16.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 192/12


Advies van het Comité van de Regio's over het Groenboek inzake energie-efficiëntie „Meer doen met minder”

(2006/C 192/03)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

Gezien het Groenboek inzake energie-efficiëntie (COM (2005) 265 final);

Gezien het besluit van de Europese Commissie van 7 juni 2005 om het overeenkomstig artikel 265, eerste alinea, van het EG-Verdrag over dit onderwerp te raadplegen;

Gezien het besluit van zijn voorzitter van 16 november 2005 om de commissie „Duurzame ontwikkeling” met het opstellen van een advies over dit onderwerp te belasten;

Gezien zijn advies van 17 juni 2004 over het Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten, COM(2003) 739 final — 2003/0300 (COD) — CDR 92/2004 fin (1);

Gezien zijn advies van 20 november 2002 over het Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenprogramma voor acties op energiegebied: Programma „Intelligente energie voor Europa” (2003-2006), COM(2002) 162 final — 2002/0082 (COD) — CDR 187/2002 fin (2);

Gezien zijn advies van 15 november 2001 over het Groenboek van de Commissie „Op weg naar een Europese strategie voor een continue energievoorziening”, COM(2000) 769 final — CDR 38/2001 fin (3);

Gezien zijn advies van 15 november 2001 over het Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de energieprestaties van gebouwen, COM(2001) 226 final — 2001/0098 (COD) — CDR 202/2001 fin (4);

Gezien zijn advies van 13 december 2000 over de Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's — Actieplan voor energie-efficiëntie in de Europese Gemeenschap, COM(2000) 247 final — CDR 270/2000 fin (5);

Gezien zijn op 1 december 2005 door de commissie „Duurzame ontwikkeling” goedgekeurde ontwerpadvies (CDR 216/2005 rev.1; rapporteur: de heer VÖGERLE, vice-voorzitter van de Vereniging van Oostenrijkse Gemeenten (AT/PSE));

heeft tijdens zijn 63e zitting op 15 en 16 februari 2006 (vergadering van 16 februari) het volgende advies uitgebracht:

1.   Standpunten van het Comité van de Regio's

1.1

Aangezien het energieverbruik steeds verder lijkt te stijgen en in de komende 15 jaar wel eens met 10 % zou kunnen toenemen binnen de EU, zijn initiatieven om de energie-efficiëntie te verhogen toe te juichen. Het Groenboek komt dus op een goed moment.

1.2

Vooral gezien de huidige crisis op de gasmarkt is energie-efficiëntie van onschatbaar belang. Europa moet zijn energievoorziening diversifiëren om zijn afhankelijkheid — zie de situatie in Oekraïne of Bulgarije — te verkleinen. Op basis van het groenboek over energie-efficiëntie is het mogelijk om minder afhankelijk van aardolie en aardgas te worden en een Europees actieplan op te zetten.

1.3

Het is een goede zaak dat voor alle mogelijke bestuursniveaus (EU, nationaal, regionaal, lokaal) maatregelen worden voorgesteld, bij de uitvoering waarvan het subsidiariteitsbeginsel in acht moet worden genomen.

1.4

Energie-efficiëntie levert een belangrijke bijdrage aan de verwezenlijking van de drie relevante doelstellingen van het energiebeleid: voorzieningszekerheid, milieu- en klimaatbescherming én concurrentievermogen.

1.5

Energie-efficiëntiemaatregelen hebben ook een duidelijke sociale dimensie; zij helpen lokale en regionale arbeidsplaatsen creëren en veiligstellen en beschermen consumenten tegen al te hoge energierekeningen.

1.6

Bij het vaststellen van nieuwe energie-efficiëntienormen voor de lidstaten moet niet te snel te werk worden gegaan. In het Groenboek wijst de Commissie er zelf al op dat veel officiële EU-maatregelen op dit gebied nog niet de tijd hebben gehad om enig effect te sorteren en dat veel nog in voorbereiding zijnde maatregelen uiteraard eerst ten uitvoer moeten worden gelegd. Hierbij valt te denken aan de gebouwenrichtlijn, de warmtekrachtkoppelingrichtlijn (WKK-richtlijn), de emissiehandelrichtlijn en de Richtlijn over energie-efficiëntie bij het eindgebruik.

1.7

Veel lidstaten en regio's beschikken al over plannen en programma's die qua doelstellingen veel lijken op het Groenboek. Zo zijn er klimaatbeschermingsstrategieën (sinds de ratificatie van het Kyoto-protocol), allocatieplannen (in het kader van de emissiehandel) en programma's om de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen terug te dringen (in het kader van de Richtlijn over nationale emissiemaxima voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen — NEP-richtlijn). Daarom zou voor de middellange termijn het accent niet op nieuwe efficiëntieplannen moeten komen te liggen, maar op de consequente uitvoering van de al bestaande plannen.

Uit de met deze plannen opgedane ervaringen blijkt dat het vaak gaat om maatregelen tot de uitvoering waarvan weliswaar binnen een kort tijdsbestek kan worden besloten, maar die pas na langere tijd effect sorteren.

1.8

Regionale overheden hebben al tal van initiatieven op het gebied van energie-efficiëntie en duurzame energie genomen, waarvan de resultaten openbaar toegankelijk op allerlei websites staan. De websites van ManagEnergy en Energie Cités bevatten bijvoorbeeld een verzameling van best practices uit heel Europa (6).

1.9

Toename van de energie-efficiëntie gaat stap voor stap. Deze kleine stappen worden vooral door lokale en regionale overheden genomen, die ook wat dit betreft dankzij hun geringe afstand tot de burger een duidelijke bewustmakingsfunctie hebben.

1.10

Het streven van de EU om de energie-efficiëntie te vergroten valt maar moeilijk te rijmen met haar doelstelling om de energiemarkten te liberaliseren (meer concurrentie en daardoor lagere prijzen). Dalende prijzen komen de energie-efficiënte niet ten goede. Bovendien loopt de vervanging van krachtcentrales vertraging op doordat het investeringsklimaat te wensen overlaat.

1.11

Het verdient aanbeveling om op de geliberaliseerde energiemarkt toe te werken naar een beleid dat mede door de vraag wordt bepaald. Op de energiemarkt betekent dit dat de milieukosten in de consumptieprijzen worden doorberekend en dat er sprake is van een gelijke netwerktoegang. Waar het nodig is om tegenwicht te bieden aan het huidige, door het aanbod gestuurde beleid dienen strategieën ter verhoging van de energie-efficiëntie ruim baan te krijgen.

2.   Aanbevelingen van het Comité van de Regio's

2.1

Mocht voor het invoeren van energie-efficiëntieplannen worden gekozen, dan zouden plannen met een looptijd van vijf jaar en maximaal twee evaluaties de voorkeur verdienen. Jaarlijks op te stellen én te evalueren plannen kunnen beter achterwege blijven, omdat uit de praktijk blijkt dat de resultaten hiervan tegenvallen (vraag 3).

2.2

Bij het vaststellen van maatregelen moet gelet worden op de prestaties en het potentieel van elke lidstaat afzonderlijk. Van elk van deze maatregelen dient eerst een kosten-batenanalyse te worden gemaakt.

2.3

Voor de toename van de efficiëntie zouden geen absolute doelstellingen moeten worden vastgelegd. Voorkomen moet namelijk worden dat juist de lidstaten die tot op heden weinig zorgvuldig met energie zijn omgesprongen een concurrentievoordeel krijgen. Lidstaten die al bezuinigingen hebben doorgevoerd of hoogst efficiënte technieken gebruiken, hebben minder ruimte om hun energie-efficiëntie nóg verder op te voeren en zouden bij zulke absolute streefcijfers dus duidelijk in het nadeel zijn.

2.4

In plaats daarvan zou er een benchmarksysteem moeten komen waarbij op grond van analyses van de klimatologische omstandigheden en de prestaties op het gebied van energie-efficiëntie voor elke lidstaat doelstellingen worden vastgesteld. Deze doelstellingen zouden dan vervolgens deel kunnen gaan uitmaken van de Europese normen en het aldus mogelijk maken dat nationale omstandigheden in aanmerking worden genomen en dat eerdere prestaties meer naar waarde worden geschat.

2.5

Wat de emissiehandel betreft: in het kader van de allocatieplannen zou een krachtcentrale voor de geplande productie van een bepaalde hoeveelheid warmte en stroom na een redelijke overgangstermijn niet meer certificaten mogen krijgen dan een gas- en stoomkrachtcentrale met warmtekrachtkoppeling voor dezelfde hoeveelheid zou ontvangen. Daarmee zou de EU in haar streven om de elektriciteitsproductie energie-efficiënter te maken een duidelijk signaal afgeven (vraag 13).

2.6

Voor de industrie zou een soortgelijke rekenmethode moeten worden gehanteerd: een industriecomplex zou voor de vervaardiging van een bepaald aantal producten niet meer certificaten mogen krijgen dan een complex met de hoogste efficiëntienormen voor dezelfde hoeveelheid zou ontvangen. Op die manier worden kosten op de vervuiler verhaald, wat een duidelijke daling van het energieverbruik en dus van de CO2-uitstoot met zich mee zal brengen (vraag 2).

2.7

Het zou de lidstaten moeten worden toegestaan om milieu-innovaties en tot grotere energie-efficiëntie leidende productiviteitsverbeteringen te subsidiëren. Deze subsidies zouden als investeringssubsidies kunnen worden opgevat; financiële ondersteuning van innovatieve, energie-efficiënte technologie valt namelijk niet onder de aanmeldingsplicht. Aan de andere kant zou energie-efficiëntie als algemeen criterium voor milieusubsidies moeten gelden, aangezien deze vooral op lokaal en regionaal niveau worden verstrekt. Het CvdR is met name van mening dat alle subsidies ter verhoging van de energie-efficiëntie toegelaten moeten worden. Mochten er toch drempelwaarden worden vastgesteld, dan dienen die zo hoog te zijn dat de administratieve rompslomp gering is en er ook weinig kans bestaat op vertragingen bij de uitvoering van dergelijke projecten (vraag 5).

2.8

Wat openbare aanbestedingen betreft zouden op alle niveaus (EU, lidstaten, regio's, gemeenten) energie-efficiëntiecriteria moeten worden aangelegd. Gezien het aandeel van 16 % in het BBP van de EU zou een grotere vraag naar bijvoorbeeld energiezuinige apparaten, voertuigen en gebouwen een sterke stimulans voor de industrie kunnen betekenen om dergelijke producten te ontwikkelen of goedkoper te maken. Sommige lidstaten hebben al veel ervaring opgedaan met ecologische inkoopcriteria.

2.9

Een en ander zou echter niet via dwingende voorschriften moeten worden geregeld, omdat veel gemeenten en regio's zich helaas met een zeer krap budget moeten zien te redden. In plaats daarvan zouden dergelijke gemeenten van de voordelen van op energie-efficiëntie gerichte aanbestedingen moeten worden doordrongen, zodat zij zelf kunnen bepalen of zij de goedkoopste dan wel de beste bieder kiezen (vraag 6).

2.10

Financieringsprogramma's voor energie-efficiëntieprojecten zijn een goede zaak. Voor regio's en gemeenten kan dit echter alleen betekenen dat financiële middelen slechts op vrijwillige basis en afhankelijk van de stand van de begroting ter beschikking kunnen worden gesteld (vragen 7 en 22).

2.11

De Commissie doet er goed aan op alle beleidsterreinen van de EU criteria voor energie-efficiëntie te hanteren. Vooral bij de selectie van projecten voor de structuurfondsen en het cohesiefonds, de ontwikkeling van het platteland en de stimulering van onderzoek zou energie-efficiëntie een onwrikbaar criterium moeten zijn. Dit kan ook worden beschouwd als een indirecte stimulans voor gemeenten en regio's (vraag 12).

2.12

Voordat de gebouwenrichtlijn wordt uitgebreid of aangescherpt moeten de effecten van de huidige versie worden geëvalueerd. Hiervoor moet voldoende tijd worden uitgetrokken. (vraag 8).

2.13

Op alle — maar vooral de lokale, regionale en nationale — bestuursniveaus moeten voorlichtingscampagnes worden gevoerd. Deze zouden met name betrekking moeten hebben op thema's die de doelgroepen ook werkelijk de mogelijkheid bieden om concreet iets te doen. Het zou goed zijn als de Commissie en haar vertegenwoordigingen in de lidstaten daarbij samenwerken met regio's en gemeenten (vraag 12).

2.14

De activiteiten op het gebied van voorlichting en opleiding moeten niet alleen degenen die in de energiesector werkzaam zijn, omvatten, maar zeker ook degenen daarbuiten, zoals architecten, bouwbedrijven, projectontwikkelaars, planners en infrastructuurbeheerders.

2.15

De Commissie is terecht van plan het versnelde gebruik van WKK-installaties af te dwingen. Niet alleen moet de WKK-richtlijn met grote inzet worden uitgevoerd, ook moet de bijbehorende warmtemarkt sneller worden ontwikkeld dan tot nu toe het geval is geweest (vraag 13).

2.16

De energie-efficiëntie kan er flink op vooruitgaan als oude, niet efficiënte systemen voor afstandsverwarming gesaneerd worden. De lidstaten zouden hiervoor middelen uit de structuurfondsen en het cohesiefonds moeten gebruiken.

2.17

Het CvdR is het eens met de oproep van het Europees Parlement aan de Commissie om op efficiëntie gerichte regels voor verwarmings- en koelapparatuur uit te werken. Voor lokale overheden is een efficiënt gebruik van warmte net zo belangrijk als een verstandig gebruik van koelapparatuur. Door apparaten voor klimaatregeling is in de afgelopen jaren tijdens warme perioden het stroomverbruik enorm gestegen. Aangezien lokale overheden voor een en ander verantwoordelijk zijn (de apparatuur in kwestie valt onder hun bouwvoorschriften), dienen zij goed van informatie en adviezen te worden voorzien, zodat zij een meer energie-efficiënt beleid gaan voeren. Op de hierboven genoemde websites met verzamelingen van best practices staan ook innovatieve voorbeelden op het gebied van verwarming en koeling op afstand.

2.18

De Commissie wil het decentraal opwekken van elektriciteit terecht afdwingen en ondersteunen. De verhouding tussen de krachtcentralecapaciteit en het lokale verbruik verdient in dit verband echter nauwlettende aandacht. Ook hier zou moeten worden ingezet op de zeer efficiënte WKK. Vooral als de geproduceerde warmte lokaal wordt gebruikt kan een hoge energie-efficiëntie worden gegarandeerd.

2.19

Ook bij het opwekken van stroom uit duurzame energiebronnen moet op energie-efficiëntie worden gelet en dient met deze bronnen zo zuinig mogelijk te worden omgegaan. Bij de bouw van nieuwe installaties zou overal eerst het verbruik geoptimaliseerd moeten worden; pas daarna zou het energiesysteem aan het verbeterde verbruik moeten worden aangepast. Daarbij moet gekeken worden gehouden naar de volgende factoren: de locatie, de aard van de toegepaste technologie, de omvang van de installaties en de exploitatiegraad. Al naar gelang de nationale wetgeving dienen de bevoegde decentrale overheden hierbij te worden betrokken.

2.20

Het CvdR is tegen een systeem van witte certificaten voor energie-efficiëntie waarbij leveranciers of distributeurs verplicht zijn energie-efficiëntiemaatregelen voor de eindgebruikers te treffen. Het gevaar bestaat dat de kosten van zo'n extra handelssysteem de nagestreefde besparingen uiteindelijk te boven gaan. Afgezien van alle bureaucratische rompslomp lijkt ook een eerlijke toekenning van deze certificaten nog moeilijker te zijn dan bij de emissiehandel het geval is (vraag 15).

2.21

Om een verstandig alternatief voor de auto te kunnen bieden en het gebruik hiervan op den duur te kunnen terugdringen, zou er meer moeten worden geïnvesteerd in het openbaar stads- en streekvervoer en de railinfrastructuur. Het is in dit verband een goede zaak dat de Commissie (volgens haar voorstel voor een verordening betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg) gemeenten en regio's zelf wil laten beslissen over het leveren van deze diensten van algemeen belang. Hiermee erkent zij de verantwoordelijkheid van lokale en regionale overheden voor een goed functionerend stads- en streekvervoer.

2.22

De Commissie zou ook verplichtingen aan de industrie moeten opleggen en op verschillende manieren moeten toewerken naar lagere consumentenprijzen van energiezuinige apparatuur en technologie voor duurzame energie. Het CvdR is het met het Europees Parlement eens dat diverse technologieën in de afgelopen jaren een stuk goedkoper zijn geworden, maar dat deze nóg goedkoper moeten worden om maatregelen voor meer energie-efficiëntie voor het grote publiek aantrekkelijk te maken.

2.23

Met het oog op de relatief strenge milieunormen in Europa zou de EU binnen de WTO moeten streven naar tarifaire of niet-tarifaire voordelen voor energie-efficiënte producten.

Brussel, 16 februari 2006

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Michel DELEBARRE


(1)  PB C 318 van 22-12-2004, blz. 19

(2)  PB C 73 van 26-3-2003, blz. 41

(3)  PB C 107 van 3-5-2002, blz. 13

(4)  PB C 107 van 3-5-2002, blz. 76

(5)  PB C 144 van 16-5-2001, blz 17

(6)  http://www.managenergy.net/gp.html

http://www.energie-cites.org/page.php?lang=en&dir=3&cat=3&sub=3