52000DC0608

Mededeling van de Commissie - Aanvullende bijdrage van de Commissie ten behoeve van de Intergouvernementele Conferentie over de institutionele vraagstukken De strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap: een Europese officier van justitie /* COM/2000/0608 def. */


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE - Aanvullende bijdrage van de Commissie ten behoeve van de Intergouvernementele Conferentie over de institutionele vraagstukken - De strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap: een Europese officier van justitie

Inleiding

In haar advies van 26 januari 2000 "Aanpassing van de instellingen voor een geslaagde uitbreiding" [1] stelt de Commissie ten aanzien van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap voor in het Verdrag een rechtsgrond op te nemen voor de invoering van een geheel van voorschriften betreffende de inbreuken en de daarop gestelde straffen, de nodige procedurevoorschriften voor de vervolging van deze inbreuken en de bepalingen betreffende de bevoegdheden en taken van een Europees officier van justitie, belast met het verrichten van onderzoek van gevallen van fraude op het gehele Europese grondgebied en de vervolging daarvan voor de nationale rechtbanken. In het kader van haar nieuwe fraudebestrijdingsbeleid heeft de Commissie verklaard dat zij de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap op dit punt wenst te versterken.

[1] COM (2000) 34, http://europa.eu.int/comm/igc2000/offdoc/opin_igc_nl.pdf

Met fraude en andere onregelmatigheden ten nadele van de financiële belangen van de Gemeenschap was in 1998 een totaal bedrag gemoeid dat zowel door de lidstaten als de Commissie op meer dan 1 miljard EUR werd geraamd [2]. De betrokkenheid van de georganiseerde misdaad bij de fraude ten nadele van de financiële belangen van de Gemeenschap en het grensoverschrijdende karakter daarvan veronderstellen samenwerking tussen 15 rechtsstelsels waarbinnen uiteenlopende materiële en procedureregels worden gehanteerd. De huidige samenwerkingsmethoden blijken vaak niet te volstaan om de moeilijkheden waarmee de rechterlijke en politie-instanties bij de bestrijding van deze fraude worden geconfronteerd, te boven te komen.

[2] Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen, fraudebestrijding, Jaarverslag 1998, lid 1, punt 3, COM(99) 590 def.

Deze moeilijkheden zullen nog toenemen met de stijging van het aantal lidstaten en van het aantal marktdeelnemers en administraties dat betrokken zal zijn bij het beheer van de Gemeenschapsmiddelen.

De bevoegdheden die door middel van deze mededeling worden voorgesteld voor de Europese officier van justitie blijven strikt beperkt tot het terrein van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap zoals deze reeds zijn vastgesteld en omschreven in artikel 280, lid 1, van het EG-Verdrag.

In deze mededeling wordt ook voorgesteld in het verdrag slechts de essentiële karakteristieken van de Europese officier van justitie op te nemen (benoeming, ontslag, opdracht, onafhankelijkheid), waarbij ten aanzien van de regels en voorwaarden voor de uitoefening van zijn functie naar het afgeleid recht wordt verwezen.

1. Het complexe karakter van de problematiek gezien de specifieke verantwoordelijkheden van de Gemeenschap op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap

De tekortkomingen van de huidige voorzieningen houden hoofdzakelijk verband met de versnippering van de Europese strafrechtelijke ruimte, een gevolg van het feit dat de politie- en rechterlijke instanties slechts bevoegd zijn om op hun eigen grondgebied op te treden. De klassieke methoden van rechtsbijstand en samenwerking tussen politiediensten zijn nog steeds log en vaak niet afgestemd op een doeltreffende bestrijding van grensoverschrijdende fraude. Uit de ervaring blijkt hoe moeilijk het is administratief onderzoek op het gebied van strafrechtelijke vervolging tot een goed einde te brengen.

De bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap moet echter op een bijzonder hoog en voor alle lidstaten gelijkwaardig niveau plaatsvinden, aangezien het gaat om gemeenschappelijke middelen. Overigens is de Gemeenschap op dezelfde voet als de lidstaten verplicht voor de bescherming van deze financiële belangen te zorgen. In deze context moet de Europese Unie de lidstaten en hun burgers garanderen dat gevallen van fraude en corruptie daadwerkelijk in rechte worden vervolgd.

1.1. De versnippering van de Europese strafrechtelijke ruimte

Artikel 280 van het EG-Verdrag bepaalt dat de in het kader van de medebeslissing genomen maatregelen ter bestrijding van onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad "geen betrekking [hebben] op de toepassing van het nationale strafrecht of de nationale rechtsbedeling". Het EG-Verdrag in zijn huidige staat laat dus niet toe een Europese strafrechtelijke ruimte in het leven te roepen waarvan een gemeenschappelijk rechterlijk orgaan deel uitmaakt, zoals een officier van justitie.

De ondertekening van het Verdrag betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen van 26 juli 1995 en van de bijbehorende protocollen vormt een eerste stap op weg naar de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap. Deze teksten, die zijn opgesteld in het kader van de intergouvernementele samenwerking van de "derde pijler", betekenen een belangrijke verworvenheid omdat zij frauduleuze handelingen, verduistering en corruptie in elke lidstaat strafbaar stellen.

Het genoemde Verdrag en de protocollen ervan zijn evenwel nog steeds niet in werking getreden omdat nog niet alle verdragsluitende partijen het hebben geratificeerd. Ook wanneer zij van kracht zullen zijn, zal er onzekerheid blijven bestaan ten aanzien van de wijze waarop zij door de verschillende partijen in de nationale strafwetgevingen zullen worden omgezet. Bovendien zullen deze bepalingen op zichzelf niet volstaan om de gevolgen van de versnippering van de Europese strafrechtelijke ruimte op te vangen, aangezien de strafvervolging op nationaal niveau zal blijven plaatsvinden.

Ten overstaan van 15 verschillende strafrechtsstelsels beschikt de Gemeenschap dus slechts over zeer beperkte middelen om voor een doeltreffende en gelijkwaardige bescherming van de communautaire financiële belangen in de lidstaten te zorgen, zoals vastgesteld in het Verdrag. Bij de huidige stand van zaken blijft de strafvervolging, hoe doeltreffend de administratieve coördinatie ook is die het Europees Bureau voor fraudebestrijding tot stand brengt, onderhevig aan onzekerheidsfactoren. De Gemeenschap beschikt immers niet over instrumenten die de praktische preventie en het administratieve onderzoek aanvullen met een strafvervolgingsfunctie.

Voorbeeld:

De verzuiling tussen de rechterlijke instanties van de lidstaten leidt tot gelijktijdige of partiële vervolgingen of tot het volledig ontbreken van vervolgingen.

Het uitvoerverbod voor rundvlees vanuit bepaalde delen van het grondgebied van de Gemeenschap in verband met de besmetting door BSE is door marktdeelnemers van drie lidstaten omzeild bij uitvoer naar een derde land. Het optreden van de Commissie en het feit dat dit netwerk van fraude met de landbouwsubsidies aan het licht is gebracht, hebben er vervolgens toe geleid dat er in verschillende lidstaten gelijktijdig tot strafvervolging werd overgegaan wegens dezelfde feiten en ten aanzien van dezelfde personen. Hoewel de gerechtelijke procedures medio 1997 werden ingeleid heeft men nog slechts in één van deze lidstaten het stadium bereikt van het wijzen van een vonnis.

Deze toestand is onaanvaardbaar, met name op de communautaire gebieden waarbij subsidies een rol spelen, zoals het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

1.2. Het logge en inadequate karakter van de conventionele methoden van justitiële samenwerking tussen de lidstaten

De nationale wettelijke regelingen vormen de grondslag van de strafrechtelijke bescherming tegen grensoverschrijdende criminaliteit en blijven onontbeerlijk. Er bestaan ook reeds zekere vormen van internationale samenwerking in strafzaken, die van nu af aan worden versterkt door de uitgebreide justitiële samenwerking in het kader van de derde pijler.

Maar de ontwikkeling van de georganiseerde criminaliteit ten nadele van de financiële belangen van de Gemeenschap maakt dat de conventionele instrumenten op het gebied van de wederzijdse rechtshulp niet langer volstaan en dat de op het gebied van de justitiële samenwerking geboekte vooruitgang ontoereikend is. Er bestaat namelijk in het huidige kader van het Verdrag geen mogelijkheid om een interface tot stand te brengen tussen de communautaire en de nationale rechterlijke instanties.

Voorbeeld:

De ontoereikende samenwerking tussen de lidstaten op strafrechtelijk gebied leidt tot uitstel, vertragingsmanoeuvers en straffeloosheid. Hierdoor wordt in zaken betreffende grensoverschrijdende financiële fraude al te vaak de vernietiging van bewijsstukken en het uitwijken van verdachten in de hand gewerkt. Dit blijkt bijzonder nadelig te zijn wanneer men de financiële kringlopen in de stadia na de fraude ten nadele van de financiële belangen van de Gemeenschappen wil herstellen.

Zo heeft bijvoorbeeld bij gelegenheid van een hoorzitting van het Europees Parlement een officier van justitie van een lidstaat verklaard dat hij tot 60 opeenvolgende beroepen in de aangezochte staat te behandelen kreeg in verband met een zelfde zaak waarbij de financiële belangen van de Gemeenschappen betrokken konden zijn. De beroepen werden achtereenvolgens ingediend om telkenmale de tijd te winnen die de rechter nodig had om hen af te wijzen. Onder dergelijke omstandigheden is de desbetreffende internationale rogatoire commissie, wanneer deze plaatsvindt, doorgaans zinloos geworden.

1.3. De moeilijkheid om administratieve onderzoeken te doen resulteren in gerechtelijke vervolgingen

Talrijke gevallen uit de communautaire ervaring van de afgelopen jaren getuigen aldus van aanhoudende hindernissen op een gebied waar juist de bijzondere verantwoordelijkheid van de Gemeenschap en van de lidstaten een duidelijke voorstelling van de te beschermen belangen en doeltreffender strafvervolgingen op het niveau van het grondgebied van de Gemeenschap noodzakelijk maakt.

Voorbeeld :

De doorgifte van informaties tussen de lidstaten en door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) aan de lidstaten stuit op hindernissen als gevolg van de uiteenlopende voorschriften betreffende rechtsvervolging in de respectieve lidstaten. Indien voor hetzelfde feit in sommige lidstaten een magistraat, en in andere een administratieve instantie met het onderzoek wordt belast, blijkt rechtstreeks contact tussen beiden, zowel in feite als in rechte, meestal onmogelijk te zijn. De betrokken nationale instanties hebben voorts niet alle in dezelfde mate toegang tot de informatie, als gevolg van de uiteenlopende nationale regels betreffende met name de fiscale geheimhouding, het zakengeheim en de geheimhouding op het gebied van het strafrechtelijk onderzoek.

Voorbeeld :

Een poging om de organisatoren van een in twee lidstaten, A en B, bedreven belangrijke transnationale fraude ten nadele van de eigen middelen van de Gemeenschap te vervolgen vormt in dit opzicht een treffend voorbeeld. Een rechter van een derde lidstaat (C), het land waar de verdachte woonachtig was, bij wie de zaak door de nationale douane-instanties aanhangig was gemaakt, heeft deze niet-ontvankelijk verklaard, met name om reden dat de door de instanties van lidstaat A verstrekte verklaring niet voldoende was om in lidstaat C tot vervolging over te gaan. Deze verklaring hield niettemin in dat de vastgestelde inbreuk laakbaar was volgens het recht van lidstaat A en bevatte een verwijzing naar de straffen waaraan de daders zich in die lidstaat blootstelden. Op grond van de regels van lidstaat C kon de rechter de door de douanediensten van lidstaat A afgegeven verklaring niet als bewijs toelaten.

***

2. De voorgestelde regeling

Hoe rechtmatig en onvervangbaar de bestaande regelingen ook zijn, zij betekenen, bij gebrek aan een specifieke institutionele structuur op communautair niveau, even zovele hindernissen voor de strafvervolging door politie en rechterlijke macht en troeven voor de misdadigers. Gezien de tekst van het EG-Verdrag beveelt de Commissie derhalve om op de bestaande situatie te reageren, aan het primaire recht zodanig aan te vullen dat de functie van Europese officier van justitie in het leven kan worden geroepen, ten aanzien van de organisatie en werkwijze waarvan naar het afgeleide Gemeenschapsrecht kan worden verwezen. Deze wijziging zou enkel betrekking hebben op de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap.

2.1. Een gedegen en grondig voorbereidend overleg

Het voorstel van de Commissie aan de Intergouvernementele Conferentie is de vrucht van een diepgaande voorbereiding. Sedert bijna tien jaar houdt een groep deskundigen op strafrechtelijk gebied van alle lidstaten zich, op verzoek van het Europees Parlement en de Commissie, bezig met het thema van de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap. Hun werkzaamheden hebben geresulteerd in voorstellen voor een geheel van regels betreffende de strafrechtelijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, algemeen bekend onder de naam « Corpus juris » [3]. In dit document wordt de instelling aanbevolen van een communautair rechtsgebied dat zou gelden voor de fase van voorbereiding van het proces. Dit doel zou worden bereikt door op harmonische wijze in de nationale stelsels de functie van Europees officier van justitie te integreren, waarbij echter iedere communautarisering van de strafvonnisbevoegdheid zou worden uitgesloten [4].

[3] Corpus juris portant dispositions pénales pour la protection des intérêts financiers de l'Union européenne (Corpus juris houdende strafbepalingen ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie), onder leiding van Mevr. Delmas-Marty, Economica, Parijs, 1997. (Voor de Nederlandse versie Intersentia, Antwerpen, Groningen, Oxford). De tekst van het Corpus juris is eveneens beschikbaar op internet (http://www.law.uu.nl/wiarda/corpus/index1.htm).

[4] Naar aanleiding van deze aanbevelingen hebben de deskundigen onlangs een omvangrijke vergelijke studie voltooid waarin de noodzaak, de wettigheid en de uitvoerbaarheid van het « Corpus juris » wordt onderzocht en het effect wordt geanalyseerd dat een Europees officier van justitie kan hebben op de nationale stelsels van strafvervolging : La mise en oeuvre du Corpus juris dans les États membres, Mevr. Delmas-Marty en J.A.E. Vervaele, Intersentia, Utrecht, 2000.

De auteurs van het « Corpus juris » hebben aangegeven wat de structuur zou kunnen zijn van een onafhankelijk Europees openbaar ministerie dat op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap zou worden belast met de leiding van het gerechtelijk onderzoek en met de strafvordering voor de bevoegde nationale rechterlijke instanties. Tevens hebben zij vermeld hoe de functie daarvan zou moeten aansluiten op de nationale procedures.

Er wordt gedacht aan een sterk gedecentraliseerde organisatie. Onder de Europees officier van justitie zouden in de lidstaten afgevaardigde Europese officieren van justitie ressorteren om de aansluiting tussen het communautaire apparaat en de nationale rechtsstelsels te verzekeren.

2.2. Het doel van de hervorming

Met het oog hierop beveelt de Commissie aan een onafhankelijk Europees officier van justitie in te stellen om de financiële belangen van de Gemeenschap te beschermen.

Door deze toevoeging zou de hervorming van de communautaire rechtspleging, zoals door de Commissie voorgesteld in haar aanvullende bijdrage ten behoeve van de Intergouvernementele Conferentie van 1 maart 2000 [5], worden aangevuld met een rechterlijk orgaan dat zou worden belast met de strafvordering bij de bevoegde rechterlijke instanties van de lidstaten en dat een voortdurende strafrechtelijke controle op het grondgebied van de Gemeenschap zou kunnen uitoefenen op de onderzoeksactiviteiten met het oog op de naleving van het recht en de bescherming van de financiën van de Gemeenschap. Het is evenwel niet de bedoeling de strafvonnisbevoegdheid, die onder de nationale rechter blijft ressorteren, te communautariseren.

[5] Aanvullende bijdrage van de Commissie ten behoeve van de Intergouvernementele Conferentie over de institutionele vraagstukken - De hervorming van de communautaire rechtspleging (COM/2000/0109 def).

2.3. De wijze van uitvoering van de hervorming

Volgens de Commissie kan de noodzakelijke wijziging van het Verdrag beperkt blijven tot het vaststellen van de voorwaarden voor de benoeming en het ontslag van de Europese officier van justitie, en tot het omschrijven van zijn opdracht en van de voornaamste kenmerken van zijn functie in een nieuw artikel 280 bis. In het Verdrag zou worden verwezen naar het afgeleide recht ten aanzien van de bepalingen betreffende het statuut en de werkwijze van de Europese officier van justitie.

2.3.1. De benoeming van de Europese officier van justitie (leden 1 en 2 van het nieuwe artikel 280 bis)

De Commissie stelt voor de Europese officier van justitie op voorstel van de Commissie en na instemming door het Europees Parlement door de Raad bij gekwalificeerde meerderheid te laten benoemen. Het voorstel, dat, gezien zijn bijzondere verantwoordelijkheid ten aanzien van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap door de Commissie dient te worden gedaan, zou bijvoorbeeld kunnen worden ingediend tezamen met een lijst van kandidaten, waaruit de Raad de Europese officier van justitie zou kunnen kiezen. De Commissie acht het eveneens wenselijk de voorwaarden vast te leggen voor een eventueel ontslag van de Europese officier van justitie (lid 2 van het nieuwe artikel 280bis). Wat betreft de duur van diens ambtsperiode, stelt de Commissie een niet vernieuwbare periode van zes jaar voor (lid 1 van het nieuwe artikel 280bis). Er dient in het bijzonder te worden gewezen op een wezenlijke eigenschap van de Europese officier van justitie, namelijk diens onafhankelijkheid als rechterlijk orgaan (lid 2 van het nieuwe artikel 280bis). Afgezien van deze wezenlijke kenmerken van de officier van justitie zou in het herziene Verdrag ten aanzien van zijn statuut worden verwezen naar het afgeleide Gemeenschapsrecht (samenstelling, zetel, enz.), en wel volgens de procedure bedoeld in artikel 251 van het EG-Verdrag (gekwalificeerde meerderheid in de Raad en medebeslissing met het Parlement).

2.3.2. De voorwaarden voor de uitoefening van de functie van de Europese officier van justitie (lid 3 van het nieuwe artikel 280bis)

Wat betreft de voorwaarden voor de uitoefening van de functie van de Europese officier van justitie is een specifieke, louter tot de voor de financiële belangen van de Gemeenschap nadelige activiteiten beperkte regeling nodig, om zowel op het gebied van het materiële strafrecht als van de strafvordering een goede gang van zaken te verzekeren. Deze bepalingen dienen door de Raad te worden vastgesteld volgens de medebeslissingsprocedure.

Om de bevoegdheden van de officier van justitie duidelijk te omlijnen, dienen dus uitdrukkelijke op communautair niveau tenlasteleggingen (fraude, corruptie, witwassen, enz.) en straffen te worden vastgesteld betreffende de voor de financiële belangen van de Gemeenschap nadelige activiteiten. Het strikte karakter van het strafrecht is namelijk moeilijk te verzoenen met de uiteenlopende manieren om op het grondgebied van de Gemeenschap de daadwerkelijke en gelijkwaardige bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen te verzekeren. De vastgestelde gemeenschappelijke tenlasteleggingen zouden dus in de nationale rechtsorde op uniforme wijze moeten kunnen worden toegepast door de nationale strafrechters in hun hoedanigheid van rechters naar het gemene recht op communautair gebied, hetgeen het vaststellen van specifieke regels veronderstelt. Met het oog hierop biedt de inhoud van de instrumenten waarover werd onderhandeld in het kader van voornoemd verdrag van 26 juli 1995 en de aanvullende protocollen ervan, voortaan een goede basis waarmee de lidstaten instemmen.

Bovendien is het absoluut noodzakelijk procedureregels (bijvoorbeeld: voorwaarden voor de inschakeling van de Europese officier van justitie, onderzoeksbevoegdheden, opening en afsluiting van onderzoek) vast te stellen naast regels voor rechterlijke toetsing (bijvoorbeeld: controle op de handelingen van de officier van justitie die al dan niet onder de bevoegdheid van de nationale rechter inzake vrijheden vallen), als het kader waarbinnen de officier van justitie zijn functie kan uitoefenen. In dit opzicht bevat het "Corpus juris" bepaalde niet volledige, mogelijkheden inzake regels voor procedure en coördinatie met de bevoegde nationale instanties. In elk geval moet de opstelling van deze regels het voorwerp uitmaken van voorstellen voor afgeleid recht, zulks met inachtneming van de nationale rechtsstelsels en -tradities. Het is bijgevolg nodig, volgens de in artikel 251 van het EG-Verdrag bedoelde procedure, goed te keuren:

- bepalingen betreffende de inbreuken (lid 3, onder a), van het nieuwe artikel 280 bis);

- procedurevoorschriften die van toepassing zijn op de activiteiten van de officier van justitie, alsmede regels voor de toelaatbaarheid van bewijzen (lid 3, onder b), van het nieuwe artikel 280 bis);

- bepalingen inzake de rechterlijke toetsing van de handelingen van de officier van justitie, welke onontbeerlijk zijn voor de vervulling van diens functie (lid 3, onder c), van het nieuwe artikel 280 bis).

Deze regels van afgeleid recht zouden tevens moeten bepalen hoe de communautaire regeling aansluit op de nationale rechtsstelsels.

***

Tot besluit stelt de Commissie de Conferentie voor de huidige bepalingen van het Verdrag inzake de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen aan te vullen met een rechtsgrond die het mogelijk maakt dat:

* een onafhankelijke Europese officier van justitie wordt benoemd, die zich ten aanzien van de bevoegde rechtscolleges van de lidstaten bezighoudt met de strafvordering ter zake van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, en wel in het kader van specifiek daartoe vastgestelde regels;

* in het latere afgeleide recht worden vastgesteld:

- zijn statuut,

- regels van materieel recht betreffende de bescherming van de financiële belangen door de Europese officier van justitie (inbreuken, sancties),

- regels inzake strafvordering en toelaatbaarheid van bewijzen,

- regels betreffende de rechterlijke toetsing van de door de officier van justitie in de uitoefening van zijn functie verrichte handelingen.

Huidige tekst van het EG-Verdrag

Artikel 280

1. De Gemeenschap en de lidstaten bestrijden fraude en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad, met overeenkomstig dit artikel te nemen maatregelen die afschrikkend moeten werken en in de lidstaten een doeltreffende bescherming moeten bieden.

2. De lidstaten nemen ter bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad, dezelfde maatregelen als die welke zij treffen ter bestrijding van fraude waardoor hun eigen financiële belangen worden geschaad.

3. Onverminderd de andere bepalingen van dit Verdrag coördineren de lidstaten hun optreden om de financiële belangen van de Gemeenschap tegen fraude te beschermen. Zij organiseren daartoe samen met de Commissie een nauwe en geregelde samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten.

4. De Raad neemt volgens de procedure van artikel 251, na raadpleging van de Rekenkamer, de nodige maatregelen aan op het gebied van de preventie en bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad, om in de lidstaten een doeltreffende en gelijkwaardige bescherming te bieden. Deze maatregelen hebben geen betrekking op de toepassing van het nationale strafrecht of de nationale rechtsbedeling.

5. De Commissie brengt in samenwerking met de lidstaten jaarlijks aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de ter uitvoering van dit artikel genomen maatregelen.

Voorgestelde tekst

Nieuw artikel 280

1. De Gemeenschap en de lidstaten bestrijden fraude en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad, met overeenkomstig dit artikel te nemen maatregelen die afschrikkend moeten werken en in de lidstaten een doeltreffende bescherming moeten bieden.

2. De lidstaten nemen ter bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad, dezelfde maatregelen als die welke zij treffen ter bestrijding van fraude waardoor hun eigen financiële belangen worden geschaad.

3. Onverminderd de andere bepalingen van dit Verdrag coördineren de lidstaten hun optreden om de financiële belangen van de Gemeenschap tegen fraude te beschermen. Zij organiseren daartoe samen met de Commissie een nauwe en geregelde samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten.

4. De Raad neemt volgens de procedure van artikel 251, na raadpleging van de Rekenkamer, de nodige maatregelen aan op het gebied van de preventie en bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad, om in de lidstaten een doeltreffende en gelijkwaardige bescherming te bieden. Onverminderd het bepaalde in artikel 280bis, hebben deze maatregelen geen betrekking op de toepassing van het nationale strafrecht of de nationale rechtsbedeling.

5. De Commissie brengt in samenwerking met de lidstaten jaarlijks aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de ter uitvoering van dit artikel genomen maatregelen.

Artikel 280 bis

1. Ten einde bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 280, lid 1, benoemt de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen en met instemming van het Europees Parlement voor een niet-hernieuwbare termijn van zes jaar een Europees officier van justitie. De Europese officier van justitie wordt belast met de opsporing, de vervolging en de inbeschuldigingstelling van de daders of medeplichtigen van inbreuken waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad, en met de strafvordering wegens deze inbreuken voor de bevoegde rechterlijke instanties van de lidstaten, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld bij de in lid 3 bedoelde voorschriften.

2. De Europese officier van justitie wordt gekozen onder personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en die aan alle gestelde eisen voldoen om in hun onderscheidene landen de hoogste rechterlijke ambten te bekleden. Bij de vervulling van zijn taken vraagt noch aanvaardt hij enigerlei instructies. Indien hij niet meer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten kan hij op verzoek van het Europees Parlement door het Hof van Justitie van zijn ambt ontheven worden verklaard. De Raad stelt volgens de procedure van artikel 251 het statuut van de Europese officier van justitie vast.

3. De Raad stelt volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag de voorwaarden vast voor de uitoefening van de functie van de Europese officier van justitie, en geeft met name

(a) voorschriften waarbij de elementen worden vastgesteld van de strafrechtelijke inbreuken betreffende fraude en iedere andere onwettige activiteit die nadelig is voor de financiële belangen van de Gemeenschap, evenals de straffen die op elk daarvan worden gesteld;

(b) procedurevoorschriften van toepassing op de activiteiten van de Europese officier van justitie, alsmede voorschriften betreffende de toelaatbaarheid van bewijzen;

(c) voorschriften inzake de rechterlijke toetsing van de procedurele handelingen die de Europese officier van justitie in de uitoefening van zijn functie verricht.