51999AR0357

Advies van het Comité van de Regio's over de "Mededeling van de Commissie aan de lidstaten tot vaststelling van de richtsnoeren voor een communautair initiatief voor economische en sociale rehabilitatie van in crisis verkerende steden en voorsteden met het oog op een duurzame stadsontwikkeling (Urban)"

Publicatieblad Nr. C 156 van 06/06/2000 blz. 0029 - 0032


Advies van het Comité van de Regio's over de "Mededeling van de Commissie aan de lidstaten tot vaststelling van de richtsnoeren voor een communautair initiatief voor economische en sociale rehabilitatie van in crisis verkerende steden en voorsteden met het oog op een duurzame stadsontwikkeling (Urban)"

(2000/C 156/05)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

gezien Mededeling van de Commissie aan de lidstaten tot vaststelling van de richtsnoeren voor een communautair initiatief voor economische en sociale rehabilitatie van in crisis verkerende steden en voorsteden met het oog op een duurzame stadsontwikkeling (Urban) (COM(1999) 477 def.);

gezien het besluit van de Commissie van 25 oktober 1999 om het Comité van de Regio's krachtens art. 265, eerste alinea, van het EG-Verdrag hierover te raadplegen;

gezien het door het Bureau op 2 juni 1999 genomen besluit om commissie 4 (Ruimtelijke ordening, stadsbeleid, energie, milieu) met het opstellen van het advies te belasten;

gezien het ontwerpadvies CDR 357/99 rev. 1, dat commissie 4 op 2 december 1999 heeft goedgekeurd (rapporteur: mevrouw Powell, VK, PSE),

heeft tijdens zijn 32e zitting van 16 en 17 februari 2000 (vergadering van 17 februari) het volgende advies goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Het Comité is ingenomen met het Commissievoorstel om het communautaire initiatief Urban te verlengen. Uit dit voorstel blijkt duidelijk hoe belangrijk het is dat de structurele steunverlening aan achterstandswijken wordt voortgezet. Het is bovendien een goede zaak dat de richtsnoeren al voordat hieraan de laatste hand is gelegd, als een "voorontwerp van raadpleging" aan het Europees Parlement en het Comité van de Regio's zijn voorgelegd.

1.2. De huidige aanpak, waarbij steun wordt verleend aan stadsbuurten die kampen met hoge werkloosheid, slechte huisvesting, een pover leefmilieu en een gebrek aan sociale voorzieningen, heeft duidelijk vrucht afgeworpen: in de hele Unie zijn sterk innovatieve projecten van de grond gekomen.

1.3. Met het eerste communautaire initiatief Urban is steunverlening via de hoofdprogramma's een flinke stap dichterbij gekomen, maar er moet meer worden gedaan. Dankzij de directe betrokkenheid van gemeenschappen heeft Urban een andere benadering van geïntegreerde samenwerking en programmering mogelijk gemaakt en aldus een culturele omslag teweeg helpen brengen. De nieuwe steunverlening voor stedelijke ontwikkeling (doelstellingen 1 en 2) - waaruit blijkt dat men zich meer bewust is geworden van de problemen van steden - heeft mede gestalte gekregen naar aanleiding van de ervaringen die met het vorige initiatief zijn opgedaan en door het groeiende besef dat stadsbeleid van centraal belang is.

1.4. Met het communautaire initiatief heeft de Unie een extra instrument in handen om problemen in steden aan te pakken; verreweg de meeste steun wordt met de doelstelling-1- en doelstelling-2-fondsen verleend. Het voorgestelde bedrag (700 miljoen euro voor 2000-2006) moet in deze context worden gezien. Toch zou een breder scala aan innovatieve projecten mogelijk zijn als het voor het vorige programma vrijgemaakte bedrag wordt gehandhaafd of verhoogd.

2. Een strategie voor Urban 2000-2006

2.1. In het kader van deze strategie moet de aandacht mede uitgaan naar de algemene problemen in de Unie. Door de gevolgen van de economische herstructurering en het hier en daar geringe vermogen om aanpassingen door te voeren ligt het werkloosheidscijfer in tal van steden boven het nationaal gemiddelde.

2.2. De mondialisering van de economie, waarbij vooral groeisectoren als communicatie, vervoer, internationale handel en milieutechnologie een rol spelen, heeft in veel opzichten een enorm effect op steden.

2.3. Sociale uitsluiting blijft een groot probleem in de Unie en treft met name langdurig werklozen, etnische minderheden en migranten, die moeilijk aan werk en aan huisvesting komen en bovendien op een taalbarrière stuiten.

2.4. Bescherming en verbetering van het stedelijk leefmilieu blijft een mondiale opgave. Gezien onder meer de uitputting van natuurlijke hulpbronnen, de toenemende vervuiling, de groeiende afvalberg en de steeds schaarsere groene gebieden, is een krachtiger optreden van de Unie geboden.

2.5. Zij dient in dit verband zowel preventieve als corrigerende maatregelen te nemen. Het Comité stelt met instemming vast dat de Commissie met een groot aantal van de door haar voorgestelde activiteiten een dergelijke aanpak nastreeft. Er zou echter ook aandacht moeten worden besteed aan de meer algemene aspecten van het probleem; de Commissie gaat hier in de ontwerprichtsnoeren namelijk nog aan voorbij (zoals mondialisering en het belang van preventieve maatregelen).

3. Algemene doelstellingen en beginselen

3.1. De twee belangrijkste doelstellingen van het nieuwe programma luiden als volgt (par. 8 van het Commissiedocument):

a) stimuleren van ontwikkeling en tenuitvoerlegging van bijzonder innovatieve strategieën voor duurzame economische en sociale vernieuwing van kleine en middelgrote steden of van in een crisis verkerende delen van grotere steden;

b) bijdragen tot de verbetering en verspreiding van de kennis in verband met duurzame stadsvernieuwing en -ontwikkeling in de Europese Unie.

In de indicatieve lijst van in aanmerking komende maatregelen die aan het basisdocument is gehecht, benadrukt de Commissie hoe belangrijk het is dat de ontwikkeling en rehabilitatie van steden een milieuvriendelijk karakter heeft en dat sociaal uitgeslotenen toegang krijgen tot essentiële voorzieningen als gezondheidszorg, onderwijs en openbaar vervoer. Deze nadruk zou sterker in de doelstellingen moeten doorklinken.

3.2. Onder deze voorwaarde stemt het Comité in met de twee belangrijkste doelstellingen van het nieuwe programma. Wil Urban goede resultaten blijven opleveren, dan zijn uit kleinschalige projecten bestaande gerichte innovatieve strategieën nodig waarmee de kwaliteit van het bestaan er echt op vooruitgaat en waarbij nationale, regionale en lokale beleidsmaatregelen en steunregelingen evenwichtig gecombineerd worden. Ook biedt Urban lokale overheden de mogelijkheid hun uiteenlopende maatregelen tegen sociale uitsluiting te bundelen tot een nieuwe geïntegreerde aanpak, wat echt een verrijking kan betekenen. Meer uitwisseling van ervaringen en goede praktijken zou bovendien ook een goede zaak zijn voor lokale en regionale overheden, gezien de rol die zij spelen bij het ontwikkelen en uitvoeren van de huidige programma's. Hiermee moet rekening worden gehouden bij het selecteren en uitvoeren van nieuwe programma's en bij het toezicht hierop.

3.3. Het Comité ziet tot zijn tevredenheid dat gerichte maatregelen in steden ook in de nieuwe programmavoorstellen voorop blijven staan en is net als de Commissie van mening dat wat de bevolking betreft een kritische massa nodig is. Worden de programma's opgenomen in de meer algemene strategische plannen op economisch, sociaal en milieugebied, dan zullen dwarsverbanden tot stand komen tussen arme stadsdelen en welvarende buurten.

3.4. Door plaatselijke gemeenschappen geleide programma's, hechte samenwerkingsverbanden en geïntegreerde maatregelen zijn van doorslaggevend belang voor het welslagen van de huidige Urban-programma's. Het is een goede zaak dat bij de nieuwe programma's op deze voet wordt doorgegaan. Gerichte, lokaal verankerde initiatieven als Urban vormen een stimulans voor actieve, innovatieve maatregelen van plaatselijke samenwerkingsverbanden die uit een breed scala aan partijen bestaan en zorgen ervoor dat gemeenschappen een actieve bijdrage aan een en ander blijven leveren. Deze kunnen namelijk lokale kwesties en prioriteiten in kaart brengen, verbeteringsplannen uitstippelen en uitvoeren, en aldus duurzame oplossingen teweegbrengen.

3.5. Wil de lokale gemeenschap haar rol naar behoren kunnen vervullen, dan moeten haar capaciteiten door middel van investeringen op- en uitgebouwd worden. Dit kost tijd en moet tijdens de programmering dan ook aandacht krijgen. Verder dient de Commissie te beseffen dat het succes van de geïntegreerde aanpak zal moeten blijken uit de kwaliteit van de resultaten, en niet uit eenvoudig te kwantificeren factoren zoals de formele raadplegingsprocedures die zijn gevolgd.

3.6. Gezien de diversiteit van stedelijke gebieden zijn afzonderlijke, flexibele oplossingen nodig. Het gaat niet aan een uniform model op te leggen: elk gebied heeft zijn eigen problemen, waarvoor speciale maatregelen en oplossingen nodig zijn. Flexibiliteit zal daarom van doorslaggevend belang zijn voor het welslagen van projecten.

3.7. Duurzame ontwikkeling is in velerlei opzicht afhankelijk van een geïntegreerde aanpak; hiervoor moet in de nieuwe programma's plaats worden ingeruimd. Een goed gedijende stedelijke samenleving is niet mogelijk als de economische groei wordt afgeremd. Aan de andere kant moeten alle sectoren van de samenleving inzien dat zij mede verantwoordelijk zijn voor (het verbeteren van) de kwaliteit van het bestaan in steden; en blijvende welvaart is onmogelijk zolang tal van stadswijken worden gekenmerkt door sociale uitsluiting.

3.8. Terecht wijst de Commissie erop dat moet worden gezorgd voor goed bestuur, dat lokale capaciteiten om veranderingen door te voeren, moeten worden opgebouwd, en dat de plaatselijke bevolking moet worden aangespoord om aan een en ander een actieve bijdrage te leveren. Het is een goede zaak dat deze doelstellingen in het nieuwe Urban-initiatief prioriteit hebben gekregen. Dit programma zou voorwaarden kunnen scheppen voor innovatieve, flexibele besluitvormingsprocedures waarbij ook de lokale gemeenschap wordt betrokken en aldus de aanbevelingen uit het strategische kader voor een stedelijk beleid kunnen concretiseren.

4. Prioriteiten en voor maatregelen in aanmerking komende gebieden

4.1. Het Comité begrijpt waarom de Commissie voorstelt alleen gebieden met ten minste 10000 inwoners voor het nieuwe Urban-programma in aanmerking te laten komen; deze gebieden hebben de juiste omvang en bieden genoeg mogelijkheden om innovatieve strategieën uit te voeren. Uiteindelijk zullen niet meer dan 50 stedelijke gebieden worden geselecteerd. Het Comité vindt dat elk land over de mogelijkheid moet beschikken om het door de Commissie voorgestelde aantal stedelijke gebieden uit te breiden. Wel moet er genoeg geld beschikbaar komen, zodat elk programma aan de doelstellingen van het Urban-initiatief kan voldoen. Het Comité juicht het toe dat de eisen enigszins zijn versoepeld: alle steden of probleemwijken maken nu een kans op steunverlening. Hierdoor verdwijnt een kunstmatige barrière en wordt een samenhangende aanpak van de problemen in een bepaald stedelijk gebied mogelijk. Bovendien betekent dit dat voortaan ook aan sociale criteria als de volksgezondheid getoetst wordt, wat de reikwijdte van de structurele steunverlening vergroot. Verder stijgen de kansen van stedelijke gebieden die vroeger niet voor deze steunverlening in aanmerking kwamen en is het mogelijk dat stedelijke gebieden die hun doelstelling 2-status zijn kwijtgeraakt op deze manier voor steun in aanmerking blijven komen. Er zullen echter zeer veel gegadigden zijn. Gezien het aantal voorgestelde projecten, de bevolkingsaantallen in kwestie en de ruime criteria dient men van de resultaten van het programma realistische verwachtingen te koesteren.

4.2. Om voor steunverlening in aanmerking te komen, moet een stedelijk gebied aan minstens drie van de volgende negen criteria voldoen:

- een hoog percentage langdurig werklozen;

- een lage graad van economische activiteit;

- een hoge graad van armoede en sociale uitsluiting;

- een bijzondere behoefte aan omschakeling wegens lokale sociaal-economische problemen;

- een hoog aantal immigranten, etnische en andere minderheden, of vluchtelingen;

- een lage scholingsgraad, een groot gebrek aan beroepsbekwaamheid en een hoog percentage voortijdige schoolverlaters;

- hoge criminaliteits- en misdaadcijfers;

- een erg ongunstige demografische evolutie;

- een sterk vervuild milieu.

Het Comité is van mening dat in het vijfde criterium beter van "migranten" dan van "immigranten" kan worden gesproken, dat de term "vaardigheidshiaten" meer op zijn plaats is dan "een groot gebrek aan beroepsbekwaamheid", en dat waar sprake is van onderwijs en opleiding ook van het begrip inzetbaarheid gewag dient te worden gemaakt.

4.3. De Commissie stelt terecht voor om bij het gebruik van indicatoren flexibel te werk te gaan. Op die manier kunnen de van gebied tot gebied verschillende problemen gericht worden aangepakt, wat de effectiviteit van de programma's ten goede komt.

4.4. Verder moet er meer aandacht aan gelijke kansen worden besteed. Sociale uitsluiting in welke vorm dan ook vergroot alleen maar de verschillen tussen regio's. Lokale en regionale overheden zouden hiermee in hun programma's rekening moeten houden.

4.5. De voorgestelde lijst van prioriteiten biedt een goede basis voor het uitwerken van programma's binnen het kader van een communautair initiatief. De lijst omvat namelijk een groot aantal onderwerpen. Samen met de grote variëteit aan voor steunverlening in aanmerking komende activiteiten kan dit de weg helpen banen voor innovatieve strategieën en flexibele besluitvorming.

5. Voorbereiding van programma's - presentatie en goedkeuring

5.1. De Commissie stelt voor dat zij aan elke lidstaat een bepaald bedrag toekent, waarbij een ondergrens van 500 EUR per inwoner geldt en per lidstaat niet meer dan een bepaald aantal gebieden voor steunverlening in aanmerking komt (zie bijlage II van het Commissiedocument). De lidstaten moeten deze gebieden vervolgens selecteren, uitmaken hoe de financiële middelen dienen te worden verdeeld, en bepalen welke criteria zij hierbij precies wensen aan te leggen. Vervolgens kunnen lokale overheden conform de in de richtsnoeren gestelde eisen en eventueel in samenwerking met regionale en nationale overheden de programma's uitwerken. Voordat EFRO-gelden worden toegekend, moeten deze programma's ter goedkeuring aan de Commissie worden voorgelegd.

5.2. Uit de richtsnoeren zou nog duidelijker moeten blijken dat de besluitvorming in de lidstaten op een transparante manier moet plaatsvinden, dat lokale en regionale overheden hierbij geraadpleegd dienen te worden, en dat de concurrentiestrijd om de financiële middelen een open karakter moet hebben. Het alternatief van een eerlijker en strakker systeem zou de lidstaten minder mogelijkheden geven om de criteria te variëren; hierbij proberen lokale overheden namelijk eenvoudigweg aan de in de richtsnoeren opgenomen criteria te voldoen.

5.3. De Commissie juicht het toe dat lokale overheden het voortouw nemen. Dit is een goede zaak: lokale overheden leveren een belangrijke, unieke bijdrage aan het creëren van kennis bij verenigingen en de totstandbrenging van nieuwe samenwerkingsvormen.

5.4. Het nieuwe communautaire initiatief draait om innovatie. In dit verband zou toegewerkt moeten worden naar een eenvoudig, direct en flexibel beheer van het initiatief, zodat lokale overheden en hun partners voor hun gebied de meest effectieve aanpak kunnen ontwikkelen.

6. Toezicht, uitvoering en evaluatie

6.1. Lokale overheden zullen ook voorop lopen bij de ontwikkeling van methoden voor het beheer en de uitvoering van programma's, of dit nu op lokaal, nationaal of transnationaal niveau gebeurt. Ook in de toekomst zouden lokale overheden toegang moeten hebben tot comités van toezicht en stuurgroepen.

7. Financiering

7.1. Het Comité spreekt nogmaals zijn steun uit voor het nieuwe Urban-initiatief. Hoewel het programma pas aan het einde van de discussie over de herziening van de structuurfondsen werd opgenomen en hoewel stedelijke gebieden nu in aanmerking komen voor méér doelstelling-1 en doelstelling-2-steun, blijkt uit het relatief kleine beschikbare bedrag niet dat viervijfde van de EU-bevolking in steden woont.

8. Conclusies

8.1. Het Comité acht het een goede zaak dat de ontwerprichtsnoeren aan het Europees Parlement zijn voorgelegd en dat het hierover zelf ook wordt geraadpleegd.

8.2. Het Comité steunt de voortzetting van het Urban-initiatief en - behoudens de in paragraaf 8.3 van de conclusies gemaakte opmerking - de doelstellingen voor de periode 2000-2006, maar maakt zich wel zorgen over de relatief geringe omvang van de financiële middelen.

8.3. In het Commissiedocument wordt de nadruk gelegd op milieuvriendelijke ontwikkeling en herstructurering en op de integratie van sociaal uitgeslotenen door hun toegang te geven tot fundamentele voorzieningen als gezondheidszorg, onderwijs en openbaar vervoer. Deze nadruk zou ook uit punt 8, waarin de doelstellingen worden beschreven, moeten blijken.

8.4. Het is een goede zaak dat de gerichte, lokale aanpak gehandhaafd blijft. Wel zou er in de programma's duidelijk op moeten worden gewezen hoeveel tijd het kost om in de lokale gemeenschap de nodige capaciteit op- en uit te bouwen. Verder zou de Commissie rekening dienen te houden met kwalitatieve resultaten.

8.5. De diversiteit van stedelijke gebieden moet doorwerken in de programma's en terdege door de Commissie worden onderkend.

8.6. De verruimde criteria maken het gemakkelijker om programma's te ontwikkelen. Verder juicht het Comité het toe dat dank zij de Commissievoorstellen nu alle steden of achterstandswijken voor steunverlening in aanmerking komen. Tegelijkertijd zullen er veel gegadigden voor deze steunverlening zijn. Het is belangrijk realistische verwachtingen te koesteren over het aantal voor financiering in aanmerking komende projecten in elke lidstaat en over de resultaten die een en ander kan opleveren.

8.7. Het is een goede zaak dat de Commissie de rol van lokale overheden bij het ontwikkelen en uitvoeren van het Urban-programma onderkent. Deze rol zou ook in de regelingen voor het programmabeheer aandacht moeten krijgen: er dient voor transparantie te worden gezorgd, en bij het vaststellen van criteria moeten de lidstaten lokale en regionale overheden raadplegen. Het Comité zou graag zien dat de lidstaten minder mogelijkheden krijgen om bij de beoordelingen van projectvoorstellen andere dan de in de richtsnoeren opgenomen criteria aan te leggen.

8.8. Het nieuwe communautaire initiatief zou zo eenvoudig en flexibel mogelijk moeten worden beheerd en uitgevoerd.

Brussel, 17 februari 2000.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Jos Chabert