52001AE0926

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG en 66/403/EEG betreffende het in de handel brengen van respectievelijk zaaizaad van groenvoedergewassen, zaaigranen en pootaardappelen"

Publicatieblad Nr. C 260 van 17/09/2001 blz. 0039 - 0041


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG en 66/403/EEG betreffende het in de handel brengen van respectievelijk zaaizaad van groenvoedergewassen, zaaigranen en pootaardappelen"

(2001/C 260/07)

De Raad heeft op 24 april 2001 besloten, overeenkomstig artikel 37 van het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De afdeling "Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu", die met de voorbereiding van de werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 21 juni 2001 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Scully.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 383e zitting van 11 en 12 juli 2001 (vergadering van 12 juli) het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Op grond van Richtlijn 66/401/EEG(1) van de Raad betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen, Richtlijn 66/402/EEG(2) van de Raad betreffende het in de handel brengen van zaaigranen en Richtlijn 66/403/EEG van de Raad betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen, mogen tijdelijke experimenten worden uitgevoerd.

1.2. Uit de resultaten van experimenten is reeds gebleken dat de verkoop van zaad in bulk aan de eindverbruiker onder bepaalde voorwaarden geen nadelige invloed heeft op de zaadkwaliteit.

1.3. Op grond van deze resultaten wordt voorgesteld Richtlijn 66/403/EEG(3) betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen eveneens te wijzigen, aangezien dezelfde conclusie kan worden getrokken ten aanzien van zaaizaad van andere gewassen, waaronder pootaardappelen.

1.4. De voorstellen van de Commissie tot wijziging van artikel 10 van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG en 66/403/EEG hebben betrekking op de verpakking en het in de handel brengen van gecertificeerd zaai- en pootgoed.

1.5. Met deze wijziging wordt in eerste instantie beoogd om voor de bulkverkoop van gecertificeerd zaai- en pootgoed een afwijking toe te staan op de verpakkings- en etiketteringsvereisten van de artikelen 8, 9 en 10 van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG en 66/403/EEG.

2. Algemene opmerkingen

2.1. Bulkverkoop van zaai- en pootgoed

2.1.1. De bulkverkoop van zaai- en pootgoed brengt zowel voor de producenten als de telers een aantal voordelen met zich mee.

2.1.1.1. Onmiskenbare voordelen zijn een flinke besparing op de verpakkingskosten en een grotere doeltreffendheid.

2.1.1.2. Noemenswaardig is ook dat een vermindering van het verpakkingsafval het milieu ten goede zal komen.

2.1.1.3. Met andere woorden: producenten die hun gecertificeerd zaai- en pootgoed in bulk in de handel brengen, hebben minder kosten dan de producenten die dit niet doen. Zo kan het gebeuren dat grote telers in de EU die van de voorgestelde uitzonderingsregeling gebruik maken om hun gecertificeerd zaai- en pootgoed in bulk te verkopen, hierdoor een voordeel hebben ten opzichte van hun concurrenten.

2.2. Kwaliteitscontrole

2.2.1. Via de regelgeving betreffende de productie van gecertificeerd zaad wordt de kwaliteit van het zaad dat verpakt in de handel wordt gebracht, gecontroleerd op raszuiverheid, rasechtheid, kiemkracht en fytosanitaire eigenschappen. Een en ander is van fundamenteel belang voor het succes van het certificeringsprotocol.

2.2.2. De criteria voor de productie van gewassen en de kwaliteitscontrole op de productie van gewassen die zijn bestemd voor verpakking en aanduiding als basiszaad, gecertificeerd zaad en handelszaad zijn vervat in de artikelen 2 t/m 7 van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG en 66/403/EEG. Deze criteria blijven ongewijzigd.

2.2.3. In artikel 8 van Richtlijn 66/401/EEG, 66/402/EEG en 66/403/EEG wordt gesteld dat basiszaad, gecertificeerd zaad en handelszaad slechts in de handel gebracht mogen worden in voldoende homogene leveranties en in een gesloten verpakking die van een etiket is voorzien. In het voorstel tot wijziging van artikel 10 van deze Richtlijnen wordt artikel 8 enigszins afgezwakt, zodat de bulkverkoop van zaad wordt toegestaan.

2.2.4. Uit experimenten die in de periode 1994-2000 in zes lidstaten zijn uitgevoerd(4), is gebleken dat de verkoop van zaad in bulk onder bepaalde voorwaarden geen invloed heeft op de kwaliteit van het zaad. In deze experimenten werden de recipiënten waarin het te verkopen zaad was opgeslagen definitief goedgekeurd overeenkomstig de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG en 66/403/EEG. De door de eindverbruiker gebruikte recipiënten waarin het zaad werd geleverd, werden bemonsterd en vervolgens afgesloten.

2.3. Kwaliteitsgarantie

2.3.1. Sluiten en verzegelen

2.3.1.1. Het sluiten, verzegelen en etiketteren van een partij zaad is belangrijk om de echtheid van een geleverde partij of leverantie zaad en de deugdelijkheid van het certificeringssysteem te controleren. Zo wordt voorkomen dat er - opzettelijk of toevallig - iets misloopt met de certificeringsprocedure vóór levering aan de eindverbruiker.

2.3.1.2. In de artikelen 8, 9 en 10 van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG en 66/403/EEG wordt bepaald dat zaad slechts in de handel mag worden gebracht in een gesloten verpakking, die voorzien is van een sluitingssysteem en een aanduiding waarmee niet kan worden geknoeid; ook moet een officieel etiket op de verpakking zijn aangebracht. Elke afwijking hiervan heeft gevolgen voor de fytosanitaire kenmerken, de traceerbaarheid en ten slotte ook de geloofwaardigheid van het certificeringssysteem.

2.4. Consumentenvertrouwen

Indien de recipiënten voor bulkpartijen overeenkomstig artikel 9 en 10 van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG en 66/403/EEG zijn gesloten en van een etiket zijn voorzien, is er geen reden waarom het consumentenvertrouwen zou afnemen.

2.5. Fytosanitaire kenmerken

Het definitieve monster kan bevestigen dat de bulkpartij qua rasechtheid, zuiverheid en kiemkracht aan de kwaliteitseisen voldoet; dit geldt ook voor de certificeringsprocedure voor de gewassen die met het geleverde zaad worden gekweekt.

2.6. Traceerbaarheid

Dank zij de officiële etikettering van de verpakkingen die voor de handel zijn bestemd, zoals omschreven in artikel 10 van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG en 66/403/EEG, is een doorzichtig en traceerbaar protocol ontstaan.

3. Bijzondere opmerkingen

3.1. Aangezien een lidstaat die toestemming heeft gekregen om af te wijken van een richtlijn van de Raad, een zeker voordeel geniet, zou kunnen worden aangevoerd dat het toestaan van uitzonderingen aan een lidstaat tot oneerlijke concurrentie tussen de producenten in die lidstaat leidt.

3.1.1. Alle lidstaten kunnen een uitzonderingsregeling aanvragen, maar het aantal producenten in een lidstaat dat gebruik kan maken van bulkverkoop zal sterk verschillen van land tot land. Zo kan een lidstaat onbedoeld een concurrentievoordeel krijgen omdat het in staat is zaad in bulk te leveren. Dit voorstel varieert naarmate de lidstaten onderling veel of weinig gecertificeerd zaad in bulk verhandelen. Het is niet duidelijk of een producent in een lidstaat waar een uitzonderingsregeling geldt, zaad in bulk mag leveren aan een eindverbruiker in een andere lidstaat. Het Comité is van mening dat de Commissie in een dergelijk geval duidelijk moet maken of beide lidstaten over een uitzonderingsregeling moeten beschikken.

3.2. In artikel 8 wordt met geen woord gerept over de omvang van een partij in gesloten verpakking te verkopen zaad. Overigens is er geen biologische of fysiologische reden waarom een partij zaad die van een etiket is voorzien, een bepaalde omvang zou moeten hebben; alleen de homogeniteit is van belang.

3.2.1. De omvang van een partij of leverantie zaad in een gesloten verpakking die geëtiketteerd moet worden, mag niet van invloed zijn op het gehalte ziekteverwekkend materiaal in het zaad noch op de zuiverheidsgraad en rasechtheid van het zaad, aangezien deze aspecten worden gecontroleerd bij de kwaliteitscontrole voorafgaand aan en tijdens het sluiten.

3.2.2. De omvang van de partij of leverantie zaad in gesloten, geëtiketteerde verpakking mag er niet de oorzaak van zijn dat de kwaliteit van het zaad in gesloten verpakking vermindert, mits de gesloten verpakking onder de voor de desbetreffende categorie zaad juiste omstandigheden wordt bewaard.

3.3. Het Comité is van mening dat meer zekerheid moet worden geboden omtrent de wijze waarop bij toepassing van een vereenvoudigd systeem, waarbij het recipiënt waarin het bulkmateriaal wordt bewaard niet hoeft te worden gesloten, de authenticiteit van het gecertificeerde zaad bij levering kan worden gegarandeerd.

3.3.1. Om dit probleem het hoofd te bieden wordt in artikel 2, sub e) van het tijdelijk experiment bepaald dat de door de eindverbruiker gebruikte recipiënten officieel moeten worden bemonsterd.

3.3.1.1. Hierdoor wordt het moment van definitieve bemonstering en sluiting van loten zaad in feite uitgesteld tot ná de overdracht aan de eindverbruiker (hoewel de definitieve certificering vóór de levering plaatsvindt).

3.3.1.2. Mocht het definitieve monster afwijken van de definitieve certificering vóór de levering, dan is de status van dit monster niet duidelijk. In geval van tegenstrijdigheid, moet worden afgesproken hoe deze kwestie wordt afgehandeld.

3.3.1.3. Mocht er na de definitieve certificering van de bulkleverantie nog iets misgegaan zijn, dan moet dat duidelijk worden bij de definitieve steekproefgewijze bemonstering na de levering. De nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van dit definitieve monster moeten net zo groot zijn als bij de bemonstering van gecertificeerd zaad in een traditionele verpakking vóór het sluiten.

3.4. Het ontbreken van specifieke criteria voor hygiëne en sluiting van bulkpartijen zaad in recipiënten kan gevolgen hebben voor de gezondheid van de planten, aangezien de recipiënten kunnen worden hergebruikt. De recipiënten moeten bij certificaat 'vrij van besmetting met schadelijke organismen' worden verklaard en moeten worden gesloten op een manier die geen toevallige besmetting toelaat op weg naar de eindverbruiker. De certificerende instantie moet ervan op aan kunnen dat gecertificeerd zaad dat in bulk wordt geleverd even goed scoort op alle op het leveringsetiket vermelde fytosanitaire criteria.

3.4.1. Een procedure zonder verplichting om een bulkpartij van een fraudebestendig officieel etiket te voorzien, kan het vertrouwen schaden en de traceerbaarheid in het certificeringstraject in het gedrang brengen, vooral wanneer de bulkpartij niet is gesloten.

3.5. Het Comité steunt een bepaling in artikel 2 d) van het tijdelijk experiment dat het zaad rechtstreeks aan de eindverbruiker moet worden verkocht. Zo wordt het risico van toevallige of opzettelijke besmetting van de leverantie of incidentele afwijkingen beperkt.

3.5.1. Rechtstreekse verkoop aan de eindverbruiker en aanmelding bij de bevoegde certificeringsinstantie van hoeveelheden verkocht zaad in bulk zoals bepaald in artikel 2 van het tijdelijk experiment kunnen enige - maar geen volledige - zekerheid verschaffen ten aanzien van certificering en traceerbaarheid.

3.5.2. Blijft de vraag of de eindverbruiker het in bulk geleverde zaad mag doorverkopen. Duidelijk moet worden of met "eindverbruiker" iemand wordt bedoeld die met het geleverde zaad alleen maar een gewas teelt.

3.5.2.1. Het is niet duidelijk of meer dan één "eindverbruiker" zaad kan ontvangen uit dezelfde bulkpartij. Dit heeft gevolgen voor zowel het overbrengen van ziekten als de traceerbaarheid.

3.5.2.2. Rechtszekerheid

Er moet een duidelijk juridisch kader worden geschapen, zodat de landbouwer, indien hij verlies lijdt vanwege de slechte kwaliteit of het behandelen van het zaad, zekerheid heeft omtrent degene die verantwoordelijk is voor de schade (rechtstreeks verlies of winstderving), en via gerechtelijke weg schadeloosstelling kan eisen.

3.5.2.2.1. De landbouwer kan alleen gerechtelijk optreden tegen degene die het zaad produceert en verantwoordelijk is voor de certificering, d.w.z. de eerste in de keten, die dan op zijn beurt de andere betrokkenen kan aanklagen.

4. Conclusies

4.1. Het vertrouwen van de eindverbruiker in de kwaliteit van het geleverde zaad is afhankelijk van de garantie dat het geleverde zaad officieel is gesloten en verzegeld en accuraat van een etiket is voorzien. Zaad dat los is geleverd en niet geacht wordt te zijn gesloten en verzegeld kan het certificeringsprotocol op losse schroeven zetten.

4.2. Lidstaten moeten er van op aan kunnen dat vereenvoudiging van het sluitings- en etiketteringssysteem voor zaad dat in de handel wordt gebracht geen negatieve invloed zal hebben op het vertrouwen van producenten in het zaadcertificeringssysteem en bepaalde producenten geen concurrentievoordeel zal opleveren. De maatregelen moeten ook aansluiten bij de internationale handelsbepalingen voor de verkoop van gecertificeerd zaad.

4.3. Behoudens inachtneming van het bovenstaande is het Comité bereid het onderhavige voorstel van de Commissie te steunen.

Brussel, 12 juli 2001.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal comité

G. Frerichs

(1) PB 125 van 11.7.1966, blz. 2298. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/96/EG.

(2) PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Besluit 1999/54/EG.

(3) PB 125 van 11.7.1966, blz. 2320. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Besluit 1999/742/EG.

(4) Verslag van het tijdelijk experiment inzake de verkoop van zaad in bulk aan de eindverbruiker (Besluit van de Commissie 94/650/EEG, 9 september 1994).