52000PC0438(03)

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de organisatie van officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong /* COM/2000/0438 def. - COD 2000/0180 */

Publicatieblad Nr. C 365 E van 19/12/2000 blz. 0102 - 0122


Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de organisatie van officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

I. SAMENVATTING

Deze voorstellen zijn het resultaat van een herwerking van de communautaire wetgeving inzake:

- levensmiddelenhygiëne, vervat in Richtlijn 93/43/EEG van de Raad inzake levensmiddelenhygiëne en in een aantal richtlijnen van de Raad inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van de productie en het in de handel brengen van producten van dierlijke oorsprong,

- veterinairrechtelijke vraagstukken betreffende het in de handel brengen van producten van dierlijke oorsprong, vervat in een aantal richtlijnen van de Raad die gedeeltelijk samenvallen met richtlijnen inzake levensmiddelenhygiëne,

- officiële controles van producten van dierlijke oorsprong, vervat in de bovenvermelde productspecifieke richtlijnen.

Deze richtlijnen (17 in totaal) zijn geleidelijk vastgesteld vanaf 1964 om in te spelen op de behoeften van de interne markt, maar telkens vanuit de bekommernis een hoog beschermingsniveau te bieden. Door het grote aantal richtlijnen, de vermenging van verschillende vakgebieden (hygiëne, diergezondheid, officiële controles) en het bestaan van verschillende hygiënevoorschriften voor producten van dierlijke oorsprong enerzijds en andere levensmiddelen anderzijds, is een complexe situatie ontstaan. Deze situatie kan worden verbeterd door de wettelijke bepalingen te herwerken en de aspecten inzake levensmiddelenhygiëne te scheiden van de veterinairrechtelijke vraagstukken en de officiële controles.

De herwerking is vooral ingegeven door de noodzaak om een hoog niveau van gezondheidsbescherming voor de diverse vakgebieden te garanderen.

De kerngedachte bij de herwerking van de hygiënevoorschriften is dat de levensmiddelenproducenten volledig verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van hun producten. Om deze veiligheid te garanderen moeten zij de beginselen inzake gevarenanalyse en controle toepassen en de hygiënevoorschriften naleven. Dit strookt met de internationaal aanvaarde aanpak die door de Codex Alimentarius wordt aanbevolen. Voorts is ervoor gezorgd dat de hygiënevoorschriften in alle stadia van de voedselketen gelden, vanaf de primaire productie tot en met de levering aan de eindverbruiker.

De herwerking van de hygiënevoorschriften heeft geleid tot één enkele tekst waarin de verplichtingen van de levensmiddelenproducenten in alle stadia van de voedselketen zijn opgesomd, en tot een andere tekst waarin de taken van de bevoegde autoriteiten inzake controle van producten van dierlijke oorsprong worden omschreven. Deze controles zijn specifiek voor elk type product. Zij zijn van toepassing onverminderd de voorschriften die moeten worden voorgesteld op grond van punt 4 (voorstel voor een verordening inzake officiële controles op de voedsel- en de voederveiligheid) van het Actieprogramma in de bijlage bij het Witboek van de Commissie inzake voedselveiligheid.

Ten slotte kunnen producten van dierlijke oorsprong dragers zijn van pathogenen (varkenspest, mond- en klauwzeer, enz.) die de gezondheid van dieren die met deze producten in aanraking komen, ernstig kunnen schaden. Hoewel deze producten geen gevaar opleveren voor de mens, kunnen zij aanzienlijke verliezen veroorzaken en leiden tot beperkende maatregelen voor de landbouwbedrijven waar zich dergelijke problemen voordoen. Door herwerking van de veterinaire voorschriften kunnen deze problemen beter worden geïdentificeerd en kan worden bepaald welke maatregelen moeten worden genomen om verspreiding van dierziekten via producten van dierlijke oorsprong tegen te gaan. Deze maatregelen zijn in een afzonderlijk voorstel opgenomen.

De herwerking heeft bijgevolg geresulteerd in voorstellen voor verordeningen inzake levensmiddelenhygiëne, officiële controles en veterinairrechtelijke problemen.

Voorts is er een voorstel voor een richtlijn tot intrekking van de bestaande wetgeving inzake bovengenoemde onderwerpen.

Deze voorstellen hebben betrekking op een groot aantal activiteiten die zijn bedoeld in het Witboek van de Commissie inzake voedselveiligheid.

II. LEVENSMIDDELENHYGIËNE

1. Hygiënevoorschriften voor alle levensmiddelen

Richtlijn 93/43/EEG inzake levensmiddelenhygiëne is gebaseerd op de volgende beginselen:

- de bescherming van de volksgezondheid, waaraan zeer veel belang wordt gehecht,

- de toepassing van gevarenanalyse, risico-evaluatie en andere beheerstechnieken om kritische punten in de levensmiddelenbedrijven te identificeren, te controleren en te bewaken,

- de vaststelling van microbiologische criteria en temperatuurbeheersingsmaatregelen die in overeenstemming zijn met wetenschappelijk aanvaarde beginselen,

- de opstelling van gidsen voor goede hygiënepraktijken,

- de bewaking van de levensmiddelenhygiëne door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten,

- de verplichting voor de exploitanten van levensmiddelenbedrijven om te garanderen dat alleen levensmiddelen die niet schadelijk zijn voor de volksgezondheid, in de handel worden gebracht.

Bij de uitvoering van deze richtlijn is duidelijk geworden dat deze beginselen nog steeds gelden en dat de toepassing ervan tot alle levensmiddelen kan worden uitgebreid. Een logisch gevolg van de herwerking is dan ook dat de bepalingen van Richtlijn 93/43/EEG ook zullen worden toegepast op producten van dierlijke oorsprong, die momenteel buiten de werkingssfeer van die richtlijn vallen.

Tegelijkertijd is Richtlijn 93/43/EEG evenwel herzien om rekening te houden met recente ontwikkelingen inzake levensmiddelenhygiëne:

a) Het HACCP-systeem

Om de communautaire wetgeving in overeenstemming te brengen met de beginselen inzake levensmiddelenhygiëne van de Codex Alimentarius, wordt voorgesteld het door die organisatie aanbevolen HACCP-systeem (Hazard Analysis Critical Control Point) in te voeren. Als die beginselen worden goedgekeurd, zou de toepassing ervan verplicht worden voor alle exploitanten van levensmiddelenbedrijven. Het HACCP-systeem schrijft een aantal logische stappen voor die de exploitanten tijdens het hele productieproces moeten volgen om - via gevarenanalyse - de punten te kunnen identificeren waar controle van cruciaal belang is voor de voedselveiligheid.

De beginselen houden voor de producenten de verplichting in om registers bij te houden van de controles die zij uitvoeren. Deze verplichting is nieuw en wordt essentieel geacht om de bevoegde autoriteiten in de gelegenheid te stellen een daadwerkelijke en efficiënte toetsing van die controles te organiseren.

Door de toepassing van het HACCP-systeem zullen de exploitanten verplicht worden hun verantwoordelijkheid op te nemen. Zij zullen een specifiek bewakingsprogramma moeten opstellen. Zij zullen daarbij alle gevaren moeten opsporen en geschikte controleprocedures moeten vaststellen voor elk levensmiddelenbedrijf afzonderlijk. Als uit de controles blijkt dat zich problemen kunnen voordoen, zal corrigerend moeten worden opgetreden. Het systeem moet regelmatig worden bijgewerkt. De correcte toepassing van het systeem zal de consument een grotere bescherming bieden.

In sommige takken van de levensmiddelenindustrie worden reeds programma's voor interne controle toegepast. Voor andere takken van deze industrie is interne controle nieuw. Het is dan ook de bedoeling de regeling inzake interne controle zo soepel te maken dat rekening kan worden gehouden met de uiteenlopende situaties die zich in de praktijk kunnen voordoen, vooral met betrekking tot kleine ondernemingen. Daartoe kunnen gidsen worden opgesteld die moeten dienen als hulpmiddel voor de toepassing van het HACCP-systeem.

b) Doelstellingen inzake voedselveiligheid (DVV)

In de hygiënevoorschriften voor bepaalde sectoren, vooral voor producten van dierlijke oorsprong, wordt momenteel een gedetailleerde beschrijving gegeven van de maatregelen die moeten worden genomen om de voedselveiligheid te garanderen.

De discussies inzake voedselveiligheid zijn tegenwoordig meer toegespitst op het doel dat moet worden bereikt om voedselveiligheid te garanderen, dan op de gedetailleerde beschrijving van de daartoe vereiste maatregelen. Exploitanten van een levensmiddelenbedrijf moeten bijgevolg hun eigen procedures vaststellen om het gestelde doel te bereiken. De voordelen van een dergelijk systeem zijn een eenvoudiger wetgeving (die kan beperkt blijven tot het vastleggen van de doelstellingen, zodat niet in detail moet worden beschreven op welke wijze dat doel kan worden bereikt) en een grotere flexibiliteit voor de exploitanten van een levensmiddelenbedrijf (die wel verplicht zijn een gedocumenteerd systeem aan te leggen over de middelen die ze hebben aangewend om het wettelijk vastgelegde doel te bereiken).

In een dergelijk systeem is voedselveiligheid het resultaat van de inachtneming van algemene hygiënevoorschriften die krachtens de wetgeving inzake voedselveiligheid zijn opgelegd, de op exploitanten van een levensmiddelenbedrijf rustende verplichting om procedures uit te werken die de inachtneming van de wettelijk vastgelegde doelstellingen inzake voedselveiligheid moeten garanderen, en de tenuitvoerlegging van een HACCP-systeem.

De Commissie is zich bewust van de voordelen van een dergelijk systeem dat gebaseerd is op het grondprincipe dat de exploitant van een levensmiddelenbedrijf verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van veilig voedsel. Aangezien DVV's evenwel gebaseerd moeten zijn op degelijk wetenschappelijk advies, moet voor de vaststelling ervan de nodige tijd worden uitgetrokken en moet de nodige aandacht worden besteed aan risicobeheer. Daarom worden in het huidige voorstel geen DVV's vastgesteld, maar wordt alleen een procedure vastgesteld voor de latere vaststelling van DVV's door de Commissie. Ondertussen blijven de huidige uitvoeringsbepalingen van toepassing, zij het in een vorm die aangepast is aan de op de exploitanten van levensmiddelenbedrijven rustende verplichting HACCP toe te passen. Deze uitvoeringsbepalingen kunnen opnieuw worden bezien wanneer de DVV's worden vastgesteld, voor zover dat doenbaar is zonder afbreuk te doen aan het niveau van consumentenbescherming.

c) Tracering van levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten

Uit recente noodsituaties in de levensmiddelensector is gebleken dat identificatie van de oorsprong van levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten van primordiaal belang is voor de consumentenbescherming. Het hygiënevoorstel bevat dan ook bepaalde principes die tracering mogelijk moeten maken, met name:

- De registratie van levensmiddelenbedrijven door de bevoegde autoriteit en het toekennen van een registratienummer aan elk bedrijf. Dat registratienummer moet het product vergezellen tot op de plaats van bestemming. In bepaalde gevallen, wanneer de bevoegde autoriteit absoluut zeker wil zijn dat een levensmiddelenbedrijf aan de hygiënevoorschriften voldoet vóórdat met de exploitatie mag worden begonnen, is erkenning van het betrokken levensmiddelenbedrijf vereist. In dat geval dient het erkenningsnummer het product te vergezellen.

- De verplichting voor levensmiddelenbedrijven om erop toe te zien dat adequate procedures worden ingesteld om levensmiddelen uit de markt te nemen wanneer die levensmiddelen een risico inhouden voor de gezondheid van de consument, en om de nodige registers bij te houden voor de identificatie van de leveranciers van ingrediënten en levensmiddelen die in het kader van het productieproces worden gebruikt.

De complexiteit van de voedselketen en de vaak ingewikkelde samenstelling van levensmiddelen kunnen het nodig maken te voorzien in meer gedetailleerde voorschriften voor een adequate tracering in alle stadia vóór en na de productie. Indien nodig wordt een procedure voor de vaststelling van de nodige uitvoeringsbepalingen voorgesteld.

d) Invoer van producten in de Gemeenschap

Levensmiddelen die in de Gemeenschap worden ingevoerd, moeten voldoen aan de communautaire hygiënenormen of aan daaraan gelijkwaardige normen.

e) Uitvoer van communautaire producten naar derde landen

Producten van dierlijke oorsprong die naar derde landen worden uitgevoerd, mogen geen risico voor de volksgezondheid opleveren. Daarom is bepaald dat dergelijke producten niet alleen moeten voldoen aan de normen die het betrokken derde land eventueel oplegt, maar ook aan ten minste dezelfde normen als die voor het in de handel brengen in de Gemeenschap.

f) De aanpak "van bij de boer tot op het bord" en de primaire productie

Sommige biologische en chemische gevaren die aan voedsel zijn verbonden, kunnen hun oorsprong vinden op het bedrijf. Hoewel dit probleem in bepaalde richtlijnen voor specifieke producten wordt behandeld, is het nooit in het algemeen aan de orde gesteld. Voorgesteld wordt de algemene hygiënevoorschriften ook te doen gelden voor de hygiëne op het bedrijf. In de communautaire regelgeving inzake levensmiddelenhygiëne moet derhalve een instrument worden ingevoerd dat voor de hele voedselketen, van bij de boer tot op het bord, kan worden gehanteerd. Om het vereiste niveau van hygiëne op het bedrijf te kunnen bereiken, wordt voorgesteld om gidsen voor goede praktijken op te stellen waarin alle mogelijke gevaren die zich in de primaire productie kunnen voordoen en alle methoden om die gevaren te bestrijden, worden behandeld.

Hoewel het voorgestelde voedselveiligheidssysteem op het niveau van de primaire productie op risico's is gebaseerd, is niet in een formele toepassing van HACCP voorzien. Dat kan in een later stadium nog steeds gebeuren, wanneer uit de ervaring met de nieuwe hygiënevoorschriften zou blijken dat HACCP in de praktijk kan worden toegepast op het niveau van de primaire productie.

Diervoeding kan consequenties hebben voor de levensmiddelenhygiëne. Specifieke communautaire regelgeving ter zake is reeds vastgesteld of voorgesteld. De bestaande maatregelen inzake levensmiddelenhygiëne hoeven bijgevolg niet te worden uitgebreid met regels inzake de veiligheid van diervoeders.

g) Flexibiliteit

Uit de in de Gemeenschap opgedane ervaring is gebleken dat enige flexibiliteit vereist is, vooral voor kleinere bedrijven, meer bepaald in regio's met specifieke geografische problemen (bergstreken, afgelegen eilanden), en voor de vervaardiging van traditionele producten. De bijgevoegde voorstellen hebben ten doel in de nodige flexibiliteit te voorzien doordat van de lidstaten wordt geëist dat zij, in het kader van de subsidiariteit, de vereiste mate van hygiëne in die bedrijven garanderen, zonder evenwel de doelstellingen van de voedselveiligheid in het gedrang te brengen. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten zijn het best geplaatst om een oordeel te vellen over de behoeften ter zake en zij moeten hun verantwoordelijkheid derhalve opnemen.

Samen met de reeds bestaande beginselen om de levensmiddelenhygiëne te garanderen, vormen deze wijzigingen een stevige basis om een hoge mate van hygiëne in de levensmiddelenbedrijven te garanderen.

2. Hygiënevoorschriften voor levensmiddelen

a) Inleiding

Reeds in 1964 werd erkend dat de bescherming van de volksgezondheid tegen gevaren in verband met producten van dierlijke oorsprong in de verschillende lidstaten op verschillende wijze was geregeld. Met name in de vleessector werden gezondheidsvraagstukken, al dan niet terecht, aangewend om belemmeringen voor de intracommunautaire handel te creëren en in stand te houden, en zo de nationale markt te beschermen. De kwestie was zo complex en de mogelijke gevaren voor de gezondheid zo groot dat de enige oplossing voor dit probleem de volledige harmonisatie van de sector leek te zijn, met als doel de handelsbelemmeringen op te heffen en tegelijk de consument een hoog beschermingsniveau te bieden. Dit alles heeft geresulteerd in Richtlijn 64/433/EEG inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vers vlees. Deze aanpak is succesvol gebleken, hoewel verschillende jaren nodig waren om te komen tot het hoge gezondheidsniveau en het vrije verkeer dat we nu kennen.

Problemen als die in de vleessector deden zich ook in andere sectoren voor en bijgevolg moest op dezelfde manier worden opgetreden voor producten van dierlijke oorsprong in het algemeen. Al deze producten houden namelijk gevaren voor de volksgezondheid in die van die aard zijn dat het gerechtvaardigd is de nationale voorschriften te harmoniseren en een hoog niveau van gezondheidsbescherming vast te stellen. De totstandkoming van de interne markt heeft dit proces versneld en vandaag zijn de gezondheidsvoorschriften voor het in de handel brengen van producten van dierlijke oorsprong volledig geharmoniseerd.

De specifieke hygiënevoorschriften zijn vervat in de volgende richtlijnen:

Richtlijn 64/433/EEG (vers vlees) Richtlijn 71/118/EEG (vlees van pluimvee) Richtlijn 77/96/EEG (opsporen van trichinen) Richtlijn 77/99/EEG (vleesproducten) Richtlijn 89/362/EEG (hygiëne op melkveebedrijven) Richtlijn 89/437EEG (eiproducten) Richtlijn 91/492/EEG (levende tweekleppige weekdieren) Richtlijn 91/493/EEG (visserijproducten) Richtlijn 91/495/EEG (konijnenvlees en vlees van gekweekt wild) Richtlijn 92/45/EEG (vlees van vrij wild) Richtlijn 92/46/EEG (melk en melkproducten) Richtlijn 92/48/EEG (vissersvaartuigen) Richtlijn 92/118/EEG (gelatine, kikkerbilletjes en slakken) Richtlijn 94/65/EG (gehakt vlees).

Hoewel mede dank zij deze specifieke voorschriften een zeer hoog niveau van gezondheidsbescherming kan worden geboden, het vrije verkeer in de Gemeenschap kan worden gewaarborgd en eenvormige procedures voor de invoer van producten van dierlijke oorsprong uit derde landen konden worden vastgesteld, valt niet te ontkennen dat deze voorschriften soms onnodig ingewikkeld zijn en soortgelijke of identieke bepalingen bevatten die elkaar overlappen. Soms blijken bepalingen in verschillende richtlijnen zelfs met elkaar in tegenspraak te zijn. Al deze tekortkomingen leiden tot problemen bij interpretatie en toepassing.

De methode om de huidige hygiënevoorschriften voor producten van dierlijke oorsprong te vereenvoudigen, is de herwerking van de verschillende richtlijnen. Deze aanpak vloeit voort uit de constatering dat de verschillende richtlijnen procedures en voorschriften bevatten die identiek, bijna identiek of vergelijkbaar zijn. Door ze te groeperen wordt duidelijk welke bepalingen voor alle levensmiddelen gelden, en kunnen de herhalingen, overlappingen en incoherenties die in de huidige richtlijnen voorkomen, worden vermeden. De overige bepalingen gelden voor één bepaald product en worden opgenomen in productspecifieke bijlagen.

b) Werkingssfeer

Het bleek dringend nodig de werkingssfeer van de toekomstige gezondheidsvoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong te verduidelijken en beter te omschrijven.

Detailhandel

De specifieke levensmiddelenwetgeving wordt te gedetailleerd geacht om in de detailhandel te kunnen worden toegepast. In dit handelsstadium kan de hygiëne nog steeds gegarandeerd worden door de toepassing van de algemene hygiënevoorschriften, die alle elementen omvatten om de voedselveiligheid te waarborgen. Er zijn o.m. procedures voor de vaststelling van de temperatuur bij opslag en vervoer of, indien nodig, van microbiologische criteria. Bijgevolg is de continuïteit overal gegarandeerd; zo zal bijv. de koudeketen nergens worden verbroken totdat de consument het product koopt.

Productdefinitie

De definities van producten van dierlijke oorsprong in de huidige specifieke voorschriften zijn niet eenvormig vastgesteld en worden niet eenvormig geïnterpreteerd. Vooral de mengproducten, die naast producten van dierlijke oorsprong ook producten van plantaardige oorsprong bevatten, geven aanleiding tot grote verwarring.

Er wordt voorgesteld de producten van dierlijke oorsprong voortaan als volgt in te delen:

- onverwerkte producten (grondstoffen), zoals vlees, rauwe melk, eieren, vis en weekdieren,

- verwerkte producten zoals vleesproducten, eiproducten en verwerkte vis,

Deze categorieën vormen de basis voor de definitie van de werkingssfeer van de specifieke hygiënewetgeving voor producten van dierlijke oorsprong.

Aangenomen wordt dat de hygiëne bij mengproducten op adequate wijze kan worden gegarandeerd door de algemene hygiënevoorschriften toe te passen, met dien verstande dat de ingrediënten van dierlijke oorsprong moeten verkregen zijn met inachtneming van de specifieke hygiënevoorschriften.

c) Erkenning van inrichtingen

De erkenning van producerende en verwerkende inrichtingen in de levensmiddelensector is een traditioneel onderdeel van de specifieke hygiënewetgeving. Hierdoor kunnen de toezichthoudende autoriteiten garanderen dat alle inrichtingen die bij de vervaardiging van levensmiddelen van dierlijke oorsprong betrokken zijn, handelen in overeenstemming met de hygiënenormen. Alleen inrichtingen die door de bevoegde autoriteiten zijn erkend en in een lijst zijn opgenomen, mogen hun producten in de handel brengen. Dergelijke inrichtingen krijgen een erkenningsnummer waarvan de producten vergezeld moeten gaan zolang zij in de handel zijn.

d) Het aanbrengen van een keurmerk

Het keurmerk is voor het eerst ingevoerd bij de vaststelling van de richtlijn inzake vers vlees (Richtlijn 64/433/EEG). De aanwezigheid van een keurmerk op het vlees is een officiële erkenning dat het vlees is geproduceerd en gecontroleerd overeenkomstig de gezondheidsvoorschriften. Voorts kan aan de hand van het keurmerk, dat het erkenningsnummer van de inrichting bevat, het vlees worden getraceerd tot in de inrichting van herkomst (slachthuis, uitsnijderij). Dit is zeer nuttig voor de toezichthoudende autoriteiten, die maatregelen moeten treffen wanneer zich bij het in de handel brengen van vlees gezondheidsproblemen voordoen.

Toen ook voor andere producten van dierlijke oorsprong specifieke gezondheidsrichtlijnen werden vastgesteld, is het gebruik van het keurmerk voor controledoeleinden uitgebreid tot die producten. Wanneer evenwel levensmiddelen systematisch worden geregistreerd en elk levensmiddelenbedrijf een registratienummer moet krijgen dat elk product dient te vergezellen, wordt de behoefte aan een keurmerk, in het kader van de tracering, minder groot. Voorts is, aangezien de verantwoordelijkheid voor de voedselveiligheid in hoofdzaak berust bij de exploitanten van een levensmiddelenbedrijf, de behoefte aan een officiële erkenning van de voedselveiligheidsaspecten in de vorm van erkenning van de inrichting en toepassing van een keurmerk, minder voor de hand liggend. Over de noodzaak om de erkenningsregeling en het systeem inzake het aanbrengen van keurmerken te handhaven, moet verder van gedachten worden gewisseld. Ondertussen wordt voorgesteld de principes inzake het aanbrengen van keurmerken voor producten van dierlijke oorsprong te handhaven. De situatie kan opnieuw worden bezien indien andere systemen voor het traceren van levensmiddelen efficiënter zouden blijken.

e) Gedetailleerde voorschriften

Een van de aspecten van de huidige specifieke wetgeving betreffende levensmiddelenhygiëne waarop het meest kritiek wordt geuit, is dat de voorschriften te normatief zijn waardoor een rigide regeling ontstaat die de fabrikant niet voldoende ruimte laat om nieuwe technieken te ontwikkelen. Vreemd genoeg is evenwel uit het overleg gebleken dat er geen algemene vraag was naar het schrappen van details. Iedereen leek het erover eens te zijn dat specifieke voorschriften ook een aantal details moeten bevatten om de productveiligheid en een hoog niveau van consumentenbescherming te garanderen, hoewel de bestaande voorschriften wel voor vereenvoudiging vatbaar zijn.

Wanneer details zijn geschrapt om de wetgeving te vereenvoudigen, is dat gebeurd om herhalingen te voorkomen en in sommige gevallen omdat het door de invoering van de HACCP-procedures verantwoord was. Uit de toepassing van de HACCP-procedures moet blijken of de gedetailleerde voorschriften verder kunnen worden gereduceerd.

Bepaalde details zijn ook geschrapt wanneer de bestaande eisen gemakkelijk konden worden vervangen door gidsen voor goede hygiënepraktijken. Bij de verdere uitwerking van die gidsen moet blijken of bepaalde details die momenteel deel uitmaken van een juridisch bindende context, kunnen worden vervangen door richtsnoeren die zijn vervat in bovenbedoelde gidsen.

Het vermoeden bestaat dat, wanneer de details zouden worden geschrapt zonder dat eerst is gezorgd voor gidsen inzake goede hygiënepraktijken en zonder dat enige ervaring is opgedaan met de toepassing van de principes van HACCP, een vacuüm zou ontstaan en dat de exploitanten van levensmiddelenbedrijven niet meer zouden weten welke procedures moeten worden toegepast om een correct hygiëneniveau te garanderen.

In sommige gevallen zijn de bestaande voorschriften zelfs nog stringenter gemaakt in verband met recente uitbraken van door voedsel overgedragen ziekten. Er zijn nieuwe maatregelen ingevoerd om verontreiniging van de karkassen tegen te gaan; zo moeten de dieren b.v. proper worden aangeboden voor de slacht, en moeten de ingewanden zo worden verwijderd dat de darminhoud niet op het karkas kan worden gemorst. Recente ervaring in sommige lidstaten en wetenschappelijke literatuur hebben aangetoond dat dergelijke maatregelen de risico's in verband met productverontreiniging aanzienlijk kunnen verminderen.

f) Microbiologische criteria

In het kader van de herziening van de bestaande specifieke wetgeving wordt nagegaan in hoeverre de bestaande microbiologische criteria moeten worden bijgewerkt. Daarom is besloten die criteria voor nieuw onderzoek aan het (de) Wetenschappelijke Comité(s) voor te leggen. Voorgesteld wordt om, in afwachting van besluiten ter zake, de bestaande microbiologische criteria verder toe te passen.

g) Temperatuur bij opslag en vervoer

Voor de verschillende producten die onder de huidige specifieke hygiënewetgeving vallen, zijn verschillende temperaturen bij opslag en vervoer vastgesteld.

Zoals voor de microbiologische criteria moet ook hier worden nagegaan of er wetenschappelijke gronden zijn voor de naar gelang van het product verschillende temperaturen bij opslag en vervoer. Het Wetenschappelijk Comité is hiervan op de hoogte gebracht en er is een werkgroep opgericht om deze kwestie te onderzoeken.

h) Kleine productie-eenheden

Aangenomen wordt dat kleine inrichtingen die actief zijn op de lokale markt of die gevestigd zijn in regio's waar de leveringen zeer moeilijk verlopen, niet altijd aan alle structurele voorschriften hoeven te voldoen en dat zij veilige producten kunnen vervaardigen mits zij specifieke voorschriften in acht nemen die aan dit productietype zijn aangepast. In de huidige voorstellen zijn daarom, waar nodig, bijzondere infrastructuurvoorschriften voor kleine inrichtingen vastgesteld. Deze bijzondere voorschriften mogen de voedselveiligheid evenwel niet in het gedrang brengen.

i) Invoer uit derde landen

Het voorstel voorziet in een eenvormige procedure voor de organisatie van de invoer uit derde landen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong. Deze procedure omvat voornamelijk de volgende stappen:

- audits en/of evaluatie van de wijze waarop de bevoegde autoriteit functioneert, en controles ter plaatse om te verifiëren of de EU-voorschriften, of daarmee gelijkwaardige voorschriften, worden nageleefd;

- vaststelling van een lijst van derde landen die aan de EU-normen voldoen;

- vaststelling, voor elk derde land, van invoervoorwaarden en certificeringsvoorschriften;

- vaststelling van een lijst van inrichtingen in derde landen die aan de EU-normen voldoen.

j) Kwaliteit en etikettering

De huidige specifieke hygiënevoorschriften bevatten een aantal bepalingen inzake de kwaliteit van de betrokken producten, die betrekking hebben op het vet- en collageengehalte van gehakt vlees, het vriespunt van melk, enz. Daarnaast bestaan er ook voorschriften voor de vermelding van de gegevens inzake deze kwaliteitsaspecten in de etikettering. Hoewel wordt erkend dat deze voorschriften voor de consumentenbescherming van belang zijn, is geoordeeld dat zij geen directe invloed hebben op de hygiëne. Daarom moet worden onderzocht hoe deze elementen elders in de communautaire wetgeving kunnen worden opgenomen. De kwaliteitseisen worden gehandhaafd totdat meer specifieke voorschriften zijn vastgesteld.

k) Hygiënevoorschriften en BSE

De hygiënevoorschriften hebben niet specifiek betrekking op BSE. In de communautaire wetgeving zijn op dit gebied reeds vrijwaringsmaatregelen vastgesteld en er zijn voorstellen ingediend om dit specifieke probleem te bestrijden. Toch zijn bij de herwerking sommige voorschriften stringenter gemaakt. Het gebruik van bepaalde grondstoffen, zoals separatorvlees, voor de vervaardiging van producten is verboden. Deze nieuwe maatregelen garanderen een betere bescherming tegen mogelijke gezondheidsrisico's, o.m. die in verband met BSE. Meestal gelden de voorgestelde voorschriften evenwel onverminderd meer specifieke voorschriften voor de preventie en de bestrijding van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën.

III. VETERINAIRRECHTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De veterinairrechtelijke voorschriften zijn bedoeld om te voorkomen dat dierziekten als varkenspest en mond- en klauwzeer zich via producten van dierlijke oorsprong verspreiden. Deze voorschriften zijn vervat in de onderstaande richtlijnen van de Raad:

Richtlijn 72/461/EEG (vers vlees) Richtlijn 80/215/EEG (vleesproducten) Richtlijn 91/67/EEG (producten van de aquacultuur) Richtlijn 91/494/EEG (vlees van pluimvee) Richtlijn 91/495/EEG (konijnenvlees en vlees van gekweekt wild) Richtlijn 92/45/EEG (vlees van vrij wild) Richtlijn 92/46/EEG (melk en melkproducten)

De opmerkingen die inzake de noodzaak tot herwerking zijn gemaakt met betrekking tot de hygiënevoorschriften, gelden ook voor de veterinairrechtelijke voorschriften. Aangezien deze voorschrifen geen directe invloed hebben op de gezondheid van de consument, werd het nuttig geacht beide aspecten te scheiden. Daarom wordt een afzonderlijk voorstel inzake veterinairrechtelijke voorschriften ingediend.

Ook op dit gebied blijft een hoog beschermingsniveau gehandhaafd. In het bijgevoegde voorstel wordt met name gewezen op de gevaren die producten van dierlijke oorsprong kunnen inhouden voor dieren, en op de wijze waarop dergelijke gevaren kunnen worden geëlimineerd. Inzake officiële controles, communautaire inspecties en invoer uit derde landen worden dezelfde beginselen voorgesteld als op het gebied van de hygiëne.

IV. Officiële controles

1. Controlevoorschriften voor alle levensmiddelen en diervoeders

Voorschriften inzake officiële controles zijn reeds vastgesteld voor diverse sectoren, bijvoorbeeld volksgezondheid uit veterinair oogpunt, diergezondheid, levensmiddelen en diervoeders. Deze sectoriële aanpak heeft ertoe geleid dat soortgelijke eisen naargelang van de sector op een andere manier worden behandeld, of dat bepaalde aspecten voor een bepaalde sector helemaal niet worden behandeld, zodat leemten in de wetgeving ontstaan. Derhalve zal, in overeenstemming met de voornemens van de Commissie die zijn aangekondigd in het Witboek (Actie 4 in de bijlage bij het Witboek), een voorstel worden opgesteld tot vaststelling van de algemene controlebeginselen die in acht moeten worden genomen bij de controle op de naleving van de regelgeving inzake levensmiddelen en diervoeders. Dat voorstel zal betrekking hebben op alle aspecten die verband houden met de officiële controle op de veiligheid van zowel levensmiddelen als diervoeders en vooral op de verantwoordelijkheden van de officiële diensten in de lidstaten, de maatregelen die moeten worden genomen wanneer er enig risico ontstaat voor de consument, de opleiding van de controleambtenaren, de toepassing van noodprogramma's, de controles van ingevoerde producten, controles door de Commissie, vrijwaringsmaatregelen, enz.

2. Specifieke controlevoorschriften

Hoewel voor alle levensmiddelen een aantal algemene controlevoorschriften kan worden vastgesteld, mag toch niet uit het oog worden verloren dat voor bepaalde producten specifieke controlevoorschriften vereist zijn. Dat geldt met name voor producten van dierlijke oorsprong die bepaalde gevaren inhouden die zeer specifiek zijn voor een bepaald product.

De bestaande controleprocedures, bijvoorbeeld keuringen vóór en na het slachten, zijn zeer technisch. Sommige procedures worden reeds meer dan 30 jaar ongewijzigd toegepast. Hoewel zij zeer efficiënt zijn gebleken bij de controle op bepaalde ziekten zoals tuberculose en kwade droes, wordt toch intensief van gedachten gewisseld over een mogelijke herziening van deze traditionele inspectieprocedures, ten einde ook rekening te houden met gevaren die verbonden zijn aan de moderne productietechnieken in de levensmiddelensector. Deze discussies betreffen vooral de preventie aan de hand van moderne inspectieprocedures van via voedsel overgedragen infecties, zoals die welke worden veroorzaakt door Salmonella sp., E. coli, Listeria, Campylobacter enz., en de ontwikkeling van een op risico's gebaseerd systeem voor de controle op andere gevaren.

Ten einde de Commissie in de gelegenheid te stellen direct te reageren zodra deze besprekingen zijn afgerond, is een apart voorstel opgesteld waarin alle inspectieprocedures in detail worden beschreven. Voorgesteld wordt om, in afwachting van de resultaten van de wetenschappelijke beoordeling de huidige voorschriften te blijven toepassen.

V. Toekomstige acties

Als deze voorstellen worden goedgekeurd, zal de Unie een specifieke levensmiddelenwetgeving hebben met een zeer hoog niveau inzake bescherming van de volksgezondheid. Deze wetgeving zal een aantal belangrijke algemene voorschriften bevatten, waarvan sommige zowel voor de exploitanten als voor de toezichthoudende autoriteiten nieuw zijn. De toepassing van deze voorschriften moet nauwgezet worden gevolgd. Ook de opstelling van gidsen voor goede hygiënepraktijken is een belangrijk element in de ontwikkeling van de voedselveiligheid.

Daarom wordt voorgesteld dat de Commissie deze ontwikkeling op de voet volgt en dat zij een verslag opstelt over de toepassing van de door de exploitanten toegepaste interne controleregelingen, over de opstelling van gidsen voor goede hygiënepraktijken en over de ervaringen die de lidstaten opdoen bij de inspecties en audits in het kader van het toezicht op de correcte toepassing van al die regelingen.

De Commissie zal er ook moeten voor zorgen dat zij op de hoogte blijft van alle nieuwe technische en wetenschappelijke ontwikkelingen.

De komende jaren zal de wetgeving waarschijnlijk opnieuw moeten worden aangepast op basis van de hierboven beschreven elementen. Daartoe wordt een herzieningsclausule in de tekst opgenomen.

VI. De externe dimensie en algemene beschouwingen

De markt voor levensmiddelen is de voorbije decennia grondig gewijzigd. De levensmiddelen en de handel daarin krijgen een steeds internationaler karakter, de Gemeenschap drijft handel in levensmiddelen met bijna alle regio's op aarde en onze handelaars zijn voortdurend op zoek naar nieuwe markten en producten in de opkomende economieën. De ontwikkeling van de markt leidt tot een groeiende bekommernis om de voedselveiligheid: mogelijke gevaren zoals microbiologische verontreiniging van voedsel, residuen van geneesmiddelen of andere chemische contaminanten kunnen met de levensmiddelen meereizen en vormen nieuwe uitdagingen voor de beleidsmakers, die adequate regelingen moeten treffen om de volksgezondheid te beschermen. Dat alles heeft geleid tot internationale overeenkomsten en verbintenissen en heeft het belang doen toenemen van internationale organisaties zoals de Codex Alimentarius en het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten, die hygiënenormen, aanbevelingen en richtsnoeren voor de internationale handel in levensmiddelen hebben vastgesteld.

Het voorstel van de Commissie gaat op deze uitdaging in door eisen vast te stellen inzake de hygiënische kwaliteit van ingevoerde levensmiddelen, met inachtneming van de bestaande internationale normen en richtsnoeren.

VII. Levensmiddelenhygiëne en het Groenboek van de Commissie inzake levensmiddelenrecht

In het Groenboek van de Commissie inzake het levensmiddelenrecht zijn een aantal beginselen vastgesteld die van belang zijn met betrekking tot de levensmiddelenhygiëne; belanghebbende partijen werd bovendien gevraagd hun op- en aanmerkingen ter zake mee te delen. Een overzicht van die op- en aanmerkingen volgt hierna. Daaruit blijkt dat er behoefte bestaat aan een bijstelling van de communautaire regelgeving inzake levensmiddelenhygiëne, met betrekking tot een aantal belangrijke problemen.

a) Coherentie van de hygiënevoorschriften

De lidstaten steunen de initiatieven die reeds zijn genomen om de verticale richtlijnen inzake hygiëne te consolideren en te vereenvoudigen en om het verband tussen die richtlijnen en de algemene richtlijn inzake levensmiddelenhygiëne (Richtlijn 93/43/EEG) te onderzoeken. Zij gaan ermee akkoord dat de algemene richtlijn inzake hygiëne de basis moet vormen voor hygiënevoorschriften voor alle levensmiddelen, ongeacht hun oorsprong, en dat o.m. moet worden voorzien in de toepassing van HACCP-systemen (Hazard Analysis and Critical Control Point Systems). Daarnaast vinden zij evenwel ook dat aanvullende gedetailleerde voorschriften moeten worden vastgesteld als het met een product samenhangende gezondheidsrisico daartoe noopt.

De meeste commentatoren zijn van mening dat de zeven HACCP-beginselen van de commissie van de Codex Alimentarius als basis moeten worden beschouwd voor communautaire maatregelen, maar dat soepel moet worden opgetreden ten aanzien van laagrisicobedrijven. De Gidsen voor goede hygiënepraktijken worden als een nuttig instrument beschouwd, vooral voor kleine bedrijven.

In principe zijn de niet-gouvernementele organisaties het met deze beschouwingen eens en verdedigen zij een aanpak "van bij de boer tot op het bord" waarbij de risico-evaluatie centraal staat. Zij vinden ook dat de algemene hygiënerichtlijn en het HACCP-systeem de basis moeten vormen voor communautaire maatregelen, en dat indien nodig aanvullende maatregelen moeten worden opgenomen in de bijlagen bij één en dezelfde tekst over hygiëne.

b) Detailhandel

De commentatoren zijn het erover eens dat de richtlijn inzake levensmiddelenhygiëne (Richtlijn 93/43/EEG) adequaat kan worden toegepast in de detailhandel. Sommigen bevelen de Commissie evenwel aan aangepaste eenvoudige temperatuurbeheersingsvoorschriften voor dit deel van de voorzieningsketen vast te stellen.

c) Kwaliteitseisen

De meeste commentatoren zijn van oordeel dat de kwaliteitsaspecten beter niet in de hygiënewetgeving worden opgenomen, aangezien kwaliteitseisen en hygiënevoorschriften een verschillend doel hebben en daarom beter niet in eenzelfde instrument worden samengebracht. Een aantal lidstaten is evenwel van mening dat de kwaliteit van de levensmiddelen van belang is voor de bescherming van de consument.

Volgens de niet-gouvernementele organisaties moeten de kwaliteitsaspecten uit de hygiënevoorschriften worden gehaald. De kwaliteitsvoorschriften die nu in de hygiënewetgeving voorkomen, zouden moeten worden geëvalueerd en indien nodig in een aparte regelgeving worden opgenomen.

d) Vrijwaringsclausules

De weinige reacties van regeringszijde waren allemaal positief wat de uitbreiding van deze clausules betreft. Deze maatregelen zouden ook moeten gelden voor in de Gemeenschap verhandelde producten.

e) Controle en toezicht op de naleving van de voorschriften

De lidstaten hebben de Commissie omstandige, maar uiteenlopende opmerkingen toegestuurd. Eén lidstaat wil dat de huidige controlesystemen worden afgeslankt en dat in de toekomst meer aandacht wordt besteed aan de degelijkheid en de betrouwbaarheid van de internecontroleregelingen van de bedrijven. Een andere lidstaat wil helemaal niet dat de officiële bewakings- en controleregelingen voor levensmiddelen worden vervangen door interne bedrijfsprocedures. Een derde is juist heel gelukkig met de duidelijke scheiding tussen de bevoegdheid van de nationale autoriteiten en die van de Commissie wat officiële controles betreft. Voorts wordt gevraagd voorschriften vast te stellen inzake kwaliteitscontrole, inclusief de follow-up van de controles, en inzake de vakbekwaamheid van het personeel dat de controles moet verrichten.

Ook de niet-gouvernementele organisaties zijn uitvoerig ingegaan op de controle en het toezicht op de naleving van de EU-wetgeving. Dat de bedrijven, de nationale autoriteiten en de Commissie elk een deel van de verantwoordelijkheid op dit gebied dragen, wordt positief geacht op voorwaarde dat hun verantwoordelijkheid duidelijk wordt afgebakend en dat de controleresultaten voor iedereen toegankelijk worden gemaakt.

De consumentenverenigingen vragen meer transparantie opdat wederzijds vertrouwen kan ontstaan.

f) Externe dimensie

Alle overheidscommentatoren zijn het erover eens dat de externe dimensie in de levensmiddelensector aan belang wint. De Gemeenschap zou een actieve rol moeten spelen bij de onderhandelingen in het kader van de Codex Alimentarius.

De niet-gouvernementele organisaties wijzen op het toenemende belang van de internationale ontwikkelingen in de levensmiddelensector en vragen een effectieve betrokkenheid van de Gemeenschap.

VIII. Levensmiddelenhygiëne en het Witboek van de Commissie inzake voedselveiligheid

De hierbij gevoegde voorstellen komen overeen met enkele maatregelen die zijn aangekondigd in de bijlage bij het Witboek van de Commissie inzake voedselveiligheid (met name de maatregelen 8 en 28). De herwerking van de bestaande regelgeving resulteert in een algemene en geïntegreerde aanpak, die geldt voor alle levensmiddelen, van op het bedrijf tot op de plaats van verkoop aan de consument. Dat resulteert in een betere samenhang en een grotere transparantie van de levensmiddelenwetgeving. Bovendien wordt de taak van de toezichthouders in de levensmiddelenketen beter gedefinieerd. De basisbeginselen inzake voedselveiligheid worden bijgevolg in acht genomen. De Commissie is van oordeel dat, in combinatie met de andere voorstellen die zijn aangekondigd in het Witboek inzake voedselveiligheid of die reeds zijn voorgelegd, een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid en van de consument wordt bereikt.

De Commissie is voorts ook voornemens erop toe te zien dat het voorgestelde beleid dynamisch blijft. Daartoe zijn reeds enkele maatregelen getroffen op het vlak van de risico-evaluatie en is ervoor gezorgd dat de resultaten van die evaluatie in toekomstige communautaire wetgeving worden opgenomen.

IX. DE VORM VAN DE WETSBESLUITEN

Zoals reeds is gezegd in het Groenboek over de algemene beginselen van het levensmiddelenrecht in de Europese Unie, is de Commissie van oordeel dat communautaire wetgeving in de vorm van verordeningen een aantal voordelen heeft, met name de garantie dat de wetgeving op uniforme wijze wordt toegepast in de interne markt, een betere transparantie van de communautaire wetgeving en de mogelijkheid om de communautaire wetgeving snel bij te werken op grond van technische en wetenschappelijke ontwikkelingen. Daarom worden de huidige voorstellen ingediend in de vorm van verordeningen.

2000/0180 (COD)

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de organisatie van officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 152 EG, lid 4, onder b),

Gezien het voorstel van de Commissie [1],

[1] PB C

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [2],

[2] PB C

Gezien het advies van het Comité van de Regio's [3]

[3] PB C

Volgens de procedure van artikel 251 EG van het Verdrag [4],

[4] PB C

Overwegende hetgeen volgt :

(1) In de communautaire wetgeving zijn de algemene voorschriften vastgesteld voor het uitvoeren van de officiële controles van levensmiddelen.

(2) Afgezien van de algemene voorschriften moeten ook uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld met betrekking tot de officiële controles van producten van dierlijke oorsprong, ten einde rekening te houden met de specifieke gevaren voor de diergezondheid en de volksgezondheid die aan dergelijke producten kunnen zijn verbonden.

(3) De uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de officiële controles van producten van dierlijke oorsprong dienen alle aspecten te omvatten die van invloed kunnen zijn op de veiligheid van die producten uit een oogpunt van diergezondheid en volksgezondheid, waarbij het vooral gaat om voorschriften betreffende de primaire productie en de daaropvolgende bewerking, vervaardiging, verwerking, opslag en transport van dieren en producten, de antemortemkeuringen van slachtdieren, het welzijn van dieren, de postmortemkeuringen van geslachte dieren, de inachtneming van hygiënevoorschriften in de inrichtingen, de behandeling die moet worden toegepast op producten van dierlijke oorsprong om alle risico's voor de gezondheid van de dieren uit te sluiten en andere maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid.

(4) De officiële controles moeten vooral betrekking hebben op de aspecten die het belangrijkst zijn voor de bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid en moeten gebaseerd zijn op de meest recente informatie over alle problemen die een gevaar kunnen betekenen voor de volksgezondheid.

(5) De officiële controles moeten worden uitgevoerd met het oog op analyse en identificatie van de mogelijke risico's voor de gezondheid van al wie producten van dierlijke oorsprong hanteert of consumeert.

(6) De uitvoeringsbepalingen inzake de officiële controles moeten gebaseerd zijn op een adequate risicoanalyse en op het advies van het Wetenschappelijk Comité. Daartoe moet een risico-evaluatie worden gemaakt van de huidige procedures voor de antemortem- en de postmortemkeuringen. Totdat de resultaten daarvan beschikbaar zijn, moeten de huidige keuringsprocedures van kracht blijven.

(7) Er moet op worden toegezien dat alle voorschriften betreffende het welzijn van dieren worden nageleefd, vooral die betreffende het humaan slachten van dieren.

(8) In Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt [5], laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden, is bepaald dat, ten einde het vrije verkeer binnen de Gemeenschap te garanderen, de officiële controles van producten van dierlijke oorsprong moeten worden uitgevoerd op de plaats van verzending van de goederen en dat in de lidstaat van bestemming steekproefcontroles kunnen worden uitgevoerd op de plaats van bestemming. Wanneer evenwel onregelmatigheden worden vermoed, mogen controles worden verricht terwijl de goederen nog onderweg zijn.

[5] PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

(9) De communautaire regelgeving inzake voedselveiligheid moet wetenschappelijk goed onderbouwd zijn. Daartoe moeten de wetenschappelijke comités voor de sectoren consumentenbescherming en voedselveiligheid, die zijn ingesteld bij Besluit 97/579/EG van de Commissie van 23 juli 1997 [6], worden geraadpleegd wanneer dat nodig is.

[6] PB L 237 van 28.8.1997, blz. 18.

(10) Aangezien de voor de tenuitvoerlegging van deze verordening vereiste maatregelen maatregelen van algemene strekking zijn als bedoeld in artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegheden [7], moeten zij worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure van artikel 5 van dat besluit,

[7] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bij deze verordening worden uitvoeringsbepalingen vastgesteld met betrekking tot de organisatie van officiële controles, uit een oogpunt van diergezondheid en volksgezondheid, van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong.

Artikel 2

In het kader van deze verordening zijn de definities van toepassing die zijn vastgesteld bij:

- Richtlijn 89/662/EEG van de Raad inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt;

- Verordening ..../.. van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, het in de handel brengen en de invoer van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong;

- Verordening ..../.. van het Europees Parlement en de Raad inzake levensmiddelenhygiëne,

van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3

Onverminderd de in de communautaire wetgeving vastgestelde algemene voorschriften inzake de officiële controles van levensmiddelen, worden bij producten van dierlijke oorsprong de bij deze verordening vastgestelde officiële controles verricht.

Artikel 4

Volgens de in artikel 5 bedoelde procedure en, indien nodig, na advies van het ter zake bevoegde Wetenschappelijk Comité, dient de Commissie:

a) de bijlagen bij deze verordening te wijzigen of aan te vullen ten einde rekening te houden met de wetenschappelijke en technische vooruitgang, vooral ten aanzien van de procedures betreffende de antemortem- en de postmortemkeuringen bij de vleesproductie;

b) de nodige uitvoeringsbepalingen vast te stellen om een uniforme toepassing van deze verordening te garanderen.

Artikel 5

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Besluit 68/361/EEG [8] van de Raad ingestelde Permanent Veterinair Comité.

[8] PB L 225 van 1.1.1997, blz. 23.

2. In de gevallen waarin wordt verwezen naar dit lid, is de in artikel 5 van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7, lid 3, en artikel 8.

3. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn bedraagt drie maanden.

Artikel 6

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, op

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitster De Voorzitter

BIJLAGE I

CONTROLEVOORSCHRIFTEN VOOR ALLE PRODUCTEN

1. De officiële controles moeten worden verricht bij producten van dierlijke oorsprong in alle stadia van de primaire productie tot en met het in de handel brengen, en zij omvatten met name:

a) Controles op de bedrijven ten einde na te gaan of de hygiënevoorschriften en de veterinairrechtelijke voorschriften in acht worden genomen. Deze controles worden gecombineerd met de in de communautaire wetgeving voorgeschreven controles inzake het welzijn van dieren, residuen en diervoeders.

Wanneer niet aan de voorschriften inzake hygiëne, dierenwelzijn of residuen wordt voldaan, of wanneer op mens of dier overdraagbare ziekten worden geconstateerd, dienen de nodige maatregelen te worden getroffen.

Voor slachtdieren moet de officiële dienst die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de antemortem- en postmortemkeuringen in het slachthuis, in kennis worden gesteld van elk probleem dat zich op het bedrijf voordoet en dat consequenties kan hebben voor de voedselveiligheid.

b) Controles in de inrichtingen om na te gaan of aan de specifieke hygiënevoorschriften die zijn vastgelegd in Verordening .... houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong, wordt voldaan; de controles hebben vooral betrekking op:

- indien nodig, de inachtneming van de erkenningsvoorwaarden,

- het correcte gebruik van keurmerken en registratienummers;

- de gezondheidsstatus van de producten,

- de inachtneming van de temperatuurvoorschriften en, indien nodig, de microbiologische voorschriften;

c) Onverminderd de bepalingen van Richtlijn 89/662/EEG van de Raad, controles bij het in de handel brengen van de producten, vooral inzake:

- de naleving van de voorschriften inzake keurmerken,

- de instandhouding van de koudeketen,

- indien nodig, de documenten waarvan een partij vergezeld gaat.

d) Elke andere controle die nodig wordt geacht om toe te zien op de naleving van de communautaire regelgeving.

2. Tijdens de officiële controles

a) moeten de exploitant van een inrichting, de eigenaar of zijn vertegenwoordiger, en de personen die verantwoordelijk zijn voor de producten wanneer die in de handel worden gebracht, de officiële controles vergemakkelijken en de daarvoor vereiste ruimte en hulpmiddelen ter beschikking stellen;

b) dient de bevoegde autoriteit vrije toegang te hebben tot inrichtingen en andere infrastructuurvoorzieningen zoals landbouwbedrijven, vaartuigen, transportmiddelen, verkoopruimten, enz.

BIJLAGE II

VLEESKEURING

HOOFDSTUK I: BEPALINGEN VOOR ALLE VLEES

De officiële controles omvatten zowel een antemortem- als een postmortemkeuring van voor de levensmiddelenproductie bestemde dieren. De antemortem- en postmortemkeuringen worden verricht volgens de in deze bijlage omschreven procedures, in afwachting dat het ter zake bevoegde Wetenschappelijk Comité over de herziening van die procedures advies heeft uitgebracht.

I. VERANTWOORDELIJKHEDEN EN FREQUENTIE VAN DE CONTROLES

1. De officiële controles vallen onder de verantwoordelijkheid van de officiële dierenarts en worden onder zijn toezicht verricht. Hij kan zich laten bijstaan door assistenten, onder zijn gezag en verantwoordelijkheid, voor de volgende taken :

a) wanneer de antemortemkeuring op het bedrijf plaatsvindt, het verzamelen van de informatie aan de hand waarvan de dierenarts de gezondheidsstatus van het beslag van oorsprong kan bepalen en zijn diagnose kan stellen;

b) de antemortemkeuring in het slachthuis, voor zover de officiële dierenarts ter plaatse daadwerkelijk toezicht kan houden op het werk van de assistenten. De assistent verricht dan een eerste onderzoek bij de dieren en helpt bij louter praktische werkzaamheden;

c) de postmortemkeuring, voor zover de officiële dierenarts ter plaatse daadwerkelijk toezicht kan houden op het werk van de assistenten;

d) de keuring van versneden en opgeslagen vlees;

e) de inspectie van en het toezicht op erkende inrichtingen, transportmiddelen, enz.

2. Met het oog op de bovengenoemde bijstand maken de assistenten deel uit van een keuringsteam onder het gezag en de verantwoordelijkheid van de officiële dierenarts. Zij zijn onafhankelijk van de geïnspecteerde inrichting. De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat bepaalt de samenstelling van het keuringsteam op zodanige wijze dat de officiële dierenarts toezicht kan houden op het verloop van bovengenoemde werkzaamheden.

3. De frequentie van de officiële controles wordt bepaald op basis van een evaluatie van de gezondheidsrisico's. Daarbij moet er met name worden op toegezien dat:

a) in slachthuizen ten minste één officiële dierenarts aanwezig is zowel bij de antemortemkeuring als bij de postmortemkeuring. De lidstaten kunnen vragen om, voor kleine en middelgrote slachthuizen, van deze eis te mogen afwijken. Ter staving van dat verzoek dienen zij een volledig gedocumenteerd dossie in bij de Commissie. Het dossier bevat informatie over de inspecteurs die de officiële dierenarts vervangen, het type slachthuis waar zij zullen werken, en de wijze waarop de keuringen zullen worden verricht. De Commissie onderzoekt elk dossier en keurt, in voorkomend geval, de aanvraag goed volgens de in artikel 5 bedoelde procedure. Deze goedkeuring kan ook betrekking hebben op de wijze waarop van deze afwijking gebruik kan worden gemaakt.

b) in uitsnijderijen een lid van het keuringsteam ten minste eenmaal per dag aanwezig is bij de bewerking van vlees;

c) in erkende koelhuizen en herverpakkingscentra regelmatig een lid van het keuringsteam aanwezig is.

4. De uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de bovenbedoelde bijstand worden zo nodig vastgesteld volgens de in artikel 5 bedoelde procedure.

II. ANTEMORTEMKEURING

1. Bij alle te slachten dieren moet een antemortemkeuring worden verricht. Daartoe dient in adequate verlichting te zijn voorzien.

2. Wanneer daarin in deze verordening is voorzien, wordt de antemortemkeuring verricht op het bedrijf van herkomst van de dieren.

3. Op basis van de keuring moet kunnen worden geconstateerd of:

a) de dieren naar behoren zijn geïdentificeerd en of zij afkomstig zijn van een bedrijf of uit een gebied waarvoor om veterinairrechtelijke redenen een verplaatsingsverbod geldt, tenzij dat krachtens de gemeenschapswetgeving toch is toegestaan;

b) de dieren lijden aan of symptomen vertonen van een ziekte die kan worden overgedragen op mens of dier, dan wel of de algemene gezondheidstoestand van de dieren op een dergelijke ziekte kan wijzen;

c) de dieren symptomen vertonen van een ziekte of een verstoring van de algemene gezondheidstoestand waardoor het vlees ongeschikt voor menselijke consumptie kan worden;

d) aan de voorschriften inzake het welzijn van dieren is voldaan;

e) de voor slachting aangeboden dieren schoon zijn; indien zij niet schoon zijn, dient de officiële dierenarts de nodige instructies te geven om de dieren te laten reinigen en om te voorkomen dat het vlees tijdens het slachten worden verontreinigd;

f) de dieren komen van een bedrijf of een gebied waarvoor om veterinairrechtelijke redenen of ter bescherming van de volksgezondheid beperkende maatregelen gelden;

g) er andere omstandigheden aanwezig zijn die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van mens of dier;

h) de voorschriften inzake het gebruik van diergeneesmiddelen in acht zijn genomen.

4. Dieren

- die lijden aan een dierziekte waarvoor een aangifteplicht geldt of aan een op mens of dier overdraagbare ziekte,

- waarvan op grond van bepaalde constateringen kan worden vermoed dat aan die dieren bepaalde stoffen zijn toegediend of dat zij bepaalde stoffen hebben geconsumeerd waardoor het vlees ervan schadelijk kan zijn voor de gezondheid van de mens,

mogen niet worden geslacht voor menselijke consumptie. Dergelijke dieren moeten apart worden gedood en het vlees ervan moet op hygiënische wijze worden afgevoerd.

5. Het slachten van dieren waarbij een ziekte wordt vermoed of die symptomen vertonen van een aandoening die negatieve gevolgen kan hebben voor de gezondheid van mens of dier, moet worden uitgesteld. De betrokken dieren moeten, indien nodig, grondig worden onderzocht om een diagnose te kunnen stellen. Wanneer een postmortemkeuring noodzakelijk is om de diagnose te kunnen stellen, kan de officiële dierenarts besluiten de dieren afzonderlijk te doen slachten of na afloop van de normale slachtverrichtingen. Indien nodig worden bij de dieren die een postmortemkeuring ondergaan, ook monsters genomen voor laboratoriumonderzoek.

6. Het slachten van dieren in het kader van een bijzonder programma voor de bestrijding of de uitroeiing van een bepaalde ziekte, bijvoorbeeld brucellose of tuberculose of een andere zoönose zoals salmonellose, moet plaatsvinden onder rechtstreeks toezicht van de officiële dierenarts en onder de door hem vastgestelde voorwaarden.

III. POSTMORTEMKEURING

1. Bij de geslachte dieren moet onverwijld een postmortemkeuring worden uitgevoerd volgens de regels van het vak. Deze keuring dient met name te omvatten:

a) een visuele keuring van het geslachte dier en de organen daarvan op zichtbare verontreiniging of andere gebreken;

b) het palperen en, wanneer de officiële dierenarts dit nodig acht, het insnijden van de delen van het dier die afwijkingen vertonen of anderszins verdacht zijn;

c) organoleptisch onderzoek;

d) zo nodig, laboratoriumonderzoek, in het bijzonder om de aanwezigheid van zoönoseverwekkers op te sporen;

e) alle nodig geachte maatregelen om na te gaan of de communautaire voorschriften inzake het gebruik van diergeneesmiddelelen en andere chemische stoffen die in de landbouw worden gebruikt, en inzake residuen worden nageleefd.

2. Voor zover dat nodig is voor het stellen van een diagnose of voor verder onderzoek, kan de officiële dierenarts vragen de slachtlijn te vertragen of zelfs volledig stil te leggen.

3. Indien uit de antemortem- of de postmortemkeuring blijkt dat de gezondheid van mens of dier kan worden bedreigd, kan de officiële dierenarts, indien hij dat nodig acht om een diagnose te stellen of om stoffen met farmacologische werking op te sporen die gezien de geconstateerde ziektetoestand vermoedelijk aanwezig zijn, vragen om de nodige laboratoriumtests te laten uitvoeren.

In geval van blijvende twijfel moeten verdere insnijdingen en keuringen worden verricht om een definitieve diagnose te kunnen stellen.

4. Wanneer de lymfklieren moeten worden ingesneden, moeten systematisch veelvuldige insnijdingen worden aangebracht en moeten de klieren visueel worden gekeurd.

5. In het kader van de keuringen dient erop te worden toegezien dat het vlees niet wordt verontreinigd ten gevolge van het palperen, het versnijden of het maken van insnijdingen.

IV. NOODSLACHTING

Bij vlees van dieren waarbij een noodslachting is uitgevoerd, moet niet alleen de normale postmortemkeuring worden verricht, maar moeten, indien nodig, ook monsters worden genomen voor verder onderzoek en moeten alle noodzakelijk geachte aanvullende onderzoeken worden uitgevoerd.

V. BESLISSING OP BASIS VAN DE KEURINGEN

1. Op basis van de antemortem- en de postmortemkeuringen verklaart de officiële dierenarts ongeschikt voor menselijke consumptie :

a) vlees van :

- dieren die lijden aan een ziekte die aanleiding kan geven tot veterinairrechtelijke beperkende maatregelen, tenzij overeenkomstig de geldende communautaire wetgeving maatregelen zijn getroffen om elk gevaar voor de diergezondheid te elimineren;

- uitgeputte dieren

- dieren die te jong zijn geslacht;

b) vlees ten aanzien waarvan bij de keuring het volgende is gebleken:

- cachexie;

- een gegeneraliseerde besmettelijke ziekte;

- septikemie, pyemie, toxikemie of viremie;

- de aanwezigheid van residuen van verboden stoffen of van residuen boven de in communautair verband toegestane maximumwaarden;

- kwaardaardige of multipele tumoren;

- multipele abcessen;

- ernstige kwetsuren op verschillende plaatsen op het karkas of in verschillende ingewanden;

- ontoereikende verbloeding;

- overdadige infiltratie van bloed of serum;

- wijdverspreide subcutane of musculaire aantasting door parasieten;

- ecchymosis;

- eventueel, organoleptische anomalieën,

- anomalieën inzake de consistentie, met name oedeem of ernstige emaceratie;

- wijdverspreide lesies, vervuiling of verontreiniging;

c) delen van een geslacht dier die lokale lesies, verontreiniging of ontstekingen vertonen die geen invloed hebben op de rest van het vlees;

d) het bloed van een dier waarvan het vlees, op grond van een van de bovenstaande punten, ongeschikt is verklaard voor menselijke consumptie, en bloed dat verontreinigd is door maaginhoud of een andere stof;

e) karkassen waarvan de slachtafvallen geen postmortemkeuring hebben ondergaan, tenzij in deze verordening anders is bepaald;

f) vlees dat andere tekenen vertoont die, voor zover de officiële dierenarts daarover uit professioneel oogpunt kan oordelen, een gevaar kunnen opleveren voor de volksgezondheid.

De officiële dierenarts kan bepalen dat het vlees alleen mag worden gebruikt voor een specifiek doel, b.v. verwerking.

VI. MEDEDELING VAN DE KEURINGSRESULTATEN

De resultaten van de antemortem- en de postmortemkeuringen worden door de officiële dierenarts geregistreerd. Wanneer voor de gezondheid van mens of dier schadelijke ziekten worden gediagnostiseerd of residuen worden gevonden, wordt die informatie meegedeeld aan de bevoegde autoriteit die toezicht moet houden op het bedrijf waarvan de dieren afkomstig zijn en ook aan de persoon die verantwoordelijk is voor de betrokken dieren. Na die mededeling worden onmiddellijk de nodige maatregelen getroffen om de situatie te verhelpen.

VII. VAKBEKWAAMHEIDSEISEN VOOR ASSISTENTEN

1. Alleen personen die geslaagd zijn in een door de bevoegde autoriteit van de lidstaat georganiseerde proef, kunnen als assistent worden aangesteld.

2. Alleen kandidaten die kunnen aantonen dat zij :

a) een theoretische opleiding, inclusief laboratoriumdemonstraties, hebben gevolgd gedurende ten minste 400 uur, en

b) een praktijkopleiding hebben gehad van ten minste 200 uur,

mogen deelnemen aan bovenbedoelde proef. De praktijkopleiding wordt gegeven in slachthuizen, uitsnijderijen, koel- of vrieshuizen en keuringsposten voor vlees dan wel, wat de antemortemkeuring betreft, op een bedrijf.

3. De proef voor assistenten bestaat uit een theoretisch gedeelte en een praktisch gedeelte en heeft betrekking op de volgende onderwerpen :

a) voor de keuringen op het bedrijf :

i) theoretisch gedeelte :

- algemene kennis van de veehouderij - organisatie, economische betekenis, productiemethoden, internationale handel enz.,

- anatomie en pathologie,

- basiskennis van ziekten - virussen, bacteriën, parasieten, enz.,

- bewaking met betrekking tot ziekten, gebruik van geneesmiddelen en vaccins, controle op residuen,

- hygiëne en gezondheidscontrole,

- welzijn van de dieren op het bedrijf, tijdens het vervoer en in het slachthuis,

- milieuvoorschriften - in de gebouwen, op het bedrijf en in het algemeen,

- nationale en internationale voorschriften,

- consumentenbelangen en kwaliteitscontrole;

ii) praktijkgedeelte :

- bezoeken aan bedrijven van verschillend type en met verschillende houderijmethoden,

- bezoeken aan productie-inrichtingen,

- laden en lossen van vervoermiddelen,

- bezoeken aan laboratoria,

- veterinaire controles,

- administratieve afwikkeling,

- praktijkervaring;

b) voor keuringen in het slachthuis :

i) theoretisch gedeelte :

- basiskennis van de anatomie en de fysiologie van geslachte dieren,

- basiskennis van de pathologie van geslachte dieren,

- basiskennis van de pathologische anatomie van geslachte dieren,

- basiskennis van de hygiëne, met name de bedrijfshygiëne, de hygiëne bij het slachten, het uitsnijden en de opslag, de arbeidshygiëne en de controles van het HACCP-systeem,

- kennis van methoden en procedures voor slachting, keuring, bereiding, onmiddellijke verpakking, verpakking en vervoer van vers vlees,

- kennis van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die voor de uitoefening van hun taken van belang zijn,

- bemonsteringsprocedures;

ii) praktijkgedeelte :

- identificatie van dieren,

- keuring en beoordeling van geslachte dieren,

- bepaling van de diersoort op basis van onderzoek van de kenmerkende delen van het dier,

- identificatie van een aantal delen van geslachte dieren waarbij afwijkingen zijn geconstateerd, en commentaar daarbij,

- postmortemkeuring in het slachthuis,

- controle van de hygiëne, met inbegrip van controles van het HACCP-systeem,

- bemonstering,

- identificatie van vlees.

VIII. ANDERE VERANTWOORDELIJKHEDEN TIJDENS DE KEURINGEN

De eigenaar van de dieren of de voor de dieren verantwoordelijke persoon moet, voor zover dit vereist is, de ambtenaren bijstaan bij de antemortem- en de postmortemkeuringen. Hij moet ervoor zorgen dat de dieren en het vlees kunnen worden gekeurd en dat de nodige documenten beschikbaar zijn. Hij moet extra bijstand verlenen indien de officiële dierenarts of diens assistent daarom verzoekt. Wanneer hij niet naar behoren meewerkt, wordt de keuring onderbroken totdat hij de voor de keuring noodzakelijke medewerking verleent.

HOOFDSTUK II : VLEES VAN ALS HUISDIER GEHOUDEN HOEFDIEREN

Onverminderd de algemene voorschriften, zijn de onderstaande voorschriften van toepassing :

I. ANTEMORTEMKEURING

Indien de antemortemkeuring wordt uitgevoerd in het slachthuis, moeten de dieren worden gekeurd binnen 24 uur na aankomst in het slachthuis en ten vroegste 24 uur vóór het slachten. Voorts kan de officiële dierenarts te allen tijde een keuring eisen.

II. POSTMORTEMKEURING

1. De postmortemkeuring omvat, indien nodig :

- het insnijden van bepaalde organen en lymfklieren en, naargelang van de conclusies in het kader van de keuring, van de baarmoeder;

- een visuele keuring of palpatie. Indien bij die keuring blijkt dat het dier lesies vertoont waardoor de karkassen, de apparatuur, het personeel of de lokalen kunnen worden verontreinigd, mogen die organen niet worden ingesneden in het slachtlokaal noch op enige andere plaats in de inrichting waar vlees kan worden verontreinigd.

2. De volgende keuringsverrichtingen moeten worden uitgevoerd:

A. Bij meer dan zes weken oude runderen:

a) visueel onderzoek van de kop en de keel. De lymfklieren voor en achter in de keelholte, alsmede de oorspeeksellymfklieren (Lnn. retropharyngiales, mandibulares et parotidei) moeten worden ingesneden en onderzocht. De uitwendige kauwspieren, waarin twee parallel met de onderkaak lopende sneden moeten worden aangebracht, en de inwendige kauwspieren, waarin een vlakke snede moet worden aangebracht, moeten worden onderzocht. De tong moet zo ver worden losgesneden dat een nauwkeurig visueel onderzoek van mond- en keelholte mogelijk is en moet zelf visueel worden onderzocht en gepalpeerd;

b) onderzoek van de luchtpijp; visueel onderzoek en palpatie van de longen en de slokdarm; de bronchiale en de mediastinale lymfklieren (Lnn. bifurcationes, eparteriales et mediastinales) moeten worden ingesneden en onderzocht. In de luchtpijp en de voornaamste vertakkingen van de bronchiën moet een overlangse snede worden aangebracht en in het onderste derde gedeelte van de longen dient een dwarssnede te worden aangebracht door de voornaamste vertakkingen van de luchtpijp; deze insnijdingen zijn evenwel niet vereist wanneer de longen van menselijke consumptie uitgesloten zijn;

c) visueel onderzoek van het hartzakje en het hart; in het hart dient een overlangse snede te worden aangebracht waardoor de beide kamers worden geopend en de scheidingswand ervan wordt ingesneden;

d) visueel onderzoek van het middenrif;

e) visueel onderzoek en palpatie van de lever en de lymfklieren aan de lever en aan de alvleesklier (Lnn. portales); een insnijding aan de maagzijde van de lever en een insnijding aan de basis van de Spiegelse kwab voor onderzoek van de galwegen;

f) visueel onderzoek van het maag-darmkanaal, het mesenterium en de lymfklieren behorende bij de magen en het mesenterium (Lnn. gastrici, mesenterici, craniales et caudales); palpatie van de lymfklieren behorende bij de magen en het mesenterium en, indien nodig, insnijding van die lymfklieren;

g) visueel onderzoek en, indien nodig, palpatie van de milt;

h) visueel onderzoek van de nieren en, indien nodig, insnijding van de nieren en hun lymfklieren (Lnn. renales);

i) visueel onderzoek van het borstvlies en het buikvlies;

j) visueel onderzoek van de geslachtsorganen;

k) visueel onderzoek en, indien nodig, palpatie en insnijding van de uier en zijn lymfklieren (Lnn. supramammarii); bij koeien dient elke helft van de uier door een lange en diepe snede tot de melkboezem (sinus lactiferes) te worden geopend en moeten de lymfklieren van de uier worden ingesneden, behalve indien hij van menselijke consumptie wordt uitgesloten.

B. Bij minder dan zes weken oude runderen :

a) visueel onderzoek van de kop en de keel. De lymfklieren achter in de keelholte, (Lnn. retropharyngiales) moeten worden ingesneden en onderzocht. inspection of the mouth and fauces; palpatie van de longen; De tonsillen moeten worden verwijderd;

b) visueel onderzoek van de longen, de luchtpijp en de slokdarm; palpatie van de longen; de bronchiale en de mediastinale lymfklieren (Lnn. bifurcationes, eparteriales et mediastinales) moeten worden ingesneden en onderzocht. In de luchtpijp en de voornaamste vertakkingen van de bronchiën moet een overlangse snede worden aangebracht en in het onderste derde gedeelte van de longen dient een dwarssnede te worden aangebracht door de voornaamste vertakkingen van de luchtpijp; deze insnijdingen zijn evenwel niet vereist wanneer de longen van menselijke consumptie uitgesloten zijn;

c) visueel onderzoek van het hartzakje en het hart; in het hart dient een overlangse snede te worden aangebracht waardoor de beide kamers worden geopend en de scheidingswand ervan wordt ingesneden;

d) visueel onderzoek van het middenrif;

e) visueel onderzoek van de lever en de lymfklieren aan de lever en aan de alvleesklier (Lnn. portales); palpatie en, indien nodig, insnijding van de lever en de lymfklieren aan de lever;

f) visueel onderzoek van het maag-darmkanaal, het mesenterium en de lymfklieren behorende bij de magen en het mesenterium (Lnn. gastrici, mesenterici, craniales et caudales); palpatie van de lymfklieren behorende bij de magen en het mesenterium en, indien nodig, insnijding van die lymfklieren;

g) visueel onderzoek en, indien nodig, palpatie van de milt;

h) visueel onderzoek van de nieren; indien nodig insnijding van de nieren en hun lymfklieren (Lnn. renales);

i) visueel onderzoek van het borstvlies en het buikvlies;

j) visueel onderzoek en palpatie van de navelstreek en de gewrichten; bij twijfel moet een insnijding in de navelstreek worden aangebracht en moeten de gewrichten worden opengesneden. Het gewrichtsvocht moet worden onderzocht.

C. Bij varkens:

a) visueel onderzoek van de kop en de keel. De lymfklieren van de onderkaak (Lnn. mandibulares) moeten worden ingesneden en onderzocht. De mond, de keelholte en de tong moeten visueel worden onderzocht;

b) visueel onderzoek van de longen, de luchtpijp en de slokdarm; palpatie van de longen en van de bronchiale en de mediastinale lymfklieren (Lnn. bifurcationes, eparteriales et mediastinales); In de luchtpijp en de voornaamste vertakkingen van de bronchiën moet een overlangse snede worden aangebracht en in het onderste derde gedeelte van de longen dient een dwarssnede te worden aangebracht door de voornaamste vertakkingen van de luchtpijp; deze insnijdingen zijn evenwel niet vereist wanneer de longen van menselijke consumptie uitgesloten zijn;

c) visueel onderzoek van het hartzakje en het hart; in het hart dient een overlangse snede te worden aangebracht waardoor de beide kamers worden geopend en de scheidingswand ervan wordt ingesneden;

d) visueel onderzoek van het middenrif;

e) visueel onderzoek van de lever en de lymfklieren aan de lever en aan de alvleesklier (Lnn. portales); palpatie van de lever en de lymfklieren aan de lever;

f) visueel onderzoek van het maag-darmkanaal, het mesenterium en de lymfklieren behorende bij de magen en het mesenterium (Lnn. gastrici, mesenterici, craniales et caudales); palpatie van de lymfklieren behorende bij de magen en het mesenterium en, indien nodig, insnijding van die lymfklieren;

g) visueel onderzoek en, indien nodig, palpatie van de milt;

h) visueel onderzoek van de nieren; indien nodig insnijding van de nieren en hun lymfklieren (Lnn. renales);

i) visueel onderzoek van het borstvlies en het buikvlies;

j) visueel onderzoek van de geslachtsorganen;

k) visueel onderzoek van de uier en de lymfklieren daarvan (Lnn. supramammarii); bij zeugen moeten de lymfklieren van de uier worden ingesneden;

l) visueel onderzoek en palpatie van de navelstreek en de gewrichten bij jonge dieren; bij twijfel moet een insnijding in de navelstreek worden aangebracht en moeten de gewrichten worden opengesneden.

D. Schapen en geiten

a) visueel onderzoek van de kop na verwijdering van de huid en, bij twijfel, onderzoek van de keel, de mond, de tong, de lymfklieren achter in de keelholte en de oorspeeksellymfklieren. Onverminderd de veterinairrechtelijke voorschriften, is dit onderzoek niet nodig indien de bevoegde autoriteit kan waarborgen dat de kop, daarbij inbegrepen de tong en de hersenen, van menselijke consumptie wordt uitgesloten;

b) visueel onderzoek van de longen, de luchtpijp en de slokdarm; palpatie van de longen en van de bronchiale en de mediastinale lymfklieren (Lnn. bifurcationes, eparteriales et mediastinales); bij twijfel moeten deze organen en lymfklieren worden ingesneden en onderzocht;

c) visueel onderzoek van het hartzakje en het hart; bij twijfel moet het hart worden ingesneden en onderzocht;

d) visueel onderzoek van het middenrif;

e) visueel onderzoek van de lever en de lymfklieren aan de lever en aan de alvleesklier (Lnn. portales); palpatie van de lever en de lymfklieren aan de lever; insnijding aan de maagzijde van de lever voor onderzoek van de galwegen;

f) visueel onderzoek van het maag-darmkanaal, het mesenterium en de lymfklieren behorende bij de magen en het mesenterium (Lnn. gastrici, mesenterici, craniales et caudales);

g) visueel onderzoek en, indien nodig, palpatie van de milt;

h) visueel onderzoek van de nieren; indien nodig insnijding van de nieren en hun lymfklieren (Lnn. renales);

i) visueel onderzoek van het borstvlies en het buikvlies;

k) visueel onderzoek van de uier en zijn lymfklieren;

l) visueel onderzoek en palpatie van de navelstreek en de gewrichten bij jonge dieren; bij twijfel moet een insnijding in de navelstreek worden aangebracht en moeten de gewrichten worden opengesneden.

E. Bij eenhoevige huisdieren

a) visueel onderzoek van de kop en, na lossnijden van de tong, de keel; de lymfklieren voor en achter in de keelholte, alsmede de oorspeeksellymfklieren (Lnn. retropharyngiales, mandibulares et parotidei) moeten worden gepalpeerd en, indien nodig, worden ingesneden. De tong moet zover worden losgesneden dat een nauwkeurig visueel onderzoek van mond- en keelholte mogelijk is en moet zelf visueel worden onderzocht en gepalpeerd. De tonsillen moeten worden verwijderd;

b) visueel onderzoek van de longen, de luchtpijp en de slokdarm; palpatie van de longen; de bronchiale en de mediastinale lymfklieren aan de bronchiën (Lnn. bifurcationes, eparteriales et mediastinales) moeten worden gepalpeerd en, indien nodig, worden ingesneden. In de luchtpijp en de voornaamste vertakkingen van de bronchiën moet een overlangse snede worden aangebracht en in het onderste derde gedeelte van de longen dient een dwarssnede te worden aangebracht door de voornaamste vertakkingen van de luchtpijp; deze insnijdingen zijn evenwel niet vereist wanneer de longen van menselijke consumptie uitgesloten zijn;

c) visueel onderzoek van het hartzakje en het hart; in het hart dient een overlangse snede te worden aangebracht waardoor de beide kamers worden geopend en de scheidingswand ervan wordt ingesneden;

d) visueel onderzoek van het middenrif;

e) visueel onderzoek, palpatie en, indien nodig, insnijding van de lever en de lymfklieren aan de lever en aan de alvleesklier (Lnn. portales);

f) visueel onderzoek van het maag-darmkanaal, het mesenterium en de lymfklieren behorende bij de magen en het mesenterium (Lnn. gastrici, mesenterici, craniales et caudales); indien nodig, insnijding van die lymfklieren;

g) visueel onderzoek en, indien nodig, palpatie van de milt;

h) visueel onderzoek en palpatie van de nieren; indien nodig insnijding van de nieren en hun lymfklieren (Lnn. renales);

i) visueel onderzoek van het borstvlies en het buikvlies;

j) visueel onderzoek van de geslachtsorganen van hengsten en merries;

k) visueel onderzoek van de uier en zijn lymfklieren (Lnn. supramammarii) en, indien nodig, insnijding van de lymfklieren van de uier;

l) visueel onderzoek en palpatie van de navelstreek en de gewrichten bij jonge dieren; bij twijfel moet de navelstreek worden ingesneden en moeten de gewrichten worden opengesneden;

m) onderzoek bij alle grijze of witte paarden op melanose en melanomata; dat onderzoek betreft de spieren en de lymfklieren van de schouders (Lnn. subrhomboidei) onder het kraakbeen van het schouderblad, waarbij een schouder wordt losgemaakt. De nieren moeten worden vrijgemaakt en volledig worden ingesneden voor onderzoek.

III. BIJZONDERE CONTROLES

A. TRICHINOSE

Vlees van varkens (huisdieren, gekweekt wild en vrij wild) en van eenhoevigen moet hetzij worden onderzocht op trichinen (Trichinella spp.), hetzij een koudebehandeling ondergaan.

B. CYSTICERCOSE BIJ VARKENS EN RUNDEREN

Een onderzoek op Cysticercus bovis en Cysticercus cellulosae omvat het onderzoek van alle delen van het dier die aangetast kunnen zijn.

Na verwijdering van de niet voor menselijke consumptie geschikte delen dient vlees van dieren die niet volledig waren aangetast, een koudebehandeling te ondergaan.

C. KWADE DROES BIJ EENHOEVIGEN

Een onderzoek op kwade droes bij eenhoevigen omvat een zorgvuldig onderzoek van de slijmvliezen van de luchtpijp, het strottenhoofd, de neusholten, de sinussen en de vertakkingen ervan, nadat de kop overlangs middendoor is gespleten en de scheidingswand in de neus is weggesneden.

Volgens de in artikel 5 bedoelde procedure worden, na advies van het Wetenschappelijk Comité, vastgesteld :

a) de in de in dit punt bedoelde gevallen toe te passen onderzoeksmethoden;

b) de koudebehandeling die vlees moet ondergaan in geval van trichinose en cysticercose,

c) de voorwaarden voor het toestaan van afwijkingen in delen van de Gemeenschap waarvoor uit epizoötiologisch onderzoek is gebleken dat zij vrij zijn van trichinose en van kwade droes.

IV. BESLISSING OM, OP BASIS VAN DE ANTEMORTEM- EN DE POSTMORTEMKEURINGEN, VLEES ONGESCHIKT VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE TE VERKLAREN

1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk I, onder V, worden ongeschikt voor menselijke consumptie verklaard :

a) vlees van :

i) dieren waarbij een van de volgende ziekten is geconstateerd :

- gegeneraliseerde actinobacillose of actinomycose,

- boutvuur en miltvuur,

- gegeneraliseerde tuberculose,

- gegeneraliseerde lymfadenitis,

- kwade droes,

- rabies,

- tetanus,

- acute salmonellose,

- acute brucellose,

- vlekziekte,

- botulisme;

ii) dieren die acute lesies vertonen van broncho-pneumonie, pleuritis, peritonitis, metritis, mastitis, arthritis, pericarditis, enteritis of meningo-encefalomyelitis, bevestigd op basis van een grondige keuring, eventueel aangevuld met een bacteriologisch onderzoek en een onderzoek op residuen van stoffen met farmacologische werking. Wanneer de resultaten van deze bijzondere onderzoeken evenwel gunstig zijn, worden de karkassen geschikt verklaard voor menselijke consumptie, nadat de niet voor menselijke consumptie geschikte delen zijn verwijderd;

iii) dieren die lijden aan een van de volgende parasitaire ziekten : gegeneraliseerde sarcocystose, gegeneraliseerde cysticercose, trichinose;

iv) gestorven, doodgeboren of ongeboren dieren;

v) dieren die te jong zijn geslacht en waarvan het vlees oedeemverschijnselen vertoont;

vi) sterk vermagerde dieren of dieren met uitgesproken anemie;

vii) dieren die positief of onduidelijk hebben gereageerd op tuberculine en waarbij een postmortemkeuring slechts plaatselijke tuberculoseletsels aan het licht heeft gebracht in een aantal organen of een aantal delen van het karkas. Wanneer evenwel een tuberculoseletsel is geconstateerd in de lymfklieren van een van de hierboven bedoelde organen of delen van het karkas, worden alleen het aangetaste orgaan of deel van het karkas en de bijbehorende lymfklieren ongeschikt voor menselijke consumptie verklaard;

viii) dieren die positief of onduidelijk hebben gereageerd op een brucellosetest en waarbij vervolgens besmetting met brucellose is bevestigd door lesies die wijzen op een acute besmetting. Zelfs wanneer dergelijke lesies niet zijn gevonden, worden de uier, het genitaal apparaat en het bloed ongeschikt voor menselijke consumptie verklaard;

b) delen van karkassen die symptomen vertonen van ernstige infiltratie van bloed of serum, plaatselijke abcessen of plaatselijke verontreiniging;

c) slachtafvallen en ingewanden met pathologische lesies van infectieuze, parasitaire of traumatische oorsprong;

d) wanneer bij een karkas of slachtafvallen kaasachtige lymfklierontsteking (lymphadenitis caseosus) of een andere etterige aandoening wordt geconstateerd, die evenwel niet gegeneraliseerd is, noch gepaard gaat met sterke vermagering :

i) alle organen en daarbij behorende lymfklieren die deze aandoening in- of uitwendig vertonen;

ii) in alle gevallen waarop het bepaalde onder i) niet van toepassing is, de lesie en de aangrenzende delen (waarbij de ouderdom en de activiteit van de lesie in aanmerking worden genomen), met dien verstande dat een oude, goed ingekapselde lesie als inactief mag worden beschouwd;

e) vlees dat is verkregen bij het wegsnijden van de steekplaats;

f) levers en nieren van dieren van meer dan twee jaar uit gebieden waar bij de uitvoering van krachtens artikel 5 van Richtlijn 96/23/EG goedgekeurde plannen een algemene aanwezigheid van zware metalen in het milieu is geconstateerd;

g) vlees dat een uitgesproken sexuele geur verspreidt.

2. De onderstaande soorten vlees moeten van een speciaal merkteken worden voorzien en worden verwerkt:

i) vlees van mannelijke fokvarkens;

ii) vlees van niet-gecastreerde mannelijke varkens, cryptorchide varkens en hermafrodiete varkens met een geslacht gewicht van meer dan 80 kg, tenzij de inrichting aan de hand van een volgens de in artikel 5 bedoelde procedure erkende methode of, bij gebrek aan een dergelijke methode, aan de hand van een door de betrokken bevoegde autoriteit erkende methode, kan garanderen dat karkassen die een uitgesproken berengeur afgeven, kunnen worden opgespoord,

V. BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN VOOR SLACHTHUIZEN MET EEN GERINGE CAPACITEIT

a) Slachthuizen die gelegen zijn in een gebied met bijzondere geografische beperkingen of waar de voorziening moeilijk verloopt, en slachthuizen die hun producten alleen op de lokale markt afzetten, dienen bij de veterinaire dienst melding te maken van het tijdstip van slachten en van het aantal en de herkomst van de dieren, zodat de antemortemkeuring kan worden uitgevoerd op het bedrijf of onmiddellijk vóór het slachten in het slachthuis.

b) De officiële dierenarts of een assistent verricht de postmortemkeuring van het vlees. Wanneer het vlees leasies of tekenen van bederf vertoont, dient de postmortemkeuring door de officiële dierenarts te worden verricht. De officiële dierenarts, of de onder zijn verantwoordelijkheid werkende assistent, dient regelmatig na te gaan of de bij deze verordening vastgestelde hygiënevoorschriften in acht worden genomen.

HOOFDSTUK III : VLEES VAN PLUIMVEE

Onverminderd de algemene voorschriften, zijn de onderstaande voorschriften van toepassing :

I. ANTEMORTEMKEURING

1. Een van een bedrijf afkomstige partij pluimvee mag slechts worden geslacht

a) indien de voor de slacht bestemde dieren op het bedrijf aan een antemortemkeuring zijn onderworpen en vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat volgens het onder V vastgesteld model, of

b) indien de officiële dierenarts 24-72 uur vóór de aankomst van de dieren in het slachthuis in het bezit was van een door de bevoegde autoriteit vast te stellen document met

- de bijgewerkte relevante gegevens over het beslag van herkomst, met name de uit het bedrijfsregister overgenomen gegevens met betrekking tot het type pluimvee dat moet worden geslacht,

- het bewijs dat het bedrijf van herkomst onder toezicht staat van een dierenarts die verantwoordelijk is voor de gezondheid op het bedrijf.

Deze gegevens moeten worden geëvalueerd voordat kan worden beslist welke maatregelen moeten worden genomen ten aanzien van de dieren van het betrokken bedrijf, met name welk type antemortemkeuring moet worden uitgevoerd.

Wanneer niet aan het bepaalde onder a) en b) wordt voldaan, kan worden besloten

- ofwel het slachten uit te stellen totdat het bedrijf van herkomst is geïnspecteerd en de vereiste informatie is verkregen,

- ofwel het slachten toe te staan nadat de in punt 2, onder b), bedoelde onderzoeken zijn uitgevoerd.

Alle uit de toepassing van dit punt voortvloeiende kosten komen ten laste van de pluimveehouder volgens regels die door de bevoegde autoriteit worden vastgesteld.

Wanneer de pluimveehouder een jaarlijke productie heeft die niet groter is dan 20 000 kippen, 15 000 eenden, 10 000 kalkoenen, 10 000 ganzen of het equivalent daarvan voor de andere pluimveesoorten, kan de antemortemkeuring echter in het slachthuis plaatsvinden. In dat geval moet de pluimveehouder een verklaring overleggen dat zijn jaarproductie de genoemde maxima niet overschrijdt.

2. De op het bedrijf van herkomst te verrichten antemortemkeuring omvat :

a) een controle van de registers of documenten van de pluimveehouder;

b) aanvullend onderzoek om na te gaan of de dieren:

i) aangetast zijn door een op mens of dier overdraagbare ziekte, dan wel een individueel of collectief gedrag vertonen op grond waarvan kan worden gevreesd dat een dergelijke ziekte zal uitbreken;

ii) algemene gedragsstoornissen of ziektesymptomen vertonen ten gevolge waarvan het vlees ongeschikt kan zijn voor menselijke consumptie;

c) regelmatige bemonstering van het water en het voeder, ten einde te controleren of de wachttijden in acht zijn genomen;

d) onderzoek op de aanwezigheid van zoönoseverwekkers.

3. Bij twijfel over de identiteit van een partij pluimvee en wanneer de antemortemkeuring in het slachthuis moet worden uitgevoerd, moet de officiële dierenarts bovendien elke kooi onderzoeken indien de dieren de in punt 2, onder b), van dit hoofdstuk bedoelde symptomen vertonen.

4. Wanneer de dieren niet zijn geslacht binnen drie dagen nadat het in punt 1, onder a), bedoelde gezondheidscertificaat is afgegeven,

- moet, indien de dieren het bedrijf van herkomst niet hebben verlaten, een nieuw gezondheidscertificaat worden afgegeven, of

- kan, indien de dieren zich reeds in het slachthuis bevinden toch toestemming tot slachten worden gegeven zodra de oorzaak van de vertraging is bepaald, op voorwaarde dat een nieuw gezondheidscertificaat wordt afgegeven of dat de dieren opnieuw worden onderzocht.

5. Pluimvee dat klinisch gezond is, maar dat afkomstig is van een beslag dat in het kader van een programma voor de bestrijding van een besmettelijke ziekte of een zoönose moet worden opgeruimd, moet worden geslacht aan het einde van de dag, dan wel onder zodanige omstandigheden dat ander pluimvee niet wordt verontreinigd.

Indien de dieren van een dergelijk beslag klinische symptomen vertonen van een van de volgende ziekten:

a) ornithose;

b) salmonellose;

mogen zij niet voor menselijke consumptie worden geslacht.

Het slachten wordt toegestaan na beëindiging van de normale slachtverrichtingen, op voorwaarde dat de nodige voorzorgen worden genomen om het risico van verspreiding van bacteriën zoveel mogelijk te beperken, en dat de installaties na het slachten worden gereinigd en ontsmet. Het hierbij verkregen vlees moet op dezelfde wijze worden gehanteerd als vlees dat ongeschikt voor menselijke consumptie is verklaard.

6. In slachthuizen die gelegen zijn in een gebied met bijzondere geografische beperkingen of waar de voorziening moeilijk verloopt, en in slachthuizen die hun producten alleen op de lokale markt afzetten, moet aan de volgende voorschriften worden voldaan:

a) het slachthuis dient de veterinaire dienst vooraf in kennis te stellen van het tijdstip van slachten en het aantal en de herkomst van de dieren;

b) de officiële dierenarts of een assistent moeten aanwezig zijn bij het slachten. Wanneer dat niet mogelijk is, mag het vlees de inrichting niet verlaten totdat de postmortemkeuring is verricht. De officiële dierenarts, of zijn assistent die onder zijn verantwoordelijkheid werkt, moet regelmatig toezicht houden op de naleving van de hygiënevoorschriften;

c) de bevoegde autoriteit dient toezicht te houden op de distributieketen van vlees uit de inrichting, en dient ervoor te zorgen dat producten die ongeschikt voor consumptie zijn verklaard, op adequate wijze worden gemerkt, gebruikt en afgevoerd.

II. POSTMORTEMKEURING

1. Bij de postmortemkeuring moet de officiële dierenarts:

a) de ingewanden en de lichaamsholten keuren bij een representatief aantal dieren uit elke partij dieren van dezelfde herkomst;

b) een aselect monster van de dieren waarvan het vlees op grond van de postmortemkeuring ongeschikt voor menselijke consumptie is verklaard, grondig inspecteren;

c) verdere onderzoeken uitvoeren indien er redenen zijn om te vermoeden dat het vlees van de betrokken dieren ongeschikt zou kunnen zijn voor menselijke consumptie.

2. Voor gedeeltelijk van de ingewanden ontdane dieren waarbij de darmen onmiddellijk na het slachten worden verwijderd ("ontdarmd") , moeten bij een representief aantal dieren van elke partij de ingewanden en de lichaamsholten worden gekeurd nadat de ingewanden zijn uitgenomen. Indien daarbij bij een aantal dieren anomalieën worden geconstateerd, moeten alle dieren van de partij worden gekeurd overeenkomstig punt 1.

3. Voor pluimvee waarbij het verwijderen van de ingewanden wordt uitgesteld, gelden de volgende regels :

a) de in punt 1 bedoelde postmortemkeuring wordt uiterlijk vijftien dagen na het slachten uitgevoerd; gedurende die periode moet het pluimvee worden opgeslagen bij een temperatuur van minder dan +4°C;

b) uiterlijk aan het einde van deze periode moeten de ingewanden worden uitgenomen in een daartoe erkende inrichting; in dat geval moeten de karkassen vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat volgens het onder VI vastgestelde model;

c) het vlees van dit pluimvee mag niet van het keurmerk worden voorzien voordat het uitnemen van de ingewanden, als bedoeld onder b), heeft plaatsgevonden.

III. BESLISSING OM, OP BASIS VAN DE POSTMORTEMKEURING, VLEES ONGESCHIKT VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE TE VERKLAREN

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk I, onder V, wordt vlees van pluimvee dat bij de postmortemkeuring een van de onderstaande gebreken te zien geeft, ongeschikt voor menselijke consumptie verklaard :

- systematische mycose en plaatselijke orgaanlesies waarvan wordt vermoed dat zij veroorzaakt zijn door op de mens overdraagbare pathogene agentia of toxines daarvan,

- cachexie;

- wijdverbreide mechanische lesies, met inbegrip van die welke zijn toe te schrijven aan overdadig broeien,

- ascites,

- wijdverbreide subcutane of musculaire aantasting door parasieten en systematische aantasting door parasieten.

IV. TECHNISCHE BIJSTAND

De bevoegde autoriteit kan toestaan dat het personeel van de onderneming, voor zover het een speciale door de officiële dierenarts verstrekte opleiding heeft gevolgd, onder rechtstreeks toezicht van de officiële dierenarts technische handelingen in het kader van de keuringen verricht. De algemene criteria voor die opleiding worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bedoelde procedure.

V. MODEL VAN HET GEZONDHEIDSCERTIFICAAT

GEZONDHEIDSCERTIFICAAT*

voor pluimvee dat van het bedrijf naar het slachthuis wordt vervoerd

Bevoegde dienst: Nr [9]:

[9] Facultatief.

1. Identificatie van de dieren

Diersoort :

Aantal dieren:

2. Herkomst van de dieren:

Adres van het bedrijf van herkomst :

Identificatie van het pluimveebedrijf:

3. Bestemming van de dieren:

De dieren worden naar het onderstaande slachthuis vervoerd :

per (vervoermiddel):

4. Verklaring

Ondergetekende verklaart dat de hierboven omschreven dieren op ... (datum) om ... (uur) op bovengenoemd bedrijf een antemortemkeuring hebben ondergaan en gezond zijn bevonden.

Gedaan te ....................................., op

(plaats) (datum)

Stempel

..................................................

(handtekening van de dierenarts)

VI. MODEL VAN HET GEZONDHEIDSCERTIFICAAT

GEZONDHEIDSCERTIFICAAT

voor voor de productie van "foie gras" gehouden pluimvee dat op het mestbedrijf is bedwelmd, uitgebloed en geplukt en dat wordt vervoerd naar een uitsnijderij die beschikt over een afzonderlijke ruimte voor het verwijderen van de ingewanden

Bevoegde dienst: Nr [10]:

[10] Facultatief.

1. Identificatie van de niet van de ingewanden ontdane karkassen

Diersoort :

Aantal :

2. Herkomst van de niet van de ingewanden ontdane karkassen

Adres van het mestbedrijf :

3. Bestemming van de niet van de ingewanden ontdane karkassen

De niet van de ingewanden ontdane karkassen worden naar de onderstaande uitsnijderij vervoerd :

4. Verklaring

Ondergetekende verklaart dat de hierboven omschreven niet van de ingewanden ontdane karkassen afkomstig zijn van dieren die op ... (datum) om ... (tijd) op bovenvermeld mestbedrijf een antemortemkeuring hebben ondergaan en gezond zijn bevonden.

Gedaan te ....................................., op

(plaats) (datum)

Stempel

..................................................

(handtekening van de dierenarts)

HOOFDSTUK IV : VLEES VAN GEKWEEKTE LAGOMORFEN (HAASACHTIGEN)

De voor vlees van pluimvee vastgestelde voorschriften zijn van overeenkomstige toepassing. Wanneer de keuring vóór het slachten niet op het bedrijf van herkomst heeft plaatsgevonden, moet deze keuring binnen 24 uur na aankomst van de dieren in het slachthuis worden uitgevoerd. Indien de dieren niet binnen 24 uur na de antemortemkeuring zijn geslacht, moeten zij onmiddellijk vóór het slachten opnieuw worden gekeurd.

HOOFDSTUK V: VLEES VAN GEKWEEKT WILD

Onverminderd de algemene voorschriften, zijn de onderstaande voorschriften van toepassing :

I. ANTEMORTEMKEURING

1. De antemortemkeuring moet worden uitgevoerd hetzij in het slachthuis, hetzij op het bedrijf van herkomst vóórdat de dieren op het bedrijf worden geslacht of vóórdat zij naar het slachthuis worden verzonden. In het laatste geval kan de antemortemkeuring in het slachthuis worden beperkt tot de opsporing van tijdens het vervoer opgelopen letsels. Bovendien moet de identiteit van de dieren worden gecontroleerd.

Op het bedrijf gekeurde dieren moeten vergezeld gaan van een certificaat volgens het onder III vastgestelde model, waarin wordt verklaard dat de dieren op het bedrijf zijn gekeurd en gezond zijn bevonden.

2. Wanneer de antemortemkeuring niet op het bedrijf van herkomst heeft plaatsgevonden, moeten de dieren binnen 24 uur na aankomst in het slachthuis worden gekeurd. Indien de dieren niet binnen 24 uur na de antemortemkeuring zijn geslacht, moeten zij onmiddellijk vóór het slachten opnieuw worden gekeurd.

Elk te slachten dier of elke partij te slachten dieren moet zo worden geïdentificeerd dat de bevoegde autoriteit de herkomst van de dieren kan bepalen.

II. POSTMORTEMKEURING

Vlees van soorten die vatbaar zijn voor trichinose, moet op trichinen worden onderzocht.

III. MODEL VAN HET GEZONDHEIDSCERTIFICAAT

GEZONDHEIDSCERTIFICAAT

voor gekweekt wild dat levend van het bedrijf naar het slachthuis wordt vervoerd

Bevoegde dienst: Nr [11]:

[11] Facultatief.

I. Identificatie van de dieren

Diersoort

Aantal dieren :

Identificatiemerk :

II. Herkomst van de dieren :

Adres van het bedrijf van herkomst :

III. Bestemming van de dieren

Deze dieren worden naar het onderstaande slachthuis vervoerd :

per (vervoermiddel):

IV. Verklaring

Ondergetekende verklaart dat de hierboven omschreven dieren op ... (datum) om ... (tijd) op bovengenoemd bedrijf een antemortemkeuring hebben ondergaan en gezond zijn bevonden.

Gedaan te ....................................., op

(plaats) (datum)

Stempel

..................................................

(handtekening van de dierenarts)

HOOFDSTUK VI : VLEES VAN VRIJ WILD

Onverminderd de algemene voorschriften, zijn de onderstaande voorschriften van toepassing :

I. POSTMORTEMKEURING

1. Vrij wild moet, nadat het in de wildverwerkingsinrichting is binnengebracht, zo snel mogelijk worden gekeurd.

2. De postmortemkeuring door de officiële dierenarts omvat :

a) een visueel onderzoek van het karkas, de lichaamsholten en, in voorkomend geval, de organen, ten einde :

- eventuele afwijkingen op te sporen. Hierbij kan de diagnose worden gebaseerd op de door de jager verstrekte gegevens over het gedrag van het dier voordat het werd gedood;

- na te gaan of de dood niet aan andere oorzaken dan de jacht is toe te schrijven.

Indien aan de hand van de resultaten van het visuele onderzoek geen beoordeling kan plaatsvinden, moet verder onderzoek worden verricht in een laboratorium.

b) een onderzoek naar organoleptische afwijkingen;

c) palpatie van organen, indien nodig;

d) bemonstering met het oog op de opsporing van residuen, inclusief uit het milieu afkomstige contaminanten, met name als er gegronde redenen zijn om de aanwezigheid van residuen of contaminanten te vermoeden. Indien bijgevolg verdere tests worden uitgevoerd, moet de dierenarts de uitkomst van deze keuring afwachten alvorens over te gaan tot de beoordeling van alle gedode wild van dezelfde jachtbuit of van delen daarvan, waarvan wordt vermoed dat zij dezelfde afwijkingen vertonen;

e) onderzoek naar verschijnselen die erop duiden dat het vlees een risico voor de gezondheid oplevert, met name :

i) door de jager gesignaleerde gedragsstoornissen en verstoringen van de algemene gezondheidstoestand van het levende dier;

ii ) gegeneraliseerde gezwellen of abcessen in verschillende inwendige organen of in spieren;

iii) ontsteking van gewrichten of testikels, aandoeningen van lever of milt, ontsteking van de ingewanden of de navelstreek;

iv) aanwezigheid van vreemde lichamen in de lichaamsholten, de maag of de darmen of in de urine, wanneer het borstvlies of het buikvlies verkleurd zijn;

v) ernstige gasvorming in het maag-darmkanaal met verkleuring van de inwendige organen;

vi) belangrijke afwijkingen in het spierweefsel of de organen qua kleur, consistentie of geur;

vii) niet-recente open breuken;

viii) vermagering en/of gegeneraliseerd of plaatselijk oedeem;

ix) recente vergroeiingen van organen met het borstvlies of het buikvlies;

x) andere ernstige duidelijk waarneembare veranderingen, zoals ontbindingsverschijnselen.

3. Indien de officiële dierenarts zulks eist, moeten de wervelkolom en de kop in de lengte worden gespleten.

4. Bij klein vrij wild dat niet onmiddellijk na het doden is ontweid, voert de officiële dierenarts een postmortemkeuring uit bij een representatief monster van dieren van dezelfde herkomst. Wanneer hij daarbij een op de mens overdraagbare ziekte, dan wel een van de in punt 2 genoemde gebreken constateert, moet hij aanvullende onderzoeken verrichten bij de hele partij ten einde te kunnen bepalen of de hele partij voor menselijke consumptie ongeschikt moet worden verklaard, dan wel of ieder karkas afzonderlijk moet worden gekeurd.

5. Bij twijfel kan de officiële dierenarts de relevante delen van de dieren verder uitsnijden en onderzoeken om een definitieve diagnose te kunnen stellen.

6. Wanneer het gaat om vlees van wilde zwijnen of van andere voor trichinose vatbare soorten, moeten van elk dier verscheidene vleesmonsters worden onderzocht. De monsters zijn ten minste genomen van de kauwspieren en de middenrifspieren, het spierstelsel van de onderpoten, de intercostale spieren en de tongspieren. Voor het onderzoek van deze monsters moet gebruik worden gemaakt van de, na advies van het Wetenschappelijk Veterinair Comité, volgens de procedure van artikel 5 goedgekeurde methoden.

II. BESLISSING OM, OP BASIS VAN DE KEURING, VLEES ONGESCHIKT VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE TE VERKLAREN

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk I, onder V, verklaart de officiële dierenarts ongeschikt voor menselijke consumptie alle vlees van vrij wild:

- met lesies, met uitzondering van recente lesies die het gevolg zijn van het doden, en met plaatselijke misvormingen of anomalieën voor zover deze het vlees ongeschikt maken voor menselijke consumptie of gevaarlijk voor de gezondheid van de mens;

- waarbij in het kader van de postmortemkeuring de onder I, punt 2, e), van dit hoofdstuk genoemde verschijnselen zijn geconstateerd;

- waarbij trichinose is geconstateerd;

- dat anomalieën vertoont die het vlees ongeschikt voor menselijke consumptie kunnen maken.

BIJLAGE III

LEVENDE TWEEKLEPPIGE WEEKDIEREN

1. De bevoegde autoriteit moet de ligging en de grenzen van de productiegebieden voor tweekleppige weekdieren vastleggen. De gebieden waar tweekleppige weekdieren mogen worden gevangen, worden door de bevoegde autoriteit ingedeeld in drie klassen, naargelang van de mate van fecale verontreiniging, namelijk:

a) Gebieden van klasse A: gebieden waar levende tweekleppige weekdieren mogen worden gevangen voor rechtstreekse menselijke consumptie. Uit deze gebieden afkomstige levende tweekleppige weekdieren moeten aan de in punt IV van deze sectie vastgestelde voorschriften voldoen;

b) Gebieden van klasse B: gebieden waar levende tweekleppige weekdieren mogen worden gevangen, met dien verstande dat zij pas voor menselijke consumptie in de handel mogen worden gebracht na behandeling in een zuiveringscentrum of na heruitzetting;

c) Gebieden van klasse C: gebieden waar levende tweekleppige weekdieren mogen worden gevangen, met dien verstande dat zij pas in de handel mogen worden gebracht na een ruime heruitzettingsperiode (ten minste twee maanden).

2. Om de mate van fecale verontreiniging van een gebied te bepalen, dient de bevoegde autoriteit de volgende taken uit te voeren :

- een inventaris maken van de verontreinigingsbronnen van menselijke of dierlijke oorsprong die eventueel als oorzaak van de verontreiniging van het productiegebied kunnen worden aangemerkt;

- nagaan welke hoeveelheden organische contaminanten in de verschillende perioden van het jaar vrijkomen, met inachtneming van de seizoensgebonden schommelingen van zowel menselijke als dierlijke populaties in het stroomgebied, de neerslagregistraties, de afvalwaterbehandeling, enz.;

- de kenmerken bepalen van de wijze waarop contaminanten circuleren, aan de hand van stroompatronen, dieptemeting en getijdencyclus in het productiegebied;

- een bemonsteringsprogramma voor tweekleppige weekdieren in het productiegebied opstellen op basis van het onderzoek van geconstateerde gegevens en waarbij het aantal monsters, de geografische spreiding van de bemonsteringspunten en de bemonsteringsfrequentie moeten garanderen dat de analyse voor het betrokken gebied zo representatief mogelijk is.

3. De controleregeling ter bescherming van de volksgezondheid omvat regelmatig toezicht op de productiegebieden en heruitzettingsgebieden voor levende tweekleppige weekdieren ten einde :

a) misbruiken ten aanzien van oorsprong, herkomst en bestemming van levende tweekleppige weekdieren te voorkomen;

b) de microbiologische kwaliteit van levende tweekleppige weekdieren te controleren in relatie tot het productiegebied en het heruitzettingsgebied;

c) na te gaan of er toxinebevattend plankton in het productie- en het heruitzettingswater en biotoxines in levende tweekleppige weekdieren aanwezig zijn;

d) de eventuele aanwezigheid na te gaan van chemische contaminanten, waarvan de maximaal aanvaardbare gehaltes zullen worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bedoelde procedure.

Voor de toepassing van het bepaalde onder b), c) en d) dienen bemonsteringsschema's te worden opgesteld om bovengenoemde controles te verrichten op geregelde tijdstippen of, indien de vangst op onregelmatige tijdstippen plaatsvindt, in elk geval afzonderlijk.

4. De bemonsteringsschema's voor productiegebieden en heruitzettingsgebieden dienen met name rekening te houden met:

a) de waarschijnlijke verschillen inzake fecale verontreiniging;

b) de mogelijke verschillen inzake de aanwezigheid van plankton dat mariene biotoxines bevat. De bemonstering dient als volgt plaats te vinden :

i) toezicht op plankton: periodieke bemonstering met het oog op de opsporing van wijzigingen in de samenstelling van toxinebevattend plankton en in de geografische spreiding ervan. Als op grond van de verkregen gegevens wordt vermoed dat accumulatie van toxines in het vlees van weekdieren heeft plaatsgevonden, moet worden besloten tot intensieve bemonstering door het aantal bemonsteringspunten en het aantal monsters dat wordt genomen in kweekwater en viswater, te verhogen;

ii) toxicologisch onderzoek: periodieke bemonstering van weekdieren uit het besmette gebied die het meest vatbaar zijn voor verontreiniging.

Weekdieren uit dat gebied mogen pas opnieuw in de handel worden gebracht nadat toxicologisch onderzoek van nieuwe monsters bevredigende resultaten heeft opgeleverd;

c) de mogelijke verontreiniging van de weekdieren;

Indien uit het onderzoek van de monsters blijkt dat het in de handel brengen van levende tweekleppige weekdieren de volksgezondheid in gevaar kan brengen, dient de bevoegde autoriteit het productiegebied waaruit de verontreinigde weekdieren afkomstig zijn te sluiten totdat de situatie weer normaal is.

5. De bevoegde autoriteit houdt toezicht op de productiegebieden waar het verzamelen van tweekleppige weekdieren verboden is of aan speciale voorwaarden is onderworpen, ten einde erop toe te zien dat geen producten in de handel worden gebracht die schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens.

6. Er moet een controleregeling, inclusief laboratoriumtests, worden ingesteld om te controleren of het eindproduct aan de normen voldoet en met name om erop toe te zien dat het gehalte aan mariene biotoxines en contaminanten de uit veiligheidsoogpunt vastgestelde maximumwaarden niet overschrijdt en dat de weekdieren van een zodanige microbiologische kwaliteit zijn dat zij geen gevaar opleveren voor de volksgezondheid.

7. De bevoegde autorieit :

a) houdt een lijst bij van erkende productie- en heruitzettingsgebieden, - met gegevens over ligging en grenzen en over de klasse waarbij het gebied is ingedeeld - waar levende tweekleppige weekdieren mogen worden verzameld overeenkomstig de voorschriften van deze sectie.

Deze lijst wordt meegedeeld aan diegenen waarvoor deze sectie van toepassing is, met name producenten en exploitanten van zuiveringscentra en verzendingscentra;

b) stelt diegenen waarop deze sectie van toepassing is, met name producenten en exploitanten van zuiveringscentra en verzendingscentra, onmiddellijk in kennis van elke wijziging in de ligging, de grenzen of de klasse van het productiegebied, dan wel van de tijdelijke of definitieve sluiting van een gebied.

BIJLAGE IV

VISSERIJPRODUCTEN

Onverminderd de algemene controlevoorschriften, zijn de onderstaande voorschriften van toepassing :

1. De officiële controles van visserijproducten worden verricht bij aanvoer of vóór het tijdstip van eerste verkoop in een visafslag of op een groothandelsmarkt.

2. De officiële controles omvatten :

a) Organoleptische toetsingscontroles

Er worden steekproefcontroles verricht om na te gaan of aan de in de communautaire wetgeving vastgestelde versheidsnormen wordt voldaan. Het organoleptische onderzoek moet worden overgedaan wanneer wordt getwijfeld aan de versheid van het product.

b) Chemische analyse

Indien op grond van het organoleptische onderzoek twijfel ontstaat over de versheid van de visserijproducten, kunnen monsters worden genomen en in een laboratorium onderzocht op het gehalte aan TVB-N ("Total Volatile Basic Nitrogen").

Het gehalte aan TVB-N moet per soortencategorie worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bedoelde procedure.

Indien op grond van het organoleptische onderzoek wordt vermoed dat andere factoren de volksgezondheid in het gedrang kunnen brengen, kunnen monsters worden genomen voor verdere controles.

c) Toetsingstests op histamine ten einde na te gaan of de in de communautaire wetgeving vastgestelde maximumgehalten in acht worden genomen.

d) Toetsingstests op contaminanten

In dit verband wordt een bewakingssysteem opgezet voor de controle op het gehalte aan contaminanten in visserijproducten, bij voorbeeld als gevolg van in het aquatische milieu aanwezige zware metalen en organochloorverbindingen.

e) Indien nodig, microbiologische controles.

f) Toetsingstests om na te gaan of de communautaire wetgeving ten aanzien van endoparasieten in acht wordt genomen.

Indien nodig worden, na advies van het ter zake bevoegde Wetenschappelijk Comité, volgens de in artikel 5 bedoelde procedure vastgesteld :

- versheidsnormen voor het organoleptische onderzoek van visserijproducten, met name wanneer die normen niet zijn vastgesteld in de bestaande communautaire regelgeving;

- de analytische grenswaarden, de analysemethoden en de bemonsteringsschema's voor de hierboven bedoelde officiële controles.

3. Worden ongeschikt verklaard voor menselijke consumptie:

a) visserijproducten waarvoor uit de organoleptische, chemische, fysische of microbiologische controles blijkt dat ze niet geschikt zijn voor menselijke consumptie;

b) vis of delen van vis die niet grondig zijn onderzocht op endoparasieten, overeenkomstig de communautaire wetgeving;

c) visserijproducten waarvan de eetbare gedeelten uit het aquatische milieu afkomstige contaminanten bevatten zoals zware metalen en organochloorverbindingen, in zodanige hoeveelheden dat de berekende dagelijkse inname via voeding de voor de mens berekende aanvaardbare dagelijkse of wekelijkse inname zou overschrijden;

d) giftige vis en visserijproducten die biotoxines bevatten;

e) visserijproducten of delen daarvan die als gevaarlijk voor de volksgezondheid worden beschouwd.

BIJLAGE V

MELK EN MELKPRODUCTEN

Onverminderd de algemene controlevoorschriften, zijn de onderstaande voorschriften van toepassing :

Controle van bedrijven

Rauwe melk moet afkomstig zijn van bedrijven die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat worden gecontroleerd om na te gaan of bij de melkproductie de veterinairrechtelijke voorschriften en de gezondheidsvoorschriften in acht worden genomen. De frequentie van deze controles moet evenredig zijn aan het risico. Deze controles kunnen worden gecombineerd met andere controles die op grond van andere communautaire bepalingen worden verricht.