52003AE0587

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 999/2001 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur van overgangsmaatregelen" (COM(2003) 103 def. — 2003/0046 (COD))

Publicatieblad Nr. C 208 van 03/09/2003 blz. 0050 - 0051


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 999/2001 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur van overgangsmaatregelen"

(COM(2003) 103 def. - 2003/0046 (COD))

(2003/C 208/13)

De Raad heeft op 14 maart 2003 besloten overeenkomstig artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De gespecialiseerde afdeling "Landbouw, plattelandsontwikkeling en milieu", die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 25 april 2003 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Nielsen.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 14 en 15 mei 2003 gehouden 399e zitting (vergadering van 14 mei) het volgende advies uitgebracht, dat met 110 stemmen vóór, bij 11 onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Achtergrond

1.1. In Verordening (EG) nr. 999/2001(1) zijn regels vastgelegd voor de classificatie van lidstaten, derde landen of gebieden daarvan in verschillende categorieën op basis van het gevaar voor de aanwezigheid van overdraagbare spongiforme encefalopathieën(2). Aan de hand van informatie van de betrokken landen en gebieden en na een beoordeling door de Wetenschappelijke Stuurgroep bepaalt de Commissie in welke categorie het land of het gebied wordt ingedeeld. Dit is bepalend voor de eisen op het gebied van de bestrijding van BSE en de invoer van levende dieren en dierlijke producten. In de verordening stond dat de regels van kracht zouden worden op 1 juli 2001, met een overgangsperiode tot 1 juli 2003, de datum waarop de classificatie naar verwachting afgerond zou zijn.

1.2. In het onderhavige voorstel verzoekt de Commissie de overgangsperiode met nog eens twee jaar te verlengen, omdat de classificatie nog niet is afgesloten. Volgens haar werd tijdens de beoordeling van de dossiers van de landen duidelijk dat de criteria aangepast moesten worden om tot een classificatie te komen die het BSE-risico juist weergeeft. Deze criteria waren vastgelegd door de Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten (OIE). De EU heeft bij het OIE tevergeefs aangedrongen op een wijziging en de OIE is kennelijk evenmin van plan om een lijst met BSE-vrije landen op te stellen, zoals de Commissie heeft bepleit. Verder zijn de wetenschappelijke risicobeoordelingen van de landen nog niet af; de Wetenschappelijke Stuurgroep heeft slechts voor eenderde van de landen die om bepaling van hun BSE-status hebben verzocht een definitief advies goedgekeurd.

1.3. De verlenging moet de Commissie de gelegenheid bieden alsnog een overeenkomst te sluiten met het OIE over de bepaling van de BSE-status op basis van de eisen voor risicobeoordeling die de Commissie voorstaat, waaronder bijvoorbeeld het gebruik van "rapid tests". In die tijd zal de Commissie ook de wetenschappelijke risicobeoordelingen afronden.

2. Algemene opmerkingen

2.1. Het is demoraliserend voor de EU-samenwerking dat de Commissie en de lidstaten om al dan niet aanvaardbare redenen voortdurend de termijnen overschrijden die zij zelf samen hebben vastgesteld. Dat is zeker het geval in de veterinaire en de gezondheidssector, terreinen die de helft van de wetgeving inzake de interne markt beslaan. Deze gang van zaken bedreigt het rechtsgevoel en leidt ertoe dat de regels tegenover andere betrokkenen, bijvoorbeeld in de handelsbetrekkingen met derde landen, niet gehandhaafd kunnen worden.

2.2. Zeker ook in het licht van de uitbreiding moeten de Commissie en de lidstaten zich er veel meer bewust van zijn dat zij realistische termijnen moeten vaststellen en zich daar dan ook aan moeten houden. Tegelijkertijd dient de Commissie zich ook te kwijten van haar taak als hoedster van het Verdrag ten opzichte van die lidstaten die de EU-voorschriften niet tijdig of niet geheel in acht nemen. In de huidige situatie is verlenging van de overgangstermijn echter ook noodzakelijk; er moet wel worden voorkomen dat deze termijn hierna opnieuw verlengd moet worden, met nog meer onzekerheid als gevolg.

2.3. De verlenging zal het huidige beschermingsniveau van de volksgezondheid niet aantasten, aangezien de overgangsmaatregelen inzake gespecificeerd risicomateriaal en slachtmethoden in de EU en ten aanzien van derde landen worden gehandhaafd. Worden de overgangsmaatregelen niet verlengd, dan zijn de lidstaten bijvoorbeeld niet langer verplicht deze risicobeheersmaatregelen te treffen.

2.4. Voorts moet er een vaste, constructieve dialoog tussen het OIE en de EU tot stand worden gebracht om ervoor te zorgen dat de regels in de EU en de regels op mondiaal niveau beter met elkaar overeenkomen. Aangezien voor de risicobeoordelingen dezelfde wetenschappelijke basis wordt gehanteerd, moeten het OIE en de EU het ook eens kunnen worden over gemeenschappelijke risicobeheersmaatregelen. Blijkt dit niet mogelijk te zijn, dan moet de EU hiervan de consequenties aanvaarden en zelf de nodige regels invoeren, ongeacht de complicaties die dat op het gebied van de handel met derde landen en dus met de WTO zal opleveren. Het mag niet zo zijn dat de invoering van de maatregelen die in EU-verband noodzakelijk worden geacht, wordt vertraagd doordat deze maatregelen door andere landen niet worden aanvaard of doordat onderhandelingen te traag verlopen.

3. Bijzondere opmerkingen

3.1. In de geografische risicobeoordeling van de Wetenschappelijke Stuurgroep ("Geographical BSE Risk - GBR") worden Argentinië, Nieuw-Zeeland en Brazilië geclassificeerd als BSE-vrij (GBR I: "BSE free country or region"), terwijl de VS, Canada en Zweden worden ingedeeld in de groep landen waar het gevaar voor BSE niet waarschijnlijk is (GBR II: "BSE presence is unlikely but not excluded"). Het is echter zorgwekkend indien bij de risicobeoordeling van derde landen niet dezelfde onderzoekseisen als bij de beoordeling van de lidstaten worden gebruikt, waaronder steekproeven onder slachtdieren.

3.2. De Commissie dient gezien de huidige situatie te overwegen de criteria voor de classificatie nu al aan te passen, omdat de huidige criteria niet volstaan en kennelijk sowieso aangepast zullen moeten worden.

3.3. Alle kandidaat-lidstaten zijn ingedeeld in dezelfde risicogroep als de lidstaten (GBR III: "BSE presence is likely but not confirmed or confirmed at lower level"). Het is dringend noodzakelijk vóór de uitbreiding een definitieve classificatie van de kandidaat-lidstaten op te stellen, zodat de risico's rond de handel binnen de EU in levende dieren en dierlijke producten vóór de toetreding volstrekt duidelijk zijn.

4. Conclusie

4.1. Onder voorbehoud van bovenstaande opmerkingen steunt het EESC het voorstel om de termijn te verlengen. De Commissie dient zich krachtig in te zetten om het OIE te overtuigen en de juridische situatie inzake de bestrijding van overdraagbare spongiforme encefalopathieën in de EU te verduidelijken. In ieder geval moet de classificatie van de landen zo snel mogelijk worden voltooid, ook om over te kunnen gaan tot uitvoering van verdere maatregelen op basis van deze classificatie.

Brussel, 14 mei 2003.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

R. Briesch

(1) Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën, PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.

(2) De afkorting BSE staat voor Boviene Spongiforme Encefalopathie ("gekkekoeienziekte"), de tot dusver dominante vorm van overdraagbare spongiforme encefalopathieën.