13.11.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 297/183 |
Voor het internationale publiekrecht hebben alleen de originele VN/ECE-teksten rechtsgevolgen. Zie voor de status en de datum van inwerkingtreding van dit reglement de recentste versie van VN/ECE-statusdocument TRANS/WP.29/343 op:
http://www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29fdocstts.html
Wijziging van Reglement nr. 13 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme voorschriften voor de goedkeuring van voertuigen van de categorieën M, N en O wat het remsysteem betreft
Wijzigingenreeks 11
Wijziging van Reglement nr. 13, zoals gepubliceerd in PB L 257 van 30 september 2010, blz. 1.
Bevat:
|
Wijzigingenreeks 11 — Datum van inwerkingtreding: 11 juli 2008 |
|
Herziening 6 — Wijziging 1 — Corrigendum 1 |
|
Herziening 6 — Wijziging 1 — Corrigendum 2 |
|
Supplement 1 op wijzigingenreeks 11 — Datum van inwerkingtreding: 22 juli 2009 |
|
Supplement 2 op wijzigingenreeks 11 — Datum van inwerkingtreding: 24 oktober 2009 |
|
Corrigendum 2 op wijzigingenreeks 11 — Datum van inwerkingtreding: 24 juni 2009 |
|
Supplement 3 op wijzigingenreeks 11 — Datum van inwerkingtreding: 17 maart 2010 |
Wijzigingen in de inhoudsopgave
De titel van bijlage 16 komt als volgt te luiden:
„Bijlage 16 — |
Compatibiliteit tussen trekkende voertuigen en aanhangwagens wat betreft datacommunicatie overeenkomstig ISO 11992” |
Bijlage 19, de volgende nieuwe aanhangsels 7 en 8 worden ingevoegd:
|
„Bijlage 19 — Aanhangsel 7 — Inlichtingenformulier voertuigstabiliteitsfunctie |
|
Bijlage 19 — Aanhangsel 8 — Testrapport voertuigstabiliteitsfunctie” |
De (vroegere) aanhangsels 7 en 8 worden omgenummerd tot aanhangsels 9 en 10.
Er wordt een nieuwe bijlage 21 toegevoegd
„Bijlage 21 — |
Bijzondere voorschriften voor voertuigen met een voertuigstabiliteitsfunctie Bijlage 21 — Aanhangsel 1 — Simulatie van de dynamische stabiliteit Bijlage 21 — Aanhangsel 2 — Simulator van de dynamische stabiliteit en validering ervan Bijlage 21 — Aanhangsel 3 — Testrapport simulator voertuigstabiliteitsfunctie” |
Wijzigingen in het reglement zelf
In de volledige tekst van Reglement nr. 13 worden verwijzingen naar „ISO 11992:2003” vervangen door „ISO 11992:2003 met inbegrip van ISO 11992-2:2003 en Amd.1:2007”.
De volgende nieuwe punten 2.34 tot en met 2.36 worden toegevoegd:
„2.34. |
„voertuigstabiliteitsfunctie”: een elektronische controlefunctie voor een voertuig die de dynamische stabiliteit van het voertuig verbetert.
|
2.35. |
„testaanhangwagen”: een aanhangwagen die representatief is voor het type waarvoor goedkeuring wordt aangevraagd; |
2.36. |
„remfactor (BF)”: verhouding van de invoer-uitvoerversterking van de rem.” |
In punt 4.2 wordt „ (op dit moment 10)” vervangen door „ (op dit moment 11)”.
Het volgende nieuwe punt 5.1.3.6.1 wordt ingevoegd:
„5.1.3.6.1. |
De ondersteuning van berichten overeenkomstig ISO 11992-2:2003 met inbegrip van Amd.1:2007 voor het trekkende voertuig en de aanhangwagen in kwestie is beschreven in bijlage 16.” |
De (vroegere) punten 5.1.3.6.1 en 5.1.3.6.2 worden omgenummerd tot punt 5.1.3.6.2, respectievelijk 5.1.3.6.3.
In punt 5.2.1.30.5 worden de verwijzing naar voetnoot 12 en die voetnoot zelf geschrapt.
Het volgende nieuwe punt 5.2.1.32 wordt toegevoegd (met een verwijzing naar een nieuwe voetnoot 12 en die voetnoot zelf):
„5.2.1.32. |
Behoudens punt 12.4 moeten alle voertuigen van de categorieën M2, M3, N2 en N3 (1) met niet meer dan 3 assen met een voertuigstabiliteitsfunctie worden uitgerust. Deze functie moet een beveiliging tegen kantelen en een richtingscontrole omvatten en aan de technische voorschriften van bijlage 21 voldoen. |
Punt 5.2.2.17.1 komt als volgt te luiden (de voetnoot wordt geschrapt):
„5.2.2.17.1. |
Aanhangwagens die met een voertuigstabiliteitsfunctie, zoals gedefinieerd in punt 2.34, zijn uitgerust, moeten storingen of defecten in de stabiliteitsfunctie van de aanhangwagen via pool 5 van de connector volgens ISO 7638:1997 aangeven met het in punt 5.2.1.29.2 beschreven aparte gele waarschuwingssignaal. Het waarschuwingssignaal moet continu branden zolang de storingen of defecten voortduren en de contact-/startschakelaar zich in de stand „ON” bevindt.” |
In punt 5.2.2.22.1 worden de verwijzing naar voetnoot 19 en die voetnoot zelf geschrapt.
In punt 5.2.2.22.2 worden de verwijzing naar voetnoot 20 en die voetnoot zelf omgenummerd tot voetnoot 19 en worden de verwijzing naar voetnoot 21 en die voetnoot zelf geschrapt.
Het volgende nieuwe punt 5.2.2.23 wordt toegevoegd (met een verwijzing naar een nieuwe voetnoot 20 en die voetnoot zelf):
„5.2.2.23. |
Behoudens punt 12.4 moeten alle voertuigen van de categorieën O3 en O4 (2) met niet meer dan 3 assen en met luchtvering, met een voertuigstabiliteitsfunctie worden uitgerust. Deze functie moet ten minste een beveiliging tegen kantelen omvatten en aan de technische voorschriften van bijlage 21 voldoen. |
Het volgende nieuwe punt 12.1.6 wordt toegevoegd (met inbegrip van voetnoot 21):
„12.1.6. |
Vanaf de officiële datum van inwerkingtreding van wijzigingenreeks 11 mag een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast, niet weigeren typegoedkeuring te verlenen krachtens dit reglement zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 11 (3). |
Het volgende nieuwe punt 12.1.7 wordt toegevoegd:
„12.1.7. |
Supplement 1 op wijzigingenreeks 11 wordt overeenkomstig punt 12.4.1 toegepast.” |
Het volgende nieuwe punt 12.1.8 wordt toegevoegd:
„12.1.8. |
Vanaf de officiële datum van inwerkingtreding van supplement 2 op wijzigingenreeks 11 van dit reglement mag een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast, niet weigeren goedkeuring te verlenen krachtens dit reglement, zoals gewijzigd bij supplement 2 op wijzigingenreeks 11.” |
Het volgende nieuwe punt 12.2.6 wordt toegevoegd:
„12.2.6. |
Vanaf 48 maanden na de inwerkingtreding van supplement 1 op wijzigingenreeks 11 van dit reglement verlenen de overeenkomstsluitende partijen alleen goedkeuringen voor krachtens de punten 5.2.1.32 en 5.2.2.23, met inbegrip van de voetnoten, vrijgestelde voertuigen als zij aan supplement 1 op wijzigingenreeks 11 van dit reglement voldoen.” |
Het volgende nieuwe punt 12.2.7 wordt toegevoegd:
„12.2.7. |
Vanaf 48 maanden na de datum van inwerkingtreding van supplement 2 op wijzigingenreeks 11 van dit reglement verlenen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, alleen goedkeuringen als het goed te keuren voertuigtype voldoet aan dit reglement zoals gewijzigd bij supplement 2 op wijzigingenreeks 11.” |
Het volgende nieuwe punt 12.3.2 wordt toegevoegd:
„12.3.2. |
Vanaf 84 maanden na de datum van inwerkingtreding van supplement 2 op wijzigingenreeks 11 van dit reglement mogen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, de eerste nationale registratie (het in het verkeer brengen) van een voertuig weigeren als dit voertuig niet voldoet aan supplement 2 op wijzigingenreeks 11 van dit reglement.” |
Het volgende nieuwe punt 12.4 wordt ingevoegd (met inbegrip van voetnoot (*)):
„12.4. Verplichte bepalingen voor voertuigen met een voertuigstabiliteitsfunctie
12.4.1. |
De voorschriften voor het uitrusten van voertuigen met voertuigstabiliteitsfuncties in de punten 5.2.1.32 en 5.2.2.23, zoals gewijzigd bij wijzigingenreeks 11, worden als volgt toegepast:
|
De (vroegere) punten 12.4 en 12.4.1 worden omgenummerd tot de punten 12.5 en 12.5.1.
Wijzigingen in bijlage 2
Aan bijlage 2 worden de volgende nieuwe punten 14.14 en 14.14.1 toegevoegd:
„14.14. |
Voertuig is uitgerust met een voertuigstabiliteitsfunctie: |
ja/nee (2) |
Zo ja: … |
|
|
De voertuigstabiliteitsfunctie is getest volgens en voldoet aan de voorschriften van bijlage 21: |
ja/nee (2) |
|
Voertuigstabiliteitsfunctie is optionele uitrusting: |
ja/nee (2) |
|
Voertuigstabiliteitsfunctie omvat richtingscontrole: |
ja/nee (2) |
|
Voertuigstabiliteitsfunctie omvat beveiliging tegen kantelen: |
ja/nee (2) |
|
14.14.1. |
Bij gebruik van een testrapport volgens bijlage 19 moet het nummer van het testrapport worden vermeld: …” |
|
Wijzigingen in bijlage 10
Bijlage 10, punt 1.3.1, voetnoot 2, komt als volgt te luiden:
„(2) |
In het geval er meerdere assen zijn en de afstand tussen een as en de volgende as meer dan 2,0 meter is, moet elke as worden beschouwd als onafhankelijk asstel.” |
Wijzigingen in bijlage 11
Bijlage 11
Punt 2 komt als volgt te luiden:
„2. |
In de zin van de punten 1.1, 1.2 en 1.3 wordt onder „identiek” verstaan: identiek ten aanzien van de geometrische en mechanische eigenschappen van de onderdelen van het in deze punten bedoelde voertuig alsmede ten aanzien van de voor die onderdelen gebruikte materialen. Aanhangwagens worden geacht ten aanzien van de punten 1.1 en 1.2 aan deze voorschriften te voldoen als de in aanhangsel 2, punt 3.7, van deze bijlage bedoelde as- en remidentificatiecodes voor de testaanhangwagen zijn opgenomen in een rapport voor een referentieas/referentierem. Een „referentieas/referentierem” is een as/rem waarvoor een testrapport als bedoeld in aanhangsel 2, punt 3.9, van deze bijlage bestaat.” |
Bijlage 11 — Aanhangsel 1
Tabel I komt als volgt te luiden (met inbegrip van voetnoot 1):
|
„Assen van het voertuig |
Referentieassen |
||||
Statische massa (P) (5) |
Benodigde remkracht op wielen |
Snelheid |
Testmassa (Pe) (5) |
Ontwikkelde remkracht op wielen |
Snelheid |
|
kg |
N |
km/h |
kg |
N |
km/h |
|
As 1 |
|
|
|
|
|
|
As 2 |
|
|
|
|
|
|
As 3 |
|
|
|
|
|
|
As 4 |
|
|
|
|
|
|
Tabel III, derde rij, komt als volgt te luiden (voetnoot 2 wordt geschrapt):
|
„REFERENTIEAS … (kopie bijgevoegd) |
|
RAPPORTNR … |
|
Datum … |
|
Type I |
Type III |
Remkracht per as (N) (zie punt 4.2.1 van aanhangsel 2) |
|
|
As 1 |
T1 = … % Fe |
T1 = … % Fe |
As 2 |
T2 = … % Fe |
T2 = … % Fe |
As 3 |
T3 = … % Fe |
T3 = … % Fe |
… |
… |
…” |
Bijlage 11 — Aanhangsel 2
Het volgende nieuwe punt 1.2.2 wordt ingevoegd:
„1.2.2. |
Tests die overeenkomstig dit aanhangsel voor de inwerkingtreding van supplement 2 op wijzigingenreeks 11 van dit reglement zijn uitgevoerd en die in combinatie met eventuele ondersteunende gegevens van de fabrikant van het voertuig, de as of de rem voldoende informatie opleveren om aan de voorschriften van supplement 2 op wijzingenreeks 11 te voldoen, mogen worden gebruikt voor een nieuw rapport of voor de uitbreiding van een bestaand testrapport zonder dat feitelijke tests uitgevoerd moeten worden.” |
Punt 2 komt als volgt te luiden:
„2. SYMBOLEN EN DEFINITIES
2.1. Symbolen
P |
= |
deel van de voertuigmassa dat in statische toestand door de as wordt gedragen |
F |
= |
loodrechte reactiekracht van het wegdek op de as in statische toestand = Pg |
FR |
= |
totale loodrechte reactiekracht van het wegdek op alle wielen van de aanhangwagen in statische toestand |
Fe |
= |
testasbelasting |
Pe |
= |
Fe / g |
g |
= |
zwaartekrachtversnelling: g = 9,81 m/s2 |
C |
= |
invoerkoppel |
C0 |
= |
aanlegkoppel, zie definitie in punt 2.2.2 |
C0,dec |
= |
opgegeven aanlegkoppel |
Cmax |
= |
opgegeven maximuminvoerkoppel |
R |
= |
rolstraal van de banden (dynamisch) |
T |
= |
remkracht in contactvlak band/wegdek |
TR |
= |
totale remkracht in contactvlak band/wegdek van de aanhangwagen |
M |
= |
remkoppel = T · R |
z |
= |
vertragingsfactor = T/F of M/(R · F) |
s |
= |
cilinderslag (werkslag plus vrije slag) |
sp |
= |
zie bijlage 19, aanhangsel 9 |
ThA |
= |
zie bijlage 19, aanhangsel 9 |
l |
= |
lengte van de hefboom |
r |
= |
binnenstraal van de remtrommels of effectieve straal van de remschijven |
p |
= |
remdruk |
Opmerking: Symbolen met het suffix „e” betreffen parameters van de referentieremtest. Dit mag zo nodig aan andere symbolen worden toegevoegd.
2.2. Definities
2.2.1. Massa van een schijf of trommel
2.2.1.1. |
De „opgegeven massa” is de door de fabrikant opgegeven massa die een representatieve massa van de rem met deze identificatiecode is (zie punt 3.7.2.2). |
2.2.1.2. |
De „nominale testmassa” is de door de fabrikant gespecificeerde massa van de schijf of trommel waarmee de desbetreffende test door de technische dienst wordt verricht. |
2.2.1.3. |
De „feitelijke testmassa” is de voorafgaand aan de test door de technische dienst gemeten massa. |
2.2.2. „Aanlegkoppel”:
2.2.2.1. |
Het aanlegkoppel C0 is het invoerkoppel dat nodig is om een meetbaar remkoppel te verkrijgen. Dit koppel kan worden bepaald door extrapolatie van metingen binnen een bereik van maximaal 15 % vertragingsfactor of met een gelijkwaardige methode (bijv. bijlage 10, punt 1.3.1.1). |
2.2.2.2. |
Het aanlegkoppel C0,dec is het door de fabrikant opgegeven aanlegkoppel dat een representatief aanlegkoppel voor de rem is (zie punt 3.7.2.2.1) en dat nodig is om diagram 2 van bijlage 19 te produceren. |
2.2.2.3. |
Het aanlegkoppel C0,e wordt met de in punt 2.2.2.1 beschreven procedure bepaald en wordt door de technische dienst aan het eind van de test gemeten. |
2.2.3. „Buitendiameter van een schijf”:
2.2.3.1. |
De „opgegeven buitendiameter” is de door de fabrikant opgegeven buitendiameter van een schijf die een representatieve buitendiameter van de schijf is (zie punt 3.7.2.2.1). |
2.2.3.2. |
De „nominale buitendiameter” is de door de fabrikant gespecificeerde buitendiameter van de schijf waarmee de desbetreffende test door de technische dienst wordt verricht. |
2.2.3.3. |
De „feitelijke buitendiameter” is de voorafgaand aan de test door de technische dienst gemeten buitendiameter. |
2.2.4. De „nuttige lengte van de nokkenas” is de afstand van de middellijn van de S-nok tot de middellijn van de bedieningshefboom.”
Punt 3.4 komt als volgt te luiden:
„3.4. Testvoorwaarden (algemeen)”
De punten 3.7 tot en met 3.7.3 worden geschrapt.
De volgende nieuwe punten 3.7 tot en met 3.9.4 worden ingevoegd:
„3.7. Identificatie
3.7.1. Op een zichtbaar deel van de as moeten ten minste de volgende identificatiegegevens gegroepeerd, goed leesbaar en onuitwisbaar worden aangebracht, in willekeurige volgorde:
a) |
de fabrikant en/of het merk van de as; |
b) |
de identificatiecode van de as (zie punt 3.7.2.1); |
c) |
de identificatiecode van de rem (zie punt 3.7.2.2); |
d) |
de Fe-identificatiecode (zie punt 3.7.2.3); |
e) |
het basisgedeelte van het testrapportnummer (zie punt 3.9). |
Hieronder wordt een voorbeeld gegeven:
|
|
|
|
|
3.7.1.1. Op een zichtbaar deel van een niet-geïntegreerde inrichting voor automatische remafstelling moeten ten minste de volgende identificatiegegevens gegroepeerd, goed leesbaar en onuitwisbaar worden aangebracht:
a) |
fabrikant en/of merk; |
b) |
type; |
c) |
versie. |
3.7.1.2. Wanneer de voering of het remblok op de remschoen of de achterplaat is gemonteerd, moeten het merk en type van elke remvoering zichtbaar, goed leesbaar en onuitwisbaar zijn.
3.7.2. Identificatiecodes
3.7.2.1. Identificatiecode van de as
Uit de identificatiecode van de as kan de door de fabrikant opgegeven remkracht/koppelcapaciteit worden afgeleid.
De identificatiecode van de as moet een alfanumerieke code zijn, bestaande uit de vier tekens „ID1-” gevolgd door maximaal 20 tekens.
3.7.2.2. Identificatiecode van de rem
De identificatiecode van de rem moet een alfanumerieke code zijn, bestaande uit de vier tekens „ID2-” gevolgd door maximaal 20 tekens.
Een rem met dezelfde identificatiecode mag op de volgende punten niet verschillen:
a) |
soort rem (bijv. trommelrem (S-nok, wig enz.) of schijfrem (vast, zwevend, enkele of dubbele schijf enz.)); |
b) |
basismateriaal (bijv. ijzer of geen ijzer) van klauwhuis, remdrager, remschijf en remtrommel; |
c) |
afmetingen met het suffix „e” volgens de figuren 2A en 2B van aanhangsel 5 van deze bijlage; |
d) |
basismethode waarmee de remkracht binnen de rem wordt gegenereerd; |
e) |
bij schijfremmen: de montagemethode van de frictiering: vast of zwevend; |
f) |
remfactor BF; |
g) |
verschillende remeigenschappen in verband met de voorschriften van bijlage 11 die niet onder punt 3.7.2.2.1 vallen. |
3.7.2.2.1. Binnen een remidentificatiecode toegestane verschillen
De eigenschappen van de remmen binnen een remidentificatiecode mogen op de volgende punten verschillen:
a) |
een hoger opgegeven maximuminvoerkoppel Cmax; |
b) |
een afwijking van de opgegeven massa van de remschijf of remtrommel Mdec: ± 20 %; |
c) |
de methode voor de bevestiging van de voering of het remblok op de remschoen of de achterplaat; |
d) |
bij schijfremmen: een hogere maximumslagcapaciteit van de rem; |
e) |
de nuttige lengte van de nokkenas; |
f) |
het opgegeven aanlegkoppel C0,dec; |
g) |
± 5 mm van de opgegeven buitendiameter van de schijf; |
h) |
het type koeling van de schijf (geventileerd/niet-geventileerd); |
i) |
naaf (met of zonder geïntegreerde naaf); |
j) |
schijf met geïntegreerde trommel — met of zonder parkeerremfunctie; |
k) |
geometrische relatie tussen wrijvingsvlakken van remschijven en montage van de schijven; |
l) |
type remvoering; |
m) |
materiaalverschillen (met uitzondering van verschillen in basismateriaal, zie punt 3.7.2.2) waarvoor de fabrikant verklaart dat zij de prestaties bij de voorgeschreven tests niet beïnvloeden; |
n) |
achterplaat en schoenen. |
3.7.2.3. Fe-identificatiecode
De Fe-identificatiecode geeft de testasbelasting aan. Het moet een alfanumerieke code zijn, bestaande uit de vier tekens „ID3-” gevolgd door de Fe-waarde in daN, zonder aanduiding van de eenheid daN.
3.7.2.4. Identificatiecode van het testrapport
De identificatiecode van het testrapport moet een alfanumerieke code zijn, bestaande uit de vier tekens „ID4-” gevolgd door het basisgedeelte van het testrapportnummer.
3.7.3. Inrichting voor automatische remafstelling (geïntegreerd en niet-geïntegreerd)
3.7.3.1. Typen inrichtingen voor automatische remafstelling
De inrichtingen voor automatische remafstelling binnen een type mogen op de volgende punten niet verschillen:
a) |
behuizing: basismateriaal (bijv. ijzer of geen ijzer, gietijzer of gesmeed staal); |
b) |
maximaal toegestaan moment van de remas; |
c) |
werkingsprincipe van de remafstelling, bijv. afhankelijk van slag (voortbeweging), afhankelijk van kracht of elektronisch/mechanisch. |
3.7.3.2. Versies van inrichting voor automatische remafstelling, wat het afstelgedrag betreft
Inrichtingen voor automatische remafstelling binnen een type die van invloed zijn op de vrije slag van de rem, worden als verschillende versies beschouwd.
3.8. Testcriteria
De test moet aantonen dat aan alle voorschriften van aanhangsel 2 wordt voldaan.
Als binnen de grenzen van punt 3.7.2.2.1 voor een gewijzigde as of rem een nieuw testrapport of een uitbreiding van een testrapport nodig is, worden de volgende criteria gebruikt om te bepalen of nadere tests nodig zijn, rekening houdend met de ongunstigste configuraties die in overleg met de technische dienst zijn vastgesteld.
In onderstaande tabel worden de volgende afkortingen gebruikt: |
|||||||||
CT (complete test) |
Test overeenkomstig bijlage 11, aanhangsel 2:
Test overeenkomstig bijlage 19:
|
||||||||
RVT (remverliestest) |
Test overeenkomstig bijlage 11, aanhangsel 2:
|
Verschillen overeenkomstig punt 3.7.2.2.1 |
Testcriteria |
||||||
|
Verandering toegestaan zonder aanvullende tests |
||||||
|
CT: De lichtste variant moet worden getest. Als de nominale testmassa van een nieuwe variant minder dan 5 % afwijkt van een eerder geteste variant met een hogere nominale waarde, mag de test van de lichtere versie achterwege blijven. De feitelijke testmassa van het testmonster mag ± 5 % van de nominale testmassa afwijken. |
||||||
|
Het ongunstigste geval zoals gespecificeerd door de fabrikant, met goedkeuring van de technische diensten die de test uitvoeren |
||||||
|
Verandering toegestaan zonder aanvullende tests |
||||||
|
De nokkenas met de laagste torsiestijfheid wordt als ongunstigste geval beschouwd; hierop wordt een van de volgende verificaties verricht:
|
||||||
|
Gecontroleerd moet worden of de remprestaties binnen de grenzen van figuur 2 van bijlage 19 blijven. |
||||||
|
De kleinste diameter wordt als ongunstigste geval beschouwd. De feitelijke buitendiameter van het testmonster mag ± 1 mm van de door de fabrikant van de as gespecificeerde nominale buitendiameter afwijken. |
||||||
|
Elk type moet worden getest. |
||||||
|
Elk type moet worden getest. |
||||||
|
Voor dit kenmerk is geen test vereist. |
||||||
|
Voor dit kenmerk is geen test vereist. |
||||||
|
Elk type remvoering |
||||||
|
Voor deze voorwaarde is geen test vereist |
||||||
|
Testvoorwaarden voor ongunstigste geval (7): Achterplaat: minimumdikte Schoen: lichtste remschoen |
3.8.1. |
Als een inrichting voor automatische remafstelling overeenkomstig de punten 3.7.3.1 en 3.7.3.2 van een geteste inrichting afwijkt, moet een aanvullende test overeenkomstig punt 3.6.2 worden uitgevoerd. |
3.9. Testrapport
3.9.1. Nummer van het testrapport
Het nummer van het testrapport bestaat uit twee delen: een basisgedeelte en een suffix voor het volgnummer van het testrapport.
Het basisgedeelte, dat maximaal 20 tekens mag hebben, moet duidelijk van het suffix worden gescheiden, bijvoorbeeld met een punt of schuine streep.
Het basisgedeelte van het nummer van het testrapport mag alleen betrekking hebben op remmen met dezelfde identificatiecode en dezelfde remfactor (overeenkomstig punt 4 van bijlage 19).
3.9.2. Testcode
Naast het nummer van het testrapport moet aan de testresultaten voor de identificatiecodes en het testmonster ook een „testcode” van maximaal acht tekens (bijv. ABC123) worden toegekend, die met de details in punt 3.7 wordt beschreven.
3.9.3. Testresultaten
3.9.3.1. |
Het resultaat van de volgens de punten 3.5 en 3.6.1 uitgevoerde tests moet worden vermeld op een formulier volgens het model van aanhangsel 3 van deze bijlage. |
3.9.3.2. |
Bij een rem met een alternatieve inrichting voor remafstelling moeten de resultaten van de volgens punt 3.6.2 uitgevoerde tests worden vermeld op een formulier volgens het model van aanhangsel 4 van deze bijlage. |
3.9.4. Inlichtingenformulier
In het testrapport moet een door de fabrikant van de as of het voertuig verstrekt inlichtingenformulier worden opgenomen dat ten minste de in aanhangsel 5 van deze bijlage beschreven informatie bevat.
In het inlichtingenformulier worden in voorkomend geval de verschillende varianten van de rem of de as in het licht van de essentiële criteria in punt 3.7.2.2.1 vermeld.”
Punt 4.1 komt als volgt te luiden:
„4.1. Verificatie van onderdelen
De remspecificaties van het voertuig waarvoor typegoedkeuring moet worden verleend, moeten aan de punten 3.7 en 3.8 voldoen.”
De punten 4.1.1 tot en met 4.1.7 worden geschrapt.
De formule in punt 4.3.1.4 komt als volgt te luiden:
”
De formule in punt 4.3.2 komt als volgt te luiden:
”
Bijlage 11 — Aanhangsel 3
Dit aanhangsel komt als volgt te luiden (de figuren 1A, 1B, 2A en 2B worden geschrapt):
„AANHANGSEL 3
Modelformulier testrapport volgens punt 3.9 an aanhangsel 2 van deze bijlage
TESTRAPPORT Nr. …
|
Basisgedeelte: ID4- … |
|
Suffix: … |
1. ALGEMEEN
1.1. |
Fabrikant van de as (naam en adres): … |
1.1.1. |
Merk van de fabrikant van de as: … |
1.2. |
Fabrikant van de rem (naam en adres): … |
1.2.1. |
Identificatiecode van de rem: ID2-: … |
1.2.2. |
Inrichting voor automatische remafstelling: geïntegreerd / niet geïntegreerd (8) |
1.3. |
Inlichtingenformulier van de fabrikant: … |
2. TESTGEGEVENS
De volgende gegevens moeten voor elke test worden vastgelegd:
2.1. |
Testcode (zie punt 3.9.2 van aanhangsel 2 van deze bijlage): … |
2.2. |
Testmonster: (identificatie van de geteste variant aangeven ten opzichte van inlichtingenformulier van fabrikant. Zie ook punt 3.9.2 van aanhangsel 2 van deze bijlage) |
2.2.1. |
As |
2.2.1.1. |
Identificatiecode van de as: ID1-… |
2.2.1.2. |
Identificatie van de geteste as: … |
2.2.1.3. |
Testasbelasting (Fe-identificatiecode): ID3-… daN |
2.2.2. |
Rem |
2.2.2.1. |
Identificatiecode van de rem: ID2-… |
2.2.2.2. |
Identificatie van de geteste rem: … |
2.2.2.3. |
Maximumslagcapaciteit van de rem (9): … |
2.2.2.4. |
Nuttige lengte van de nokkenas (10): … |
2.2.2.5. |
Materiaalverschil overeenkomstig punt 3.8, onder m), van aanhangsel 2 van deze bijlage: … |
2.2.2.6. |
Remtrommel/remschijf (8) |
2.2.2.6.1. |
Feitelijke testmassa van de schijf/trommel (8): … |
2.2.2.6.2. |
Nominale buitendiameter van de schijf (9): … |
2.2.2.6.3. |
Type koeling van de schijf: geventileerd/niet-geventileerd (8) |
2.2.2.6.4. |
Met of zonder geïntegreerde naaf (8) |
2.2.2.6.5. |
Schijf met geïntegreerde trommel — met of zonder parkeerremfunctie (8) (9) |
2.2.2.6.6. |
Geometrische relatie tussen wrijvingsvlakken van remschijven en montage van de schijven: … |
2.2.2.6.7. |
Basismateriaal: … |
2.2.2.7. |
Remvoering of remblok (8) |
2.2.2.7.1. |
Fabrikant: … |
2.2.2.7.2. |
Merk: … |
2.2.2.7.3. |
Type: … |
2.2.2.7.4. |
Methode voor de bevestiging van de voering/het remblok op de remschoen/de achterplaat (8): … |
2.2.2.7.5. |
Dikte van achterplaat, gewicht van schoenen of andere beschrijvende informatie (inlichtingenformulier van fabrikant) (8): |
2.2.2.7.6. |
Basismateriaal van remschoen/achterplaat (8): … |
2.2.3. |
Inrichting voor automatische remafstelling (niet van toepassing als inrichting is geïntegreerd) (8) |
2.2.3.1. |
Fabrikant (naam en adres): … |
2.2.3.2. |
Merk: … |
2.2.3.3. |
Type: … |
2.2.3.4. |
Uitvoering: … |
2.2.4. |
Wiel(en) (afmetingen zie figuren 1A en 1B in aanhangsel 5 van deze bijlage) |
2.2.4.1. |
Referentierolstraal van de band (Re) bij testasbelasting (Fe): … |
2.2.4.2. |
Gegevens over het tijdens de test gemonteerde wiel:
|
2.2.5. |
Hefboomlengte le: … |
2.2.6. |
Remcilinder |
2.2.6.1. |
Fabrikant: … |
2.2.6.2. |
Merk: … |
2.2.6.3. |
Type: … |
2.2.6.4. |
(Test)identificatienummer: … |
2.3. |
Testresultaten (gecorrigeerd voor rolweerstand van 0,01 · Fe) |
2.3.1. |
Voor voertuigen van de categorieën O2 en O3
|
2.3.2. |
Voor voertuigen van categorie O4
|
2.3.3. |
Dit punt moet alleen worden ingevuld als de rem volgens de procedure van punt 4 van bijlage 19 bij dit reglement is getest om de werking in koude toestand te verifiëren aan de hand van de remfactor (BF). |
2.3.3.1. |
Remfactor BF: |
2.3.3.2. |
Opgegeven aanlegkoppel C0,dec Nm |
2.3.4. |
Prestaties van de inrichting voor automatische remafstelling (indien van toepassing) |
2.3.4.1. |
Vrijlopend volgens bijlage 11, aanhangsel 2, punt 3.6.3: ja/nee (8) |
3. TOEPASSINGSBEREIK
Het toepassingsbereik bepaalt op welke varianten van de as of de rem dit testrapport betrekking heeft; aangegeven wordt welke variabelen onder de individuele testcodes vallen.
4. Deze test is uitgevoerd en de resultaten zijn gerapporteerd volgens aanhangsel 2 van bijlage 11 en, indien van toepassing, punt 4 van bijlage 19 bij Reglement nr. 13 zoals laatstelijk gewijzigd bij wijzigingenreeks …
Aan het einde van de test van punt 3.6 van bijlage 11, aanhangsel 2 (11) werden de voorschriften van punt 5.2.2.8.1 van Reglement nr. 13 geacht wel/niet (8) te zijn nageleefd.
TECHNISCHE DIENST (12) BELAST MET DE UITVOERING VAN DE TEST
Handtekening: …Datum: …
5. GOEDKEURINGSINSTANTIE (12)
Handtekening: …Datum: …
Bijlage 11 — aanhangsel 4
Punt 1.1: „Technisch toelaatbare asbelasting (Pe)” wordt vervangen door „Testasbelasting (Fe-identificatiecode): ID3-”
Aan bijlage 11 wordt het volgende nieuwe aanhangsel 5 toegevoegd:
„AANHANGSEL 5
Inlichtingenformulier voor assen en remmen van aanhangwagens betreffende de alternatieve procedure van de typen I en III
1. ALGEMEEN
1.1. |
Naam en adres van de fabrikant van de as of het voertuig: … |
2. GEGEVENS OVER DE AS
2.1. |
Fabrikant (naam en adres): … |
2.2. |
Type/variant: … |
2.3. |
Identificatiecode van de as: ID1-… |
2.4. |
Testasbelasting (Fe): … daN |
2.5. |
Gegevens over wielen en remmen overeenkomstig de figuren 1A en 1B Figuur 1A
Figuur 1B
|
3. REM
3.1. |
Algemene informatie |
3.1.1. |
Merk: … |
3.1.2. |
Fabrikant (naam en adres): … |
3.1.3. |
Soort rem (bijv. trommel/schijf): … |
3.1.3.1. |
Variant (bijv. S-nok, enkele wig enz.): … |
3.1.4. |
Identificatiecode van de rem: ID2-… |
3.1.5. |
Gegevens over de rem overeenkomstig de figuren 2A en 2B: Figuur 2A
Figuur 2B
|
3.2. |
Gegevens over trommelremmen |
3.2.1. |
Inrichting voor remafstelling (extern/geïntegreerd): … |
3.2.2. |
Opgegeven maximuminvoerkoppel Cmax: … Nm |
3.2.3. |
Mechanisch rendement: η = … |
3.2.4. |
Opgegeven aanlegkoppel C0,dec: … Nm |
3.2.5. |
Nuttige lengte van de nokkenas: …mm |
3.3. |
Remtrommel |
3.3.1. |
Maximumdiameter van wrijvingsoppervlak (slijtagegrens) … mm |
3.3.2. |
Basismateriaal: … |
3.3.3. |
Opgegeven massa: …kg |
3.3.4. |
Nominale massa: … kg |
3.4. |
Remvoering |
3.4.1. |
Fabrikant en adres: … |
3.4.2. |
Merk: … |
3.4.3. |
Type: … |
3.4.4. |
Identificatie (identificatie van type op voering): … |
3.4.5. |
Minimumdikte (slijtagegrens): … mm |
3.4.6. |
Methode voor de bevestiging van het wrijvingsmateriaal op de remschoen: … |
3.4.6.1. |
Ongunstigste geval van bevestiging (als er verschillende mogelijkheden zijn): … |
3.5. |
Gegevens over schijfremmen |
3.5.1. |
Type verbinding met de as (axiaal, radiaal, geïntegreerd enz.): … |
3.5.2. |
Inrichting voor remafstelling (extern/geïntegreerd): … |
3.5.3. |
Maximale cilinderslag: … mm |
3.5.4. |
Opgegeven maximale bedieningskracht ThAmax: …daN |
3.5.4.1. |
Cmax = ThAmax · le: … Nm |
3.5.5. |
Wrijvingsstraal: re = … mm |
3.5.6. |
Lengte van de hefboom: le = … mm |
3.5.7. |
Verhouding input/output (le/ee): i = … |
3.5.8. |
Mechanisch rendement: η = … |
3.5.9. |
Opgegeven aanspreekkracht ThA0,dec: … N |
3.5.9.1. |
C0,dec = ThA0,dec · le: … Nm |
3.5.10. |
Minimumrotordikte (slijtagegrens): … mm |
3.6. |
Gegevens over remschijven |
3.6.1. |
Beschrijving type schijf: … |
3.6.2. |
Verbinding met/montage op de naaf: … |
3.6.3. |
Ventilatie (ja/nee): … |
3.6.4. |
Opgegeven massa: …kg |
3.6.5. |
Nominale massa: … kg |
3.6.6. |
Opgegeven buitendiameter: … mm |
3.6.7. |
Minimale buitendiameter: … mm |
3.6.8. |
Binnendiameter van frictiering: … mm |
3.6.9. |
Breedte van ventilatiekanaal (indien van toepassing): …mm |
3.6.10. |
Basismateriaal: … |
3.7. |
Gegevens over remblokken |
3.7.1. |
Fabrikant en adres: … |
3.7.2. |
Merk: … |
3.7.3. |
Type: … |
3.7.4. |
Identificatie (identificatie van type op achterplaat remblok): … |
3.7.5. |
Minimumdikte (slijtagegrens): … mm |
3.7.6. |
Methode voor de bevestiging van het wrijvingsmateriaal op achterplaat remblok: … |
3.7.6.1. |
Ongunstigste geval van bevestiging (als er verschillende mogelijkheden zijn): …” |
Wijzigingen in bijlage 13
Bijlage 13, punt 4.3, komt als volgt te luiden:
„4.3. |
Bij een defect als bedoeld in punt 4.1 zijn de volgende voorschriften van toepassing:
|
Wijzigingen in bijlage 16
Bijlage 16 komt als volgt te luiden:
„BIJLAGE 16
Compatibiliteit tussen trekkende voertuigen en aanhangwagenswat betreft datacommunicatie overeenkomstig ISO 11992
1. ALGEMEEN
1.1. |
Deze bijlage is alleen van toepassing op trekkende voertuigen en aanhangwagens die zijn uitgerust met een elektrische bedieningsleiding, zoals gedefinieerd in punt 2.24 van dit reglement. |
1.2. |
De connector volgens ISO 7638 voorziet het remsysteem of het antiblokkeersysteem van de aanhangwagen van stroom. De connector van de in punt 2.24 van dit reglement gedefinieerde elektrische bedieningsleiding omvat tevens een datacommunicatie-interface, via de polen 6 en 7 (zie punt 5.1.3.6 van het reglement). |
1.3. |
Deze bijlage bevat voorschriften voor de ondersteuning van de in ISO 11992-2:2003 met inbegrip van Amd.1:2007 gedefinieerde berichten door het trekkende voertuig en de aanhangwagen. |
2. De in ISO 11992-2:2003 met inbegrip van Amd.1:2007 gedefinieerde parameters die via de elektrische bedieningsleiding worden doorgegeven, moeten als volgt worden ondersteund:
2.1. |
Het trekkende voertuig of de aanhangwagen moet in voorkomend geval de volgende in dit reglement gespecificeerde functies en bijbehorende berichten ondersteunen:
|
2.2. |
Als de aanhangwagen de volgende berichten doorgeeft, moet het trekkende voertuig een waarschuwing voor de bestuurder weergeven:
|
2.3. |
Het trekkende voertuig of de aanhangwagen moet de volgende in ISO 11992-2:2003 met inbegrip van Amd.1:2007 gedefinieerde berichten ondersteunen:
|
2.4. |
Het trekkende voertuig of de aanhangwagen moet de volgende berichten ondersteunen wanneer het voertuig is uitgerust met een functie die verband houdt met de betreffende parameter:
|
2.5. |
De ondersteuning van alle andere in ISO 11992-2:2003 met inbegrip van Amd.1:2007 gedefinieerde berichten is facultatief voor het trekkende voertuig en de aanhangwagen.” |
Wijzigingen in bijlage 17
Bijlage 17
De volgende nieuwe punten 3.2.2.6 en 3.2.2.7 worden toegevoegd:
„3.2.2.6. Verlichting van stoplichten
Simuleer bericht EBS22, byte 4, met bits 5 en 6 op 00, en controleer of de stoplichten niet branden.
Simuleer bericht EBS22, byte 4, met bits 5 en 6 op 01, en controleer of de stoplichten branden.
3.2.2.7. Ingrijpen van stabiliteitsfunctie van de aanhangwagen
Simuleer bericht EBS21, byte 2, met bits 1 en 2 op 00, en controleer of de in punt 2.1.6 van bijlage 21 bedoelde waarschuwing voor de bestuurder niet brandt.
Simuleer bericht EBS21, byte 2, met bits 1 en 2 op 01, en controleer of de in punt 2.1.6 van bijlage 21 bedoelde waarschuwing voor de bestuurder brandt.”
Het volgende nieuwe punt 3.2.3.2 wordt toegevoegd:
„3.2.3.2. |
In punt 2.4.1 van bijlage 16 zijn aanvullende berichten gedefinieerd die onder specifieke omstandigheden door het trekkende voertuig moeten worden ondersteund. Er kunnen aanvullende controles worden uitgevoerd om de status van ondersteunde berichten te controleren teneinde te waarborgen dat punt 5.1.3.6.2 van het reglement wordt nageleefd.” |
De volgende nieuwe punten 4.2.2.4 tot en met 4.2.2.6 worden toegevoegd:
„4.2.2.4. Automatisch gestuurd remmen
Indien de aanhangwagen een functie heeft waarmee automatisch gestuurd remmen in werking kan worden gezet, moet het volgende worden gecontroleerd:
Controleer, als geen automatisch gestuurd remmen in werking is gezet, of bericht EBS22, byte 4, bits 5 en 6, de waarde 00 heeft.
Simuleer een ingreep waarbij automatisch gestuurd wordt geremd en controleer, wanneer de vertraging als gevolg hiervan ≥ 0,7 m/sec2 bedraagt, of bericht EBS22, byte 4, bits 5 en 6, de waarde 01 heeft.
4.2.2.5. Voertuigstabiliteitsfunctie
Bij een aanhangwagen met een voertuigstabiliteitsfunctie moeten de volgende controles worden verricht:
|
Controleer, wanneer de voertuigstabiliteitsfunctie inactief is, of bericht EBS21, byte 2, bits 1 en 2, de waarde 00 heeft. |
|
Simuleer een ingreep van het voertuigstabiliteitscontrolefunctie zoals omschreven in punt 2.2.4 van bijlage 21 en controleer of bericht EBS21, byte 2, bits 1 en 2, de waarde 01 heeft. |
4.2.2.6. Ondersteuning van elektrische bedieningsleiding
Controleer, als het remsysteem van de aanhangwagen remmen via de elektrische bedieningsleiding niet ondersteunt, of bericht EBS22, byte 4, bits 7 en 8, de waarde 00 heeft.
Controleer, als het remsysteem van de aanhangwagen de elektrische bedieningsleiding ondersteunt, of bericht EBS22, byte 4, bits 7 en 8, de waarde 01 heeft.”
Het volgende nieuwe punt 4.2.3.2 wordt toegevoegd:
„4.2.3.2. |
In punt 2.4.2 van bijlage 16 zijn aanvullende berichten gedefinieerd die onder specifieke omstandigheden door de aanhangwagen moeten worden ondersteund. Er kunnen aanvullende controles worden uitgevoerd om de status van ondersteunde berichten te controleren teneinde te waarborgen dat punt 5.1.3.6.2 van het reglement wordt nageleefd.” |
Wijzigingen in bijlage 19
Bijlage 19
Het volgende nieuwe punt 1.1.5 wordt toegevoegd:
„1.1.5. |
Voertuigstabiliteitsfunctie (zie punt 6).” |
In punt 2.2.3 wordt „aanhangsel 7” vervangen door „aanhangsel 9”.
Punt 4.2.2 komt als volgt te luiden:
„4.2.2. |
De remfactor wordt bepaald met de volgende formule:
en moet voor elk van de in punt 4.3.1.3 beschreven materialen van de voering of het remblok worden gecontroleerd.” |
Punt 4.3.2.3 komt als volgt te luiden:
„4.3.2.3. |
Het opgegeven aanlegkoppel C0,dec” |
De volgende nieuwe punten 6 tot en met 6.6.1 worden toegevoegd:
„6. Voertuigstabiliteitsfunctie
6.1. Algemeen
6.1.1. |
Dit gedeelte bevat een testprocedure voor het bepalen van de dynamische eigenschappen van een voertuig met een voertuigstabiliteitsfunctie die ten minste een van de volgende functies omvat:
|
6.2. Inlichtingenformulier
6.2.1. |
De fabrikant van het systeem of van het voertuig verstrekt de technische dienst een inlichtingenformulier voor de controlefunctie(s) waarvan de werking moet worden geverifieerd. Dit document bevat ten minste de in aanhangsel 7 van deze bijlage genoemde gegevens. |
6.3. Omschrijving van testvoertuig(en)
6.3.1. |
De technische dienst controleert de prestaties van de stabiliteitscontrolefunctie(s) en toepassing(en) die de fabrikant in zijn inlichtingenformulier heeft beschreven. Hiervoor kan het nodig zijn een of meer dynamische manoeuvres, zoals beschreven in punt 2.2.3 van bijlage 21 bij dit reglement, uit te voeren met een of meer aanhangwagens met maximaal drie assen, die representatief zijn voor de in punt 2.1 van het inlichtingenformulier van de fabrikant vermelde toepassing(en). |
6.3.1.1. |
Bij de selectie van de aanhangwagen(s) voor de test wordt ook het volgende in aanmerking genomen:
|
6.4. Testschema
6.4.1. |
De tests voor de voertuigstabiliteitsfunctie moeten tussen de systeem- of voertuigfabrikant en de technische dienst worden overeengekomen en moeten voor de beoordeelde functie relevante condities omvatten, waarin zonder ingrijpen van de stabiliteitsfunctie de controle over de richting van het voertuig zou worden verloren of het voertuig zou kantelen. De dynamische manoeuvres, testomstandigheden en resultaten moeten in het testrapport worden vermeld. |
6.5. Trekkend voertuig
6.5.1. |
Het trekkende voertuig dat voor de beoordeling van de prestaties van de voertuigstabiliteitsfunctie (van de aanhangwagen) wordt gebruikt, moet over de benodigde pneumatische en elektrische verbindingen beschikken en als het trekkende voertuig is uitgerust met een voertuigstabiliteitsfunctie zoals gedefinieerd in punt 2.34 van dit reglement, moet die functie worden uitgeschakeld. |
6.6. Testrapport
6.6.1. |
Er moet een testrapport worden samengesteld met ten minste de in aanhangsel 8 van deze bijlage beschreven inhoud.” |
Aan bijlage 19 wordt het volgende nieuwe aanhangsel 7 toegevoegd:
„AANHANGSEL 7
Inlichtingenformulier voertuigstabiliteitsfunctie
1. ALGEMEEN
1.1. |
Naam van de fabrikant |
1.2. |
Naam van het systeem |
1.3. |
Varianten van het systeem |
1.4. |
Controlefunctie (richting/kantelen/beide) met toelichting op de basisfunctie en/of het basisconcept van de controle |
1.5. |
Systeemconfiguraties (indien van toepassing) |
1.6. |
Identificatie van het systeem |
2. TOEPASSINGEN
2.1. |
Lijst van goed te keuren aanhangwagentypen en configuraties |
2.2. |
Schema's van de in punt 2.1 bedoelde configuraties van de aanhangwagens, met aanduiding van:
|
2.3. |
Toepassingsgebied voor wat betreft het type ophanging:
|
2.4. |
Eventuele aanvullende informatie over de toepassing van de functie(s) voor richtingscontrole en/of beveiliging tegen kantelen |
3. BESCHRIJVING VAN DE ONDERDELEN
3.1. Sensoren buiten de besturingseenheid
a) |
Functie |
b) |
Beperkingen voor de plaats van de sensoren |
c) |
Identificatie, bijv. onderdeelnummers |
3.2. Besturingseenheid of -eenheden
a) |
Algemene beschrijving en functie |
b) |
Identificatie, bijv. onderdeelnummers |
c) |
Beperkingen voor de plaats van de besturingseenheid of -eenheden |
d) |
Aanvullende kenmerken |
3.3. Regelventielen
a) |
Algemene beschrijving en functie |
b) |
Identificatie |
c) |
Beperkingen |
3.4. Elektrische apparatuur
a) |
Schakelschema's |
b) |
Wijzen van stroomvoorziening |
3.5. Pneumatische circuits
Schematische voorstelling van het systeem, inclusief antiblokkeerconfiguraties van de aanhangwagentypen zoals beschreven in punt 6.2.1 van deze bijlage.
3.6. Veiligheidsaspecten van het elektronische systeem overeenkomstig bijlage 18 bij dit reglement
3.7. Elektromagnetische compatibiliteit
3.7.1. |
Documentatie waaruit blijkt dat wordt voldaan aan Reglement nr. 10, inclusief wijzigingenreeks 02.” |
Aan bijlage 19 wordt het volgende nieuwe aanhangsel 8 toegevoegd:
„AANHANGSEL 8
Testrapport voertuigstabiliteitsfunctie
TESTRAPPORT Nr.: …
1. IDENTIFICATIE
1.1. |
Fabrikant van de voertuigstabiliteitsfunctie (naam en adres) … |
1.2. |
Naam/model van het systeem: … |
1.3. |
Controlefunctie: … |
2. GOEDGEKEURDE SYSTEEM OF SYSTEMEN EN INSTALLATIES
2.1. |
Antiblokkeerconfiguraties (indien van toepassing): … |
2.2. |
Toepassingsbereik (aanhangwagentypen(n) en aantal assen): … |
2.3. |
Identificatie van het systeem: … |
2.4. |
Aanvullende kenmerken: … |
3. TESTGEGEVENS EN -RESULTATEN
3.1. |
Gegevens over het testvoertuig (inclusief specificatie en functionaliteit van het trekkende voertuig): … |
3.2. |
Gegevens over het wegdek: … |
3.3. |
Aanvullende informatie: … |
3.4. |
Demonstratietests/simulaties die zijn uitgevoerd ter beoordeling van de richtingscontrole en/of beveiliging tegen kantelen: … |
3.5. |
Testresultaten: … |
3.6. |
Beoordeling overeenkomstig bijlage 18 bij dit reglement: … |
4. INSTALLATIEBEPERKINGEN
4.1. |
Type ophanging: … |
4.2. |
Type rem: … |
4.3. |
Plaats van onderdelen op de aanhangwagen: … |
4.4. |
Antiblokkeerconfiguraties: … |
4.5. |
Andere aanbevelingen/beperkingen (bijv. liftassen, gestuurde assen enz.): … |
5. BIJLAGEN: …
6. DATUM VAN DE TEST: …
7. Deze test is uitgevoerd en de resultaten zijn gerapporteerd volgens bijlage 19 bij ECE-Reglement nr. 13 zoals laatstelijk gewijzigd bij wijzigingenreeks …
MET UITVOERING VAN DE TEST BELASTE TECHNISCHE DIENST (19)
Handtekening: … Datum: …
8. GOEDKEURINGSINSTANTIE (19)
Handtekening: … Datum: …
De aanhangsels 7 en 8 worden omgenummerd tot aanhangsels 9 en 10.
Wijzigingen in bijlage 20
Bijlage 20
Punt 2.1.3 komt als volgt te luiden:
„2.1.3. |
een documentatiepakket met de desbetreffende verificatie-informatie, met onder andere de relevante berekeningen als hieronder aangegeven:
|
De volgende nieuwe punten 8 tot en met 8.2.1.4 worden toegevoegd:
8. Alternatieve procedure om de prestaties van een aanhangwagen met voertuigstabiliteitsfunctie aan te tonen
8.1. Bij de typegoedkeuring van de aanhangwagen kan de beoordeling volgens punt 2 van bijlage 21 bij dit reglement vervallen, mits de voertuigstabiliteitsfunctie aan de desbetreffende voorschriften van bijlage 19 bij dit reglement voldoet.
8.2. Verificatie
8.2.1. Verificatie van onderdelen en installatie
De specificatie van het remsysteem waarin de stabiliteitscontrolefunctie is geïntegreerd en dat op de voor typegoedkeuring ter beschikking gestelde aanhangwagen is gemonteerd, moet worden geverifieerd door te controleren of aan alle onderstaande criteria wordt voldaan:
|
Voorwaarde |
Criteria |
||
8.2.1.1. |
|
Geen wijziging toegestaan |
||
|
Geen wijziging toegestaan |
|||
|
Geen wijziging toegestaan |
|||
8.2.1.2. |
Aanhangwagentypen zoals omschreven in het testrapport |
Geen wijziging toegestaan |
||
8.2.1.3. |
Installatieconfiguraties zoals omschreven in het testrapport |
Geen wijziging toegestaan |
||
8.2.1.4. |
Zie voor overige beperkingen punt 4 van het testrapport volgens aanhangsel 8 van bijlage 19 bij dit reglement. |
Geen wijziging toegestaan” |
De (vroegere) punten 8 tot en met 8.1.7.1 worden omgenummerd tot de punten 9 tot en met 9.1.7.1.
De (vroegere) punten 8.1.8 en 8.1.8.1 worden omgenummerd tot de punten 9.1.9 en 9.1.9.1.
De volgende nieuwe punten 9.1.8 en 9.1.8.1 worden toegevoegd:
„9.1.8. Voertuigstabiliteitsfunctie
9.1.8.1. |
Om praktische redenen wordt de verificatie van de voertuigstabiliteitsfunctie beperkt tot een installatiecontrole overeenkomstig punt 8.2 en een waarneming van de juiste waarschuwingssignaalreeks om de afwezigheid van storingen te waarborgen.” |
De volgende nieuwe bijlage 21 wordt toegevoegd (met inbegrip van de aanhangsels 1 t/m 3):
BIJLAGE 21
Bijzondere voorschriften voor voertuigen met een voertuigstabiliteitsfunctie
1. ALGEMEEN
Deze bijlage bevat de bijzondere voorschriften voor voertuigen met een voertuigstabiliteitsfunctie, overeenkomstig de punten 5.2.1.32. en 5.2.2.23 van dit reglement.
2. VOORSCHRIFTEN
2.1. Motorvoertuigen
2.1.1. |
Wanneer een voertuig is uitgerust met een voertuigstabiliteitsfunctie zoals gedefinieerd in punt 2.34 van dit reglement, is het volgende van toepassing:
|
2.1.2. |
Om de hierboven beschreven functies te vervullen, moet de voertuigstabiliteitsfunctie naast selectief remmen en/of automatisch gestuurd remmen ten minste:
|
2.1.3. |
De voertuigstabiliteitsfunctie moet door middel van dynamische manoeuvres aan de technische dienst worden aangetoond. Hierbij kunnen de resultaten die in een bepaalde beladingstoestand worden behaald met ingeschakelde en uitgeschakelde voertuigstabiliteitsfunctie met elkaar worden vergeleken. Als alternatief voor de uitvoering van dynamische manoeuvres voor andere voertuigen en andere belastingstoestanden met hetzelfde voertuigstabiliteitssysteem mogen de resultaten van feitelijke voertuigtests of computersimulaties worden ingediend. Het gebruik van de simulator is beschreven in aanhangsel 1 van deze bijlage. De specificatie en validatie van de simulator zijn beschreven in aanhangsel 2 van deze bijlage. Zolang er geen uniforme testprocedures zijn vastgesteld, moet de methode waarmee de voertuigstabiliteitsfunctie wordt aangetoond door de voertuigfabrikant en de technische dienst worden overeengekomen; in de methode moeten de kritische condities voor de richtingscontrole en de beveiliging tegen kantelen worden beschreven voor de op het voertuig geïnstalleerde voertuigstabiliteitsfunctie en de resultaten moeten bij het typegoedkeuringsrapport worden gevoegd. Dit hoeft niet op het moment van typegoedkeuring te gebeuren. Voor het aantonen van de voertuigstabiliteitsfunctie moet een van de volgende dynamische manoeuvres worden gebruikt (22):
Om de herhaalbaarheid aan te tonen, worden de gekozen manoeuvres twee keer met het voertuig uitgevoerd. |
2.1.4. |
Ingrepen van de voertuigstabiliteitsfunctie moeten met een specifiek optisch waarschuwingssignaal aan de bestuurder worden gemeld. De aanduiding duurt voort zolang de voertuigstabiliteitsfunctie in ingrijpmodus verkeert. Hiervoor mogen niet de in punt 5.2.1.29 van dit reglement beschreven waarschuwingssignalen worden gebruikt. Ingrepen van de voertuigstabiliteitsfunctie die in een leerproces worden gebruikt om de operationele eigenschappen van het voertuig te bepalen, mogen niet leiden tot het hierboven bedoelde signaal. Het signaal moet, ook bij daglicht, voor de bestuurder op zodanige wijze zichtbaar zijn dat hij de goede werking van het signaal gemakkelijk kan controleren zonder de bestuurdersstoel te hoeven verlaten. |
2.1.5. |
Een storing of defect van een voertuigstabiliteitsfunctie moet worden gedetecteerd en met het in punt 5.2.1.29.1.2 van dit reglement bedoelde specifieke gele waarschuwingssignaal aan de bestuurder worden gemeld. Het waarschuwingssignaal moet continu branden zolang de storingen of defecten voortduren en de contact-/startschakelaar zich in de stand „ON” bevindt. |
2.1.6. |
Bij een motorvoertuig met een elektrische bedieningsleiding die elektrisch is aangesloten op een aanhangwagen met een elektrische bedieningsleiding moet de bestuurder met een specifiek optisch waarschuwingssignaal worden gewaarschuwd wanneer de aanhangwagen via het datacommunicatiegedeelte van de elektrische bedieningsleiding het bericht „VDC actief” doorgeeft. Hiervoor mag het in punt 2.1.4 beschreven optische signaal worden gebruikt. |
2.2. Aanhangwagens
2.2.1. |
Wanneer een aanhangwagen is uitgerust met een voertuigstabiliteitsfunctie zoals gedefinieerd in punt 2.34 van dit reglement, is het volgende van toepassing:
|
2.2.2. |
Om de hierboven beschreven functies te vervullen, moet de voertuigstabiliteitsfunctie naast automatisch gestuurd remmen en in voorkomend geval selectief remmen ten minste:
|
2.2.3. |
De voertuigstabiliteitsfunctie moet door middel van dynamische manoeuvres aan de technische dienst worden aangetoond. Hierbij kunnen de resultaten die in een bepaalde beladingstoestand worden behaald met ingeschakelde en uitgeschakelde voertuigstabiliteitsfunctie met elkaar worden vergeleken. Als alternatief voor de uitvoering van dynamische manoeuvres voor andere voertuigen en andere belastingstoestanden met hetzelfde voertuigstabiliteitssysteem mogen de resultaten van feitelijke voertuigtests of computersimulaties worden ingediend. Het gebruik van de simulator is beschreven in aanhangsel 1 van deze bijlage. De specificatie en validatie van de simulator zijn beschreven in aanhangsel 2 van deze bijlage. Zolang er geen uniforme testprocedures zijn vastgesteld, moet de methode waarmee de voertuigstabiliteitsfunctie wordt aangetoond door de aanhangwagenfabrikant en de technische dienst worden overeengekomen; in de methode moeten de kritische condities voor de beveiliging tegen kantelen en de richtingscontrole worden beschreven voor de op de aanhangwagen geïnstalleerde voertuigstabiliteitsfunctie en de resultaten moeten bij het typegoedkeuringsrapport worden gevoegd. Dit hoeft niet op het moment van typegoedkeuring te gebeuren. Voor het aantonen van de voertuigstabiliteitsfunctie moet een van de volgende dynamische manoeuvres worden gebruikt (22):
Om de herhaalbaarheid aan te tonen, worden de gekozen manoeuvres twee keer met het voertuig uitgevoerd. |
2.2.4. |
Aanhangwagens met een elektrische bedieningsleiding die elektrisch is aangesloten op een trekkend voertuig met een elektrische bedieningsleiding moeten het bericht „VDC actief” via het datacommunicatiegedeelte van de elektrische bedieningsleiding doorgeven wanneer de voertuigstabiliteitsfunctie in ingrijpmodus verkeert. Ingrepen van de voertuigstabiliteitsfunctie die in een leerproces worden gebruikt om de operationele eigenschappen van de aanhangwagen te bepalen, mogen niet leiden tot het hierboven bedoelde bericht. |
2.2.5. |
Om de prestaties van aanhangwagens met „select-low”-regeling te optimaliseren, mogen deze aanhangwagens tijdens een ingreep van de voertuigstabiliteitsfunctie overschakelen op „select-high”-regeling. |
AANHANGSEL 1
Simulatie van de dynamische stabiliteit
De doeltreffendheid van de stabiliteitscontrolefunctie voor richtingscontrole en/of beveiliging tegen kantelen van motorvoertuigen en aanhangwagens van de categorieën M, N en O mag met een computersimulatie worden bepaald.
1. GEBRUIK VAN DE SIMULATIE
1.1 |
De voertuigfabrikant moet de voertuigstabiliteitsfunctie aan de typegoedkeuringsinstantie of de technische dienst aantonen met dezelfde dynamische manoeuvres die ook voor de praktische demonstratie overeenkomstig punt 2.1.3 of 2.2.3 van bijlage 21 zijn voorgeschreven. |
1.2. |
Met de simulatie moeten de voertuigstabiliteitsprestaties met in- en uitgeschakelde voertuigstabiliteitsfunctie, en in beladen en onbeladen toestand, kunnen worden aangetoond. |
1.3. |
De simulaties worden uitgevoerd met een gevalideerd instrument voor modellering en simulatie. Voor de controle worden eveneens de in punt 1.1 bedoelde manoeuvres gebruikt. De wijze van validering van de simulator is beschreven in bijlage 21, aanhangsel 2. |
AANHANGSEL 2
Simulator van de dynamische stabiliteit en validering ervan
1. SPECIFICATIE VAN DE SIMULATOR
1.1. In de simulatiemethode moet rekening worden gehouden met de belangrijkste factoren die van invloed zijn op de stuur- en rolbeweging van het voertuig. In een typisch model kunnen de volgende voertuigparameters expliciet of impliciet zijn opgenomen:
a) |
as/wiel; |
b) |
ophanging; |
c) |
band; |
d) |
chassis/carrosserie; |
e) |
aandrijving/transmissie, indien van toepassing; |
f) |
remsysteem; |
g) |
belading. |
1.2. De voertuigstabiliteitsfunctie moet aan het simulatiemodel worden toegevoegd door middel van:
a) |
een subsysteem (softwaremodel) van de simulator; of |
b) |
de elektronische regelkast in een HIL-configuratie („hardware-in-the-loop”). |
1.3. Bij een aanhangwagen moet de simulatie worden uitgevoerd met de aanhangwagen aan een representatief trekkend voertuig gekoppeld.
1.4 Belading voertuig
1.4.1. |
De simulator moet rekening kunnen houden met beladen en onbeladen toestand. |
1.4.2. |
Er wordt uitgegaan van een vaste belading waarvan de eigenschappen (massa, massaverdeling en aanbevolen maximumhoogte van het zwaartepunt) door de fabrikant worden gespecificeerd. |
2. VALIDERING VAN DE SIMULATOR
2.1. |
De validiteit van het gebruikte instrument voor modellering en simulatie moet worden geverifieerd door middel van vergelijkingen met een of meer praktische voertuigtests. De voor de validering toegepaste test of tests moeten zonder ingrijpen tot verlies van de controle over de richting (onder- en overstuur) of tot kantelen leiden, afhankelijk van de inhoud van de op een representatief voertuig geïnstalleerde voertuigstabiliteitsfunctie. Tijdens de test(s) moeten, naargelang het geval, de volgende bewegingsvariabelen worden geregistreerd of berekend volgens ISO 15037, Deel 1:2005: Algemene omstandigheden voor personenvoertuigen of Deel 2:2002: Algemene omstandigheden voor zware voertuigen en bussen (afhankelijk van de voertuigcategorie):
|
2.2. |
Het doel is aan te tonen dat het voertuiggedrag en de werking van de voertuigstabiliteitsfunctie in simulatie vergelijkbaar zijn met die waargenomen in de praktische voertuigtests. |
2.3. |
De simulator wordt geacht te zijn gevalideerd als de uitkomsten ervan vergelijkbaar zijn met de resultaten van de praktische tests met een bepaald voertuigtype waarbij de gekozen relevante manoeuvre(s) overeenkomstig punt 2.1.3 of 2.2.3 van bijlage 21 worden uitgevoerd. Bij de cirkeltest in statische toestand wordt de vergelijking gemaakt op basis van de onderstuurgradiënt. Bij een dynamische manoeuvre wordt de vergelijking gemaakt op basis van de verhouding tussen de inschakeling en volgorde van de voertuigstabiliteitsfunctie tijdens de simulatie en tijdens de praktische test. |
2.4. |
De fysische parameters die in de configuratie van het referentievoertuig afwijken van die in de configuratie van het gesimuleerde voertuig, moeten dienovereenkomstig worden aangepast in de simulatie. |
2.5. |
Er moet een simulatortestrapport worden opgesteld volgens het model in aanhangsel 3 van deze bijlage, waarvan een kopie bij het goedkeuringsrapport van het voertuig moet worden gevoegd. |
AANHANGSEL 3
Testrapport simulator voertuigstabiliteitsfunctie
NUMMER VAN HET TESTRAPPORT: …
1. IDENTIFICATIE
1.1. |
Naam en adres van de fabrikant van de simulator |
1.2. |
Identificatie van de simulator: naam/model/nummer (hardware en software) |
2. TOEPASSINGSGEBIED
2.1. |
Voertuigtype: (bijv. vrachtwagen, trekker, bus, oplegger, middenasaanhangwagen, aanhangwagen) |
2.2. |
Voertuigconfiguratie: (bijv. 4 × 2, 4 × 4, 6 × 2, 6 × 4, 6 × 6) |
2.3. |
Beperkende factoren: (bijv. uitsluitend mechanische ophanging) |
2.4. |
Manoeuvre(s) waarvoor de simulator is gevalideerd: |
3. VERIFICATIETEST(S)
3.1. |
Beschrijving van voertuig(en) (bij tests van aanhangwagens ook het trekkende voertuig beschrijven): |
3.1.1. |
Identificatie van het voertuig (de voertuigen): merk/model/VIN |
3.1.1.1. |
Niet-standaarduitrusting: |
3.1.2. |
Voertuigbeschrijving: asconfiguratie/ophanging/wielen, motor en transmissie, remsyste(e)m(en) en inhoud van voertuigstabiliteitsfunctie (richtingscontrole/beveiliging tegen kantelen), stuurinrichting, inclusief identificatie aan de hand van naam/model/nummer: |
3.1.3. |
In de simulatie gebruikte voertuiggegevens (expliciet): |
3.2. |
Beschrijving van test(s), inclusief locatie(s), omstandigheden (test)wegdek, temperatuur en datum (data): |
3.3. |
Resultaten in beladen en onbeladen toestand bij ingeschakelde respectievelijk uitgeschakelde voertuigstabiliteitsfunctie, inclusief de desbetreffende bewegingsvariabelen van bijlage 21, aanhangsel 2, punt 2.1: |
4. SIMULATIERESULTATEN
4.1. |
Voertuigparameters en de in de simulatie gebruikte waarden die niet aan het feitelijke testvoertuig zijn ontleend (impliciet): |
4.2. |
Resultaten in beladen en onbeladen toestand bij ingeschakelde respectievelijk uitgeschakelde voertuigstabiliteitsfunctie voor elke test die overeenkomstig punt 3.2 van dit aanhangsel is uitgevoerd, inclusief de desbetreffende bewegingsvariabelen van bijlage 21, aanhangsel 2, punt 2.1: |
5. Deze test is uitgevoerd en de resultaten zijn gerapporteerd volgens aanhangsel 2 van bijlage 21 bij ECE-Reglement nr. 13 zoals laatstelijk gewijzigd bij wijzigingenreeks …
TECHNISCHE DIENST DIE DE TEST UITVOERT (23) …
Handtekening: …Datum: …
GOEDKEURINGSINSTANTIE (23) …
Handtekening: …Datum: …
(1) Dit voorschrift geldt niet voor terreinvoertuigen, voertuigen voor speciale doeleinden (bijv. mobiele installaties waarvoor geen standaardvoertuigchassis wordt gebruikt, zoals hijskranen, en hydrostatisch aangedreven voertuigen waarbij het hydraulische rijsysteem ook voor het remmen en voor aanvullende functies wordt gebruikt), bussen van de categorieën M2 en M3 van de klassen I en A, gelede bussen en toerbussen, en trekkers van categorie N2 voor opleggers met een brutovoertuigmassa tussen 3,5 en 7,5 ton.”
(2) Dit voorschrift geldt niet voor aanhangwagens voor het vervoer van uitzonderlijke ladingen en aanhangwagens met ruimten voor staande passagiers.”
(3) Onverminderd dit punt mag Denemarken een aan dit reglement beantwoordende voertuigstabiliteitsfunctie verplicht blijven stellen.”
(4) Klasse III zoals gedefinieerd in Reglement nr. 107.”
(5) Zie aanhangsel 2, punt 2.1, van deze bijlage”
(6) Indien van toepassing.
(7) Als de fabrikant kan aantonen dat een verandering geen gevolgen heeft voor de stijfheid, is geen test vereist.
(8) Doorhalen wat niet van toepassing is.
(9) Geldt alleen voor schijfremmen.
(10) Geldt alleen voor trommelremmen.
(11) Deze gegevens alleen verstrekken als er een inrichting voor automatische remafstelling is gemonteerd.
(12) Moet worden ondertekend door verschillende personen, ook als de technische dienst en de goedkeuringsinstantie dezelfde zijn. Er mag ook een aparte machtiging van de goedkeuringsinstantie bij het rapport worden gevoegd.
(13) VDC (Vehicle Dynamic Control), zoals gedefinieerd in ISO 11992-2:2003 met inbegrip van Amd.1:2007, is in dit reglement gedefinieerd als „voertuigstabiliteitsfunctie”, zie punt 2.34 van het reglement.
(14) VDC (Vehicle Dynamic Control), zoals gedefinieerd in ISO 11992-2:2003 met inbegrip van Amd.1:2007, is in dit reglement gedefinieerd als „voertuigstabiliteitsfunctie”, zie punt 2.34 van het reglement.
(15) ROP (beveiliging tegen kantelen), zoals gedefinieerd in ISO 11992-2:2003 met inbegrip van Amd.1:2007, is in dit reglement gedefinieerd als „beveiliging tegen kantelen”, zie punt 2.32.2.2 van het reglement.
(16) YC (gierbesturing), zoals gedefinieerd in ISO 11992-2:2003 met inbegrip van Amd.1:2007, is in dit reglement gedefinieerd als „richtingscontrole”, zie punt 2.32.2.1 van het reglement.
(17) ROP (beveiliging tegen kantelen), zoals gedefinieerd in ISO 11992-2:2003 met inbegrip van Amd.1:2007, is in dit reglement gedefinieerd als „beveiliging tegen kantelen”, zie punt 2.32.2.2 van het reglement.
(18) YC (gierbesturing), zoals gedefinieerd in ISO 11992-2:2003 met inbegrip van Amd.1:2007, is in dit reglement gedefinieerd als „richtingscontrole”, zie punt 2.32.2.1 van het reglement.
(19) Moet worden ondertekend door verschillende personen, ook als de technische dienst en de goedkeuringsinstantie dezelfde zijn. Er mag ook een aparte machtiging van de goedkeuringsinstantie bij het rapport worden gevoegd.
(20) In het geval er meerdere assen zijn en de afstand tussen een as en de volgende as meer dan 2 meter is, moet elke as worden beschouwd als onafhankelijk asstel.
(21) Aanvullende interactie met andere systemen of onderdelen van het voertuig is toegestaan. Als op deze systemen of onderdelen specifieke reglementen van toepassing zijn, moet de interactie aan die reglementen voldoen (bijv. interactie met de stuurinrichting moet aan de voorschriften in Reglement nr. 79 betreffende correctieve besturing beantwoorden).
(22) Als een van de hierboven bedoelde manoeuvres niet resulteert in het beoogde verlies van de controle over de richting van het voertuig of het beoogde kantelen, mag in overleg met de technische dienst een alternatieve manoeuvre worden toegepast.
(23) Moet worden ondertekend door verschillende personen, ook als de technische dienst en de goedkeuringsinstantie dezelfde zijn.