52001AR0389

Advies van het Comité van de Regio's over het "Witboek van de Europese Commissie: Een nieuw elan voor Europa's jeugd"

Publicatieblad Nr. C 287 van 22/11/2002 blz. 0006 - 0010


Advies van het Comité van de Regio's over het "Witboek van de Europese Commissie: Een nieuw elan voor Europa's jeugd"

(2002/C 287/02)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

gezien het door de Europese Commissie gepubliceerde witboek over "Een nieuw elan voor Europa's jeugd" (COM(2001) 681 def.);

gezien het besluit van de Europese Commissie van 22 november 2002 om het CvdR over dit onderwerp te raadplegen (art. 265, eerste alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap);

gezien het besluit van zijn bureau van 6 februari 2002 om de commissie "Cultuur en opleiding" te belasten met het opstellen van een desbetreffend advies;

gezien artikel 149 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

gezien besluit nr. 1031/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2000 tot instelling van het communautaire actieprogramma Jeugd;

gezien de resolutie van de Raad van 8 februari 1999 betreffende participatie van jongeren;

gezien de resolutie van het Europees Parlement van 9 maart 1999 over een jeugdbeleid voor Europa;

gezien de resolutie van de Raad van 14 december 1999 inzake de sociale integratie van jongeren;

gezien de resolutie van de Raad van 28 juni 2001 met het oog op het stimuleren van het initiatief, de ondernemingszin en de creativiteit van jongeren: van uitsluiting naar empowerment;

gezien de resolutie van de Raad van 29 november 2001 over de meerwaarde die de vrijwillige inzet van jongeren in het kader van de ontwikkeling van de communautaire actie ten gunste van de jeugd biedt;

gezien de resolutie van de Raad van 30 mei 2002 over Europese samenwerking inzake jeugdbeleid;

gezien het CvdR-advies over de actieprogramma's Socrates, Leonardo Da Vinci en Jeugd (CDR 226/98 fin)(1);

gezien het CvdR-advies over Europees vrijwilligerswerk voor jongeren - een actieprogramma (CDR 191/96 fin)(2);

gezien het CvdR-advies over het programma Daphne (CDR 300/98 fin)(3);

gezien het CvdR-advies over lokale en regionale samenwerking ter bescherming van kinderen en jongeren tegen geweld en verwaarlozing in de Europese Unie (CDR 225/1999 fin)(4);

gezien het door de commissie "Cultuur en opleiding" op 23 mei 2002 goedgekeurde ontwerpadvies (CDR 389/2001 rev. 2) (rapporteurs: de heer Bodin (F-PSE) - vice-voorzitter van de regioraad van Ile-de-France, en de heer Nordström (S-ELDR) - lid van de regioraad van Västra Götaland);

overwegende dat voor de decentrale bestuursniveaus jongeren en de opgroeiende jeugd van groot belang zijn;

overwegende dat de regionale en lokale overheden een belangrijke rol spelen in het Europese jongerenbeleid, omdat zij het zijn die als eerste geconfronteerd worden met jongeren en hun behoeften, en omdat jongeren zelf op deze niveaus hun eerste ervaring opdoen met verenigingswerk en politiek;

overwegende dat de Commissie geen bevoegdheid heeft op het gebied van jongerenbeleid, maar wel op grond van art. 149 van het EG-Verdrag een zekere verantwoordelijkheid heeft als het gaat om het bevorderen van de ontwikkeling van uitwisselingsprogramma's voor jongeren en jongerenwerkers;

overwegende dat er behoefte bestaat aan nieuwe maatregelen waarmee beter tegemoet kan worden gekomen aan de wensen van jongeren op het gebied van Europese samenwerking en hun de kans wordt geboden volledig te participeren op lokaal, regionaal en nationaal niveau;

overwegende dat de open coördinatiemethode kan bijdragen tot een actiever jongerenbeleid, waarbij rekening wordt gehouden met de bevoegdheden van de nationale, regionale en lokale overheden en tegelijk nieuwe vormen van Europese samenwerking worden geschapen; en

overwegende dat ook bij andere beleidsonderdelen rekening dient te worden gehouden met jongeren, omdat de EU er indirect toe kan bijdragen dat jongeren een goede start krijgen in het leven, zich over het algemeen beter thuis voelen in de maatschappij en betere persoonlijke mogelijkheden krijgen om te slagen in het leven,

heeft tijdens zijn 45e zitting van 3 en 4 juli 2002 (vergadering van 3 juli) het volgende advies uitgebracht.

Standpunten en aanbevelingen van het Comité van de Regio's

1.1. Het Comité van de Regio's is ingenomen met het witboek van de Commissie, getiteld "Een nieuw elan voor Europa's jeugd"(5), en met de omvangrijke raadplegingsprocedure die vooraf is gegaan aan voorlegging ervan aan de Raad op 29 november 2001. Deze raadpleging is een goed voorbeeld van de wijze waarop grote groepen burgers en specialisten van naam kunnen worden betrokken bij de werkzaamheden van de Commissie; bovendien sluit zij perfect aan op de aanbevelingen uit het witboek over Europese governance.

1.2. Het Comité deelt het standpunt van de Commissie over de uitdagingen en problemen waarmee de Europese jeugd vandaag de dag wordt geconfronteerd. Nieuwe maatregelen zijn nodig om beter rekening te kunnen houden met vooral de wensen van jongeren op het gebied van Europese samenwerking en hun alle mogelijkheden te geven op lokaal, regionaal en nationaal niveau hun zegje te doen. Het witboek "Een nieuw elan voor Europa's jeugd" heeft betrekking op jongeren van 15 tot 25 jaar. Voor de decentrale overheden is het echter van belang dat het beleid voor deze categorie jongeren aansluit op het beleid dat op een nog jongere doelgroep is gericht (van 6 tot 15 jaar) met het oog op de coördinatie en preventieve werking van toekomstige maatregelen.

1.3. Het Comité van de Regio's is ingenomen met de steun van de Raad voor de toekomstige werkzaamheden met betrekking tot het jeugdbeleid, en in het bijzonder met de nadruk op het bevorderen van inspraak van jongeren op lokaal en regionaal niveau, zoals is vervat in de resolutie van de Raad van 30 mei 2002 over Europese samenwerking en de conclusies van de vergadering.

De open coördinatiemethode

1.4. Het Comité van de Regio's vindt dat de Commissie niet mag volstaan met de constatering dat de "bevolking in de EU vergrijst". Het komt er ook op aan dat de regeringen van de lidstaten de bevolkingsontwikkeling positief proberen te beïnvloeden via een actief gezinsbeleid. Het is met name belangrijk dat de regionale en lokale overheden middelen uittrekken voor gezinnen met kleine kinderen en voor jongeren van verschillende leeftijd en met een verschillende etnische achtergrond.

1.5. Tot nu toe bestonden de op jongeren gerichte EU-initiatieven noodgedwongen slechts uit uitwisselingsprogramma's op ad hoc-basis en uit contactactiviteiten, wegens het ontbreken van een gemeenschappelijk jongerenbeleid en een rechtsgrondslag voor de formulering van een EU-beleid op het gebied van middelbaar en universitair onderwijs. Het Comité is er evenals de Commissie voorstander van, deze programma's verder uit te breiden en ze bovendien aan te vullen met nieuwe maatregelen, zodat jongeren alle ruimte krijgen om hun stem te laten horen in het Europese samenwerkingsproject.

1.6. Het Comité staat ook positief tegenover de voorstellen van de Commissie, de open coördinatiemethode toe te passen op jeugdzaken en meer aandacht aan jongeren te schenken bij het nemen van andere beleidsmaatregelen. Met name dient het betrekken van jongeren bij de open coördinatiemethode niet tot raadpleging over de "prioritaire onderwerpen" beperkt te blijven, maar moet dit tijdens alle beleidsfasen plaatsvinden. Opgemerkt zij evenwel dat afspraken tussen de lidstaten inzake richtsnoeren of doelstellingen - ook m.b.t. regelmatig toezicht en evaluatie - niet mogen leiden tot het verlenen van nieuwe bevoegdheden aan het Europese niveau.

1.7. Het Comité zou graag zien dat de rol van de regionale en lokale overheden in de open coördinatiemethode duidelijk wordt vastgelegd en wordt gerespecteerd. Deze nieuwe methode mag in geen geval worden toegepast als dit ten koste van de decentrale overheden gaat. Er dient juist actief met hen te worden overlegd. Verder dienen het subsidiariteits-, nabijheids- en evenredigheidsbeginsel in alle nieuwe EU-initiatieven ten aanzien van jongerenbeleid in acht te worden genomen.

1.8. Het CvdR wenst derhalve te worden geraadpleegd - en niet slechts voorgelicht - over de algemene doelstellingen die voor elk van de vier thematische prioriteiten (inspraak, informatie, vrijwilligersactiviteiten voor jongeren, en meer begrip voor en kennis over jongeren) worden opgesteld om aan de Raad te worden voorgelegd. Voorts verzoekt het CvdR de lidstaten hun lokale en regionale overheden te raadplegen bij het beantwoorden van de vragenlijsten die als uitgangspunt zullen dienen bij het formuleren van de algemene doelstellingen.

Aspiraties van jongeren

1.9. Jongeren moeten als een heterogene groep worden beschouwd, omdat hun levensomstandigheden zeer verschillen, ongeacht hun leeftijd.

1.10. Er moet zeer duidelijk worden gesteld dat Europese jongeren niet altijd dezelfde mening hebben maar er allerlei verschillende standpunten op na houden. In het Europese jeugdbeleid moet ruimte overblijven voor al die verschillende opvattingen. Het is daarom positief dat ook jongeren die niet actief zijn binnen een vereniging of organisatie, kunnen deelnemen aan de raadplegingsprocedures van en met de Commissie. Het Europees Jeugdforum voldoet reeds aan de vereisten van representativiteit, diversiteit en transparantie.

1.11. Het Comité betreurt dat er niet meer jongeren uit achterstandswijken, of een groter aantal vertegenwoordigers van deze jongeren, betrokken zijn geweest bij de raadpleging die plaatsvond voorafgaand aan de publicatie van het witboek. Het is zich er echter terdege van bewust dat dit een zeer moeilijke opgave zou zijn geweest.

1.12. Het Comité is zich ervan bewust dat jongeren een aantal gemeenschappelijke problemen, behoeften en aspiraties hebben, eigen aan de jeugd. Vaak genoeg zitten jongeren in een soort tussenfase, een spanningsveld tussen gezins- en beroepsleven, en verlangen ze sterk naar zelfstandigheid, niet alleen financieel, maar ook wat een aantal rechten betreft. Ook jongeren maken aanspraak op huisvesting, informatie, opleiding, een vaste baan, gezondheid en vervoer. Jongeren moeten niet alleen in economisch opzicht zelfstandiger worden gemaakt, zij moeten ook op een groot aantal terreinen zelf kunnen beslissen. Het bevorderen van de zelfstandigheid van jongeren moet gericht zijn op hun emancipatie.

1.13. Het Comité is het met de Commissie eens dat in nationaal en communautair beleid meer moet worden gelet op de aspiraties van jongeren. Het neemt dan ook met belangstelling kennis van het voornemen van de Commissie, op Europese schaal meer studie te verrichten naar jeugdproblematiek en daartoe bestaande structuren en onderzoeksactiviteiten onder te brengen in netwerken.

Hulp aan jongeren met de meeste moeilijkheden

1.14. Het Comité wil dat rekening wordt gehouden met de specifieke verwachtingen en behoeften van jonge vrouwen. Al te vaak hebben zij last van lichamelijk en verbaal geweld en andere vormen van agressie, en worden ze slachtoffer van discriminatie in het onderwijs en het beroepsleven. Het Comité dringt er dan ook op aan in het Europese jongerenbeleid extra aandacht te besteden aan de situatie van jonge vrouwen en daartoe adequate maatregelen te nemen en speciale programma's sterker te ontwikkelen.

1.15. Hierop aansluitend wijst het Comité erop dat bepaalde groepen jongeren met hun eigen specifieke behoeften bijzondere zorg verdienen, waarbij wordt gedacht aan verschillende categorieën immigranten (met name jonge vrouwen), die soms in een moeilijke persoonlijke situatie verkeren en daarom in aanmerking komen voor bijzondere ondersteuning.

1.16. Hetzelfde is van toepassing op jonge gehandicapten. Ook met hun specifieke situatie zou nadrukkelijk rekening moeten worden gehouden in de strategieën van de EU op het gebied van sociale integratie.

1.17. Ten slotte dient ook de situatie in de kandidaat-lidstaten nauwgezet te worden gevolgd; ook hier zijn specifieke maatregelen geboden. Jongeren uit die landen zouden tijdig moeten kunnen deelnemen aan het Europese samenwerkingsproject en het debat over de toekomst van Europa, zodat hun mogelijkheden om te integreren verbeteren.

Versterking van het burgerschap

1.18. Het baart het Comité zorgen dat steeds minder jongeren belangstelling hebben voor "traditionele" politieke en sociale activiteiten. Er zou dan ook speciaal aandacht moeten worden besteed aan het versterken van de invloed van jongeren op en hun rol in het openbare leven, zodat ze opnieuw vertrouwen krijgen in de gevestigde politiek. De in het witboek voorgestelde proefprojecten om jongeren op lokaal, regionaal en nationaal niveau actiever bij het maatschappelijke leven te betrekken, bieden wat dit betreft een interessant kader voor het uitwerken van nieuwe initiatieven. De bevoegdheden van het nationale, regionale en lokale niveau moeten bij de uitstippeling en concrete uitwerking van het jeugdbeleid strikt in acht worden genomen.

1.19. De Commissie ziet gelukkig in dat het regionale en lokale niveau een belangrijke plaats inneemt in het jeugdbeleid. Het zijn de regionale en lokale overheden die direct te maken hebben met jongeren en hun behoeften; op dat niveau zijn inmiddels ook bepaalde goede praktijken opgenomen in het beleid. Deze goede praktijken verdienen nadere bestudering en moeten ook bekend worden op Europees niveau, zodat er een echte uitwisseling van ervaringen en een goed functionerende samenwerking op het gebied van jongerenbeleid van de grond kan komen. De regionale en lokale overheden dienen derhalve een sleutelrol te krijgen bij de uitwerking en tenuitvoerlegging van het beleid.

1.20. De EU, de lidstaten en de regionale en lokale overheden zouden jongeren nog meer moeten aanmoedigen om zich op te stellen als actieve burgers. Dit kan met name door de noodzakelijke voorwaarden te scheppen voor de ontwikkeling van een intensief verenigingsleven en een politiek klimaat waarin plaats is voor inspraak van jongeren. Het Comité van de Regio's kijkt met grote belangstelling uit naar de werkzaamheden en bijdragen van de Jongerenconventie over de toekomst van Europa.

1.21. Het Comité is met de Commissie van mening dat jongeren in eerste instantie "in het veld", d.w.z. op plaatselijk niveau, tot actieve burgers worden gevormd. Om ervoor te zorgen dat anderen profijt kunnen trekken van goede praktijken op dit gebied, zouden de in het kader van het programma Jeugd geplande proefprojecten ter bevordering van de inspraak op regionaal en lokaal niveau snel van start moeten gaan.

1.22. Het Comité verheugt zich erover dat het ook volgens de Commissie van groot belang is om gelijktijdig met de versterking van de representatieve democratie te werken aan de ontwikkeling van de participatiedemocratie. Op deze manier kan een open en geïntegreerde samenleving worden gerealiseerd waaraan iedereen deelneemt. Het Europa van de toekomst dient immers een open en tolerante maatschappij te zijn waarin iedereen zich thuis voelt. Het is zaak om door bevordering van de participatiedemocratie de afstand tussen de burgers en de Europese instellingen te verkleinen.

1.23. Beseffend dat voor democratie moeite moet worden gedaan, wijst het Comité erop dat overheden meer hulp aan jongerenorganisaties zouden moeten geven, met name als het gaat om zaken als respect voor democratische instellingen, structuren en waarden. Alle vormen van racisme, antisemitisme en vreemdelingenhaat moeten worden bestreden. Het Comité is blij met het voorstel om in het kader van het programma Jeugd een internetplatform voor jongeren op te richten ter bestrijding van deze kwaadaardige verschijnselen. Dit zou zo mogelijk door jongeren zelf kunnen worden beheerd. De toename van extremisme in steeds meer lidstaten van de Unie onderstreept eens te meer de noodzaak van initiatieven die de waarde van democratie en tolerantie op positieve wijze voor het voetlicht brengen. Democratie en tolerantie liggen ten grondslag aan de Europese samenwerking en blijven de hoekstenen van alle vormen van Europees beleid die betrekking hebben op jongeren.

Een leven lang leren en werkgelegenheid

1.24. Het Comité kan zich vinden in de positieve houding van de Commissie tegenover "een leven lang leren". De uitgangspunten hiervan dienen ook in de lesprogramma's te worden geïntegreerd. Dit vereist nauwkeuriger kwaliteitsnormen en een beoordeling van de verworven vaardigheden, zodat alle voordelen van informele lesmethodes volledig kunnen worden erkend en ten behoeve van werkzoekende jongeren of jongeren die hun arbeidssituatie willen verbeteren, kunnen worden aangewend.

1.25. Het Comité wijst er tevens op dat het voor de ontwikkeling van een Europese identiteit wenselijk is dat de onderwijsprogramma's voor het middelbaar en hoger onderwijs expliciete verwijzingen bevatten naar de opbouw en het groeiproces van de Europese Unie.

1.26. Overigens stimuleert het Comité nu al de regionale en lokale overheden, over te gaan tot het erkennen van de werkervaring die jongeren hebben opgedaan als vrijwilliger en in het kader van het Europees programma voor vrijwilligerswerk.

1.27. Werkgelegenheid speelt in een actief jongerenbeleid een sleutelrol. Bij de uitwerking van nationale actieplannen ter bevordering van de werkgelegenheid zou goed moeten worden gelet op de specifieke behoeften van jongeren. Ook moeten de lidstaten zich inspannen om discriminatie van jongeren in de wetgeving inzake het minimumloon aan te pakken.

Het programma Jeugd

1.28. Het EU-programma Jeugd is altijd een belangrijk instrument geweest voor Europese samenwerking en uitwisseling van ervaringen. Het is van bijzonder groot belang dat informatie over dit programma ook de jongeren bereikt die geen deel uitmaken van de in het kader van het jeugdbeleid opgerichte traditionele samenwerkingsstructuren. Daarnaast moet er voor worden gezorgd dat regionale en lokale instanties dit programma in al zijn facetten kunnen benutten.

1.29. Het Europees programma voor vrijwilligerswerk zal een permanent karakter krijgen. De Commissie en de nationale overheden moeten ervoor zorgen dat het vrije verkeer van personen niet alleen maar geldt voor jongeren die deelnemen aan dit programma, en dat er flexibele procedures komen ten aanzien van de juridische en sociale status van tijdelijk vrijwilligerswerk in Europa.

1.30. Regionale en lokale instanties en organisaties moeten kunnen deelnemen aan de dialoog die met de Europese jongeren is gepland. De toekomst van de Europese samenwerking hangt voor een groot deel af van de mate waarin de Europese jongeren bij het Europese project met de hieraan ten grondslag liggende democratische waarden worden betrokken en hierover worden geraadpleegd. Bij deze raadpleging moeten de vijf in het witboek over Europese governance geformuleerde beginselen in acht worden genomen: openheid, participatie, verantwoordingsplicht, doeltreffendheid en samenhang.

Brussel, 3 juli 2002.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Albert Bore

(1) PB C 51 van 22.2.1999, blz. 77.

(2) PB C 42 van 10.2.1997, blz. 1.

(3) PB C 198 van 14.7.1999, blz. 61.

(4) PB C 57 van 29.2.2000, blz. 46.

(5) COM(2001) 681 def.