51999PC0140(01)

Gewijzigd voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende de door het Bureau voor fraudebestrijding verrichte onderzoeken /* COM/99/0140 def. - CNS 98/0329 */

Publicatieblad Nr. C 131 van 12/05/1999 blz. 0005


Gewijzigd voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de door het Bureau voor fraudebestrijding verrichte onderzoeken(1)

(1999/C 131/04)

COM(1999) 140 def. - 98/0329(CNS)

(Door de Commissie overeenkomstig artikel 189 A, lid 2, van het EG-Verdrag ingediend op 29 maart 1999)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid op artikel 203,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van de Rekenkamer,

(1) Overwegende dat de instellingen en de lidstaten groot belang hechten aan de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen, alsook aan de bestrijding van fraude en van elke andere onwettige activiteit waardoor de communautaire financiële belangen worden geschaad; dat het belang van dit optreden bevestiging vindt in artikel 209 A van het EG-Verdrag en in artikel 183 A van het EGA-Verdrag;

(2) Overwegende dat alle beschikbare middelen moeten worden ingezet om deze doelstellingen te verwezenlijken, met name in het kader van de onderzoekopdracht van de Gemeenschap, onder behoud van de huidige verdeling van de verantwoordelijkheden over het nationale en het Gemeenschapsniveau en van het thans daarbij bestaande evenwicht;

(3) Overwegende dat ter versterking van de middelen voor fraudebestrijding de Commissie bij Besluit 1999/.../EG, EGKS, Euratom(2) intern het Bureau voor fraudebestrijding, hierna "Bureau" genoemd, heeft opgericht, aan welke dienst het verrichten van administratieve fraudeonderzoeken is opgedragen; dat zij dit Bureau bij de uitoefening van de taken van controle en verificatie ter plaatse in het kader van het Gemeenschapsrecht een volledige onafhankelijkheid heeft toegekend;

(4) Overwegende dat in Besluit 1999/.../EG, EGKS, Euratom ten aanzien van de onderzoektaak is bepaald dat dit Bureau de door de communautaire wetgever toebedeelde bevoegdheden uitoefent binnen de grenzen en onder de voorwaarden die door deze zijn vastgesteld;

(5) Overwegende dat aan het Bureau de uitoefening van de bevoegdheden dient te worden toevertrouwd, welke bij Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden(3), aan de Commissie zijn toegekend; dat bovendien het Bureau dient te worden toegestaan de overige, aan de Commissie voor het verrichten van controles en verificaties ter plaatse in de lidsaten toegekende bevoegdheden uit te oefenen, teneinde met name onregelmatigheden op te sporen overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen(4);

(6) Overwegende dat het Bureau, gelet op de noodzaak tot versterking van de strijd tegen fraude en tegen elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad, binnen de instellingen of organen die bij het EG-Verdrag of bij het EGA-Verdrag of op basis daarvan zijn opgericht, de interne onderzoeken moet kunnen verrichten;

(7) Overwegende dat de onderzoeken moeten worden uitgevoerd onder volledige eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en met name van het billijkheidsbeginsel, van het recht van de betrokkene zich over de hem of haar betreffende feiten uit te spreken en van het recht dat de bevindingen van een onderzoek slechts op bewijskracht hebbende elementen mogen berusten; dat de instellingen en organen daartoe de voorwaarden en nadere regelingen dienen vast te stellen, waaronder deze interne onderzoeken worden verricht; dat het dienstig is het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de Regeling welke van toepassing isop de andere personeelsleden van genoemde Gemeenschappen, hierna "het Statuut" genoemd, te wijzigen teneinde daarin op het gebied van interne onderzoeken de rechten en plichten van de ambtenaren en andere personeelsleden vast te leggen;

(8) Overwegende dat deze interne onderzoeken slechts kunnen worden uitgevoerd indien het Bureau de garantie wordt geboden toegang te hebben tot alle gebouwen en terreinen van de instellingen en organen en tot alle gegevens en documenten die deze in hun bezit hebben;

(9) Overwegende dat, teneinde de onafhankelijkheid van het Bureau bij de uitoefening van de bij deze verordening aan dat Bureau toevertrouwde taken te waarborgen, de directeur ervan de bevoegdheid dient te worden verleend tot het openen van een onderzoek, zulks hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een lidstaat of, in voorkomend geval, van een instelling of een orgaan;

(10) Overwegende dat het aan de bevoegde nationale autoriteiten of, in voorkomend geval, aan de instellingen en organen staat om op grond van het door het Bureau opgestelde verslag te besluiten welk gevolg aan afgesloten onderzoeken wordt gegeven; dat het ter versterking van de fraudebestrijding dienstig is de directeur van het Bureau te machtigen om, indien deze zulks nodig acht, te allen tijde gegevens over lopende onderzoeken rechtstreeks aan de betrokken gerechtelijke autoriteiten door te geven;

(11) Overwegende dat de voorwaarden dienen te worden vastgesteld waaronder de personeelsleden van het Bureau hun opdracht uitvoeren, alsmede de voorwaarden inzake de uitoefening van de verantwoordelijkheid van de directeur met betrekking tot de uitvoering van deze onderzoeken door de personeelsleden van het Bureau;

(12) Overwegende dat het, teneinde de samenwerking tussen het Bureau, de lidstaten en de betrokken instellingen, respectievelijk organen voorspoedig te laten verlopen, noodzakelijk is de wederzijdse informatie-uitwisseling te vergemakkelijken onder eerbiediging van het vertrouwelijke karakter van deze onder het beroepsgeheim vallende gegevens, zich ervan vergewissend dat deze de bescherming genieten die aan gegevens van dien aard wordt toegekend;

(13) Overwegende dat, teneinde te waarborgen dat met de resultaten van de onderzoeken die de personeelsleden van het Bureau hebben uitgevoerd, rekening wordt gehouden en de nodige vervolgmaatregelen worden getroffen, dient te worden bepaald dat de verslagen toelaatbare bewijsmiddelen in administratieve of gerechtelijke procedures kunnen vormen; dat zij daartoe moeten worden opgesteld met inachtneming van de voorwaarden waaronder de nationale administratieve verslagen worden opgesteld;

(14) Overwegende dat het Bureau voor de uitvoering van zijn taak onafhankelijk moet zijn; dat het niettemin over adviezen van deskundigen op het gebied van de fraudebestrijding moet kunnen beschikken; dat het Bureau daartoe dient te worden bijgestaan door een Comité van toezicht, dat uit onafhankelijke, op het bevoegdheidsterrein van het Bureau deskundige personen is samengesteld;

(15) Overwegende dat de administratieve onderzoeken onder leiding van de directeur van het Bureau, geheel onafhankelijk van de communautaire instellingen en organen en van het Comité van toezicht dienen te worden uitgevoerd;

(16) Overwegende dat de toekenning aan het Bureau van de opdracht tot uitvoering van administratieve onderzoeken met het oog op de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen niet tot een vermindering van de rechtsbescherming van de betrokken personen mag leiden, met name ten aanzien van de bescherming van persoonsgegevens en de eerbiediging van het vertrouwelijk karakter van de inlichtingen die bij deze onderzoeken zijn vergaard; dat voorts de ambtenaren en andere personeelsleden van de Gemeenschappen een rechtsbescherming dient te worden gegarandeerd die gelijkwaardig is aan die waarin in de artikelen 90 en 91 van het Statuut is voorzien;

(17) Overwegende dat na een periode van drie jaar de werkzaamheden van het Bureau dienen te worden geëvalueerd;

(18) Overwegende dat de onderhavige verordening op generlei wijze afbreuk doet aan de bevoegdheden en de verantwoordelijkheden van de lidstaten om maatregelen te treffen voor de bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad; dat bijgevolg met de toekenning aan een onafhankelijk Bureau van de opdracht om externe administratieve onderzoeken te verrichten het subsidiariteitsbeginsel zoals dat in artikel 3 B van het EG-Verdrag is vervat, volledig wordt geëerbiedigd; dat het functioneren van een dergelijk Bureau geëigend is om tot een doeltreffender bestrijding van fraude en van elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad, te komen en dat daarmee eveneens het proportionaliteitsbeginsel wordt geëerbiedigd;

(19) Overwegende dat voor de vaststelling van de onderhavige verordening het EG-Verdrag in geen andere bevoegdheden voorziet dan die van artikel 235, en het EGA-Verdrag in geen andere bevoegdheden dan die van artikel 203,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelstelling en taken

Met het oog op een versterking van de bestrijding van fraude en van elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschap en van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden geschaad, verricht het Bureau voor fraudebestrijding, hierna "Bureau" genoemd, administratieve onderzoeken in de lidstaten en binnen de instellingen en organen die bij het EG-Verdrag en het EGA-Verdrag of op basis daarvan zijn opgericht, hierna "instellingen en organen" genoemd.

Artikel 2

Definitie

Voor de doeleinden van deze verordening wordt onder "onderzoek" verstaan, alle door personeelsleden van het Bureau in de uitoefening van hun functies ondernomen controles en verificaties en door dezen getroffen maatregelen ter bestrijding van fraude en van elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad, en tot vaststelling, in voorkomend geval, van het onregelmatige karakter van deze activiteiten.

Artikel 3

Externe onderzoeken

Het Bureau oefent de bij Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 aan de Commissie toegekende bevoegdheid uit om in de lidstaten controles en verificaties ter plaatse te verrichten.

In het raam van zijn onderzoektaak kan het Bureau de bevoegdheid uitoefenen om controles en verificaties te verrichten zoals bedoeld in artikel 9 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95.

Deze controles en verificaties, hierna "externe onderzoeken" genoemd, worden uitgevoerd onder de voorwaarden en volgens de nadere regelingen in de onderhavige verordening en in de besluiten waarbij de Commissie de bevoegdheid wordt verleend om externe onderzoeken uit te voeren.

Artikel 4

Interne onderzoeken

1. Het Bureau verricht bij de instellingen en organen de interne administratieve onderzoeken met het oog op de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen.

Deze administratieve onderzoeken, hierna "interne onderzoeken" genoemd, worden verricht onder de voorwaarden en volgens de nadere regelingen die zijn voorzien in deze verordening en, tot de wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, hierna "het Statuut" genoemd, in besluiten welke elke instelling en elk orgaan vaststelt. De instellingen plegen onderling overleg over de bij een dergelijk besluit vast te stellen regeling.

Het Bureau heeft toegang tot alle in het bezit van de instellingen en organen zijnde gegevens, alsmede tot hun gebouwen en terreinen. De instellingen en organen worden ingelicht wanneer personeelsleden van het Bureau een onderzoek in hun gebouwen en op hun terreinen verrichten en wanneer zij een document of gegevens raadplegen die deze instellingen en organen in hun bezit hebben. Het Bureau kan alle documenten en gegevens die deze instellingen en organen in bezit hebben, kopiëren en deze, indien nodig, confisqueren om elk risico van verdwijning te vermijden.

Indien de mogelijkheid van een persoonlijke betrokkenheid van een ambtenaar of van een personeelslid blijkt, wordt de instelling of het orgaan waartoe die ambtenaar of dat personeelslid behoort, ingelicht over het feit dat met betrekking tot die persoon een intern onderzoek wordt geopend of wordt voortgezet.

2. De voorwaarden en nadere regelingen betreffende de interne onderzoeken behelzen met name regels met betrekking tot:

a) de verplichting van de ambtenaren en personeelsleden van de instellingen en organen om aan de personeelsleden van het Bureau medewerking te verlenen en inlichtingen te verstrekken;

b) de nadere regeling voor de inlichtingenverstrekking door het Bureau met betrekking tot de toegang tot de gegevens en tot de gebouwen en terreinen van de instellingen en organen en met betrekking tot de opening of de voortzetting van een onderzoek dat een persoonlijk betrokken ambtenaar of personeelslid betreft;

c) de door de personeelsleden van het Bureau bij het verrichten van interne onderzoeken in acht te nemen procedurevoorschriften en de waarborgen van de rechten van in een intern onderzoek gemoeide personen.

Artikel 5

Uitvoering van de onderzoeken

1. De externe onderzoeken worden geopend bij besluit van de directeur van het Bureau, die op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat handelt.

2. De interne onderzoeken worden geopend bij besluit van de directeur van het Bureau, die op eigen initiatief handelt of op verzoek van de instelling of van het orgaan waarbij het interne onderzoek moet worden verricht.

Artikel 6

Uitvoering van de onderzoeken

1. De directeur van het Bureau leidt de uitvoering van de onderzoeken.

2. De personeelsleden van het Bureau verrichten hun taken op vertoon van een schriftelijke bevoegdheidsverklaring, waarin hun identiteit en hun hoedanigheid zijn vermeld.

3. De personeelsleden van het Bureau die voor de uitvoering van een onderzoek zijn aangewezen, moeten voor elk optreden worden voorzien van een door de directeur verstrekte schriftelijke volmacht, waarin het voorwerp en het doel van het onderzoek zijn vermeld.

4. De personeelsleden van het Bureau gedragen zich bij de controles en verificaties ter plaatse op een wijze die verenigbaar is met de regels en gebruiken die voor de ambtenaren van de betrokken lidstaat gelden, en, in voorkomend geval, met het Statuut, alsmede met de in artikel 4, lid 1, tweede alinea, bedoelde besluiten.

5. De onderzoeken worden zonder onderbreking verricht gedurende een periode in verhouding tot de omstandigheden en de complexiteit van de zaak. Indien een onderzoek sedert meer dan twaalf maanden loopt, licht de directeur het in artikel 11 bedoelde Comité van toezicht in over de redenen die het nog niet toelaten het onderzoek af te sluiten en over de naar verwachting voor afsluiting ervan nog benodigde tijd.

6. De lidstaten zien erop toe dat hun bevoegde autoriteiten de personeelsleden van het Bureau voor de uitvoering van hun opdracht de nodige bijstand verlenen.

Artikel 7

Wederzijdse informatie

De instellingen en organen, en de lidstaten voorzover het nationale recht dat toelaat, doen het Bureau, op verzoek van het Bureau of op eigen initatief, alle in hun bezit zijnde, voor de lopende onderzoeken benodigde documenten en gegevens toekomen.

Zij doen tevens het Bureau alle in hun bezit zijnde documenten en gegevens toekomen die zij in het algemeen nuttig achten voor de bestrijding van fraude en van elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad.

Artikel 8

Geheimhouding en gegevensbescherming

1. De in het raam van de externe en interne onderzoeken verkregen gegevens vallen, ongeacht de vorm ervan, onder het beroepsgeheim en genieten de bescherming die bij de nationale wetgeving van de lidstaat waar zij zijn vergaard en bij de overeenkomstige bepalingen die van toepassing zijn op de communautaire instellingen en organen, aan soortgelijke gegevens wordt toegekend.

Deze gegevens mogen met name niet worden meegedeeld aan andere personen dan die welke binnen de communautaire instellingen en organen of in de lidstaten ambtshalve daarvan kennis moeten nemen, en mogen niet worden gebruikt voor enig ander doel dan de bestrijding van fraude en van elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad, tenzij de lidstaat waar de gegevens zijn vergaard of de betrokken instelling of het betrokken orgaan hiertoe voorafgaand toestemming heeft gegeven.

2. De directeur ziet erop toe de personeelsleden van het Bureau en de overige personen die onder zijn gezag optreden, zich aan de communautaire en nationale bepalingen betreffende de bescherming van persoonsgegevens houden, met name aan die welke zijn vervat in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad(5).

Artikel 9

Onderzoekverslag

1. Na afloop van een door het Bureau uitgevoerd onderzoek stelt het Bureau onder gezag van de directeur een eindverslag op, dat met name de geconstateerde feiten, in voorkomend geval het financiële nadeel, en de conclusies van het onderzoek bevat.

2. De eindverslagen worden opgesteld met inachtneming van de procedurevoorschriften die in de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat zijn neergelegd. De verslagen vormen op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als de door de nationale administratieve controleurs opgestelde administratieve verslagen toelaatbare bewijsmiddelen in de administratieve of gerechtelijke procedures van de lidstaat waar het gebruik ervan nodig blijkt. Voor de beoordeling van de verslagen gelden dezelfde regels als voor de administratieve verslagen van de nationale administratieve controleurs en zij hebben dezelfde waarde.

3. Het naar aanleiding van een extern onderzoek opgestelde verslag en elk dienstig daarmee verband houdend document worden aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten toegezonden.

4. Het naar aanleiding van een intern onderzoek opgestelde verslag en elk dienstig daarmee verband houdend document worden toegezonden aan de betrokken instelling, respectievelijk aan het betrokken orgaan.

Artikel 10

Follow-up van de onderzoeken

1. Onderminderd de artikelen 8 en 9 kan het Bureau, wanneer het zulks dienstig acht, te allen tijde gegevens die in het raam van externe onderzoeken zijn verkregen, aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten en gegevens die in het raam van interne onderzoeken zijn verkregen, aan de betrokken instelling, respectievelijk aan het betrokken orgaan doen toekomen. In het laatste geval licht het Bureau de gerechtelijke autoriteiten van de betrokken lidstaat rechtstreeks in, wanneer het zulks, gezien de ernst van de verkregen inlichtingen, noodzakelijk oordeelt.

2. In het geval van een intern onderzoek besluit de betrokken instelling, respectievelijk het betrokken orgaan op basis van het door het Bureau opgestelde verslag welk gevolg moet worden gegeven.

Artikel 11

Comité van toezicht

1. Het Bureau wordt bijgestaan door een Comité van toezicht, dat is samengesteld uit vijf onafhankelijke personen, die in hun eigen land aan de voorwaarden voldoen om hoge rechterlijke functies of hoge functies, op het gebied van controle of op dat van onderwijs op universitair niveau van publiek- of strafrecht te bekleden. Zij worden door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in onderhavige overeenstemming benoemd.

2. De ambtstermijn van de leden bedraagt drie jaar. Deze termijn kan worden hernieuwd.

Na afloop van hun ambtstermijn blijven de leden in functie totdat in verlenging van hun ambtstermijn of in hun vervanging is voorzien.

3. Bij de uitoefening van hun taken vragen noch aanvaarden de leden instructies van enigerlei regering, instelling of orgaan.

4. Het Comité van toezicht wijst zijn voorzitter aan.

Het stelt zijn reglement van orde vast.

5. Op verzoek van de directeur van het Bureau of op eigen initiatief verstrekt het Comité van toezicht de directeur adviezen over de werkzaamheden van het Bureau, evenwel zonder zich in het verloop van de lopende onderzoeken te mengen. De directeur doet het Comité van toezicht elk jaar de programmering van de onderzoeken toekomen.

6. Het Comité van toezicht stelt elk jaar een activiteitenverslag vast, dat het aan de instellingen richt.

Artikel 12

Directeur

Het Bureau staat onder leiding van een directeur die door de Commissie, na overleg met het Europees Parlement en de Raad, voor een periode van vijf jaar wordt benoemd, welke periode één keer kan worden hernieuwd. Met het oog op diens benoeming stelt de Commissie, na gunstig advies van het Comité van toezicht, een lijst samen van verschillende kandidaten die over de nodige bekwaamheden beschikken, op basis van een oproep tot het indien van sollicitaties die, in voorkomend geval, in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen wordt bekendgemaakt.

De directeur vraagt noch aanvaardt van enigerlei regering, instelling of orgaan instructies bij de vervulling van zijn taken met betrekking tot het openen en het uitvoeren van de externe en interne onderzoeken met betrekking tot het opstellen van de eindverslagen naar aanleiding van die onderzoeken.

Hij brengt aan het Europees Parlement en aan de Raad regelmatig verslag uit over de resultaten van de door het Bureau verrichte onderzoeken, waarbij de vertrouwelijke aard van die onderzoeken en fundamentele rechten van de betrokken personen worden geëerbiedigd, alsmede in het geval van gerechtelijke procedures, de op deze procedures van toepassing zijnde nationale bepalingen worden nageleefd.

Artikel 13

Begroting

De kredieten van het Bureau, waarvan het totaalbedrag op een speciaal begrotingsonderdeel binnen deel A van de op de Commissie betrekking hebbende afdeling van de Algemene begroting van de Europese Gemeenschappen wordt geboekt, worden in detail in een bijlage bij dat deel vermeld.

De aan het Bureau toegewezen posten worden in een bijlage bij de lijst van het aantal ambten van de Commissie vermeld.

Artikel 14

Wettigheidstoezicht

Tot de wijziging van het Statuut kan iedere ambtenaar een ieder anden personeelslid van de Gemeenschappen overeenkomstig het bepaalde in artikel 90, lid 2, van het Statuut bij de directeur van het Bureau een klacht indienen tegen een door het Bureau in het raam van een intern onderzoek verrichte handeling waardoor die ambtenaar, respectievelijk dat personeelslid zich bezwaard acht. Op de ten aanzien van deze klachten genomen besluiten is artikel 91 van het Statuut van toepassing.

Artikel 15

Evaluatieverslag

In de loop van het derde jaar volgend op de inwerkingtreding van de onderhavige verordening legt de Commissie aan het Europees Parlement en aan de Raad een evaluatieverslag voor over de werkzaamheden van het Bureau, dat, in voorkomend geval, vergezeld gaat van voorstellen tot aanpassing of uitbreiding van de taken van het Bureau.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 juni 1999.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

(1) PB C 21 van 16.1.1999.

(2) Zie bladzijde 11 van dit Publicatieblad.

(3) PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(4) PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

(5) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

Ontwerp voor een

INTERINSTITUTIONEEL AKKOORD

betreffende het interne onderzoek door het Bureau voor fraudebestrijding

HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

VERWIJZEND naar de conclusies van de Raad van 15 maart 1999, die na een diepgaand debat met de vertegenwoordigers van het Europees Parlement en van de Commissie werden vastgesteld,

NOTA NEMEND van Besluit 1999/.../EG, EGKS, Euratom van de Commissie van ... 1999 tot oprichting van een Bureau voor fraudebestrijding, REKENING HOUDEND met Verordening (EG, Euratom) nr. ... van de Raad ... 1999 betreffende de door het Bureau voor fraudebestrijding verrichte onderzoeken, waarin is bepaald dat het Bureau administratieve onderzoeken opent en uitvoert binnen de instellingen en organen die bij het EG-Verdrag en het EGA-Verdrag of op basis daarvan zijn opgericht,

VAN OORDEEL ZIJNDE dat deze onderzoeken ongeacht de betrokken instelling of het betrokken orgaan onder gelijkwaardige voorwaarden moeten worden verricht; dat de toekenning van deze taak aan het Bureau geen afbreuk doet aan de eigen verantwoordelijkheid van de instellingen of organen noch in enig opzicht aan de rechtsbescherming van de betrokken personen; dat zij derhalve overleg moeten plegen om in afwachting van de wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, hierna "het Statuut" genoemd, een gemeenschappelijke regeling in te voeren,

de overige instellingen en organen OPROEPEND om zich bij dit akkoord aan te sluiten,

KOMEN OVEREEN:

1. een gemeenschappelijke regeling vast te stellen om het Bureau voor fraudebestrijding in staat te stellen binnen hun instelling onderzoeken te verrichten. Deze regeling zal de uitvoeringsmaatregelen bevatten die nodig zijn om het goede verloop van de interne onderzoeken te vergemakkelijken. In afwachting van een wijziging van het Statuut zullen deze uitvoeringsmaatregelen met name betrekking hebben op de rechten en plichten van de ambtenaren en andere personeelsleden, met volledige eerbiediging van de beginselen inzake de rechten van de mens en de bescherming van de fundamentele vrijheden bij de uitvoering van onderzoeken binnen hun instelling;

2. een dergelijke regeling op te stellen en deze door vaststelling van een intern besluit op basis van het aan dit akkoord gehechte model onverwijld toepasselijk te maken. Zij komen overeen daarvan slechts af te wijken wanneer bijzondere, aan hun instelling eigen vereisten zulks noodzakelijk maken;

3. de noodzaak te erkennen om voor advies aan het Bureau elk verzoek om opheffing van de vrijstelling van rechtsvervolging van ambtenaren of personeelsleden mede te delen betreffende het eventueel begaan van onwettige handelingen op de gebieden die tot de bevoegdheid van het Bureau behoren;

4. het Bureau, overeenkomstig het bijgevoegde besluit, de bepalingen mede te delen die zij voor de tenuitvoerlegging van dit akkoord hebben vastgesteld.

Dit akkoord kan slechts met uitdrukkelijke toestemming van de ondertekende instellingen worden gewijzigd.

Dit akkoord treedt in werking op 1 juni 1999.

Gedaan te Brussel, ...

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

Voor de Raad

De Voorzitter

Voor de Commissie

De Voorzitter

Ontwerp voor een

BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van ... 1999

tot oprichting van een Bureau voor fraudebestrijding

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 162,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal inzonderheid op artikel 16,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid op artikel 131,

(1) Overwegende dat de instellingen en de lidstaten groot belang hechten aan de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen, alsook aan de bestrijding van fraude en van elke andere onwettige activiteit waardoor de communautaire financiële belangen worden geschaad; dat het belang van dit optreden bevestiging vindt in artikel 209 A van het EG-Verdrag, in artikel 78 decies van het EGKS-Verdrag en in artikel 183 A van het EGA-Verdrag;

(2) Overwegende dat alle beschikbare middelen moeten worden ingezet om deze doelstellingen te verwezenlijken, met name in het raam van de onderzoekopdracht van de Gemeenschap, met behoud van de huidige verdeling van de verantwoordelijkheden tussen het nationale en het Gemeenschapsniveau en van het thans daarbij bestaande evenwicht;

(3) Overwegende dat de taak administratieve onderzoeken ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen te verrichten tot heden was toevertrouwd aan de "Taskforce Coördinatie van de fraudebestrijding", die de "Eenheid voor coördinatie van de fraudebestrijding (UCLAF)" was opgevolgd;

(4) Overwegende dat de opvoering van de doelmatigheid bij de bestrijding van fraude en van andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad, tot oprichting van een Bureau voor fraudebestrijding noopt, dat zijn onderzoektaak in volledige onafhankelijkheid zal moeten uitoefenen;

(5) Overwegende dat de taakomschrijving van een dergelijk Bureau de overdracht van de bevoegdheden van de "Taskforce Coördinatie van de fraudebestrijding" naar dat Bureau moet inhouden,

BESLUIT:

Artikel 1

Oprichting van he Bureau

Er wordt een Bureau voor fraudebestrijding opgericht, hierna "Bureau" genoemd.

Artikel 2

Taken van het Bureau

1. Het Bureau oefent de bevoegdheden van de Commissie uit op het gebied van externe en interne administratieve onderzoeken met het oog op de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, zoals deze door de communautaire wetgever aan de Commissie zijn opgedragen, zulks binnen de begrenzingen en onder de voorwaarden die door deze wetgever zijn vastgesteld.

Het Bureau kan door de Commissie en door de andere bij of krachtens de Verdragen opgerichte instellingen en organen eveneens met onderzoeken op andere gebieden worden belast.

2. Het Bureau wordt belast met het onwikkelen van het beleid ter bestrijding van fraude en van elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad.

3. Het Bureau wordt belast met de voorbereiding van wet- en regelgevingsinitiatieven van de Commissie op het gebied van de bestrijding van fraude en van elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad, onverminderd de sectorale bevoegdheden van andere diensten van de Commissie.

4. Het Bureau wordt belast met elke andere operationele activiteit van de Commissie op het gebied van de Commissie op het gebeid van de bestrijding van fraude en van elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad, en met name met:

a) het ontwikkelen van de nodige infrastructurele voorzieningen,

b) het zorgen voor de informatievergaring en -verwerking,

c) het verlenen van de bijstand van de Commissie tot de samenwerking met de lidstaten,

d) het verlenen van technische bijstand aan de andere instellingen en lichamen alsmede aan de bevoegde nationale autoriteiten.

5. Het Bureau is de rechtstreekse gesprekspartner van de politiële en gerechtelijke autoriteiten.

Artikel 3

Onafhankelijkheid bij de onderzoektaak

Het Bureau oefent volledig onafhankelijk de in artikel 2, lid 1, bedoelde onderzoektaken uit. Bij de uitoefening van deze taken vraagt noch aanvaardt de directeur van het Bureau instructies van de Commissie en evenmin van enigerlei regering, andere instelling of orgaan.

Artikel 4

Comité van toezicht

Bij de uitoefening van de onderzoektaak wordt het Bureau bijgestaan door een Comité van toezicht, waarvan de samenstelling en de bevoegdheden door de communautaire wetgever worden bepaald.

Artikel 5

Directeur

1. Het Bureau wordt onder de leiding van een directeur geplaatst, die door de Commissie, na overleg met het Europees Parlement en met de Raad, voor een tijdvak van vijf jaar, dat eenmaal kan worden verlengd, wordt aangewezen. Met het oog op de aanwijzing van de directeur stelt de Commissie, na een sollicitatieoproep die, in voorkomend geval, in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen wordt bekendgemaakt na gunstig advies van het Comité van toezicht, een lijst op met verscheidene kandidaten die over de nodige bekwaamheden beschikken.

De directeur draagt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de onderzoeken.

2. De Commissie oefent ten aanzien van de directeur de bevoegdheden uit welke aan het tot aanstelling bevoegde gezag zijn toegewezen. Ten aanzien van een krachtens de artikelen 87, 88 en 90 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen genomen maatregel moet de Commissie, na raadpleging van het Comité van toezicht, een met redenen omkleed besluit nemen, dat ter informatie aan het Europees Parlement en aan de Raad wordt medegedeeld.

Artikel 6

Werkwijze van het Bureau

1. De directeur oefent ten aanzien van de personeelsleden van het Bureau de bevoegdheden uit die krachtens het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen aan het tot aanstelling bevoegde gezag zijn toegekend, evenals die welke krachtens de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen aan het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegde gezagsorgaan zijn toegekend. Hij is gemachtigd zijn bevoegdheden te delegeren.

2. De directeur doet de directeur-generaal Begrotingen, na raadpleging van het Comité van toezicht, tijdig een voorontwerp van begroting toekomen, dat bestemd is om op de het Bureau betreffende bijzondere lijn van de jaarlijkse algemene begroting te worden geboekt.

3. De directeur is ordonnateur voor de uitvoering van het bijzondere begrotingsonderdeel dat het Bureau betreft. Hij is gemachtigd zijn bevoegdheden te delegeren.

4. De besluiten van de Commissie betreffende haar interne organisatie zijn van toepassing op het Bureau voorzover deze verenigbaar zijn met de door de communautaire wetgever ten aanzien van het Bureau vastgestelde bepalingen, met het onderhavige besluit en met de nadere toepassingsbepalingen ervan.

Artikel 7

Vervanging van de "Taskforce Coördinatie van de fraudebestrijding"

Het Bureau vervangt "Taskforce Coördinatie van de fraudebestrijding".

Tot aan de eerste dag van de maand volgende op de benoeming van de directeur van het Bureau wordt de leiding van het Bureau door de directeur van de "Taskforce Coördinatie van de fraudebestrijding" waargenomen.

Artikel 8

Vankrachtwording

Dit besluit wordt van kracht op 1 juni 1999.

Gedaan te Brussel, ...

Voor de Commissie

BIJLAGE

Ontwerp

"MODELBESLUIT"

BESLUIT VAN [INSTELLING]

van ... 1999

betreffende de voorwaarden en uitvoeringsvoorschriften voor interne onderzoeken op het gebied van de bestrijding van fraude en van elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad

[INSTELLING]

Gezien [rechtsgrond],

Artikel 1

Verplichting van de diensten tot inlichting van het Bureau

De directeuren-generaal en hoofden van dienst van [instelling] geven aan het Bureau onverwijld elk feitelijk element door dat het vermoeden wekt van het bestaan van onregelmatigheden die fraude kunnen vormen, van fraude of van enige andere onwettige financiële activiteit waarvan zij kennis dragen.

Artikel 2

Op de ambtenaren en personeelsleden rustende informatieverplichting

Elke ambtenaar of elk personeelslid van [instelling] die kennis krijgt van feitelijke elementen welke het vermoeden wekken van het bestaan van onregelmatigheden die fraude kunnen vormen, van fraude of van enige andere onwettige financiële activiteit stelt onverwijld zijn directeur-generaal of zijn hoofd van dienst daarvan in kennis, dan wel, indien hij of zij zulks nuttig acht, rechtstreeks het Bureau.

De ambtenaren en personeelsleden van [instelling] mogen in geen geval wegens een in de eerste alinea bedoelde mededeling op onbillijke of discriminerende wijze worden behandeld.

Artikel 3

Toegang tot gegevens en documenten

De personeelsleden van het Bureau hebben inzage in alle terzake dienende informatie en documentatie, met inbegrip van informatie en documentatie in elektronische vorm, welke in de gebouwen en op de terreinen van [instelling] bij de diensten of de ambtenaren of personeelsleden van [instelling] berust.

De personeelsleden van het Bureau zijn gemachtigd alle in de eerste alinea bedoelde informatie en documentatie geheel of ten dele te kopiëren. Indien zulks in verband met het onderzoek noodzakelijk is, kunnen zij alle originelen van documenten of van informatiedragers confisqueren.

Artikel 4

Bijstand van het Beveiligingsbureau

Op verzoek van de directeur van het Bureau worden de personeelsleden van het Bureau bij de feitelijke uitvoering van de onderzoeken bijgestaan door het Beveiligingsbureau van [instelling].

Artikel 5

Verplichting tot samenwerking

De diensten evenals elke ambtenaar of elk personeelslid van [instelling] zijn gehouden in alle opzichten medewerking te verlenen aan de personeelsleden van het Bureau en alle voor het onderzoek benodigde bijstand te verlenen. Daartoe verstrekken zij de personeelsleden van het Bureau alle terzake dienende gegevens en uitleg.

Artikel 6

Inlichting over de toegang tot de gebouwen en terreinen en tot de interne documentatie

De betrokken directeur-generaal of het betrokken hoofd van dienst van [instelling] wordt door de directeur van het Bureau van tevoren ingelicht over het voornemen zich toegang te verschaffen tot de gebouwen en terreinen of tot de interne documentatie van [instelling].

In dringende gevallen of wanneer de geheimhouding een dergelijke voorafgaande inlichting niet toelaat, worden de secretaris-generaal en de directeur-generaal Personeelszaken en Algemeen beheer van tevoren ingelicht.

Artikel 7

Inlichting van de hiërarchieke superieuren over het onderzoek

Wanneer de mogelijkheid van persoonlijke betrokkenheid van een ambtenaar of van een personeelslid van [instelling] blijkt, worden de secretaris-generaal, de directeur-generaal Personeelszaken en Algemeen beheer alsmede de betrokken directeur-generaal of het betrokken hoofd van dienst door het Bureau over de opening of de voortzetting van het onderzoek ingelicht.

Artikel 8

Inlichting van de betrokkene over het onderzoek

In het in artikel 7 bedoelde geval moet de betrokkene, wanneer zulks geen nadeel voor het onderzoek dreigt op te leveren, spoedig worden ingelicht. In geen geval kunnen conclusies worden betrokken waarin een ambtenaar of personeelslid van [instelling] met name wordt genoemd zonder dat de betrokkene in de gelegenheid is gesteld zich over alle hem of haar betreffende feiten uit de spreken.

In gevallen waarbij bij uitzondering gebruik moet worden gemaakt van onderzoekmethoden die tot de bevoegdheid van een nationale rechterlijke instantie behoren en waarin met het oog op het onderzoek absolute geheimhouding is vereist, kan de verplichting om de ambtenaar of het personeelslid van [instelling] de gelegenheid te geven zich uit te spreken in overeenstemming met de secretaris-generaal worden opgeschort.

Artikel 9

Kennisgeving van seponering van het onderzoek

Indien de ambtenaar of het personeelslid van [instelling] geen enkel element ten laste kan worden gelegd, wordt het hem of haar betreffende interne onderzoek geseponeerd op grond van een besluit van de directeur van het Bureau, die de betrokkene daarvan schriftelijk in kennis stelt.

Artikel 10

Opheffing van de immuniteit

Elk van een nationale politiële of gerechtelijke autoriteit uitgaand verzoek tot opheffing van de vrijstelling van rechtsvervolging van een ambtenaar of van een personeelslid van [instelling] in verband met een interne zaak betreffende onregelmatigheden, fraude of enige onwettige economische of financiële activieit wordt voor advies aan de directeur van het Bureau overgemaakt.

Artikel 11

Vankrachtwording

Dit besluit wordt op 1 juni 1999 van kracht.

Gedaan te Brussel, ...

Voor [instelling]