51999DC0022

Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de regio's - Wegen die naar een duurzame landbouw leiden /* COM/99/0022 def. */


Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's

Wegen die naar een duurzame landbouw leiden

(1999/C 173/02)

SAMENVATTING

1. Het milieu is een belangrijk punt van zorg geworden in het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Land- en bosbouw zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen, maar zij kunnen deze hulpbronnen onder druk zetten bij de exploitatie ervan en daardoor het milieu schaden. Gedifferentieerde landschappen en de bijbehorende biodiversiteit die in de loop van eeuwen door de landbouw zijn gevormd, kunnen ook schade ondervinden als gevolg van het opgeven van het betrokken grondgebruik. De betekenis die de landbouw uit milieuoogpunt heeft, en de algemene aanpak om het milieu in het GLB te integreren worden in dit document uiteengezet.

2. Over de noodzaak om de milieuaspecten in het beleid te integreren zijn concrete bepalingen opgenomen in de Europese Akte van 1986. Op de top van Rio hebben de ondertekende staten belangrijke verklaringen en verdragen goedgekeurd die relevant zijn voor land- en bosbouw. Aan de noodzaak om de milieuaspecten in het GLB te integreren is extra aandacht besteed in het Vijfde Actieprogramma inzake het milieu en de in 1995 goedgekeurde herziene versie daarvan. In het Verdrag van Amsterdam is duurzame ontwikkeling tot een doelstelling van de Europese Unie uitgeroepen, waarbij de bestaande verdragsgrondslagen voor het milieu- en landbouwbeleid worden gehandhaafd.

3. De Europese Raad heeft in juni 1998 in Cardiff nota genomen van de inspanningen die de Commissie zich getroost om milieuoverwegingen in alle takken van het communautaire beleid te integreren, en heeft opgemerkt dat voor elk afzonderlijk besluit een evaluatie daarvan moet plaatsvinden. In december 1998 heeft de Europese Raad in Wenen gewezen op de noodzaak ervoor te zorgen dat de milieuaspecten op adequate wijze worden geïntegreerd in de besluiten die in de context van Agenda 2000 over het landbouwbeleid moeten worden genomen.

4. In de beschouwingen over de integratie van de milieuaspecten in het GLB moet rekening worden gehouden met de algemene milieumaatregelen om vervuiling te voorkomen, schade aan het milieu toebrengende landbouwactiviteiten zoveel mogelijk te beperken en het natuurlijke erfgoed in stand te houden. Tot de EU-regelgeving die uitermate belangrijk is voor de landbouw, behoren de habitat- en de vogelrichtlijn, de regelgeving inzake waterbescherming en de nitraatrichtlijn.

5. De in het kader van Agenda 2000 voorgestelde nieuwe hervorming van het GLB is erop gericht de nodige structurele aanpassingen aan te brengen in de belangrijkste marktregelingen en te zorgen voor een krachtig beleid inzake plattelandsontwikkeling dat moet uitgroeien tot een tweede pijler van het GLB. Milieuregelingen om ervoor te zorgen dat voor het milieu- en natuurbehoud noodzakelijke landbouwmethoden in stand worden gehouden, vormen een belangrijk onderdeel van de voorstellen van de Commissie. Het algemene uitgangspunt is dat de landbouwers in het kader van de steunregelingen zonder meer een minimumniveau in acht moeten nemen wat milieuvriendelijke methoden betreft, maar dat elke extra dienstverlening op milieugebied die verder gaat dan het basisniveau waarbij goede landbouwmethoden worden toegepast en de milieuwetgeving in acht wordt genomen, door de samenleving moet worden vergoed via de milieuprogramma's voor de landbouw.

6. Wat de gemeenschappelijke marktordeningen betreft, voorzien de voorstellen in de mogelijkheid om de rechtstreekse betalingen te koppelen aan de inachtneming van milieu-eisen. Het is de bedoeling dat de milieumaatregelen in de landbouw worden versterkt en een verplicht onderdeel gaan vormen van de programma's in het kader van het plattelandsbeleid. De milieumaatregelen in de landbouw hebben betrekking op methoden om landbouwgrond te gebruiken die verenigbaar zijn met de bescherming en verbetering van het milieu, van het landschap en de elementen daarvan, en van de natuurlijke hulpbronnen, de bodem en de genetische hulpbronnen. De hoofddoelstellingen van de maatregelen in de probleemgebieden blijven grotendeels ongewijzigd, namelijk ervoor te zorgen dat er verder landbouw wordt bedreven en er een levensvatbare plattelandsgemeenschap blijft bestaan, het landschap in stand te houden en de voortzetting van duurzame landbouw te bevorderen. Er wordt een specifieke bepaling voorgesteld volgens welke de steun ook de kosten mag dekken die worden gemaakt om aan verplichtingen in het kader van de milieuwetgeving te voldoen. De steun voor de bosbouw moet een duurzaam beheer en een duurzame ontwikkeling van de bossen bevorderen. Bossen spelen een essentiële rol in het behoud van het natuurlijke milieu, en met name van het water, de bodem en de lucht.

7. Voorts moet worden bedacht dat de bevordering van het gebruik van biomassa of biobrandstoffen als vernieuwbare energiebronnen bijdraagt tot de bestrijding van klimaatverandering.

8. De voorstellen van de Commissie verschaffen de lidstaten en de regio's de nodige instrumenten om ervoor te zorgen dat minimumnormen op milieugebied in acht worden genomen, en om de instandhouding en verbetering van het unieke Europese erfgoed op milieugebied te bevorderen.

9. Dit document vult aan wat er eerder over de milieucontext van de voorstellen in het kader van Agenda 2000 is opgemerkt, en licht deze milieucontext nader toe. Er wordt in beklemtoond dat moet worden doorgegaan met de integratie van de milieuaspecten in het beleid op andere terreinen en met het volgen van de vooruitgang die wordt geboekt.

WEGEN DIE NAAR EEN DUURZAME LANDBOUW LEIDEN

1. INLEIDING

Meer dan driekwart van het grondgebied van de Europese Unie bestaat uit landbouwgrond of bos(1). Hoewel de verschillende regio's van de mediterrane tot de subarctische zone een grote verscheidenheid te zien geven wat milieuwaarden en vormen van grondgebruik betreft, is in de hele Europese Unie duidelijk sprake van een belangrijke mate van interdependentie tussen landbouw en milieubehoud.

Land- en bosbouw zijn als commerciële activiteiten in hoofdzaak gericht op de productie, die afhankelijk is van de beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen maar tegelijk leidt tot milieudruk op deze hulpbronnen als gevolg van de exploitatie ervan. De technologische ontwikkeling en het commerciële streven naar maximale opbrengsten en minimale kosten hebben in de afgelopen 40 jaar een aanzienlijke intensivering van de landbouw teweeggebracht. Ook de rol die het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) heeft gespeeld doordat het tot de intensivering heeft bijgedragen, moet worden vermeld.

Een hoog prijssteunniveau heeft intensieve landbouw en een toenemend gebruik van meststoffen en bestrijdingsmiddelen bevorderd. Dit heeft geleid tot water- en bodemverontreiniging en tot schade aan bepaalde ecosystemen; de hoge zuiveringskosten die daarvan het gevolg waren, moesten door consument of belastingbetaler worden gedragen.

Tot de mede door het GLB versnelde ontwikkelingen op milieugebied die hier moeten worden vermeld, behoren de landschappelijke veranderingen die te wijten zijn aan de intensivering van de landbouw. De verdwijning van heggen, muurtjes van veldstenen en sloten en de drainage van vochtige gronden hebben bijgedragen tot het verloren gaan van waardevolle habitats voor soorten vogels, planten enz. In sommige gebieden heeft de intensivering geleid tot een bovenmatig waterverbruik en tot meer bodemerosie.

In de loop van de eeuwen heeft de landbouw vorm gegeven aan een gedifferentieerd landschap met de bijbehorende biodiversiteit, waarbij een uniek semi-natuurlijk milieu is ontstaan met een grote rijkdom aan dier- en plantensoorten die afhankelijk zijn van de voortzetting van de landbouw. De afgelopen 15 jaar is men er zich steeds meer bewust van geworden dat aan dit alles schade kan worden toegebracht door de intensivering van de landbouw. Deze intensivering kan problemen veroorzaken die niet alleen het landschap en de biodiversiteit, maar ook de bodem, het water en de lucht betreffen.

Ook het opgeven van het agrarische gebruik van grond, een ontwikkeling die hoofdzakelijk om economische redenen plaatsvindt, kan druk uitoefenen op het landschap en de biodiversiteit. In Europa kan het opgeven van de landbouwactiviteiten schade toebrengen aan de biodiversiteit en zou het hoe dan ook normaal gesproken niet tot het herstel van de oorspronkelijke natuurlijke toestand leiden. De uitdagingen die samenhangen niet alleen met de intensivering van de landbouw maar ook met het opgeven ervan, doen daarom vragen rijzen met betrekkin tot de relatie tussen landbouw en milieu en de toekomstige grondslagen voor het Europese model van duurzame landbouw.

De wenselijke relatie tussen landbouw en milieu kan worden samengevat in de term "duurzame landbouw". Duurzaamheid is het centrale concept van het Vijfde Actieprogramma inzake het milieu, waarin duurzame ontwikkeling wordt omschreven als "ontwikkeling die in de huidige behoeften voorziet zonder de mogelijkheid voor toekomstige generaties om eveneens in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen". Dit betekent dat het algehele evenwicht en de totale waarde van de natuurlijke kapitaalvoorraad gehandhaafd moeten worden en dat uitgangspunten voor de korte, middellange en lange termijn opnieuw moeten worden gedefinieerd zodat zij de werkelijke sociaal-economische kosten en baten van het verbruik en de instandhoudingsmaatregelen weergeven.

"Duurzame landbouw" vergt een zodanig beheer van de natuurlijke hulpbronnen dat wordt gegarandeerd dat de voordelen ervan ook in de toekomst beschikbaar zullen zijn. Deze definitie van duurzaamheid is gebaseerd op het eigenbelang van de landbouwers. Bij een ruimere interpretatie wordt duurzaamheid echter uitgebreid tot een meer omvattend samenstel van met de grond en het grondgebruik verband houdende aspecten zoals de bescherming van landschappen, habitats en de biodiversiteit, en tot algemene doelstellingen zoals de kwaliteit van het drinkwater en de lucht. Daarom moet in een breder perspectief een voor de landbouwproductie gunstig gebruik van de grond en de natuurlijke hulpbronnen ook worden afgewogen tegen maatschappelijke waarden op het gebied van de bescherming van het milieu en het culturele erfgoed.

Aan de toenemende publieke bewustwording van de noodzaak om de milieuaspecten in de beleidstakken van de Europese Gemeenschap te integreren werd recht gedaan in de Europese Akte van 1986. Deze akte legde de verplichting op om de eisen op het gebied van milieubescherming in de overgie beleidstakken te integreren. In 1987 heeft de Commissie dit thema aan de orde gesteld in een document over landbouw en milieu.

Het debat over de integratie van milieu-eisen is niet tot Europa beperkt gebleven. Op de top van Rio in 1992 hebbn de ondertekenende staten namelijk hun goedkeuring gegeven aan een aantal essentiële verklaringen en verdragen die relevant zijn voor land- en bosbouw. Met name werd overeenstemming bereikt over het denkbeeld van duurzame ontwikkeling en werden juridisch bindende verdragen betreffende klimaatverandering, biologische diversiteit en woestijnvorming goedgekeurd.

Bij de hervorming van het GLB in 1992 werden onder meer specifieke instrumenten ter bevordering van een minder intensieve productie gecreëerd om zowel de milieudruk als de marktoverschotten te verkleinen. Meer inhet bijzonder ging deze hervorming gepaard met de invoering van milieuprogramma's voor de landbouw en bebossingsprogramma's, waarmee specifieke milieudoeleinden worden nagestreefd. Sinds 1992 zijn de milieumaatregelen in de landbouw centraal komen te staan in de op milieuzorg gerichte aanpak van de landbouw waarvoor de Gemeenschap zich binnen het kader van het GLB inspant.

In het Vijfde Actieprogramma inzake het milieu(2), dat zich onder meer richt op doelstellingen met betrekking tot het behoud van het water, de bodem en de genetische hulpbronnen, is de landbouw als een van de vijf prioritaire sectoren aangemerkt. Bij de herziening(3) van dit actieprogramma is terdege rekening gehouden met de noodzaak om de milieuaspecten in de andere beleidsterreinen te integreren en onder meer voor een betere integratie van deze aspecten in de gemeenschappelijke marktregelingen te zorgen; tot de desbetreffende activiteiten behoren onder meer een inventarisatie van de milieueffecten, de ontwikkeling van milieucriteria en goede werkwijzen en de evaluatie van belangrijke beleidsmaatregelen.

Het Verdrag van Amsterdam maakt duurzame ontwikkeling tot een doelstelling van de Europese Unie, waarbij de bestaande verdragsgrondslagen voor milieu- en landbouwbeleid worden gehandhaafd. De landbouw blijft een communautair beleidsterrein waarop over alle GLB-instrumenten wordt beslist door de Raad van ministers. Dit maakt het mogelijk om milieubepalingen te ontwikkelen en vast te stellen die in de hele Europese Unie op efficiënte wijze worden toegepast en rechtstreekse werking hebben.

De als onderdeel van Agenda 2000(4) voorgestelde nieuwe hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) heeft tot doel in enkele van de belangrijkste marktregelingen de nodige structurele aanpassingen door te voeren en een sterk beleid inzake plattelandsontwikkeling tot stand te brengen. Het milieu, dat in het Verdrag van Amsterdam een centraal aandachtspunt is, speelt in de voorstellen van de Commissie een belangrijke rol, waarbij het erom gaat enerzijds de milieuaspecten in de regels van het gemeenschappelijk landbouwbeleid te integreren, en anderzijds de voor het milieu- en natuurbehoud noodzakelijke landbouwwerkzaamheden te handhaven.

Behalve op aanpassing van de marktregelingen aan de omstandigheden waarin de landbouw in de volgende eeuw zal moeten functioneren, is de voorgestelde hervorming ook gericht op de ontwikkeling van een coherent beleid voor een geïntegreerde plattlandsontwikkeling als tweede pijler van het GLB, waarbij het de bedoeling is dat deze tweede pijler grotendeels wordt gefinancierd uit de afdeling Garantie van het EOGFL(5). De milieubepalingen van de voorstellen komen in wezen hierop neer dat de landbouwers hoe dan ook aan bepaalde minimumnormen op milieugebied zullen moeten voldoen om voor de steunregelingen in aanmerking te komen, maar dat de samenleving alle extra dienstverlening op milieugebied die verder gaat dan dit basisniveau, zal moeten vergoeden via de milieuprogramma's voor de landbouw.

Het milieuaspect van de landbouw wordt in het Witboek over duurzame energiebronnen (COM(97) 599) genoemd in die zin dat de beoogde ontwikkelingen op het gebied van biomassa een belangrijke bijdrage moeten leveren aan het verminderen van de CO2-emissies.

In deel 2 van dit document wordt een overzicht gegeven van de beleidsontwikkeling met betrekking tot de interactie tussen landbouw en milieu, in deel 3 wordt nader ingegaan op het proces van de toetsing en evaluatie van het beleid en in deel 4 wordt uiteengezet welke strategie in de hervormingsvoorstellen in het kader van Agenda 2000 wordt gevolgd om tot een betere integratie van de eisen op het gebied van milieubescherming in de uitstippeling en uitvoering van het GLB te komen.

2. DE LANDBOUW EN HET MILIEU

2.1. Algemene tendensen in de Europese landbouw

2.1.1. Intensivering en specialisatie

De relatie tussen landbouw en milieu is niet statisch. De landbouw is intensiever geworden en deze intensivering heeft op haar beurt de druk op het milieu vergroot.

De dierlijke productie in Europa geeft een duidelijk beeld van de intensiveringstendens. In de sector melk zijn in 1984 producentenquota ingevoerd om overproductie te voorkomen en de markten te stabiliseren. In de daaropvolgende tien jaar is de melkproductie nagenoeg stabiel gebleven, maar is het aantal melkkoeien met 20 % gedaald als gevolg van een hogere melkproductie per koe. Het aantal producenten is echter met 50 % afgenomen, terwijl de gemiddelde omvang van de melkveestapels is gestegen van 19 tot 30 koeien. Dit laatste cijfer verhult zelfs nog de tendens naar zeer grote melkveestapels, aangezien momenteel meer dan 40 % van de koeien in de Europese Unie wordt gehouden op bedrijven met meer dan 50 koeien, welke ontwikkeling tot een grotere veebezetting per hectare in de concentratiegebieden heeft geleid.

In de varkenssector van de Europese Unie wordt slechts beperkte steun verleend maar stijgt de productie al vele jaren lang. De verwachting is dat de productie en het verbruik sterk zullen blijven groeien. Het aantal varkens neemt toe. De varkensproductie is geconcentreerd in bepaalde delen van de Europese Unie. Sinds de hervorming van 1992 kunnen enkele verschuivingen worden geconstateerd waarbij varkensproductie tot ontwikkeling is gekomen in de buurt van de graanteeltgebieden. Momenteel is er sprake van een zeer sterke concentratie van varkens in België, Nederland en Denemarken en in delen van Duitsland, Frankrijk, Spanje, Italië, Portugal en het Verenigd Koninkrijk.

In de meeste lidstaten van de Europese Unie wrodt de overgrote meerderheid van de fokvarkens gehouden op bedrijven met meer dan 100 zeugen. In 1995 bedroeg het gemiddelde aantal zeugen op dergelijke bedrijven meer dan 300 in het Verenigd Koninkrijk en Ierland en meer dan 200 in Denemarken, Griekenland, Portugal, Duitsland, Nederland en Zweden.

In de akkerbouw ging een stijging van de fysieke opbrengsten uiteraard gepaard met een toeneming van het gebruik van productiemiddelen: het verbruik van meststoffen is gestegen van circa 5 miljoen ton in 1950 (voedingsstoffen) tot pieken van meer dan 20 miljoen ton in de jaren zeventig en tachtig, waarna het is gedaald tot circa 16 miljoen ton nu(6). Het gebruik van bestrijdingsmiddelen heeft een soortgelijke ontwikkeling te zien gegeven en bedroeg in 1996 ongeveer 300000 ton. In Portugal, Ierland en Griekenland, waar traditioneel weinig bestrijdingsmiddelen werden gebruikt, is het gebruik ervan echter verder gestegen.

De daling van het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen in de afgelopen jaren is te danken aan de hervorming van het GLB in 1992 maar ook aan andere factoren, en het betreft hier een uit milieuoogpunt positieve ontwikkeling; dit neemt echter niet weg dat het totale gebruik nu nog steeds een veelvoud is van dat enkele decennia geleden. Bovendien laten de meest recente cijfers voor zowel bestrijdingsmiddelen als meststoffen een omslag van de dalende tendens zien(7).

Ook mag niet worden vergeten dat de recente daling van het gebruik van bestrijdingsmiddelen wellicht voor een deel is toe te schrijven aan het feit dat er meer specifieke of sterker geconcentreerde werkzame stoffen zijn ontwikkeld. Het is dus, ook al moet er nog nader onderzoek naar de ecotoxiciteit van afzonderlijke werkzame bestanddelen van bestrijdingsmiddelen worden verricht, nu reeds duidelijk dat een dergelijke daling van de gebruikte hoeveelheid niet noodzakelijk gepaard gaat met een vermindering van de biologische effectiviteit van bestrijdingsmiddelen, en dus van het vervuilende effect ervan.

De toeneming van het gebruik van productiemiddelen en van de fysieke opbrengsten is gepaard gegaan met een sterkere specialisatie, waarbij veel minder sprake is van gemengde landbouw en vooral traditionele vruchtwisselingen (met inbegrip van biologische vruchtwisselingen) verloren zijn gegaan. De milieuvoordelen van de gemengde landbouw en de traditionele vruchtwisselingen waren groter dan die van de systemen die ervoor in de plaats zijn gekomen.

De intensivering, de sterkere specialisatie en de bedrijfsvergroting zijn alle sociaal-economische tendensen op lange termijn binnen de landbouw. Dergelijke tendensen veroorzaken echter milieueffecten die moeten worden beheerst om de landbouw duurzaam te houden.

2.1.2. Marginalisering

Tegelijk vindt in sommige gebieden een proces van marginalisering van de landbouw plaats op een schaal die varieert van bepaalde stukken grond tot hele regio's. Moeilijke percelen van een landbouwbedrijf worden soms aan hun lot overgelaten terwijl de rest van het bedrijf verder wordt geïntensiveerd, en ook kan het gebeuren dat hele landbouwbedrijven opgegeven dreigen te worden. De regio's die het meest kwetsbaar zijn voor de marginalisering of zelfs het opgeven van de landbouw, vallen in twee categorieën uiteen: regio's waar extensieve systemen een overheersende positie innemen, en regio's waar kleinschalige landbouw de kenmerkende bedrijfsvorm is.

2.1.3. Ontwikkelingen in de biologische landbouw

De publieke bezorgdheid over het milieu heeft ertoe geleid dat er meer wordt gepleit voor de toepassing van milieuvriendelijke landbouwproductiemethoden zoals geïntegreerde productie, traditionele landbouw die weinig productiemiddelen vergt, en biologische landbouw.

De publieke opinie heeft haar aandacht vooral toegespitst op de biologische landbouw, aangezien daarbij sprake is van een combinatie van milieu-, maatschappelijke en economische effecten. De belangrijkste milieuvoordelen ervan, vooral wanneer wordt vergeleken met intensieve conventionele landbouw, vloeien voort uit de op duurzaamheid gerichte afwisseling in het grondgebruik en uit het achterwege laten van synthetische bestrijdingsmiddelen; een en ander heeft een uit milieuoogpunt positieve invloed, bijvoorbeeld op de biodiversiteit. Voordelen die niet het milieu betreffen, zijn onder meer dat banen worden geschapen als gevolg van een grotere behoefte aan arbeidskrachten en dat voor de producten veel hogere prijzen kunnen worden verkregen. Vooral in gebieden met een groot aandeel blijvend grasland en in uit milieuoogpunt kwetsbare gebieden kan biologische landbouw een interessant alternatief zijn. Ook in het geval van biologische landbouw zijn echter specifieke regels nodig om ervoor te zorgen dat aan bepaalde milieueisen wordt voldaan, bijvoorbeeld om te voorkomen dat nitraten uitspoelen of dat grasland met een grote natuurwaarde wrodt omgezet in akkerland.

De regelgeving van de Europese Gemeenschap is afgestemd op de problemen waarmee de biologische sector te kampen heeft, en op de noodzaak om de interne markt in stand te houden en bij de publieke opinie belangstelling voor de biologische landbouw te wekken. Er is een juridisch kader voor biologische productiemethoden tot stand gebracht dat strikte controles voorschrijft (Verordening (EEG) nr. 2092/91). Bovendien vallen biologische productiemethoden onder de milieumaatregelen in de landbouw als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2078/92, zulks omdat deze methoden milieuvoordelen opleveren en vooral in de omschakelingsjaren minder rendabel zijn. Er is echter minder aandacht besteed aan de problemen op het gebied van de verwerking en de afzet, welke problemen in veel lidstaten worden aangewezen als belangrijke hinderpalen voor de groei van deze sector.

Ondanks de moeilijkheden die nog worden ondervonden, hebben de communautaire maatregelen kunnen bijdragen tot de aanzienlijke toeneming van de biologische landbouw. Het aantal biologische landbouwbedrijven (gecertificeerd of nog in omschakeling) is gestegen van 35476 in 1993 tot 93830 in 1997. In dezelfde periode is het areaal waarop biologische productiemethoden worden toegepast, meer dan verdubbeld: het is gestegen van 889919 ha tot 2209866 ha. Het gevolg hiervan was dat in 1997 biologische landbouw werd beoefend op circa 1,6 % van de totale oppervlakte cultuurgrond en 1 % van het totale aantal landbouwbedrijven in de EU-15.

Ter aanvulling van de maatregelen om extensivering te bevorderen heeft de Commissie voorschriften inzake productienormen, de inspectie en de etikettering voor biologische dierlijke productie voorgesteld(8) en overweegt zij de invoering van een biologisch logo. Het betrokken voorstel vormt een aanvulling op de reeds bestaande regelgeving voor plantaardige producten(9) en het bevat ook het beginsel dat in de biologische landbouw geen genetisch gemodificeerde organismen mogen worden gebruikt.

De betrokken maatregelen, waaraan in de Raad momenteel de laatste hand wordt gelegd, zullen een vorm van landbouw bevorderen die een gunstig effect op het milieu zal hebben en het vertrouwen bij de consumenten zal vergroten. De Europese Unie heeft er ook actief voor gezorgd dat aan de betrokken consumentenverlangens voldoende aandacht wordt besteed in internationale fora.

2.2. Water

Er is uiting gegeven aan ernstige bezorgdheid over de milieugevolgen van de mate waarin de landbouw in veel delen van de Europese Unie, en vooral in de Middellandse-Zeelanden, water onttrekt voor irrigatiedoeleinden. Als de grondwaterstand daalt doordat het onttrokken water niet snel genoeg wordt aangevuld, kunnen de gevolgen voor het milieu ernstig zijn. Zo kunnen bijvoorbeeld de ondergrondse waterreserves verzilt raken door binnendringend zeewater en kan er biodiversiteit verloren gaan doordat het debiet van waterlopen verandert. Irrigatie kan ook leiden tot waterverontreiniging als gevolg van een grotere concentratie van bestrijdingsmiddelen en voedingsstoffen in afstromend water. Bovendien wordt zelfs een nog groter beroep op de reserves gedaan als het water uit diepere putten wordt gehaald.

Met betrekking tot de waterkwaliteit moet worden opgemerkt dat de landbouw een belangrijke bron van nitraten en fosfaten in het water is. Dit kan leiden tot eutrofiëring, met alle schadelijke effecten op het natuurlijke milieu vandien, en tot nitraatconcentraties in de drinkwaterreserves (oppervlakte- en grondwater) die hoger zijn den de EU-normen(10).

De nitraatrichtlijn schrijft voor dat veelomvattende maatregelen moeten worden genomen om dit probleem te verhelpen. De vaststelling van deze richtlijn, die is gebaseerd op de beginselen "de vervuiler betaalt" en "preventie bij de bron", betekent een belangrijke stap naar integratie van milieuzorg in de landbouw. De stand van zaken wat de tenuitvoerlegging van deze richtlijn betreft is echter slecht(11). Tegen twaalf van de 15 lidstaten loopt een juridische procedure wegens niet omzetting en/of niet-correcte toepassing van de richtlijn.

Door naleving van de nitraatrichtlijn zou in belangrijke mate worden bijgedragen tot de oplossing van bepaalde structurele problemen zoals de buitensporige concentratie van de varkens- en pluimveeproductie in sommige regio's van de Unie. Een voordurende evaluatie van de toepassing van de richtlijn is noodzakelijk om de handhaving ervan te bevorderen.

De gebrekkige tenuitvoerlegging van de nitraatrichtlijn is verontrustend aangezien in de Dobris-inventarisatie uit 1995 op basis van modelberekeningen is geconcludeerd dat de nitraatconcentratie in het grondwater boven het richtniveau van 25 mg/l ligt op 87 % van het landbouwareaal in Europa, en boven de maximaal toelaatbare concentratie van 50 mg/l op 22 % van dat areaal. In vele gebieden, en vooral in die met een hoge veebezetting, neemt deze nitraatconcentratie nog toe, waarbij bestaande drinkwaterbronnen moeten worden gesloten of het eruit afkomstige water een dure behandeling moet ondergaan.

Hoge nitraatconcentraties dragen ook in belangrijke mate bij tot de eutrofiëring, vooral in zeeën en kustwateren. Gebleken is dat grote wateroppervlakten aan de Noordzeekust en delen van de Middellandse Zee te lijden hebben van eutrofiëring, die voor een groot deel te wijten is aan vervuiling uit agrarische bronnen; dit leidt tot algengroei en andere veranderingen van de ecosystemen. Als gevolg daarvan kunnen de visserij en de toeristische sector economische verliezen lijden.

Er bestaan enkele milieuprogramma's voor de landbouw die tot doel hebben de uitspoeling van nitraten naar het aquatische milieu verder te verminderen en de wateronttrekking te beperken. Voor veplichte maatregelen, bijvoorbeeld die welke voortvloeien uit de toepassing van de nitraatrichtlijn, kan echter geen financiële steun op grond van de milieuprogramma's voor de landbouw worden verleend. Dit kan worden beschouwd als een rechtstreekse consequentie van het beginsel "de vervuiler betaalt", dat meebrengt dat landbouwers de minimummilieunormen die zijn vastgesteld in bijvoorbeeld communautaire regelgeving zoals de nitraatrichtlijn, moeten naleven zonder daarvoor een extra beloning te ontvangen.

Een verdere bron van milieuvervuiling is het gebruik van bestrijdingsmiddelen op een zodanige wijze dat residuen terechtkomen in de watervoorraden (oppervlakte- en grondwater). Er bestaan EU-voorschriften die de naleving van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelen in landbouwproducten opleggen(12). In het kader van milieuprogramma's voor de landbouw bestaan er maatregelen om residuen van bestrijdingsmiddelen in water te beperken, bijvoorbeeld door verfijnde technieken voor geïntegreerde plagenbestrijding toe te passen of aan biologische landbouw te doen. Dergelijke maatregelen kunnen de situatie helpen verbeteren. Er zullen echter verdere maatregelen nodig zijn voor een betere beheersing van het gebruik van bestrijdingsmiddelen om de waterverontreiniging te verminderen.

Drainage en irrigatie van grond kunnen leiden tot het verloren gaan van habitats waarvoor de natte of droge omstandigheden nodig zijn die bestonden voordat de betrokken maatregel in het kader van het waterbeheer werd genomen. Bovendien kunnen een efficiënte drainage van grond en de bescherming van weiland dat anders bij een hoge waterstand zou onderlopen, overstromingen tot gevolg hebben doordat piekhoeveelheden afvloeiend water sneller in de rivieren terechtkomen. Passende landbouwsystemen, waaronder het voortgezette gebruik van binnen de overstromingsbedding gelegen gronden, verminderen dit risico.

Er wordt gewerkt aan een overkoepeling voor de EU-waterregelgeving in de vorm van een nieuw instrument, de zogenoemde waterkaderrichtlijn, die de bestaande regelgeving zal vereenvoudigen en heroriënteren. Dit zal echter geen verandering brengen in de rol van de hierboven beschreven regelgeving inzake nitraten en bestrijdingsmiddelen.

2.3. Het grondgebruik en de bodem

In vele delen van de Europese Unie wordt het landbouwareaal ernstig bedreigd door andere vormen van grondgebruik en de toepassing van niet-adequate landbouwmethoden. Vooral de huizenbouw en de aanleg van industrieterreinen en de uitbreiding van het vervoersnet tasten de milieuwaarde van grond aan en doen deze soms volkomen teniet. De landbouw houdt daarentegen in vele gevallen de bestaande grond in stand, al kan de bodemkwaliteit er wel onder te lijden hebben. Er kunnen drie categorieën van beschadiging van de bodem worden onderscheiden:

- fysische aantastingen zoals erosie, woestijnvorming, waterverzadiging en verdichting;

- chemische aantastingen zoals veranderingen in de zuurgraad, verzilting en verontreiniging met bestrijdingsmiddelen, zware metalen enz.;

- biologische achteruitgang met inbegrip van veranderingen ten aanzien van de micro-organismen in en het humusgehalte van de bodem.

De belangrijkste manieren waarop de landbouw bodemerosie veroorzaakt, zijn de toepassing van niet-duurzame landbouwmethoden op glooiende terreinen (bijvoorbeeld het ontbreken van doeltreffende maatregelen voor erosiebestrijding in productiesystemen zoals sommige typen van intensieve fruitteelt of van olijventeelt), het gebruik van zware machines die bodemverdichting veroorzaken, de toepassing van teeltsystemen waarbij de grond tijdens het regenseizoen onbegroeid is, het gebruik van ongeschikte irrigatiesystemen, het verbranden van gewasresten, het verwijderen van op rivieroevers groeiende bomen en struiken en de toepassing van monoculturen die de bodem niet beschermen.

Anderzijds kunnen sommige landbouwsystemen, zoals een oordeelkundige beweiding, de aanwezigheid van heggen en bomen en traditionele vruchtwisselingspatronen, van essentieel belang zijn voor het behoud van de bodemkwaliteit. Bij verscheidene milieuprogramma's voor de landbouw is bodembehoud een van de doelstellingen. Het gaat daarbij om programma's die bepaalde vruchtwisselingen betreffen, en vooral om programma's ter bevordering van biologische landbouw. Er bestaan ook programma's om erosie en brandgevaar tegen te gaan, meer in het bijzonder met betrekking tot grond die niet langer in gebruik is. Ook bebossingsprogramma's in het kader van Verordening (EEG) nr. 2080/92 kunnen een belangrijke bijdrage aan de vermindering van bodemerosie leveren.

Hoewel positieve resultaten worden geboekt in gebieden waar milieumaatregelen in de landbouw of bebossingsmaatregelen worden uitgevoerd, neemt de bodemerosie toe. In Europa heeft ongeveer 115 miljoen ha te lijden van watererosie, en 42 miljoen ha van winderosie. Bijzondere problemen doen zich voor in het Middellandse-Zeegebied(13).

2.4. Luchtkwaliteit, klimaatverandering en aantasting van de ozonlaag

Vooral als gevolg van het toenemende aantal dieren in de afgelopen 40 jaar is de landbouw de belangrijkste bron van ammoniakemissies, die de bodem en het water verzuren en bijdragen tot de schade die zure regen toebrengt aan de bossen. Tegelijk is de landbouw, samen met het natuurlijke milieu, een belangrijke bron van methaanemissies (afkomstig van de dierlijke productie) en lachgasemissies (door de bemesting), die bijdragen tot het broeikaseffect. Methylbromide, die de ozonlaag aantast, werd op grote schaal gebruikt in de tuinbouw en de Commissie streeft nu naar een versnelde beperking van het gebruik ervan. Bovendien kunnen bestanddelen van bestrijdingsmiddelen in de lucht worden meegevoerd en door wind of regen elders worden afgezet.

In het algemeen geproken doen landbouwmethoden die een intensiever gebruik van productiemiddelen meebrengen, de emissies toenemen. Wat echter methaan(14) betreft, wordt bij extensieve veehouderij over een langere periode minder efficiënt voeder gebruikt dan bij intensieveproductie, wat een veel grotere methaanproductie per eenheid product tot gevolg heeft. Daarom wordt bij sommige opties ter vermindering van de uitstaat van methaan door de veehouderij voorgesteld om dierlijke productie te intensiveren. Als ten aanzien van dergelijke opties ook rekening wordt gehouden met de gemeten watervervuiling en met de geringere mogelijkheden op het gebied van de biodiversiteit, rijst echter de vraag of het totaaleffect nog wel gunstig zal zijn.

Wat het EU-beleid terzake betreft, zijn er diverse investeringsregelingen voor de plaatsing van behandelingsinstallaties om de emissies te verminderen of afvoergassen terug te winnen. Er is echter, hoewel bekend is welke bijdrage de landbouw aan de luchtverontreiniging levert, geen specifieke strategie in het kader van de milieumaatregelen in de landbouw ontwikkeld om dit effect tegen te gaan. Wat de keuze voor intensieve of extensieve landbouw betreft, is uitgemaakt dat er meer milieuvoordeel te behalen valt met extensieve landbouw, ook al heeft deze grotere methaanemissies tot gevolg.

Naar verwachting zal de totale uitstoot van methaan tegen het jaar 2010 aanzienlijk zijn gedaald als gevolg van thans in uitvoering zijnde initiatieven, hoofdzakelijk op het niveau van de lidstaten. In het kader van Agenda 2000 is sprake van een aantal concrete gemeenschappelijke maatregelen op EG-niveau, alsmede van andere maatregelen om ruimere mogelijkheden voor actie op nationaal en regionaal niveau te geven; een en ander zou tot het beperken van de emissies bijdragen(15).

Bovendien zou de landbouwproductie voor niet-voedingsdoeleinden met producten zoals oliehoudende zaden en biogas via de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen een belangrijke bijdrage kunnen leveren tot het beperken van de CO2-uitstoot en van andere vervuilende emissies.

Wat meer in het bijzonder de bijdragen van biomassa en biobrandstoffen aan het verminderen van emissies betreft, zou volgens de schattingen in het Witboek over duurzame energiebronnen een daling van de CO2-emissies moeten resulteren uit een stijging van het gebruik van biomassa voor de productie van energie met 90 miljoen ton olie-equivalent (toe) per jaar: 30 miljoen toe uit hout en agrarische reststoffen, 45 miljoen toe uit energiegewassen (18 uit vloeibare biobrandstoffen en 27 uit vaste biobrandstoffen) en 15 miljoen toe uit biogas. Beklemtoond dient te worden dat de productie van biogas ook bijdraagt tot de vermindering van methaanuitstoot en dus dubbele winst oplevert bij het bestrijden van klimaatverandering.

Bij het ontwikkelen van de niet-voedingssector zou ervoor moeten worden gezorgd dat het totale milieueffect positief is. Zoals in de voorgestelde verordening inzake steun voor plattelandsontwikkeling is aangegeven, is het de bedoeling om voor bebossing met snelgroeiende soorten met korte omlooptijd drie soorten steun te verlenen (steun ter dekking van de aanlegkosten, een jaarlijkse premie ter dekking van de onderhoudskosten gedurende maximaal vijf jaar en een jaarlijkse premie ter dekking van gederfde inkomsten gedurende maximaal 20 jaar), op voorwaarde dat de betrokken aanplanting is aangepast aan de plaatselijke omstandigheden en verenigbaar is met de milieueisen.

De energie- en milieubalans van biobrandstoffen is in het algemeen gesproken gunstig en de Commissie bevordert dan ook de ontwikkeling van deze brandstoffen tegelijkertijd via het energie- en landbouwbeleid en via maatregelen ter bestrijding van klimaatverandering. De voorgestelde richtlijn inzake de belasting van energieproducten (COM(97) 30 van 13 maart 1997) voorziet in de mogelijkheid van vrijstelling voor biobrandstoffen. De thans reeds geldende regelgeving biedt de mogelijkheid van belastingvrijstelling voor biobrandstoffen in het kader van proefprojecten (Richtlijn 92/81/EEG van 19 oktober 1992). In afwachting van de goedkeuring van het nieuwe voorstel heeft de Commissie in het genoemde Witboek over duurzame energiebronnen in overweging gegeven dat tot een marktaandeel van 2 % nog van een experimentele fase zou kunnen worden gesproken.

Volgens een recente analyse zou de ontwikkeling van de niet-voedingssector moeten worden gecombineerd met passende belastingmaatregelen(16).

2.5. Biodiversiteit

Het plattelandsmilieu is bij uitstek een milieu voor allerlei levende wezens. De complexe ecologie van flora en fauna heeft zich aangepast aan en is beïnvloed door de landbouwactiviteiten. In Europa heeft deze symbiotische relatie zich ontwikkeld in de loop niet alleen van eeuwen, maar zelfs van duizenden jaren. Het resultaat is dat vele soorten voor hun levenscyclus afhankelijk zijn van voortzetting van de landbouw. Zo zijn bijvoorbeeld vogels als de alpenkraai (Pyrrhocorax pyrrhocorax) afhankelijk van traditionele weidebouw. Ooit kwam deze soort algemeen voor, maar nu heeft zij in Europa nog slechts enkele broedgebieden tot haar beschikking. Een ander voorbeeld is de grote trap (Otis tarda), een steppevogel die in de hele wereld met uitsterven is bedreigd en die zich in zijn element voelt in op extensieve wijze beheerde mozaïeklandschappen van braakliggende graanvelden en weiden in Spanje en Portugal.

In het kader van het milieubeleid van de Europese Unie worden bijzonder waardevolle habitats opgespoord en beschermd op grond van de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn(17). Deze richtlijnen verplichten de lidstaten ertoe de nodige maatregelen te nemen met het oog op instandhouding, waarvoor vaak voortzetting van de landbouw nodig is. Het betrokken netwerk van beschermde gebieden staat bekend als Natura 2000.

De van de landbouw afhankelijke biodiversiteit blijft niet beperkt tot de via Natura 2000 beschermde gebieden. Van de soorten vaatplanten die in Zweden in hun voortbestaan worden bedreigd, is meer dan 70 % afhankelijk van de open landschappen waarin landbouw wordt bedreven. In heel Europa heeft de eeuwenoude activiteit van de hooibouw uiteenlopende veldflora's opgeleverd die genoeg hebben aan een kort groeiseizoen en zaad vormen voordat er wordt gemaaid. Doordat de hooibouw is afgenomen en er ook vroeger in het jaar wordt gehooid, zijn de betrokken populaties van veldkruiden onvermijdelijk achteruitgegaan.

De bedreigingen waaraan de van de landbouw afhankelijke biodiversiteit bloot staat, vallen in hoofdzaak onder twee categorieën: intensivering en onderbenutting. Naar de verbanden tussen intensivering en biodiversiteit wordt veel nog lopend onderzoek verricht(18), maar duidelijk is nu al dat tot de belangrijkste oorzaken van de betrokken veranderingen behoren:

- meer bemesting (dierlijke of kunstmest);

- cultuurtechnische ingrepen; drainage en irrigatie van grond;

- een sterkere specialisatie zoals de beoefening van monoculturen en de achteruitgang van de gemengde landbouw. Dit proces kan door ruilverkavelingsregelingen en door rationalisatie van de perceelsindeling nog worden bevorderd;

- het verloren gaan van perceelsranden en niet voor landbouwdoeleinden gebruikte habitats zoals vochtige gebieden, tot landbouwbedrijven behorende bosjes en heggen;

- een onzorgvuldige toepassing van bestrijdingsmiddelen;

- de verdwijning van traditionele methoden, zoals hooibouw (vervangen door de productie van kuilvoer) en periodieke braaklegging (percelen worden zonder onderbreking met granen beteeld);

- de toegenomen mechanisatie, die tot bodemverdichting leidt.

Aangenomen wordt bijvoorbeeld dat combinaties van methoden als hierboven bedoeld hebben bijgedragen tot de achteruitgang van de aantallen in landbouwgebieden thuishorende vogels(19). Hierbij moet echter worden aangetekend dat er gevallen zijn waarin grond aan de landbouw werd onttrokken met het oog op natuurbehoud zonder dat vervolgens de op het gebied van bescherming nagestreefde doelstellingen werden bereikt. Het gevolg was dat er weer goed aangepaste landbouwactiviteiten moesten worden geïntroduceerd om geschikte omstandigheden voor de vogels te scheppen. In het kader van de milieumaatregelen in de landbouw worden technieken voor het behoud en de verbetering van de vogelstand ontwikkeld.

In de meeste lidstaten zijn in het kader van Verordening (EEG) nr. 2078/92 milieumaatregelen in de landbouw genomen om de biodiversiteit in stand te houden, bijvoorbeeld door het gebruik van meststoffen en bestrijdingsmiddelen te beperken of stop te zetten en door vruchtwisselingen te handhaven. Voorbeelden zijn onder meer de invoering van biologische landbouw, een geïntegreerd gewasbeheer, het braak laten liggen van de perceelsranden en het nemen van via LIFE-natuurprojecten beproefde specifieke maatregelen voor bepaalde habitats. Er zijn ook maatregelen genomen om bosjes, vochtige gronden en heggen binnen landbouwbedrijven te beheren op een manier die flora en fauna ten goede komt.

Wat de onderbenutting van landbouwgrond betreft, is het zo dat het aan zijn lot overlaten van dergelijke grond rampzalige gevolgen kan hebben voor het natuurlijke milieu. In bergstreken en andere probleemgebieden zoals droge of noordelijke gebieden leidt stopzetting van de landbouw snel tot het opschieten van struikgewas, dat dan wordt gevolgd door bos, waarbij de bij het agrarische milieu behorende grotere biodiversiteit verloren gaat. Voorzetting van de landbouw is echter soms niet voldoende om de biodiversiteit in stand te houden. Er moet ook met passende methoden worden gewerkt. Als bijvoorbeeld een oordeelkundige beweiding wordt vervangen door niet in goede banen geleide grootschalige extensieve veeteelt, kan het semi-natuurlijke milieu in kwaliteit achteruitgaan. GLB-steun kan een uitermate belangrijke rol spelen in de instandhouding van bedreigde landbouwsystemen, vooral via de maatregelen voor probleemgebieden, dit meer in het bijzonder in marginale gebieden waar de landbouw zonder die steun zou verdwijnen. Daarnast leveren de milieumaatregelen in de landbouw een essentiële bijdrage aan de inspanningen om de van de landbouw afhankelijke biodiversiteit in die gebieden in stand te houden. Daarom blijven de milieumaatregelen in de landbouw een belangrijk praktisch bestanddeel van de aanpak die de Gemeenschap op het gebied van de bescherming van de biodiversiteit hanteert.

In het Vijfde Actieprogramma inzake het milieu is als streefcijfer voor het jaar 2000 vermeld dat de verbintenissen in het kader van de milieumaatregelen in de landbouw 15 % van het landbouwareaal van de Europese Unie zouden moeten bestrijken. Er is nu reeds 20 % bereikt, maar daarbij moet worden aangetekend dat 86 % van de betrokken uitgaven wordt gedaan in slechts vijf lidstaten. In landbouwgebieden met een zeer productieve en intensieve landbouw wordt over het algemeen slechts in geringe mate gebruikgemaakt van de programma's. In deze gebieden kan de biodiversiteit onder steeds grotere druk komen te staan.

2.6. Het landschap

Er ontstaat een vollediger beeld als een landschap in zijn geheel wordt beschreven. Een almovattende analyse van een landschap maakt het mogelijk alle processen en kenmerken op holistische wijze te bekijken. Aan de hand van een dergelijke beschrijving kunnen gemakkelijker beleidskeuzes worden gemaakt om aan te geven wat de wenselijke richting voor de verdere ontwikkeling is. Elkaar beconcurrerende belangen dienen tegen elkaar te worden afgewogen en het gaat erom positieve elementen zoveel mogelijk te bevorderen en negatieve aspecten te beperken.

Een landschap kan worden beschouwd als een systeem met een geologie, een grondgebruik, natuurlijke en door de mens gerealiseerde kenmerken, een flora en fauna, waterlopen en een klimaat de specifiek zijn. Daarbij komen nog het bewoningspatroon en sociaal-economische factoren. Niet in elk landschap komt landbouw voor, maar met een areaal dat 51 % van het grondgebied van de Europese Unie omvat blijft de landbouw de belangrijkste grondgebruiker. Het is dus een historisch feit dat de landbouwers, grotendeels zonder zich daarvan bewust te zijn, voor de ontwikkeling en het beheer van het landschap hebben gezorgd. Terwijl zij levensmiddelen, vezels en brandstoffen produceerden om in hun eigen behoeften te voorzien of winst te maken, hebben zij ook gratis allerlei zaken tot stand gebracht die gunstig zijn uit mileu- of maatschappelijk oogpunt of het leven veraangenamen.

Vooral door de kwaliteit van het landschap te behouden en te verbeteren kan worden ingespeeld op de behoeften van mensen die op zoek zijn naar de authentieke sfeer van het platteland, dicht bij de natuur en weg van overvolle gebieden; het landschap is dus een essentiële component van het toeristische potentieel van plattelandsgebieden.

Het natuurlijke landschap is onlosmakelijk verbonden met de landbouwactiviteiten die het hebben gevormd. Net als de biodiversiteit kan ook het landschap worden bedreigd doordat de landbouw wordt opgegeven of veranderingen ondergaat.

De agrarische landschappen zijn gevormd onder impuls van de economische noodzaak. De landbouwers hebben op deze noodzaak gereageerd door de beste landbouwtechnieken te gaan toepassen die beschikbaar waren. Zo moesten er muurtjes worden gestapeld om de van nature in de velden aanwezige stenen uit de weg te kunnen ruimen en tegelijk een omheining voor het vee te vekrijgen. Als gevolg van de technologische ontwikkeling zijn de omstandigheden nu echter volkomen anders. Tegenwoordig zou geen enkele commerciële landbouwer er meer over denken een muurtje van veldstenen te bouwen in plaats van een afrastering aan te brengen. En voor de producten van knotwilgen is er ook niet langer een markt. Landbouwers die in 1998 voor economisch efficiënte landbouwmethoden kiezen, zijn integendeel van mening det veel traditionele landschapskenmerken moeten worden opgeofferd.

Zo kunnen al dan niet door muurtjes ondersteunde terrassen op hellingen in verval raken, wat tot erosie en zelfs tot het verlies van landbouwpotentieel leidt. De reparatie van muurtjes van veldstenen is kostbaar en hun agrarische functie is overgenomen door schrikdraad. Levendige landschappen met elementenzoals knotbomen en hakhout, kleine onregelmatige percelen, bosjes en heggen binnen de landbouwbedrijven, een mozaïek van uiteenlopende vormen van gondgebruik en traditionele vruchtwisselingspatronen waartoe onder andere de aanleg van kunstweiden en braaklegging behoren, worden eveneens bedreigd door de commerciële realiteiten waarmee de landbouw rekening moet houden.

In marginale landbouwgebieden is er ten aanzien van de instandhouding van het cultuurlandschap sprake van een dubbele uitdaging. Niet alleen verlangt de samenleving dat de landbouwers bepaalde milieuvriendelijke methoden invoeren, maar allereerst dient te worden voorkomen dat landbouwers hun grond in de steek laten. In sommige delen van de Europese Unie is het een realiteit dat de landbouw wordt opgegeven of bijna wordt opgegeven, waarbij dit laatste zich uit in onderbenutting of verwaarlozing van grond of de samenvoeging van landbouwbedrijven, en het is duidelijk dat, als de landbouw achteruitgaat, struikgewas en bos hun kans zullen grijpen en het open landschap zal verdwijnen. In productieve gebieden staan de landbouwers dan weer onder druk om maximale opbrengsten te halen en landschapselementen te verwijderen.

In de lidstaten bestaan er in het kader van de verordening betreffende milieumaatregelen in de landbouw heel wat programma's om de kosten te dekken die aan instandhouding van het landschap en het bijbehorende culturele erfgoed zijn verbonden. In de probleemgebieden worden compenserende vergoedingen toegekend om de landbouwers ertoe aan te sporen het landschap te onderhouden en het platteland niet in de steek te laten.

3. HERVORMINGEN VAN HET BELEID

3.1. Ontwikkelingen van de algemene beleidscontext

In 1995 heeft de Commissie de marktvooruitzichten nader bekeken en zich afgevraagd welke beleidsaanpassingen nodig zouden kunnen zijn. Met name is in december 1995 een strategiestudie(20) gepresenteerd aan de Europese Raad van Madrid. In dit document werd geconcludeerd dat een hervorming noodzakelijk zou zijn om interne redenen binnen de Europese Unie, namelijk om voor evenwicht tussen de vraag van de consumenten en het aanbod te zorgen en om in te spelen op de bezorgdheid op milieugebied en bij de consumenten. Het onderzoek had mede betrekking op de situatie in het licht van de verwachte uitbreiding met landen in Midden- en Oost-Europa. In de strategiestudie werd aanbevolen verder te gaan op de bij de hervorming in 1992 ingeslagen weg, namelijk: het concurrentievermogen te bevorderen door verlaging van de garantieprijzen, de niet aan de productie gekoppelde rechtstreekse steun te verhogen en het beleid inzake plattelandsontwikkeling te versterken. De staatshoofden en regeringsleiders hebben deze aanpak in Madrid onderschreven.

In 1996 heeft de Commissie de conferentie van Cork over plattelandsontwikkeling(21) georganiseerd. Deskundigen op het gebied van plattelandsontwikkeling uit de hele Europese Unie zijn daar samengekomen. In dit forum zijn ideeën ontwikkeld voor de totstandbrenging van een duurzaam en coherent beleid inzake plattelandsontwikkeling op basis van de regionale behoeften en mogelijkheden, waarin het landbouwbeleid centraal zou staan.

In het beleid van de Commissie met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de milieumaatregelen in de landbouw was de evaluatie van de milieuprogramma's voor de landbouw een prioriteit(22). In 1996 werd de juridische verplichting van de lidstaten om hun desbetreffende programma's te evalueren verduidelijkt(23) en sindsdien hebben de verantwoordelijke autoriteiten evaluatieverslagen opgesteld. Als gevolg van de evaluatie en toetsing van de programma's is het merendeel van deze programma's aangepast, een proces dat zal voortgaan. De meeste wijzigingen in de programma's hebben totdoel ervoor te zorgen dat de verkregen milieuvoordelen zo groot mogelijk zijn en dat de steunbedragen adequaat zijn, zodat er niet te veel maar ook niet te weinig steun wordt toegekend. In november 1998 heeft de Commissie een evaluatiedocument over de milieuprogramma's voor de landbouw gepubliceerd, welk document is gebaseerd op 150 van de lidstaten ontvangen verslagen. In dat document wordt nader ingegaan op de vele positieve effecten van de programma's en ook op enkele mislukkingen en tekortkomingen(24).

In juli 1997 heeft de Commissie een mededeling met als titel Agenda 2000(25) gepubliceerd. Dit document bevatte de resultaten van de toetsing van het beleid, en meer in het bijzonder de vooruitzichten op financieel gebied en wat het functioneren van het GLB na de hervormingen van 1992 betreft, alsmede aanbevelingen voor de in de toekomst te volgen weg. Na overleg, in het bijzonder met het Europees Parlement en de lidstaten, werden de algemene strategie voor marktveranderingen en de schets van plannen voor een beleid inzake plattelandsontwikkeling dan nader uitgewerkt in de voorstellen voor regelgeving die de Commissie in maart 1998 heeft gepresenteerd(26).

In februari 1998 heeft de Europese Commissie een mededeling aan de Raad en het Europees Parlement betreffende de strategie van de Europese Gemeenschap inzake biodiversiteit (COM(1998) 42) goedgekeurd, waarin de beleidslijnen voor een geïntegreerde aanpak van de biodiversiteit, waarbij ook de landbouw wordt betrokken, zijn aangegeven. De Raad heeft deze strategie onderschreven in zijn conclusie van 16 en 17 juni 1998 en het Europees Parlement heeft hetzelfde gedaan in zijn resolutie van 20 oktober 1998. Voor de uitvoering van deze strategie moet een actieplan worden ontwikkeld.

In juni 1998 heeft de commissie haar goedkeuring gehecht aan een mededeling aan de Raad en het Europees Parlement over klimaatverandering - naar een Europese post-Kyotostrategie. In dit document wordt geanalyseerd hoe de Europese Unie vorm zou kunnen geven aan een strategie om haar verbintenissen op grond van het protocol te kunnen nakomen, waarbij onder meer sprake is van het delen van de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging, flexibele mechanismen, monitoring en een versterkte dialoog met derde landen. Prioritaire actieterreinen voor de landbouw zijn volgens het document onder meer een intensivering van het onderzoek, passende bebossingsmaatregelen, de bevordering van de teelt van energiegewassen als hernieuwbare energiebron en het beperken van de emissies van methaan en lachgas(27).

In juni 1998 heeft de Europese Raad in Cardiff onder andere ingestemd met het beginsel dat belangrijke beleidsvoorstellen van de Commissie vergezeld dienen te gaan van een beoordeling van de milieueffecten ervan. De Europese Raad heeft nota genomen van de inspanningen van de Commissie om de milieuaspecten in alle takken van communautair beleid te integreren en van de noodzaak om een en ander te evalueren in de afzonderlijke beslissingen, ook in de beslissing over Agenda 2000. Hij heeft alle relevante samenstellingen van de Raad verzocht hun eigen strategieën uit te werken om op hun respectieve beleidsterreinen uitvoering te geven aan de integratie van de milieuaspecten en aan een duurzame ontwikkeling. Hij heeft onder andere de Landbouwraad verzocht met dit proces te beginnen.

In december 1998 heeft de Europese Raad in Wenen nogmaals de toezegging bevestigd dat de aspecten van milieu en duurzame ontwikkeling moeten worden geïntegreerd in alle takken van communautair beleid, en de Landbouwraad verzocht zijn werkzaamheden voort te zetten om aan de Europese Raad in Helsinki een alomvattende strategie, met inbegrip van een tijdschema voor verdere maatregelen en een stel indicatoren, te kunnen voorleggen. De Europese Raad heeft ook erkend hoe belangrijk het is ervoor te zorgen dat de mileuaspecten op adequate wijze worden geïntegreerd in de besluiten die in de context van Agenda 2000 over het landbouwbeleid moeten worden genomen.

3.2. De milieuelementen van de hervorming van het GLB in het kader van Agenda 2000

3.2.1. Algemene beleidslijnen

Zoals uit deel 2 blijkt, vormen de GLB-instrumenten slechts een onderdeel van het op bescherming van het agrarische milieu gerichte communautaire beleid. Naast de aldaar genoemde maatregelen hebben de meeste lidstaten ook nog hun eigen maatregelen voor het voeren van milieubeleid, waarmee zij beogen verontreiniging te voorkomen, grenzen te stellen aan landbouwactiviteiten die negatieve milieueffecten hebben, en hun natuurlijke erfgoed te beschermen.

Uiteraard moet de volledige context van de GLB-voorstellen in aanmerking worden genomen. Deze hervorming heeft tot doel de Europese landbouw voor te bereiden op de 21e eeuw en op de uitbreiding van de Europese Unie.

Uit de interne druk op de communautaire markten die het gevolg is van de toegenomen productiviteit en een tragere groei of zelfs een daling op lange termijn van het verbruik in enkele essentiële sectoren (met name de sectoren granen en rundvlees), is geconcludeerd dat de landbouw efficiënter moet worden en beter op de eisen van de consumenten moet inspelen. Op internationaal niveau moet Europa in een zodanige positie verkeren dat kan worden geprofiteerd van de verwachte groei van de consumentenvraag op de wereldmarkt naar tal van producten zoals granen, rundvlees en door een belangrijke toegevoegde waarde gekenmerkte zuivelproducten.

Om deze uitdagingen te kunnen aannemen zullen de landbouwers hun werkwijzen zorgvuldig moeten evalueren en zullen zij hun gebruik van productiefactoren verder moeten optimaliseren. Om echter te voorkomen dat de noodzakelijke heroriëntering van het GLB en van de Europese landbouw tot een voor het milieu schadelijke intensivering van de productie en tot het buitengebruik stellen van marginale grond leidt, zijn beleidsmaatregelen nodig om de landbouw in de Europese Unie te ontwikkelen langs de weg van duurzaamheid en te zorgen voor een milieuvriendelijk, economisch levensvatbaar en maatschappelijk aanvaardbaar Europees landbouwmodel.

Het uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan de milieuaspecten van de hervorming van het GLB, is dat van de landbouwers dient te worden verwacht dat zij de basisnormen op milieugebied in acht nemen zonder daarvoor een vergoeding te ontvangen. Telkens wanneer de sammenleving verlangt dat de landbouwers een milieudienst leveren die verder gaat dan dit basisniveau, moet deze dienst echter specifiek worden aangekocht via de milieumaatregelen in de landbouw.

De versterkte aanpak van de integratie van de milieueisen in de landbouw die de Commissie in het kader van de hervorming van het GLB voorstelt, bevat een aantal kernelementen die tezamen de basis leggen voor een Europese landbouw die niet alleen het milieu niet schaadt, maar ook bijdraagt tot de bescherming en verbetering ervan. De heroriëntering van het GLB in het kader van Agenda 2000 moet ook worden beschouwd als een belangrijk onderdeel van het toekomstige kader voor een actieplan inzake biodiversiteit en van de bijdrage van de landbouw aan het bestrijden van klimaatverandering.

3.2.2. De horizontale verordening

De horizontale verordening tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het GLB zou gelden voor de betalingen die rechtstreeks aan landbouwers worden toegekend, met uitzondering van de betalingen in het kader van de plattelandsontwikkeling.

In het algemeen zou deze verordening de lidstaten ertoe verplichten de milieumaatregelen toe te passen die zij in het licht van de gebruikte grond en de betrokken productie passend achten. Om aan deze verplichting te voldoen zouden de lidstaten drie mogelijkheden hebben(28). In de eerste plaats is het mogelijk dat zou kunnen worden volstaan met de toepassing van passende milieumaatregelen in de landbouw in het kader van de programma's voor plattelandsontwikkeling. In de tweede plaats zou de lidstaat de toekenning van de betalingen in het kader van de marktregelingen afhankelijk kunnen stellen van de inachtneming van algemeen geldende dwingende milieueisen. In de derde plaats zouden de lidstaten, als de milieusituatie om extra inspanningen vraagt, specifieke milieuvoorwaarden aan de toekenning van die betalingen kunnen verbinden.

De lidstaten zouden passende sancties moeten vaststellen voor het geval de door hen gestelde voorwaarden niet in acht worden genomen. Het zou daarbij kunnen gaan om een verlaging of het intrekken van de uit de steunregelingen voortvloeiende voordelen.

Zo zouden de lidstaten ervoor kunnen zorgen dat door sommige landbouwbedrijven in een bepaalde regio tot stand gebrachte milieuverbeteringen niet ongedaan worden gemaakt door andere productiemethoden in dezelfde regio die vervuiling veroorzaken.

Door het voorstel toe te passen zouden de lidstaten dus voor een beter evenwicht tussen intensieve landbouw en het milieu kunnen zorgen. Op die manier zou een einde worden gemaakt aan schadelijke aspecten van de intensieve landbouw en zou aan de landbouw een beter imago worden gegeven, namelijk dat van een sector die functioneert in harmonie met het milieu. In het algemeen gesproken is de samenleving weliswaar bereid rekening te houden met gewettigde maatschappelijke en economische belangen, maar verwacht zij dat de financiële steun in het kader van het GLB geen aanleiding geeft tot milieuschade die dan op haar kosten moet worden hersteld.

De Commissie had de in de horizontale verordening opgenomen maatregelen reeds vóór de top van Cardiff van juni 1998 voorgesteld, maar het gaat wel om maatregelen die een belangrijke stap betekenen in de richting die de staatshoofden en regeringsleiders in die vergadering hebben aangegeven.

De combinatie met mileubepalingen biedt grote mogelijkheden om aan milieuverbetering en duurzame ontwikkeling in de landbow bij te dragen, mits de lidstaten er op een goede wijze uitvoering aan geven.

In vele gevallen wrodt zeer intensieve landbouw (het betreft vaak vormen van landbouw waarvoor geen grond wordt gebruikt) niet ondersteund door middel van door de Europese Unie toegekende rechtstreekse betalingen. Ook dergelijke landbouw vormt echter in toenemende mate een belasting voor het milieu. De samenleving mag redelijkerwijs verwachten dat de activiteiten in de bedoelde lanbouwsectoren evenmin tot milieuschade leiden. Daarom zullen de lidstaten de toepassing van de milieumaatregelen misschien in een breder nationaal kader willen integreren.

De toepassing van de milieumaatregelen moet worden bezien in het licht van twee factoren. In de eerste plaats is de belangrijkste boodschap die de in het kader van Agenda 2000 gedane voorstellen tot hervorming van het GLB bevatten, dat het concurrentievermogen moet worden vergroot. Het is niet de bedoeling van de Commissie de concurrentiepositie van de landbouwers te ondergraven door buitensporige milieuvoorwaarden toe te voegen aan de milieuprestaties die de landbouwers redelijkerwijs behoren te leveren. In feite zal dit de positie versterken van de overgrote meerderheid van de landbouwers die in de praktijk reeds aan de milieunormen voldoet, aangezien het onbillijk zou zijn om die landbouwers te belonen die een veel te groot en schadelijk beslag op milieuhulpbronnen te leggen. Als landbouwers diensten op milieugebied verlenen die verder gaan dan het basisniveau dat bij een goede agrarische bedrijfsvoering hoort, moeten zij daarvoor via de milieumaatregelen in de landbouw worden vergoed.

De tweede factor is dat de landbouwsector rekening moet houden met de gewettigde eisen van de samenleving dat landbouwactiviteiten het milieu niet mogen vervuilen, geen ernstige erosie mogen veroorzaken en evenmin mogen leiden tot de vernietiging van elementenvan het cultuurlandschap die door de samenleving zeer worden gewaardeerd. De toepassing van de in de horizontale verordening bedoelde maatregelen - namelijk de milieumaatregelen in de landbouw, de milieuwetgeving en de combinatie met milieubepalingen - is derhalve van essentieel belang om te zorgen voor een beoefening van de landbouw waarbij aan minimumeisen op milieugebied wordt voldaan en tegelijk een zo groot mogelijke concurrentiekracht wordt ontwikkeld. Daartoe zouden de lidstaten deze maatregelen zo moeten toepassen dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentiedistorsies worden voorkomen(29).

3.2.3. Gemeenschappelijke marktordeningen

De voorstellen betreffen behalve de via de horizontale verordening verleende bevoegdheden ook nog diverse specifieke milieumaatregelen die zouden worden opgenomen in de hier aan de orde zijnde marktregelingen (namelijk die voor akkerbouwgewassen, rundvlees en melk en zuivelproducten(30)). Het gaat bij deze maatregelen om de voorwaarden waarop de rechtstreekse betalingen worden toegekend. In de regeling voor rundvlees zouden de betalingen zo worden gestructureerd dat extra steun wordt verleend aan extensieve bedrijven, welke bedrijven daartoe worden gedefinieerd als bedrijven met een veebezetting van minder dan 1,4 GVE/ha. Deze maatregel, die niet alleen in financieel opzicht maar ook uit het oogpunt van de gestelde voorwaarden zou worden versterkt, moet zowel markt- als milieuvoordelen opleveren en daarnaast ook bijdragen tot een beter imago van een deel van de rundvleesproductie.

De Commissie stelt voor om een aanzienlijk deel van de totale middelen die voor de marktregelingen voor rundvlees en zuivelproducten worden uitgetrokken, ter beschikking van de lidstaten te stellen opdat deze laatste die sectoren via rechtstreekse betalingen kunnen ondersteunen op basis van bijzondere behoeften. Deze financiële middelen zouden kunnen worden toegekend in de vorm van areaalbetalingen, wat het voor de landbouwers minder aantrekkelijk zou maken om te veel dieren te houden op hun grond. Wat meer in het bijzonder de sector rundvlees betreft, is in de voorstellen bepaald dat de lidstaten specifieke eisen moeten stellen aan de veebezetting(31), daarbij rekening houdend met de gevolgen van het betrokken productietype voor het milieu en met de milieugevoeligheid van het gebruikte areaal(32).

Wat de basispremie voor de rundvleesproductie betreft, zouden slechts dieren tot maximaal 2 GVE/ha voor de betalingen in aanmerking komen. Wat de als aanvullend bedrag toegekende extensiveringspremie betreft, zou de maximale veebezetting van 1,4 GVE/ha worden berekend op basis van het totale aantal volwassen runderen en de schapen en geiten(33).

In de akkerbouwsector zouden de bovengenoemde maatregelen in het kader van de horizontale verordening gelden, maar bovendien zouden de lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen om de geldende milieuvoorwaarden onder de aandacht van de landbouwers te brengen(34). De Commissie stelt voor de braaklegging als instrument voor productiebeheersing te handhaven, maar gezien de marktvooruitzichten de verplichte braaklegging voorshands op 0 % vast te stellen. Er zou kunnen worden besloten tot vrijwillige braaklegging voor ten hoogste 10 % van het basisareaal gedurende maximaal vijf jaar(35). In de gevallen waarin braaklegging wordt toegestaan, zouden de lidstaten adequate milieubeschermingsmaatregelen moeten toepassen die beantwoorden aan de specifieke situatie van de uit productie genomen grond(36).

3.2.4. Maatregelen voor plattelandsontwikkeling

Met de door de Commissie voorgestelde nieuwe aanpak voor de plattelandsgebieden wordt voortgebouwd op de conclusies van de conferentie van Cork over plattelandsontwikkeling. Het komt er in hoofdzaak op neer dat de regio's zou worden verzocht geïntegreerde programma's voor de duurzame ontwikkeling van de plattelandsgebieden uit te werken(37). De programma's zouden moeten worden uitgewerkt na een voorafgaande beoordeling waarin onder meer wordt aangegeven welke effecten op het plattelandsmilieu dienen te worden bereikt. De milieumaatregelen in de landbouw zouden een verplicht onderdeel van alle programma's voor plattelandsontwikkeling vormen en op het hele grondgebied van de lidstaten moeten worden toegepast(38).

In overeenstemming met het algemene uitgangspunt zou bij de toepassing van de maatregelen voor plattelandsontwikkeling de voorwaarde moeten worden gesteld dat als gevolg van de betrokken actie minimumnormen op milieugebied worden toegepast of gehaald(39). Voor activiteiten die verder gaan dan de toepassing van basisnormen, zou normaliter dienen te worden voorzien in milieumaatregelen in de landbouw.

Bovendien maakt het toeristische potentieel dat uit gunstige milieuomstandigheden in plattelandsgebieden voortvloeit, het mogelijk aan diversificatie van de economische activiteiten te denken; in dit verband is een op duurzaamheid en integratie gerichte aanpak nodig om te voldoen aan de kwaliteitseisen die toeristen stellen, om de situatie voor het plaatselijke bedrijfsleven en de plaatselijke bevolking te verbeteren en om het natuurlijke erfgoed (landschap en biodiversiteit) en het culturele erfgoed (architectuur, ambachten, tradities) in stand te houden.

Wat de steunverlening voor investeringen in landbouwbedrijven betreft, wordt voorgesteld specifiek te voorzien in steunverlening voor dergelijke investeringen die zijn gericht op instandhouding en verbetering van het natuurlijke milieu(40), en zou niet langer hoeven te worden aangetoond dat de investering op zichtzelf het landbouwbedrijf rendabeler zal maken, al zou nog steeds van de landbouwer worden verwacht dat hij ook zelf een financiële bijdrage aan deze investeringen levert.

Wat de opleiding van landbouwers betreft, worden in de nieuwe voorstellen de opleidingsmogelijkheden bijeengebracht die momenteel bestaan in het kader van de structurele maatregelen en de verordening betreffende milieumaatregelen in de landbouw. De opleidingen zouden er in het bijzonder op zijn gericht de landbouwers te helpen om het milieu beter te beschermen en productiemethoden toe te passen die verenigbaar zijn met landschapsbehoud(41).

Een aantal van de maatregelen uit de verordening inzake plattelandsontwikkeling (bijvoorbeeld investeringen, opleiding, milieumaatregelen in de landbouw, verwerking en afzet) kan er via een coherente en geïntegreerde aanpak op worden toegespitst om biologische landbouw te bevorderen, biodiversiteit in stand te houden en klimaatverandering te helpen bestrijden. Aanneming van de voorstellen tot hervorming van het GLB in het kader van AGENDA 2000 kan, samen met de voltooiing van de al geruime tijd in behandeling zijnde opneming van de veehouderij in Verordening (EEG) nr. 2092/91 inzake de biologische landbouw, bijdragen tot een meer dynamische ontwikkeling van de biologische sector, zulks met vermijding van concurrentiedistorsies, een en ander om te komen tot een duurzame productie en distributie van biologische producten.

De milieumaatregelen in de landbouw, de maatregelen in de probleemgebieden en de bosbouwmaatregelen maken deel uit van de programma's voor het platteland. Deze maatregelen worden in de navolgende punten beschreven.

3.2.5. Milieumaatregelen in de landbouw

De kern van de milieustrategie van de Gemeenschap in het kader van het GLB is de toepassing van de gerichte milieumaatregelen in de landbouw op het gehele grondgebied van de lidstaten(42). Via de milieuprogramma's voor de landbouw wordt financiële steun aangeboden aan de landbouwers die vrijwillig een contract sluiten voor de verlening van op milieubescherming en natuurbehoud gerichte milieudiensten. Dergelijke dienstverlening verbetert de kwaliteit van het bestaan op het platteland en kan bijdragen tot de diversificatie van de economische activiteiten, vooral via het toerisme. De genoemde steun is ook beschikbaar voor de productie van biomassa en biobrandstoffen, op voorwaarde dat daarbij de bescherming van het milieu is gewaarborgd.

De steun is gebaseerd op de kosten die worden gemaakt door de landbouwer die de milieuactiviteit uitvoert, en op de inkomsten die hij derft. Daaraan kan zo nodig een beperkt stimulerend element worden toegevoegd(43). De toepassing van de verordening betreffende milieumaatregelen in de landbouw in de periode tot en met 1997 is behandeld in een verslag van de Commissie(44) aan het Parlement en de Raad, dat nadere bijzonderheden bevat over het door de Commissie gevoerde goedkeuringsbeleid.

De bestaande beleidslijnen zoals in het verslag beschreven worden in de voorgestelde verordening inzake plattelandsontwikkeling voortgezet met een duidelijk accent op steunverlening voor landbouwproductiemethoden die zijn ontworpen met het oog op milieubescherming en natuurbeheer (milieumaatregelen in de landbouw), zodat ertoe wordt bijgedragen de communautaire beleidsdoelstellingen op het gebied van landbouw en milieu te bereiken.

De milieumaatregelen in de landbouw hebben betrekking op wijzen van gebruik van landbouwgrond die verenigbaar zijn met de bescherming en verbetering van het milieu, het landschap en de kenmerkende elementen daarvan, de natuurlijke hulpbronnen, de bodem en de genetische verscheidenheid. Daaronder vallen de biologische landbouw en andere landbouwtechnieken die weinig productiemiddelen vergen, de landbouwwerkzaamheden die nodig zijn ter ondersteuning van de natuurbeschermende waarde van Natura 2000, de braaklegging voor milieudoeleinden en het op milieubehoud gerichte onderhoud van landbouwgrond die niet langer in gebruik is(45).

Het beleidsvoorstel heeft voorts uitdrukkelijk betrekking op een voor het milieu gunstig beheer van niet erg intensieve graslandsystemen en ook wordt voorgesteld een nieuwe maatregel in te voeren die betrekking heeft op de instandhouding van milieuvormen met een grote natuurwaarde waar landbouw wordt beoefend en die worden bedreigd door bijvoorbeeld erosie, het opgeven van de landbouw of brand. Wat de instandhouding van landschapselementen betreft, zou nu ook steun kunnen worden verleend voor elementen op landbouwgrond die van het verleden getuigen. Ten slotte wordt voorgesteld uitdrukkelijk te bepalen dat de toepassing van milieuplanning op middellange en lange termijn bij de agrarische bedrijfsvoering wordt bevorderd(46).

De steun zou uitsluitend worden verleend voor maatregelen die verder gaan dan de toepassing van de gebruikelijke goede landbouwmethoden(47), wat inhoudt dat de landbouwer reeds aan de minimumeisen op milieugebied moet voldoen. De kosten van noodzakelijke niet-productieve kapitaalgoederen, die nu van steunverlening zijn uitgesloten, zouden eveneens in aanmerking kunnen worden genomen bij de bepaling van de hoogte van de steun(48).

De bijdragen van de Gemeenschap en de lidstaat zijn dezelfde als voor de overige maatregelen voor plattelandsontwikkeling (in het algemeen gesproken bedraagt de communautaire bijdrage ten hoogste 75 % in de gebieden van doelstelling 1 en ten hoogste 50 % in de overige gebieden), maar voor maatregelen die uit milieuoogpunt bijzonder waardevol zijn, kan worden voorzien in een communautaire bijdrage die 10 % hoger is dan het anders geldende maximumprecentage(49). De opsomming van de maximaal voor medefinanciering in aanmerking komende bedragen zou sterk worden vereenvoudigd. De thans nog geldende twaalf bedragen(50), die per maatregel en vorm van grondgebruik verschillen, zouden worden vervangen door slechts drie bedragen die uitsluitend afhangen van de vorm van grondgebruik(51). In het algemeen geproken zouden de medefinancierbare maximumbedragen hoger zijn dan de huidige(52). Voor bijzonder kostbare maatregelen die op het landbouwbedrijf verliezen boven die maximumbedragen veroorzaken, zouden de lidstaten aanvullende steun ter overbrugging van het verschil kunnen verlenen op voorwaarde dat in het licht van dezelfde criteria ook het volledige steunbedrag gerechtvaardigd is(53).

De milieumaatregelen in de landbouw zouden uitsluitend betrekking hebben op dienstverlening die niet wordt gefinancierd via andere regelingen, in het bijzonder die tot toekenning van de compenserende vergoedingen en die in het kader van de gemeenschappelijke marktordeningen(54). De steunverlening in het kader van de milieumaatregelen in de landbouw zou echter een noodzakelijke aanvulling zijn op de rechtstreekse steunverlening als deze laatste niet de volledige gederfde inkomsten of nettokosten dekt. Het kan bijvoorbeeld uit milieuoverwegingen wenselijk zijn om in bepaalde gebieden de voor de vleesproductie bestemde runderen op extensieve wijze te houden zonder een bepaalde veebezetting te overschrijden. Indien de nettokosten of gederfde inkomsten die dit voor de landbouwer meebrengt, niet worden gedekt door de marktpremies voor rundvlees, met inbegrip van de extensiveringspremie, zou voor het verschil steun in het kader van de milieumaatregelen in de landbouw kunnen worden verleend.

Hoewel de voorstellen in het kader van Agenda 2000 belangrijke stappen in de richting van meer subsidiariteit behelzen, blijft het GLB een gemeenschappelijke beleidstak van de Gemeenschap en de milieumaatregelen in de landbouw vormen een essentieel onderdeel van die beleidstak. Daarom stelt de Commissie voor om toepassing van de milieumaatregelen in de landbouw in alle lidstaten verplicht te blijven stellen, waarbij voor alle programma's echter blijft gelden dat de landbouwers er op vrijwillige basis aan deelnemen. Er wordt dan ook een groei van de toepassing van de milieumaatregelen in de landbouw verwacht. In de begrotingsraming voor Agenda 2000 is momenteel sprake van 2,8 miljard ECU per jaar voor de begeleidende maatregelen. Blijkens de ervaring die is opgedaan bij de invoering van de milieumaatregelen in de landbouw in 1992, kan de werkelijke toepassing van de maatregelen de ramingen overtreffen. De lidstaten zouden het geld dat wordt bespaard door de beperking van de rechtstreekse betalingen via differentiatie ervan of door de toepassing van de combinatie met milieubepalingen, kunnen toevoegen aan de begrotingsmiddelen voor de milieumaatregelen in de landbouw(55).

3.2.6. Compenserende vergoedingen in de probleemgebieden

Volgens de voorgestelde verordening inzake plattelandsontwikkeling zal ermee worden doorgegaan om in aangewezen gebieden waar sprake is van belemmeringen voor de landbouw, compenserende vergoedingen te betalen(56). De voornaamste doelstellingen blijven grotendeels ongewijzigd, namelijk voortzetting van de landbouw in de probleemgebieden te waarborgen, bij te dragen tot de instandhouding van een levensvatbare plattelandsgemeenschap, het landschap in stand te houden en de voortzetting van duurzame landbouw te bevorderen in de gebieden waar dat nodig is voor natuurbescherming(57). Daarnaast zou een specifieke bepaling worden toegevoegd om duidelijk te maken dat de steun kan dienen ter dekking van de kosten die zijn gemoeid met het voldoen aan de verplichtingen in het kader van milieuwetgeving(58). De Commissie stelt voor alle compenserende vergoedingen te betalen op basis van de oppervlakte(59), waardoor de uit de huidige veebetalingen voortvloeiende neiging om te veel dieren op een bepaalde oppervlakte te houden wordt tegengegaan.

Naar het voorbeeld van de bepalingen die in de marktregelingen zouden worden opgenomen via de horizontale verordening (die niet geldt voor de compenserende vergoedingen), zouden de landbouwers aan de normale eisen op het gebied van duurzame landbouw moeten voldoen om compenserende vergoedingen te kunnen ontvangen(60). De voor het betrokken gebied te bepalen voorschriften inzake een goede agrarische bedrijfsvoering zouden onder andere de inachtneming betreffen van een mate van zorgvuldigheid op milieugebied die een redelijke landbouwer hoe dan ook aan de dag zou leggen; daartoe zou onder meer behoren dat de milieuwetgeving moet worden nageleefd.

Bergstreken, gebieden ten noorden van 62° noorderbreedte en andere probleemgebieden worden gedefinieerd door te verwijzen naar de belemmeringen die de landbouw ondervindt als gevolg van de hoogteligging, de steile hellingen, het klimaat of een arme bodem die ertoe dreigen te leiden dat de landbouw wordt opgegeven(61). Het betreft vaak gebieden met een grote natuurlijke en landschappelijke waarde waar beëindiging of vermindering van de verzorging in het kader van landbouwactiviteiten het voortbestaan van het landschap in gevaar zou brengen en zou leiden tot een daling van de waarde uit het oogpunt van de biodiversiteit. In dergelijke gebieden kan voortzetting van een uit milieuoogpunt gunstige landbouw een aanzienlijke inspanning van de landbouwer vergen en als de kosten daarvan hoger zijn dan de compenserende vergoedingen, zullen de lidstaten en regio's de toepassing van extra milieumaatregelen in de landbouw moeten bevorderen om met name te zorgen voor de instandhouding van milieuvormen met een grote natuurwaarde waar landbouw wordt beoefend, en een voor het milieu gunstig beheer van niet erg intensieve systemen(62).

Behalve bergstreken en andere probleemgebieden zouden de lidstaten ook aan specifieke belemmeringen onderworpen gebieden kunnen blijven aanwijzen; het dient te gaan om gebieden waar voortzetting van de landbouw nodig is met name voor milieubescherming, voor handhaving van de toeristische mogelijkheden van het gebied of voor kustbescherming. Het zou nu ook kunnen gaan om gebieden waar aan bepaalde milieuvoorwaarden moet worden voldaan(63). De onder deze bepaling vallende gebieden zullen volgens het voorstel 10 % van het grondgebied van de betrokken lidstaat mogen uitmaken in plaats van slechts 4 %(64).

3.2.7. Een duurzaam beheer en een duurzame ontwikkeling van de bossen

De steun voor de bosbouw moet bijdragen tot een duurzaam beheer en een duurzame ontwikkeling van de bossen(65). Bossen vervullen een essentiële beschermende rol in de instandhouding van water en bodem, de verbetering van de luchtkwaliteit, de preventie van lawines, de bijdrage tot een stabiel klimaat enz.

Het bosbouwhoofdstuk voorziet in steunverlening voor allerlei acties om een duurzaam bosbeheer te bevorderen en de bescherming van ons erfgoed aan bossen te waarborgen. De maatregelen moeten onder meer bevorderen: de bescherming van de bossen met name tegen brand(66); bosaanleg en herbebossing op een aan de plaatselijke omstandigheden aangepaste, met de milieueisen verenigbare wijze(67); en handhaving en verbetering van de ecologische waarde van bossen, herstel van beschadigde bossen en veiligstelling van de beschermende functie van bossen, in het bijzonder in het geval dat de inkomsten uit de bosbouw alleen het vervullen van de beschermende en ecologische functies niet kunnen garanderen(68). Voor de laatstgenoemde maatregel zou een nieuwe compenserende betaling worden ingevoerd. Daarmee zou een belangrijke bijdrage worden geleverd aan de instandhouding van de uit milieuoogpunt meest waardevolle bossen van de Europese Unie.

Bovendien heeft de Commissie, naar aanleiding van een resolutie van het Europees Parlement, in november 1998 haar goedkeuring gehecht aan een mededeling over een bosbouwstrategie van de Europese Unie. Als een leidend beginsel van deze strategie is het beginsel aangemerkt dat een duurzame ontwikkeling en de bescherming van de bossen moeten worden geïntegreerd in de takken van beleid die voor de bosbouw relevant zijn.

In de prioriteiten van de Commissie kunnen projecten worden ingepast die een combinatie vormen van activiteiten om energie uit in de bossen achtergebleven houtafval te produceren en maatregelen om bosbranden te bestrijden. Dergelijk houtafval kan namelijk een oorzaak van bosbrand zijn en dus draagt het gebruik ervan als biobrandstof bij tot de bestrijding van bosbranden. Hoewel dit gebruik van houtafval uit bossen dus moet worden bevorderd wegens het gunstige effect ervan op de koolstofkringloop, moet er tegelijk voor worden gezorgd dat het niet resulteert in een achteruitgang van de biodiversiteit.

4. ONTWIKKELING VAN AGROMILIEU-INDICATOREN

De Europese Raad heeft er in Cardiff en in Wenen op gewezen dat het belangrijk is milieu-indicatoren te ontwikkelen. Dergelijke indicatoren dragen ertoe bij om fysieke en financiële gegevens over menselijke activiteiten en de toestand van het milieu om te zetten in informatie ter ondersteuning van de besluitvorming. Met behulp van milieu-indicatoren is het mogelijk om complexe problemen op het gebied van landbouw en milieu beter te begrijpen, om ontwikkelingen in de loop van de tijd te laten zien en om kwantitatieve informatie te verstrekken. Dit alles is nodig om het beleid te kunnen richten en de ontwikkelingen te kunnen volgen.

Een coherent systeem van milieu-indicatoren mag zich niet beperken tot afzonderlijke milieuaspecten en -thema's. Bij een versnipperde benadering wordt er niet volledig rekening mee gehouden dat het milieu een alomvattend systeem is waarin de interactie tussen de samenstellende delen van belang is. Met betrekking tot de landbouw is een systeembenadering nog belangrijker, aangezien de landbouw zelf als systeem voor interactie met het milieu zorgt. Om de vele positieve en negatieve milieueffecten van de landbouw te kunnen begrijpen moet rekening worden gehouden met de volledige context waarin die interactie plaatsvindt. Een zinvolle ruimtelijke context voor agromilieu-indicatoren kan worden verschaft door het concept "landschap" dat in dit verband wordt gedefinieerd als de bewerkte, gedeeltelijk semi-natuurlijke ruimte waarin de landbouwproductie plaatsvindt en waarvoor het geheel van haar biologisch-fysische en culturele kenmerken van belang is.

Voor de ontwikkeling van milieu-indicatoren met betrekking tot de landbouw is een gedifferentieerde aanpak nodig die recht doet aan de regionale verschillen in economische structuur en aan de verschillen in natuurlijke omstandigheden. De beschikbare, meestal sterk geaggregeerde gegevens over veestapel, meststoffen en bestrijdingsmiddelen kunnen enkele waardevolle inzichten opleveren, maar kunnen door het ontbreken van een regionale differentiatie ook misleidend zijn.

De gevolgen van het ontbreken van een ruimtelijke of thematische differentiatie kunnen worden geïllustreerd aan de hand van gegevens over agrarische productiemiddelen: de ontwikkeling van het gebruik van meststoffen is alleen dan een zinvol gegeven als het wordt gerelateerd aan de ontwikkeling van de opname van meststoffen door de gewassen. Als de stikstofbalans op nationaal niveau een afnemend overschot laat zien, mag daarbij niet worden vergeten dat er in sommige gebieden sprake kan zijn van een aanzienlijk stifstofoverschot. Ook kunnen opmerkingen misleidend zijn als zij niet voldoende specifiek zijn: zoals in punt 2.1.1 is gezegd, kan een afnemend gebruik van bestrijdingsmiddelen het gevolg zijn van de overschakeling op een andere soort werkzame stof, die niet noodzakelijk een verbetering uit milieuoogpunt betekent.

Door Eurostat zijn regionale (NUTS 2) stikstofbalansen opgesteld waarin niet alleen rekening is gehouden met het gebruik van kunstmest en diergelijke mest, maar ook met de opname van stikstof door de gewassen. Deze balansen kunnen worden gebruikt als indicatoren die duidelijk aangeven in welke gebieden het grondwater wellicht wordt bedreigd, en waarmee kan worden nagegaan waar misschien nader onderzoek naar de kwetsbaarheid van het grondwater nodig is.

Tot de andere activiteiten van Eurostat op het gebied van milieustatistieken en -indicatoren behoren de werkzaamheden met betrekking tot de uitstoot van broeikasgassen door de landbouw, het bijeenbrengen van gegevens over de afzonderlijke bestrijdingsmiddelen die voor verschillende gewassen in de landen van de Europese Unie worden gebruikt, en het bepalen van kwantificeerbare indicatoren voor "Landscape".

Als agromilieu-indicatoren worden gebruikt om de uitvoering van het plattelandsbeleid en van de milieuprogramma's voor de landbouw te volgen, moeten deze indicatoren op de plaatsspecifieke kenmerken en de programmacriteria zijn afgestemd om zinvol te kunnen zijn. Algemene indicatoren zijn gemakkelijker te vinden, maar zeggen weinig over de prestaties van specifieke beleidsmaatregelen. Er is specifieke, ruimtelijk gedifferentieerde informatie nodig om te kunnen aangegeven wat de tekortkomingen of merites van het plattelandsbeleid en het beleid inzake de milieumaatregelen in de landbouw zijn.

De toepassing van indicatoren moet zoveel mogelijk op bestaande statistieken worden gebaseerd. Vermeden dient echter te worden dat de vraag welke gegevens momenteel beschikbaar zijn, daarbij een te grote rol speelt. De inspanningen op het gebied van de ontwikkeling van een begrippenapparaat voor de indicatoren moeten worden geïntensiveerd en tegelijk moeten werkgroepen worden gevormd die tot taak hebben erover na te denken welke gegevens nodig zijn om in de nieuwe behoeften te kunnen voorzien. Ook zal het nodig zijn ervoor te zorgen dat een passend statistisch instrumentarium tot stand wordt gebracht.

In de komende maanden en jaren zal dit een prioriteit voor de werkzaamheden van de Commissie blijven.

5. CONCLUSIES

De relatie tussen landbouw en milieu is niet statisch. De landbouw is intensiever geworden en deze intensiviering heeft op haar beurt de milieudruk vergroot. De wenselijke relatie tussen landbouw en milieu kan worden samengevat in de term "duurzame landbouw". Om van "duurzame landbouw" te kunnen spreken zouden de natuurlijke hulpbronnen zo moeten worden beheerd dat de voordelen ervan ook in de toekomst nog beschikbaar zijn. Er dient voor te worden gezorgd dat de milieuaspecten op adequate wijze worden geïntegreerd in de besluiten die in de context van Agenda 2000 over het landbouwbeleid moeten worden genomen.

Met de Commissievoorstellen tot hervorming van het GLB worden vijf hoofddoelstellingen nagestreefd: het concurrentievermogen vergroten; de veiligheid en kwaliteit van de levensmiddelen garanderen; een behoorlijke levensstandaard handhaven voor de agrarische gemeenschap en de landbouwinkomens stabiel houden; de milieudoelstellingen beter in het GLB integreren; en voor de landbouwers en hun gezinnen andere kansen ontwikkelen om een baan te vinden en een inkomen te verwerven.

Een van onze belangrijkste taken voor de komende jaren bestaat erin het GLB aanvaardbaarder te maken voor de burgers en de consumenten. De verschillende functies die de landbouwers vervullen, met name in het beheer en het behoud van de natuur worden in toenemende mate van nabij gevolgd door de samenleving. Enerzijds moeten de landbouwers voldoen aan de door de samenleving opgelegde minimumnormen op het gebied van milieuzorg, waartoe ook de inachtneming van wettelijke verplichtingen behoort; en anderzijds is het zo dat, als de samenleving wil dat landbouwers milieudiensten verlenen die verder gaan dan het basisniveau dat bij een goede agrarische bedrijfsvoering hoort, deze landbouwers moeten worden betaald voor de kosten die zij maken en de inkomsten die zij derven bij het verschaffen van deze voordelen aan de samenleving.

De voorstellen van de Commissie zijn evenwichtig en verschaffen de lidstaten en regio's de nodige instrumenten om ervoor te zorgen dat de minimumnormen op milieugebied in acht worden genomen, en om te bevorderen dat het unieke erfgoed van Europa op milieugebied in stand wordt gehouden en wordt verbeterd.

De Commissie beklemtoont dat het belangrijk is de milieuaspecten op adequate wijze te integreren in de besluiten die in de context van Agenda 2000 over het landbouwbeleid moeten worden genomen. De Commissie zal de vorderingen in de richting van een volledige integratie blijven volgen en evalueren.

(1) 44 % landbouwgrond, 33 % bos.

(2) Vijfde Actieprogramma inzake het Milieu: Op weg naar duurzame ontwikkeling, COM(92) 23 van 27 maart 1992.

(3) COM(95) 624.

(4) Agenda 2000: Voor een sterkere en grotere Unie, COM(97) 2000.

(5) EAGFL: Eurojpees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw.

(6) EFMA: (European Fertiliser Manufacturers' Association): Forecast of food, farming and fertilizer use to 2008, EFMA 1998.

(7) Eurostat: publicatie over de verkoop en het gebruik van en de wetgeving betreffende bestrijdingsmiddelen in de EU (ontwerp 1998), ECPA (European Crop Protection Association), EFMA.

(8) Voorstel voor een verordening van de Raad waarbij Verordening (EEG) nr. 2092/91 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen wordt aangevuld met betrekking tot de dierlijke productie, COM(96) 366 en COM(97) 747 def.

(9) Verordening (EEG) nr. 2092/91 zoals gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2083/92 en bij Verordening (EG) nr. 1935/95.

(10) Richtlijn 80/778/EEG betreffende de kwaltieit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 229 van 30.8.1980).

(11) Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: de tenuitvoerlegging van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. Europese Commissie, 1998.

(12) Voor een samenvatting van de richtlijnen over residuen van bestrijdingsmiddelen wordt verwezen naar punt 4.4.1 van het genoemde document over landbouw en milieu.

(13) Europe's Environment. The second assessment. 1998 ("Dobris+3").

(14) Ontwerp-eindrapport aan DG XI over opties voor het verminderen van de uitstoot van methaan, Europees Milieuagentschap, juni 1998, blz. 10 en volgende.

(15) Klimaatverandering - Naar een Europese post-Kyotostrategie (COM (1998) 353).

(16) Werkdocument over niet-voedingsgewassen in de context van Agenda 2000 (SEC(1998) 2169)

(17) Richtlijn 79/409/EEG inzake het behoud van de vogelstand (PB L[nbsp ]103 van 2.5.1979, blz. 1).

(18) Bijvoorbeeld in het kader van FAIR-projecten: bestrijdingsmiddelen en biodiversiteit; randen van landbouwpercelen.

(19) Rösler, Stefan und Weins, Christof (1996): Aktuelle Entwicklungen in der Landwirtschaftspolitik und ihre Auswirkungen auf die Vogelwelt (Vogelwelt 117:169-185).

(20) Landbouwstrategiestudie COM(95) 607, door de Commissie ingediend bij de Europese Raad, Madrid, december 1995.

(21) "Europese Conferentie over plattelandsontwikkeling: landelijk Europa - toekomstperspectieven", Cork, Ierland, 7-9 november 1996.

(22) Zie ook het verslag over de toepassing van Verordening (EEG) nr. 2078/92, COM(97) 620 van 4 december 1997, punten 3.5, 3.6 en 4.3.

(23) Uitvoeringsverordening met betrekking tot de milieumaatregelen in de landbouw: Verordening (EG) nr. 746/96 van de Comissie (PB L 102 van 25.4.1996, blz. 19), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 435/97 van de Commissie (PB L 67 van 7.3.1997, blz. 2).

(24) Werkdocument VI/7655/98 - Stand van de uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2078/92 - Evaluatie van de milieuprogramma's voor de landbouw - november 1998.

(25) Agenda 2000: Voor een sterkere en grotere Unie, COM(97) 2000, Europese Commissie, Straatsburg, 15 juli 1997.

(26) Voorstellen voor verordeningen van de Raad tot hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, COM(98) 158 def. van 18 maart 1998, waarbij het om acht verordeningsvoorstellen gaat.

(27) COM(1998) 353.

(28) Horizontale verordening, artikel 3.

(29) Horizontale verordening, artikel 5, lid 1.

(30) De aan gang zijnde hervormingen van de regelingen voor wijn, tabak en olijfolie blijven hier buiten beschouwing, omdat zij niet zijn behandeld in het document over Agenda 2000.

(31) Rundvlees, bijlage VI, deel III: alle voor de rundvleesproductie gehouden dieren zouden in de veebezetting worden meegerekend, maar niet de melkkoeien.

(32) Rundvlees, artikel 14, lid 2, onder b).

(33) Rundvlees, artikel 11, lid 2, opmerking: in het geval van schapen en geiten zouden alleen die dieren worden meegeteld waarvoor premies worden betaald.

(34) Akkerbouw, artikel, 8 lid 3.

(35) Akkerbouw, artikel 6, lid 5.

(36) Akkerbouw, artikel 6, lid 2.

(37) VPO, artikel 1.

(38) VPO, artikel 41.

(39) VPO, maatregelen op landbouwgebied: artikel 5 (investeringen), artikel 8, lid 1 (jonge landbouwers), artikel 11, lid 2 (vervroegde uittreding), artikel 24, lid 1 (verbetering van de verwerking en afzet) en artikel 28, lid 2 (bosbouw).

(40) VPO, artikel 4.

(41) VPO, artikel 9.

OPMERKING: IN DE TEKST GENOEMDE ONTWERP-REGELGEVING IN HET KADER VAN AGENDA 2000

"Akkerbouw": Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, 98/0108(CNS);

"Rundvlees": Voorstel voor een verordening van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees, 98/0109(CS);

"VPO": Voorstel voor een verordening van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het EOGFL, 98/0102(CNS);

"Horizontaal": Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, 98/0113/CNS).

(42) VPO, artikelen 20-22 en artikel 41, lid 2.

(43) VPO, artikel 22.

(44) COM(97) 620 van 4 december 1997, Verslag over de toepassing van Verordening (EEG) nr. 2078/92.

(45) VPO, artikel 20.

(46) Ibidem.

(47) VPO, artikel 21, lid 2.

(48) VPO, artikel 22, lid 1.

(49) VPO, artikel 45, lid 2.

(50) Verordening (EEG) nr. 2078/92, artikel 4.

(51) VPO, artikel 22, lid 2.

(52) VPO, bijlage (cf. Verordening (EEG) nr. 2078/92, artikel 4).

(53) VPO, artikel 49, lid 3.

(54) VPO, artikel 21, lid 2, artikel 35, lid 3, en artikel 36.

(55) Horizontaal, artikel 5, lid 2.

(56) VPO, artikelen 13-19.

(57) VPO, artikel 13 (cf. Verordening (EG) nr. 950/97, artikelen 17, 22, 24 en 25).

(58) VPO, artikel 13, vierde streepje, en artikel 15, lid 1.

(59) VPO, artikel 14, lid 2.

(60) VPO, artikel 14, lid 2, derde streepje.

(61) VPO, artikelen 17 en 18.

(62) VPO, artikel 20, tweede en derde streepje, en artikel 21, lid 2, tweede alinea.

(63) VPO, artikel 19, eerste alinea.

(64) VPO, artikel 19, tweede alinea.

(65) VPO, artikel 27.

(66) VPO, artikelen 27 en 30.

(67) VPO, artikelen 28 en 29.

(68) VPO, artikel 30.