52003AE0405

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over De toekomst van de Europese werkgelegenheidsstrategie (EWS) Een strategie voor volledige werkgelegenheid en beter werk voor allen" (COM(2003) 6 def.)

Publicatieblad Nr. C 133 van 06/06/2003 blz. 0038 - 0045


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over De toekomst van de Europese werkgelegenheidsstrategie (EWS) 'Een strategie voor volledige werkgelegenheid en beter werk voor allen'"

(COM(2003) 6 def.)

(2003/C 133/09)

De Commissie heeft op 14 januari 2003, overeenkomstig art. 262 van het EG-Verdrag, besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over de voornoemde mededeling.

De gespecialiseerde afdeling "Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap", die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 4 maart 2003 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Κοrυfidis.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 398e zitting van 26 en 27 maart 2003 (vergadering van 26 maart) het volgende advies uitgebracht, dat met 93 stemmen vóór en 5 stemmen tegen, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Ιnleiding

1.1. Eind 1997 werd tijdens de Top van Luxemburg de Europese werkgelegenheidsstrategie (EWS) geïntroduceerd. Deze strategie beoogde binnen een termijn van vijf jaar beslissende vooruitgang te boeken op het gebied van met name langdurige werkloosheid en jongerenwerkloosheid. Hierna werd, nog vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam, de in art. 128 van dat verdrag vastgelegde open coördinatiemethode toegepast, in het kader van de eerste reeks richtsnoeren voor de werkgelegenheid.

1.2. Artikel 126 van het Verdrag bevestigt de nationale bevoegdheid wat het werkgelegenheidsbeleid betreft; tegelijkertijd wordt gesteld dat dit een gemeenschappelijke aangelegenheid is en dat de lidstaten op Europees niveau aan een gecoördineerde strategie hiervoor dienen te werken.

1.2.1. In hoge mate geïnspireerd op de bepalingen van het Verdrag inzake de coördinatie van het economisch beleid(1) en op de coördinatie van het werkgelegenheidsbeleid, waartoe besloten werd tijdens de Europese Raad van Hessen in 1994, stelt het nieuwe artikel 128 het kader vast voor de ontwikkeling van nationaal werkgelegenheidsbeleid op basis van de gemeenschappelijke prioriteiten en belangen van de Unie.

1.2.2. Conform dit nieuwe kader wordt de coördinatie van het beleid voor de werkgelegenheid gestalte gegeven aan de hand van "management by objectives" (doelstellingafhankelijk beheer), dat in concreto de volgende stappen behelst:

- jaarlijks stelt de Raad, op voorstel van de Europese Commissie, de werkgelegenheidsrichtsnoeren vast;

- op basis van de richtsnoeren stellen de lidstaten de nationale actieplannen voor de werkgelegenheid op (NAP/werkg.);

- de NAP's worden geëvalueerd in het gezamenlijke verslag over de werkgelegenheid van de Commissie en de Raad;

- aan de hand van deze evaluatie worden steeds de richtsnoeren voor het volgende jaar uitgestippeld.

1.2.3. Sinds 2000 verstrekt de Raad, op voorstel van de Europese Commissie, concrete aanbevelingen aan de lidstaten, in aanvulling op de werkgelegenheidsrichtsnoeren.

1.2.4. De benadering van "doelstellingafhankelijk beheer" werd eveneens ondersteund via de afbakening van meetbare doelstellingen op Europees of nationaal niveau en op allerlei terreinen, alsook door de voortschrijdende ontwikkeling van overeengekomen statistische indicatoren voor het bepalen van de vooruitgang.

1.2.5. Afstemming van het Luxemburgproces op de procedure voor de coördinatie van de algemene richtsnoeren voor het economisch beleid vormt het nieuwe kader waarbinnen de nieuwe EWS ten uitvoer moet worden gelegd.

1.2.6. Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft vanaf het begin een nuttige bijdrage geleverd(2) aan de voorbereidende werkzaamheden, die uitmondden in de goedkeuring van de Europese werkgelegenheidsstrategie. Daarna heeft het actief deelgenomen aan de formulering van de richtsnoeren en, meer in het algemeen, aan de evaluatie en totstandkoming van de Europese werkgelegenheidsstrategie(3).

2. De Mededeling van de Commissie

2.1. In de onderhavige mededeling van de Europese Commissie wordt de EWS geschetst als het basisinstrument dat tegemoet kan komen aan de ambitieuze doelstellingen van Lissabon, te weten volledige werkgelegenheid, kwaliteit van arbeid, en sociale integratie en cohesie op basis van werkgelegenheid.

2.2. Er wordt echter op gewezen dat de EWS, om doeltreffend te zijn, afgestemd dient te worden op diverse andere beleidsterreinen. Het betreft beleidsterreinen die in het Verdrag zijn vastgelegd, zoals geldt voor de algemene richtsnoeren voor het economisch beleid, maar ook voor recentere maatregelen die ontwikkeld worden op het gebied van o.m. onderwijs en beroepsopleiding, ondernemerschap, sociale integratie, pensioenen en immigratie.

2.3. De mening heerst dat de open coördinatiemethode van de EWS, die gebaseerd is op artikel 128 van het Verdrag, haar waarde heeft bewezen. Maar gelet op de eis van de Europese Raad van Barcelona voor versterking van de EWS, en de conclusie van de Raad betreffende "vereenvoudiging", dient te worden nagegaan hoe de instrumenten waarin het Verdrag voorziet en die in de praktijk zijn ontwikkeld, zo goed mogelijk kunnen worden ingezet. Concreet dient er te worden gestreefd naar:

- stabiele en resultaatgerichte richtsnoeren voor de werkgelegenheid;

- beleidssturing door aanbevelingen;

- meer nadruk op tenuitvoerlegging via NAP's;

- een gemeenschappelijk verslag over de werkgelegenheid;

- benutting van de resultaten van de evaluatie en van de uitwisseling van ervaringen;

- het garanderen van de samenhang met andere processen;

- betere governance.

2.4. In de mededeling wordt vastgesteld dat er een nieuwe generatie werkgelegenheidsrichtsnoeren dient te komen, die verder moeten gaan dan de huidige horizontale doelstellingen en de specifieke richtsnoeren van de eerste periode van de EWS (1997-2002), die onder vier pijlers waren geclusterd. Volgens de mededeling dient de nieuwe generatie richtsnoeren het volgende te omvatten:

- drie overkoepelende doelstellingen uit de balans van Lissabon;

- meer aandacht voor de tenuitvoerlegging en de governance van de EWS;

- vaststelling van een beperkt aantal prioriteiten;

- concrete boodschap voor de sociale partners;

- vaststelling van relevante doelstellingen.

2.5. De drie overkoepelende doelstellingen voor het werkgelegenheidsbeleid, die samenhangen met de Lissabon-strategie, zijn de volgende:

- volledige werkgelegenheid;

- kwaliteit en productiviteit op het werk;

- cohesie en een arbeidsmarkt zonder uitsluiting.

2.6. De door de Commissie voorgestelde prioriteiten die nodig geacht worden voor de verwezenlijking van de hiervoor genoemde belangrijke doelstellingen bepalen de inhoud van de nieuwe EWS. Het gaat om de volgende prioriteiten:

- actieve en preventieve maatregelen voor werklozen en inactieven;

- werk lonend maken;

- stimuleren van ondernemerschap voor het scheppen van meer en betere arbeidsplaatsen;

- omzetten van zwartwerk in reguliere werkgelegenheid;

- bevorderen van de verlenging van het actieve beroepsleven;

- immigratie;

- bevorderen van aanpassingsvermogen op de arbeidsmarkt;

- investeren in menselijk kapitaal en strategieën voor levenslang leren;

- gelijkheid van mannen en vrouwen;

- ondersteuning van integratie en bestrijding van discriminatie op de arbeidsmarkt voor personen uit achterstandsgroepen;

- aanpak van regionale verschillen in werkgelegenheid.

2.7. Tot slot komen in de mededeling de governance en de doeltreffende implementatie van de nieuwe EWS ter sprake. Terwijl in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de resolutie (van het Europees Parlement) van september 2002 die de nadruk legt op de noodzaak van een betere integratie van de EWS in het werkgelegenheidsbeleid op nationaal, regionaal en lokaal niveau, alsmede in het beleid van het ESF, wordt in de mededeling gewezen op het belang van de deelname van de nationale parlementen, de lokale actoren, de NGO's en het maatschappelijk middenveld aan het werkgelegenheidsproces. In de mededeling wordt gesteld dat hiertoe de volgende doelstellingen moeten worden nagestreefd:

- effectieve en efficiënte uitvoeringsdiensten;

- grotere deelname van de sociale partners;

- mobilisatie van alle betrokken actoren;

- toereikende financiering.

3. Algemene opmerkingen

3.1. Het EESC onderschrijft dat het werkgelegenheidsbeleid, dat de lidstaten in het kader van de EWS in de periode 1997-2001 voerden en dat gericht was op een betere werking van de arbeidsmarkt, tot hogere arbeidsparticipatie en een dalende werkloosheid heeft geleid.

3.1.1. Getoetst aan de doelstellingen van Lissabon - doelstellingen die het EESC onderschrijft en ondersteunt - kunnen er echter nog aanzienlijke gebreken en tekortkomingen worden gesignaleerd op het gebied van werkgelegenheid, participatie, werkloosheid en productiviteit per werknemer in de EU in haar geheel.

3.1.2. Bovendien zijn er zorgwekkende ongelijkheden op grond van geslacht, leeftijd en handicap, alsook tussen regio's van de lidstaten en tussen lidstaten onderling.

3.1.3. De verantwoordelijkheid hiervoor berust enerzijds bij de lidstaten die onvoldoende tegemoetkomen aan de eisen en verplichtingen die voortvloeien uit de strategie en de doelstellingen van Lissabon. Anderzijds merkt het Comité tegelijkertijd op dat het met het oog op deze doelstellingen noodzakelijk is dat het Europese economische beleid zich meer toespitst op een werkgelegenheidsbeleid dat zich sterk maakt voor een hoge werkgelegenheidsgraad. Dit kan uitsluitend worden bereikt indien voortaan de grote lijnen van het Europese economische beleid aanmerkelijk beter worden afgestemd op de werkgelegenheidsrichtsnoeren van de EWS. Het EESC betreurt in dit opzicht dat het elan van de Lissabon-strategie onder andere door de wereldwijde economische crisis is gebroken. Derhalve is het van belang dat alle Europese beleidsmakers, en met name de monetaire en fiscale autoriteiten zich er opnieuw toe verbinden de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon na te streven en uit deze tegenslag de nodige lering trekken om op koers te blijven liggen, met name door ondersteuning van macro-economische stimuleringsmaatregelen. Dergelijke maatregelen zijn onontbeerlijk wil men een groei van 3 % tot stand brengen, die aan de Lissabon-strategie ten grondslag ligt en de voorwaarden schept voor meer en betere werkgelegenheid.

3.2. Gelet op het bovenvermelde kader voor de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon en in het bijzonder op de aanstaande uitbreiding(4) van de EU, acht het EESC het noodzakelijk dat de lidstaten onmiddellijk werk maken van de geplande structurele veranderingen.

3.2.1. Het EESC is van mening dat verwezenlijking van de in Lissabon vastgelegde doelstellingen voor meer en betere arbeidsplaatsen en een grotere sociale coherentie de hoogste prioriteit van de nieuwe EWS dient te krijgen.

3.2.2. Tegelijkertijd verdedigt het Comité het standpunt dat de doelstellingen van Lissabon om de arbeidsparticipatie en het arbeidsaanbod te doen stijgen, om een hogere kwaliteit van arbeid en een grotere productiviteit na te streven, om arbeidsmarkten zonder uitsluitingen tot stand te brengen en om ongelijkheid tussen regio's te bestrijden, onderling samenhangen en elkaar aanvullen.

3.2.3. Tot slot is het Comité van mening dat de verwezenlijking van de hiervoor vermelde doelstellingen onder andere en hoofdzakelijk afhangt van:

- een sterke en duurzame ontwikkeling van de economie(5) en

- het herstel van het vertrouwen van de Europese burgers in een positieve toekomstvisie, die uitgaat van hun deelname en van een evenwichtiger verdeling van de geproduceerde welvaart en overvloed die aan de huidige technologie(6) te danken zijn.

3.2.3.1. Het EESC schaart zich met name volledig achter de doelstelling van duurzame ontwikkeling van de economie, de desbetreffende beleidslijnen en de koppeling ervan aan het werkgelegenheidsbeleid. Het hamert echter op de noodzaak van een veelzijdige benadering van het probleem, waarbij rekening moet worden gehouden met de internationale conjunctuur, de interne markt en een optimale benutting ervan, de versterking en optimale benutting van de eurozone, alsook met de noodzaak op velerlei gebieden (waaronder immigratie) meer geïntegreerde en uniforme maatregelen uit te stippelen.

3.2.4. Gelet op het voorgaande en ter aanvulling zij voorts opgemerkt dat de werkgelegenheidsproblematiek in het Europa van de 25 zwaarder kan gaan wegen en een andere omvang kan krijgen, indien er niet onmiddellijk geïntegreerde en preventieve maatregelen worden getroffen.

3.3. Het EESC onderstreept haar instemming met de drie, eveneens onderling verbonden doelstellingen van de nieuwe EWS, te weten:

- grotere arbeidsparticipatie en volledige werkgelegenheid;

- kwaliteit en productiviteit van het werk;

- sociale cohesie op een arbeidsmarkt zonder uitsluitingen.

3.4. Volgens het EESC zullen minder, eenvoudiger en solidere richtsnoeren die toegespitst zijn op de nieuwe prioriteiten van de EWS en op meetbare doelstellingen, de doeltreffendheid van de EWS verbeteren.

3.4.1. Zoals het EESC al in eerdere standpunten en adviezen heeft gesteld, dienen de richtsnoeren een breed en geïntegreerd actiegebied te bestrijken, dat maatregelen omvat voor de arbeidsmarkt, de economische ontwikkeling, bevordering van de ondernemersgeest, bescherming van werknemers en sociale bescherming, die bijdragen tot meer werkgelegenheid en een hogere arbeidskwaliteit.

3.5. Zo is het EESC in het kader van zijn werkzaamheden ingenomen met de thans voorgestelde prioriteiten, zoals het beleid voor actief ouder worden(7), de combinatie van sociale bescherming en werkgelegenheid(8), immigratie(9), alsook de prioriteit om zwartwerk om te zetten in legale arbeid(10). Het EESC wijst tegelijkertijd op de noodzaak om bij het uitstippelen van maatregelen ter bevordering van actief ouder worden rekening te houden met lastige werkomstandigheden en de huidige economische situatie die gepaard gaat met ingrijpende herstructureringen van ondernemingen, die maar al te vaak uitmonden in het ontslag van oudere werknemers. Tegenover deze ontslagen dienen met name ambitieuze sociale plannen te staan en maatregelen voor reïntegratie en omscholing; tegelijkertijd moeten de huidige mogelijkheden voor vervroegde uittreding blijven bestaan.

3.5.1. Het Comité benadrukt eveneens de noodzaak om de kwaliteit van arbeidsplaatsen te bevorderen in het kader van het beleid voor meer en betere banen, gelet op het feit dat kwalitatief goede arbeidsplaatsen aantoonbaar langer behouden blijven en gepaard gaan met een stijging van de productiviteit.

3.5.2. Ten slotte wijst het EESC op het belang een evenwicht te handhaven tussen flexibiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt.

3.6. Volgens het EESC vormt de afstemming van het Luxemburgproces op de procedure voor de coördinatie van de algemene richtsnoeren voor het economisch beleid een absolute voorwaarde voor een doeltreffend beheer van de EWS. Zoals het Comité in de ruimere context van duurzame ontwikkeling herhaaldelijk heeft gesteld, dient werkgelegenheid een belangrijke plaats in te nemen in het economisch beleid en haar doelstellingen.

3.7. Het EESC acht een sterke betrokkenheid van de sociale partners op Europees, nationaal en lokaal niveau noodzakelijk, niet alleen bij de uitstippeling van beleidsmaatregelen, maar ook bij de evaluatie en tenuitvoerlegging daarvan.

3.7.1. Het stelt tot zijn tevredenheid vast dat er bij het werken aan een daadwerkelijke territoriale dimensie aanzienlijke vooruitgang is geboekt, en pleit ervoor de deelname van het maatschappelijk middenveld op lokaal niveau wordt opgevoerd.

3.7.2. Tegelijkertijd benadrukt het Comité ook dat het de kwaliteit van de Europese werkgelegenheidsstrategie zeker ten goede zou komen, indien de nationale parlementen de desbetreffende NAP's voor werkgelegenheid in het kader van de jaarlijkse nationale begrotingen voor het werkgelegenheidsbeleid zouden bespreken en goedkeuren.

3.8. Voor een verbetering van de doeltreffendheid van de nieuwe EWS is, zoals het EESC in eerdere adviezen heeft benadrukt, het volgende vereist:

- aan de richtsnoeren dienen kwantitatieve doelstellingen te worden gekoppeld (met name op nationaal, regionaal en lokaal niveau);

- er moet meer nadruk worden gelegd op resultaten, een doeltreffendere omzetting en de evaluatie daarvan;

- de richtsnoeren moeten worden aangevuld met aanbevelingen.

3.8.1. Met name wat de aanbevelingen betreft, blijft het EESC deze als een basisinstrument beschouwen voor de tenuitvoerlegging van de strategie door de lidstaten. Derhalve moet ook in de toekomst worden vastgehouden aan een jaarlijkse toetsing van de omzetting en van de vorderingen m.b.t. de vastgelegde doelstellingen (op basis van de NAP's werkg. en de doeltreffendheidsindicatoren). In dit verband dient de hervorming van de EWS zich te richten op meer verantwoordelijkheid voor de lidstaten, bijvoorbeeld door uitgebreidere, kwantitatieve doelstellingen vast te stellen.

3.8.2. In elk geval en los van de resultaten zijn de desbetreffende statistische gegevens van cruciaal belang voor feedback van de EWS. Het EESC onderstreept het belang hiervan en roept de Commissie op om zich gecoördineerd en volledig in te zetten om tijdig relevante statistische gegevens te verzamelen, die op voor alle lidstaten vergelijkbare en betrouwbare indicatoren gebaseerd moeten zijn.

4. Bijzondere opmerkingen

4.1. Op grond van het voorgaande is het EESC van mening dat de EWS kan bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon, die concrete indirecte doelstellingen bevat, op voorwaarde dat zij gepaard gaat met vaste en geïntegreerde richtsnoeren, waarvan de doeltreffendheid stelselmatig gecontroleerd wordt.

4.2. Wil men dat de gekozen richtsnoeren binnen een tijdsbestek van drie jaar hun vruchten afwerpen, dan dient een en ander verband te houden met de grote uitdagingen van onze tijd, waarbij met name kan worden gedacht aan de economische conjunctuur (recessie) en de aanstaande EU-uitbreiding.

4.2.1. In ieder geval is het EESC bijzonder ingenomen met het nieuwe element van de EWS, namelijk de richtsnoeren voor een termijn van drie jaar, en wijst het op de mogelijkheid maatregelen voor de middellange termijn uit te stippelen om het werkloosheidsprobleem aan te pakken.

4.3. Teneinde de nodige voorwaarden te creëren om de grote uitdagingen op korte en middellange termijn aan te gaan, en met het oog op het kwaliteitsaspect van arbeidsplaatsen en de verbetering van de productiviteit, hecht het Comité bijzonder belang aan investeringen in menselijk potentieel. Daarbij beschouwt het levenslang leren als een richtsnoer van het hoogste belang en onderstreept het dan ook de noodzaak van een aanzienlijke verhoging van de hieraan verbonden investeringen met zowel publieke als particuliere middelen. Tegelijkertijd dient ook een flexibeler en efficiënter gebruik van de desbetreffende middelen gezocht en ontwikkeld te worden, waarbij de bijdrage van de Structuurfondsen, en in het bijzonder van het Europees Sociaal Fonds, van groot belang is.

4.4. Naast de bovenvermelde band met de grote uitdagingen (zie punt 4.2), de prioriteit die aan investeringen in menselijk kapitaal moet worden gegeven, de vereenvoudiging van de richtsnoeren en de ondersteuning van de richtsnoeren van de vorige EWS die doeltreffend bleken te zijn, moeten ook de nieuwe elementen van de nieuwe generatie werkgelegenheidsrichtsnoeren worden versterkt. Meer concreet betekent dit het volgende:

4.4.1. Er dient een richtsnoer te komen dat is gericht op de intensivering van preventieve en actieve maatregelen ten gunste van langdurig werklozen, inactieven, gehandicapten, vrouwen, jongeren en etnische minderheden, met het oog op een onbelemmerde toegang tot en deelname aan de arbeidsmarkt en duurzame arbeidsplaatsen. In deze context moet ook worden gewezen op het belang van vroegtijdige vaststelling van de behoeften van werkzoekenden en het aanbieden van bijbehorende begeleidings- en reïntegratieplannen.

4.4.1.1. Wat gehandicapten(11) betreft, is er een geïntegreerde institutionele aanpak vereist, die onder andere gericht is op de versterking van werkgelegenheidsrichtsnoer 7, krachtige stimulansen voor werkgevers die gehandicapten in dienst nemen en het scheppen van de noodzakelijke voorwaarden om deze mensen vertrouwd te maken met de moderne technologie.

4.4.2. Er dient ook een richtsnoer te komen voor de gefaseerde omzetting van zwartwerk in legale arbeid en de verandering van de grijze economie in legale economische activiteit. Dit is te bereiken aan de hand van gecombineerde acties en aanmoedigingsinitiatieven, alsook via een vereenvoudiging van procedures en een verlaging van de belasting op arbeid.

4.4.3. Verder is het de moeite waard een richtsnoer te ontwikkelen voor het scheppen van gunstige voorwaarden voor de ontwikkeling van ondernemingen en de versterking van het ondernemerschap, met name voor het MKB, alsmede voor samenwerkingsvormen (partnerschappen, associaties, onderlinge maatschappijen). Voorop staat hierbij het scheppen van meer, kwalitatief hoogstaande en duurzame arbeidsplaatsen.

4.4.3.1. Met betrekking tot ondernemerschap wil het EESC aan het volgende herinneren:

- ondernemers - alsook personen die zich bezighouden met het opzetten van diensten die op solidariteit berusten en/of van algemeen belang zijn - zijn de reële scheppers van arbeidsplaatsen;

- kleine ondernemingen zijn gewoonlijk arbeidsintensief en scheppen dan ook meer arbeidsplaatsen dan grote ondernemingen, die eerder kapitaalintensief zijn;

- een stijging alléén van het aantal kleine en middelgrote ondernemingen in de EU is op zich geen toereikende graadmeter voor het welslagen van het beleid;

- er moet worden verzekerd dat het MKB groeit en dat de mensen niet noodgedwongen voor zelfstandig ondernemerschap kiezen omdat de reguliere arbeidsmarkt hun geen enkele kans of uitzicht op betaalde arbeid biedt(12);

- bedrijven uit traditionele sectoren scheppen nog steeds werkgelegenheid; daarom moet er in het Europese en nationale beleid ter ondersteuning van ondernemingen terdege rekening met hen worden gehouden;

- de kwaliteit dient te worden verbeterd bij de oprichting van ondernemingen: kandidaat-ondernemers moeten een passende opleiding krijgen en gebruik kunnen maken van ondersteunende diensten.

4.4.4. Voorts kan er een richtsnoer gewijd worden aan het beheer van migratiestromen(13) en aan de integratie van migranten in de maatschappij via werkgelegenheid.

4.4.4.1. Het EESC acht het noodzakelijk dat de EU een uniform migratiebeleid ontwikkelt, aangezien migratie, illegale immigratie en zwartwerk onderling samenhangen. Met betrekking tot de nieuwe EWS meent het EESC dat immigranten moeten worden geïntegreerd in de reguliere arbeidsmarkt, aangezien dit kan bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon en de sociale cohesie.

4.4.4.2. Het Comité onderschrijft dan ook het door de Commissie geformuleerde principe van niet-discriminatie van arbeidskrachten uit derde landen, dat echter hand in hand moet gaan met een duidelijke en betrouwbare sturing van de instroom van nieuwe arbeidskrachten en met doeltreffende maatregelen tegen zwartwerk.

4.4.5. Tot slot is de opheffing van regionale verschillen op het gebied van werkgelegenheid tussen, maar ook in de lidstaten, eveneens een prioriteit waaraan de nieuwe EWS een richtsnoer zou kunnen wijden.

4.4.5.1. Naar het oordeel van het EESC dient dit richtsnoer gericht te zijn op de actieve inschakeling van lidstaten, alsook plaatselijke sociale partners en lokale overheden.

4.5. Het EESC verwerpt het argument van de Commissie(14) over "uitzichtloze armoede" omdat deze bewering heel algemeen gesteld is(15).

4.6. Het Comité schaart zich achter de hoge prioriteit om arbeidsongevallen terug te dringen(16). Ook in de lidstaten dient dit een prioriteit te zijn.

4.7. Het Comité verwelkomt en ondersteunt het streven van de Commissie om in het kader van de werkgelegenheidsstrategie de betrokkenheid van alle actoren, het maatschappelijk middenveld en de NGO's te bevorderen en hen de mogelijkheden voor deelname te geven(17).

5. Conclusies-aanbevelingen

5.1. Ηet EESC stemt in met de drie onderling samenhangende doelstellingen van de nieuwe EWS, te weten:

- de toename van de arbeidsparticipatie en volledige werkgelegenheid;

- kwaliteit en productiviteit van arbeid;

- cohesie en een arbeidsmarkt zonder uitsluiting.

Het is van cruciaal belang dat deze drie doelstellingen worden omgezet in duidelijke richtsnoeren in de lidstaten.

5.2. Bij deze beoordeling en voorstellen houdt het EESC rekening met de volgende aspecten:

- de rol van het economisch beleid in het creëren van groei en bijgevolg ook arbeidsplaatsen;

- de huidige economische stagnatie;

- de belangrijke stap naar uitbreiding van Europa;

- de reeds geruime tijd bestaande tendens van een verouderende bevolking;

- de ondanks lichte verbeteringen nog steeds bestaande ongelijke behandeling van man en vrouw.

5.3. De investeringen in menselijk kapitaal en de ontwikkeling van het concept levenslang leren zijn volgens het EESC essentiële factoren voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de nieuwe EWS. Met name wat betreft het levenslang leren stelt het Comité voor dat er in het kader van de EWS ambitieuzere kwantitatieve doelstellingen worden afgebakend dan hetgeen tot nu toe voor 2010 is gepland(18).

5.4. Het voornemen om arbeid lonend te maken, verduidelijkt het complexe verband tussen sociale bescherming en arbeid, maar ook de noodzaak van synergie tussen beleidsgebieden die elkaar beïnvloeden (bijv. begrotings- en belastingsbeleid, sociale uitkeringen en bescherming van arbeid).

5.4.1. Volgens het EESC dienen de lidstaten derhalve met stimuli te komen om steun te verlenen aan werklozen die onderwijs of een opleiding volgen (levenslang leren). Het spreekt vanzelf dat het hier om een aanvulling op de werkloosheidsuitkering gaat die de betrokken lidstaat aan de werkloze toekent. Voor deze maatregelen zou een beroep kunnen worden gedaan op de middelen van het Sociaal Fonds.

5.5. Het EESC vindt dat het migratiebeleid terecht een onderdeel van het nieuwe EWS is en dringt erop aan dat de EU in het kader van de ontwikkeling van een uniform migratiebeleid hieraan voorrang verleent.

5.6. De lidstaten dienen zich, wat zowel de administratieve als de financiële middelen betreft, ertoe te verbinden de verwezenlijking van de ambitieuze doelstellingen van de nieuwe EWS te ondersteunen (ook indien in bepaalde gevallen een herstructurering van de overheidsuitgaven nodig is).

5.6.1. Gelet op het voorgaande is de betrokkenheid van de nationale parlementen absoluut vereist bij de EWS-procedures. Indien de nationale parlementen in het kader van de desbetreffende nationale jaarlijkse begrotingen de NAP's bespreken en goedkeuren, zou dat zeker de kwaliteit van het werkgelegenheidsbeleid ten goede komen, terwijl tegelijkertijd een bijdrage wordt geleverd aan een betere inbedding hiervan in diverse andere nationale en Europese beleidsterreinen.

5.7. Het EESC is van mening dat het voorstel van de sociale partners voor tripartiete samenwerking op het gebied van ontwikkeling en werkgelegenheid onmiddellijk gestalte dient te krijgen, en dat formeel gevolg dient te worden gegeven aan het daarbij aansluitende voorstel van de Commissie om vóór de voorjaarstop van de Raad een tripartiete sociale top te organiseren.

5.8. Ten slotte stemt het EESC in met de voorgenomen kwantitatieve doelstellingen van de nieuwe EWS voor 2010 en dringt het erop aan dat er hieraan gerelateerde tussentijdse nationale doelstellingen komen, die door de lidstaten moeten worden vastgesteld en regelmatig moeten worden geëvalueerd in het kader van de open coördinatiemethode.

5.9. Het EESC is van mening dat in het kader van een geïntegreerd beleid voor het scheppen van meer kwalitatief waardevolle en duurzame arbeidsplaatsen gunstige voorwaarden moeten worden gecreëerd voor de ontwikkeling van de ondernemerszin in het algemeen en alle mogelijke types ondernemingen in het bijzonder. Het Comité roept derhalve de lidstaten en de Commissie op om per sector concrete en geïntegreerde beleidsmaatregelen uit te stippelen. Gelet op de hoofddoelstelling, het scheppen van meer kwalitatief waardevolle en duurzame arbeidsplaatsen, wil het EESC er in het bijzonder aan herinneren hoe belangrijk het is dat de aanbevelingen van het Europees Handvest van het Midden- en Kleinbedrijf in de praktijk worden gebracht en worden versterkt, alsmede dat samenwerkingsvormen worden uitgebreid (partnerschappen, associaties, onderlinge maatschappijen).

Brussel, 26 maart 2003.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

R. Briesch

(1) Artt. 98 en 99 van het Verdrag.

(2) PB C 19 van 21.1.1998.

(3) PB C 209 van 22.7.1999, PB C 368 van 20.12.1999, PB C 14 van 16.1.2001, PB C 36 van 8.2.2002.

(4) PB C 85 van 8.4.2003.

(5) Resolutie met het oog op de voorjaarstop van de Europese Raad op 21.3.2003.

(6) Resolutie met het oog op de voorjaarstop van de Europese Raad op 21.3.2003.

(7) EESC-advies "Oudere werknemers", PB C 14 van 16.1.2001, alsook PB C 36 van 8.2.2002, par. 2.2.

(8) PB C 117 van 26.4.2000.

(9) PB C 125 van 27.5.2002.

(10) COM(2002) 487 van 3.9.2002.

(11) PB C 241 van 7.10.2002.

(12) PB C 368 van 20.12.1999, par. 3.2.

(13) PB C 125 van 27.5.2002, par. 4.1.12.

(14) Par. 2.2.2 van de Mededeling.

(15) De ervaring in de lidstaten toont enerzijds aan dat hiervan slechts in bijzondere omstandigheden sprake is en dat er anderzijds wettelijke bepalingen zijn om onrechtmatige eisen terzake tegen te gaan. Het EESC vreest dat deze algemene bewering in de lidstaten zal worden opgevat als een aanmoediging om iedere vorm van sociale bijstand te verminderen.

(16) Par. 2.2.7, laatste zin, van de Mededeling.

(17) Dit streven sluit aan bij het positieve voorbeeld dat werd gegeven door de deelname van de economische en sociale partners aan de comités van toezicht van de Structuurfondsen. Voor de economische en sociale partners is het ook een uitdaging om aan de nationale dialoog over de EWS deel te nemen. De Commissie richt zich rechtstreeks tot hen in punt 2.2.11, waar sprake is van "sociale economie", het nastreven van de doelstelling "cohesie en een op integratie gerichte arbeidsmarkt" en de omzetting en governance op lokaal niveau.

(18) "Tegen 2010 moet het EU-gemiddelde voor participatie in levenslang leren minstens 15 % van de volwassen bevolking op beroepsactieve leeftijd (de leeftijdscategorie van de 25- tot 64-jarigen) bedragen en mag het percentage in geen enkel land lager liggen dan 10 %." (COM(2002) 629 def. punt 59. "Derhalve dient het voorgestelde Europese benchmark voor levenslang leren in die zin te worden aangepast dat het ambitieuzer wordt. Een doelstelling volgens welke het land met het laagste percentage op dit gebied, zich in 2010 op hetzelfde niveau bevindt als het land met het hoogste percentage, is wel ambitieus maar ook noodzakelijk." Uit het EESC-advies in voorbereiding (punt 3.6.1 over COM(2002) 629 def. (Europese benchmarks voor onderwijs en beroepsopleiding).

BIJLAGE

bij het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Het volgende wijzigingsvoorstel werd verworpen, maar heeft ten minste een kwart van de stemmen gekregen:

Par. 4.4.2

Het einde van de laatste zin als volgt wijzigen:

"Er dient ook een richtsnoer te komen voor de gefaseerde omzetting van zwartwerk in legale arbeid en de verandering van de grijze economie in legale economische activiteit. Dit is te bereiken aan de hand van gecombineerde acties en aanmoedigingsinitiatieven, alsook via een vereenvoudiging van procedures en een verlaging van de belasting op arbeid."

Motivering

Een verlaging van de belasting op arbeid zou een enorme verlaging van de overheidsinkomsten met zich meebrengen. Deze belastingen zouden namelijk bijna volledig moeten worden afgeschaft om van zwartwerken een niet-winstgevende activiteit te maken. Als de belasting op arbeid alleen omlaag zou gaan in bij uitstek door zwartwerk gekenmerkte sectoren, zouden hele bedrijfstakken gesubsidieerd moeten worden. De concurrentie tussen de verschillende sectoren zou daardoor op een absoluut onaanvaardbare manier worden scheefgetrokken.

Uitslag van de stemming

Vóór: 41, tegen: 48, onthoudingen: 8.