52000AC0597

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot negentiende wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (azokleurstoffen)"

Publicatieblad Nr. C 204 van 18/07/2000 blz. 0090 - 0092


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot negentiende wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (azokleurstoffen)"

(2000/C 204/18)

De Raad heeft op 10 april 2000 besloten, overeenkomstig artikel 95 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De afdeling "Interne markt, productie en consumptie", die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 5 april 2000 goedgekeurd. Rapporteur was mevrouw Wiliams.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 373e zitting (vergadering van 25 mei 2000) het volgende advies uitgebracht, dat met 73 stemmen vóór en zonder stemmen tegen, bij één onthouding, is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Dit voorstel van de Commissie over het in de handel brengen en het gebruik van bepaalde gevaarlijke producten heeft betrekking op de gezondheid en de veiligheid van consumenten en werknemers. Het is vooral bedoeld om het gebruik van gevaarlijke azoverfstoffen te verbieden, zodat hiermee gekleurde textiel- en lederwaren niet meer op de markt kunnen komen. Sommige van deze producten, zoals speelgoed, kleren en schoenen kunnen de gezondheid van de meest kwetsbare consumenten, met name zwangere vrouwen en kleine kinderen, aantasten.

1.2. De voorgestelde richtlijn maakt deel uit van een lange reeks wijzigingen om de toepassing van richtlijn 76/769/EG over gevaarlijke stoffen(1) veiliger te maken; de tekst hiervan wordt aangevuld met technische bijlagen.

1.3. De Commissie onderstreept ook het belang van harmonisatie op de interne markt. Sommige lidstaten hebben het in de handel brengen en het gebruik van bepaalde kankerverwekkende azoverfstoffen al aan banden gelegd. Met behulp van een gecoördineerde, gemeenschappelijke aanpak moeten er daarom snel EU-regels komen om wat dit betreft voor geharmoniseerde regels te zorgen, die ook in de kandidaat-lidstaten zullen worden toegepast.

1.4. Worden aan het gebruik van azoverfstoffen beperkingen opgelegd, dan moeten deze wel worden gemotiveerd door een duidelijk gezondheidsrisico voor de consument om met de WTO-regels verenigbaar te zijn.

2. Achtergrond

2.1. Azokleurstoffen, zowel verfstoffen als pigmenten zijn de meest gebruikte organische kleurstoffen. Zij bevatten allemaal tenminste één azoverbinding. Deze verbinding kan in het lichaam worden afgebroken tot de bijbehorende aromatische amine. De Commissie stelt dan ook niet voor om het gebruik van alle azokleurstoffen te beperken, maar alleen van die oplosbare azoverfstoffen die worden afgebroken of gekliefd tot een of meer van de 21 als kankerverwekkend ingedeelde aminen. De meeste azopigmenten blijven buiten schot omdat zijn zo goed als onoplosbaar zijn.

2.2. Azoverfstoffen zijn zeer geschikt voor allerlei artikelen waaronder sommige soorten handschoenen, tassen, aktetassen, stoelbekleding, leren schoenen en bandjes, kleren, beddengoed, hoeden, speelgoed en zelfs van textiel vervaardigde pruiken.

2.3. Omdat bepaalde azoverfstoffen gevaarlijk bleken te zijn, zijn deze grotendeels vervangen door andere verfstoffen (waaronder ook azoverfstoffen), al vallen deze alternatieven vaak duurder uit. In de EU zijn de meeste van deze verfstoffen al vervangen, maar sommige derde landen lopen wat dit betreft nog enigszins achter.

2.4. Aangezien het gebruik van bepaalde azoverfstoffen in sommige lidstaten inmiddels verboden is, is de Commissie al in actie gekomen. Zij heeft de aanzet gegeven tot onderzoeken naar risico-evaluatie, het verband tussen kosten en baten en de gevolgen van een verbod voor de producerende landen. Bovendien heeft het wetenschappelijk comité voor toxiciteit, ecotoxiciteit en milieu (CSTEE) op 18 januari 1999 een advies uitgebracht waarin staat dat er wat het gebruik van bepaalde azoverfstoffen betreft reden tot bezorgdheid is. In maart 1999 steunde de werkgroep voor de beperking van het in de handel brengen en het gebruik van gevaarlijke stoffen dan ook het voorstel van de Commissie om gevaarlijke azoverfstoffen te verbieden. Daarnaast was de werkgroep van mening dat er testmethoden moeten komen om aan te tonen dat de wettelijke voorschriften worden nageleefd.

3. Algemene opmerkingen

3.1. Wegens de veelvuldige wijzigingen valt het document inmiddels nauwelijks nog te hanteren. De Commissie wordt dan ook dringend verzocht om basisrichtlijn en wijzigingen te codificeren.

3.2. Het Comité steunt het Commissievoorstel. De Commissie legt de nadruk op de bescherming van de gezondheid van zowel consumenten als werknemers. Het is echter mogelijk dat producten die potentieel gevaarlijke azoverfstoffen bevatten een groter risico inhouden voor werknemers, omdat dezen er langer en vaker aan worden blootgesteld, waarbij de concentraties mogelijk ook hoger zijn. Daarom verdient het aanbeveling om specifieke maatregelen op bedrijfsniveau te nemen.

3.3. Bedrijven dienen bij te houden welke werknemers wellicht reeds nu of in de toekomst gevolgen van gevaarlijke azokleurstoffen zullen ondervinden, waarbij zij oog moeten hebben voor rechtstreekse causale verbanden.

3.4. Ook verontrustend zijn het gebruik en de productie van deze potentieel gevaarlijke azoverfstoffen in derde landen, waar de veiligheidsnormen niet altijd even streng zijn als in de EU. Allereerst dienen de werknemers in die landen beschermd, onderwezen en opgeleid te worden. Daarnaast zijn er risico's verbonden aan de invoer in de EU van consumentenproducten die nog steeds met gebruikmaking van gevaarlijke verfstoffen zijn vervaardigd. In het Verre Oosten en Afrika bijvoorbeeld kunnen azoverfstoffen heel lokaal worden gebruikt en geproduceerd, zonder dat er controles worden uitgevoerd, productiestatistieken worden opgesteld of dat officieel wordt aangegeven welke soorten kleurstoffen zijn gebruikt.

3.5. Daarom zijn er strenge, efficiënte controles en steekproeven nodig op de plaatsen waar de uit derde landen geïmporteerde producten en verfstoffen de EU binnenkomen.

3.5.1. Verder zou de Commissie de lidstaten moeten vragen om bij de WTO en de IAO op een verbod op de toekomstige productie van gevaarlijke azokleurstoffen aan te dringen.

4. Bijzondere opmerkingen

4.1. Toepassingsgebied van de voorgestelde richtlijn

4.1.1. Dit moet duidelijker worden omschreven.

4.1.2. In de tweede alinea van hoofdstuk 2 van de toelichting staat duidelijk dat "alleen de oplosbare azokleurstoffen ... een risico voor de menselijke gezondheid [vormen] ... de azoverfstoffen, die per definitie oplosbaar zijn, en een zeer klein aantal azopigmenten die eveneens oplosbaar zijn. Aangezien het aan die pigmenten verbonden risico nog niet werd geëvalueerd, zijn daarop geen specifieke bepalingen van deze richtlijn van toepassing...."

4.1.3. Het onderscheid tussen oplosbare azoverfstoffen en onoplosbare azopigmenten komt in het voorstel niet duidelijk naar voren. De tekst moet op dit punt verbeterd worden.

4.2. Artikel 2

4.2.1. Hierin staan twee data voor de goedkeuring door de lidstaten. Gezien de wetgeving van de EU en van de lidstaten zijn deze termijnen onrealistisch kort. De lidstaten zouden vanaf de inwerkingtreding van de richtlijn twee jaar de tijd moeten krijgen om hieraan te voldoen.

4.3. Bijlage

4.3.1. Eerste tabel, tweede kolom: in het Engels is het eerste woord terecht "azoverfstoffen". In diverse andere talen is het onderscheid tussen kleur- en verfstoffen verloren gegaan. De Commissie moet er dan ook voor zorgen dat alle taalversies met elkaar corresponderen.

4.4. Bijlage B: analysemethoden

4.4.1. De analysemethoden in de bijlage zijn overgenomen van slechts één lidstaat. De reproduceerbaarheid van deze methoden heeft moeilijkheden opgeleverd. Zij zijn daarom onderzocht in het kader van het programma MTI (meten, testen en infrastructuur, vierde kaderprogramma O& TO) en verbeteringen zijn overeengekomen. Zodra deze nieuwe EU-methoden gereed zijn, dienen zij de plaats van de methoden van het programma in te nemen.

Brussel, 25 mei 2000.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

B. Rangoni Machiavelli

(1) PB L 262 van 27.9.1976, blz. 201.