ‘van de artikelen 3, 4, 5, 8 en 16’ vervangen door ‘van de artikelen 3, 4, 5, 8 en 16, onder a) en c)’.

d) Lid 5 wordt als volgt gewijzigd:

i) De eerste alinea wordt vervangen door:

‘Overeenkomstig lid 2 van dit artikel kunnen afwijkingen van artikel 6 worden toegestaan in het geval van artsen in opleiding, zulks overeenkomstig het bepaalde in de tweede tot en met de zevende zesde alinea van dit lid.’

ii) De laatste alinea wordt geschrapt.

6 . In artikel 18, derde alinea, worden de woorden ‘Mits de betrokken werknemers gelijkwaardige compenserende rusttijden worden geboden’ vervangen door ‘Mits de betrokken werknemers binnen een redelijke termijn, vast te stellen bij nationale wet, collectieve overeenkomst of bedrijfsakkoord tussen de sociale partners, die niet meer dan 72 uur mag bedragen, gelijkwaardige compenserende rusttijden worden geboden’.

7 . Artikel 19 komt als volgt te luiden:

“De lidstaten kunnen, met inachtneming van de algemene beginselen inzake de bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers, toestaan dat om objectieve, technische of arbeidsorganisatorische redenen in collectieve overeenkomsten of bedrijfsakkoorden tussen de sociale partners voor de maximale wekelijkse arbeidstijd langere referentieperioden worden vastgesteld, die in geen geval langer mogen zijn dan twaalf maanden.” ‘De lidstaten kunnen, met inachtneming van de algemene beginselen inzake de bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers, toestaan dat om objectieve, technische of arbeidsorganisatorische redenen de referentieperiode wordt verlengd tot maximaal twaalf maanden:

a) bij collectieve overeenkomst of bedrijfsakkoord tussen de sociale partners, zoals bedoeld in artikel 18;

b) bij wet- of regelgeving, mits de lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat:

– de werkgever de werknemers en/of hun vertegenwoordigers te zijner tijd informeert en raadpleegt over de invoering van een dergelijke referentieperiode;

– de werkgever de nodige maatregelen neemt om elk risico voor de veiligheid of gezondheid dat uit de invoering van een dergelijke referentieperiode kan voortvloeien, te voorkomen of uit de weg te ruimen.’

8 . Artikel 20, lid 2, wordt geschrapt.

9 . Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

a) Lid 1 wordt vervangen door:

‘1. Gedurende een periode van ten hoogste drie jaar na de in artikel 3 van Richtlijn [2005/--/EG] bedoelde datum kunnen de lidstaten met inachtneming van de algemene beginselen inzake de bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers besluiten artikel 6 niet toe te passen. In deze mogelijkheid moet echter uitdrukkelijk voorzien zijn in de collectieve overeenkomst, het bedrijfsakkoord tussen de sociale partners op het adequate niveau of in de nationale wetgeving.’

Wanneer er geen collectieve overeenkomst van kracht is en er in de betrokken onderneming of vestiging geen personeelsvertegenwoordiging is die, in overeenstemming met de nationale wetgeving en/of gebruiken, bevoegd is een collectieve overeenkomst of een bedrijfsakkoord tussen de sociale partners hierover te sluiten, kan van deze mogelijkheid ook gebruik worden gemaakt door middel van een overeenkomst tussen de werkgever en de werknemer.

b) Het volgende lid 1 bis wordt ingevoegd:

‘1 bis. De lidstaten die van de in lid 1 bedoelde mogelijkheid gebruik willen maken, moeten in ieder geval de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat:

a) geen enkele werkgever verlangt dat een werknemer meer dan 48 uur werkt tijdens een periode van zeven dagen, berekend als gemiddelde van de in artikel 16, onder b), bedoelde referentieperiode, tenzij de werknemer schriftelijk met het verrichten van dergelijke arbeid heeft ingestemd. Deze instemming geldt ten hoogste één jaar en kan verlengd worden. Instemming die wordt gegeven bij de ondertekening van de individuele arbeidsovereenkomst of tijdens de proeftijd, is van nul en gener waarde;

b) geen enkele werknemer nadeel ondervindt van het feit dat hij niet bereid is dergelijke arbeid te verrichten;

c) geen enkele werknemer in een willekeurige week meer dan 655 uur werkt, tenzij de collectieve overeenkomst of het bedrijfsakkoord tussen de sociale partners anders bepalen;

d) de werkgever van alle werknemers die dergelijke arbeid verrichten, registers bijhoudt en van het aantal feitelijk gewerkte uren, alsook adequate registers aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat aan deze richtlijn de hand wordt gehouden;

e) de registers ter beschikking worden gesteld van de bevoegde autoriteiten die, in verband met de veiligheid en/of de gezondheid van de werknemers, de mogelijkheid om de maximale wekelijkse arbeidstijd te overschrijden, kunnen verbieden of beperken;

f) de werkgever de bevoegde autoriteiten, op hun verzoek, inlichtingen verstrekt over de gevallen waarin werknemers ermee hebben ingestemd om tijdens een periode van zeven dagen, berekend als gemiddelde van de in artikel 16, onder b), bedoelde referentieperiode, langer dan 48 uur te werken, en over de door deze werknemers feitelijk gewerkte uren alsook de registers aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat aan deze richtlijn de hand wordt gehouden.’

c) Het volgende lid 1 ter wordt ingevoegd:

‘1 ter. De lidstaten die voor de in artikel 3 van Richtlijn [2005/--/EG] bedoelde datum van de in het onderhavige artikel bedoelde mogelijkheid gebruik maken, kunnen om redenen die verband houden met de situatie op hun arbeidsmarkt, verzoeken om verlenging van deze mogelijkheid tot na de in lid 1 van dit artikel bedoelde datum.

De Commissie neemt een met redenen omkleed besluit over het aan dit verzoek te geven gevolg.’

d) Het volgende lid 1 quater wordt ingevoegd:

‘1 quater: De lidstaten kunnen bepalen dat elke voor de in artikel 3 van Richtlijn [2005/--/EG] bedoelde datum door een werknemer verleende en op die datum nog geldige instemming geldig blijft gedurende ten hoogste één jaar na die datum.’

10 . Het volgende artikel 24 bis wordt ingevoegd:

‘Artikel 24 bis

Evaluatie Uitvoeringsverslag

Uiterlijk vijf drie jaar na de in artikel 3 van Richtlijn [2005/--/EG] genoemde datum brengt de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité verslag uit over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, en met name van de artikelen 19 en 22, en van elk verzoek uit hoofde van artikel 22, lid 1 ter leden 1 en 2, eventueel vergezeld van passende voorstellen voor de geleidelijke afschaffing van deze bepalingen indien zij zulks nodig acht.’

Artikel 2

De lidstaten stellen de sancties vast die van toepassing zijn op schendingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en treffen alle maatregelen die nodig zijn om de daadwerkelijke toepassing van die sancties te garanderen. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in artikel 3 vermelde datum van deze bepalingen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen zo spoedig mogelijk mee. Ze zien er in het bijzonder op toe dat de werknemers en/of hun vertegenwoordigers over gepaste procedures beschikken voor de uitvoering van de verplichtingen waarin deze richtlijn voorziet.

Artikel 3

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op […] aan deze richtlijn te voldoen, of vergewissen zich er uiterlijk op die datum van dat de sociale partners door middel van een akkoord de nodige bepalingen hebben ingevoerd. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

[…] […]

[1] COM(2004) 607 definitief.

[2] PB C ... van ..., blz. ...

[3] PB C ... van ..., blz. ...

[4] PB C ... van ..., blz. ...

[5] PB C [...] van [...], blz. [...].

[6] PB C [...] van [...], blz. [...].

[7] PB C [...] van [...], blz. [...].

[8] PB C [...] van [...], blz. [...].

[9] Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, PB L 299 van 18.11.2003, blz. 9.

[10] Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk, PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.

[11] Richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, PB L 307 van 13.12.1993, blz. 18.