12.4.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 114/1


VERORDENING (EU) 2022/590 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 6 april 2022

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 138/2004 wat de regionale landbouwrekeningen betreft

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 338, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) voert het Europees systeem van rekeningen 2010 (“ESR 2010”) in en bevat het referentiekader van gemeenschappelijke normen, definities, classificaties en registratieregels voor het opstellen van de rekeningen van de lidstaten met het oog op de statistische eisen van de Unie.

(2)

Verordening (EG) nr. 138/2004 van het Europees Parlement en de Raad (3) voert de landbouwrekeningen (“LR”) in de Unie in door middel van methoden en een tijdschema voor de indiening van de landbouwrekeningen. De LR zijn satellietrekeningen van de nationale rekeningen, zoals bepaald in het ESR 2010, met als doel geharmoniseerde en tussen de lidstaten vergelijkbare resultaten te verkrijgen om de rekeningen ten behoeve van de doelstellingen van de Unie op te stellen. In 2016 publiceerde de Europese Rekenkamer Speciaal verslag nr. 1/2016 getiteld “Is het systeem van de Commissie voor prestatiemeting met betrekking tot de inkomens van landbouwers goed opgezet en gebaseerd op degelijke gegevens?”. Dat verslag bevat degelijke en relevante opmerkingen en aanbevelingen over de LR en Verordening (EG) nr. 138/2004.

(3)

De regionale landbouwrekeningen (“RLR”) zijn een aanpassing op regionaal niveau van de LR. Nationale cijfers kunnen op zichzelf niet het volledige en soms complexe beeld geven van wat er op een gedetailleerder niveau gebeurt. Daarom dragen gegevens op regionaal niveau bij tot een beter begrip van de diversiteit tussen regio’s, vullen zij de informatie over de Unie, de eurozone en de afzonderlijke lidstaten aan, terwijl tegelijkertijd wordt ingespeeld op de toegenomen behoefte aan statistieken om te voldoen aan de verantwoordingsplicht, en vergroten zij de mate van harmonisering, efficiëntie en consistentie van de landbouwstatistieken in de Unie. De RLR moeten daarom in Verordening (EG) nr. 138/2004 worden geïntegreerd, wat de methoden en het programma voor de indiening van gegevens betreft.

(4)

Statistieken worden niet langer beschouwd als slechts één van de vele informatiebronnen voor beleidsontwikkeling, maar spelen een centrale rol in het besluitvormingsproces. Voor empirisch onderbouwde besluitvorming zijn statistieken nodig die voldoen aan strenge kwaliteitscriteria, zoals uiteengezet in Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4), overeenkomstig de doeleinden waarvoor zij bedoeld zijn.

(5)

Hoogwaardige statistische gegevens op regionaal niveau vormen een cruciaal instrument voor de uitvoering, monitoring, evaluatie, herziening en beoordeling van de economische, ecologische en sociale gevolgen van beleidsmaatregelen op het vlak van landbouw in de Unie, met name het gemeenschappelijk landbouwbeleid (“GLB”), met inbegrip van maatregelen voor plattelandsontwikkeling, het nieuwe uitvoeringsmodel van het GLB en de nationale strategische plannen, alsmede het beleid van de Unie met betrekking tot onder meer milieu, klimaatverandering, biodiversiteit, de circulaire economie, landgebruik, evenwichtige en duurzame regionale ontwikkeling, volksgezondheid, dierenwelzijn, voedselveiligheid en -zekerheid en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties. De RLR zijn ook van cruciaal belang om de bijdrage van de landbouwsector aan de verwezenlijking van de Europese Green Deal, met name de “van boer tot bord”-strategie en de biodiversiteitsstrategie van de Unie, nauwkeurig te kunnen beoordelen. Er is steeds meer erkenning van de rol van regio’s en regionale gegevens bij de uitvoering van het GLB. Regio’s vormen een belangrijke motor voor banen en duurzame economische groei in de Unie en verstrekken betere gegevens voor de beoordeling van de duurzaamheid van de landbouwsector voor het milieu, de mensen, de regio’s en de economie.

(6)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (5) moet het publiek toegang worden verleend tot de krachtens deze verordening verzamelde gegevens die nog niet zijn bekendgemaakt.

(7)

Verordening (EG) nr. 223/2009 biedt het rechtskader voor Europese statistieken en verplicht de lidstaten te voldoen aan de statistische beginselen en kwaliteitscriteria die in die verordening worden uiteengezet. Kwaliteitsverslagen zijn essentieel voor het beoordelen en verbeteren van en het communiceren over de kwaliteit van de Europese statistieken. Het Comité voor het Europees statistisch systeem (“ESS-comité”) heeft zijn goedkeuring gehecht aan de geïntegreerde metagegevensstructuur als norm die binnen het Europees statistisch systeem wordt gehanteerd voor kwaliteitsrapportage, waardoor het door middel van uniforme normen en geharmoniseerde methoden helpt te voldoen aan de statistische kwaliteitseisen van Verordening (EG) nr. 223/2009, en met name die in artikel 12, lid 3. De middelen moeten optimaal worden ingezet en de responslast moet tot een minimum worden beperkt.

(8)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend in verband met de praktische regelingen voor en de inhoud van de kwaliteitsverslagen. Aan de Commissie moeten ook uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot mogelijke afwijkingen van de RLR-vereisten. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (6).

(9)

De LR verschaffen drie keer per jaar belangrijke macro-economische gegevens aan Europese beleidsmakers, zoals bepaald in bijlage II bij deze verordening. De huidige indieningstermijn voor de tweede schattingen van de LR, één van de drie toezendingen van gegevens die jaarlijks moeten worden verricht, biedt niet veel tijd na het einde van de referentieperiode om betere gegevens te verzamelen in vergelijking met de gegevens voor de eerste schattingen van de LR. Om de kwaliteit van de tweede schattingen van de LR te verbeteren, moet de betreffende indieningstermijn enigszins worden uitgesteld.

(10)

Verordening (EG) nr. 138/2004 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de integratie van RLR in het huidig rechtskader voor Europese statistieken inzake LR, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar om redenen van consistentie en vergelijkbaarheid beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(12)

Het ESS-comité is geraadpleegd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 138/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 3 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   De gegevens moeten in november 2003 voor het eerst worden ingediend.

De gegevens voor de regionale landbouwrekeningen (“RLR”) op NUTS 2-niveau in de zin van Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad (*1) moeten echter uiterlijk op 30 september 2023 voor het eerst worden ingediend.

(*1)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).”."

2)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

“Artikel 3 bis

Verspreiding van statistieken

Onverminderd Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad (*2) en Verordening (EG) nr. 223/2009 verspreidt de Commissie (Eurostat) de haar overeenkomstig artikel 3 van deze verordening toegezonden gegevens kosteloos online.

Artikel 3 ter

Kwaliteitsbeoordeling

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat gegevens en metagegevens van goede kwaliteit worden toegezonden.

2.   Voor de toepassing van deze verordening zijn de kwaliteitscriteria van artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 223/2009 van toepassing op de overeenkomstig artikel 3 van deze verordening in te dienen gegevens.

3.   De Commissie (Eurostat) beoordeelt de kwaliteit van de toegezonden gegevens. Daartoe dienen de lidstaten voor het eerst uiterlijk op 31 december 2025 en vervolgens elke vijf jaar bij de Commissie (Eurostat) een kwaliteitsverslag in te dienen voor de gegevensreeksen die tijdens de rapporteringsperiode in kwestie zijn ingediend.

4.   Bij de toepassing van de in artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 223/2009 bepaalde kwaliteitscriteria op de overeenkomstig artikel 3 van deze verordening toe te zenden gegevens stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen de modaliteiten, de structuur en de evaluatie-indicatoren voor de in lid 3 van dit artikel bedoelde kwaliteitsverslagen vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 4 bis, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Zij brengen voor de lidstaten geen aanzienlijke extra lasten of kosten met zich mee.

5.   De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) onverwijld elke relevante informatie of verandering in verband met de uitvoering van deze verordening die van substantiële invloed kan zijn op de kwaliteit van de toegezonden gegevens.

6.   Op een terdege gemotiveerd verzoek van de Commissie (Eurostat) verstrekken de lidstaten onverwijld aanvullende verduidelijkingen die nodig zijn om de kwaliteit van de statistische gegevens te beoordelen.

(*2)  Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de instellingen en organen van de Unie (PB L 264 van 25.9.2006, blz. 13).”."

3)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

“Artikel 4 bis

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het in Verordening (EG) nr. 223/2009 opgerichte Comité voor het Europees statistisch systeem. Dat Comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 4 ter

Afwijkingen

1.   Wanneer de toepassing van deze verordening ingrijpende aanpassingen van een nationaal statistisch systeem van een lidstaat met betrekking tot de uitvoering van bijlage I, hoofdstuk VII, en van het programma voor de indiening van gegevens voor RLR als bedoeld in bijlage II vereist, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen waarbij aan die lidstaat afwijkingen worden toegestaan voor een periode van ten hoogste twee jaar. De eerste datum voor de indiening van de gegevens voor RLR mag echter niet later zijn dan 30 september 2025. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 4 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2.   De lidstaat die besluit een afwijking als bedoeld in lid 1 aan te vragen, dient een naar behoren gemotiveerd verzoek om een dergelijke afwijking uiterlijk op 21 augustus 2022 in bij de Commissie.

3.   De Unie kan financiële bijdragen uit de algemene begroting van de Unie toekennen aan de nationale instituten voor de statistiek en andere nationale instanties bedoeld in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 223/2009 teneinde de uitvoeringskosten van deze verordening te dekken wanneer voor het opzetten van RLR ingrijpende aanpassingen van het nationale statistische systeem van een lidstaat vereist zijn.”.

4)

Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

5)

Bijlage II wordt vervangen door de tekst in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 6 april 2022.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

C. BEAUNE


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 8 maart 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 29 maart 2022.

(2)  Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (PB L 174 van 26.6.2013, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 138/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 5 december 2003 betreffende de landbouwrekeningen in de Gemeenschap (PB L 33 van 5.2.2004, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).

(5)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(6)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).


BIJLAGE I

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 138/2004 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan de rubriek “Inhoud” wordt het volgende hoofdstuk toegevoegd:

“VII.

Regionale landbouwrekeningen (“RLR”)

A.

Algemene beginselen

1.

Inleiding

2.

Regionale economie, regionaal gebied

3.

Basiseenheid bij de opstelling van de RLR

4.

Methoden voor de opstelling van de RLR

5.

Begrippen vestigingsplaats en gebied

6.

Bedrijfstak landbouw en karakteristieke eenheden

B.

Transacties in producten

1.

Output

2.

Intermediair verbruik

3.

Bruto-investeringen

C.

Verdelingstransacties, overige transacties en overige mutaties in activa

1.

Algemene voorschriften

2.

Toegevoegde waarde

3.

Verbruik van vaste activa

4.

Subsidies

5.

Belastingen

6.

Beloning van werknemers

7.

Netto exploitatieoverschot

8.

Rente, inkomen uit grond

9.

Inkomen uit de landbouwbedrijfsuitoefening: algemene berekeningsregels

D.

Kort overzicht van de uitvoering

1.

Inleiding

2.

Definitie van regionale landbouw

3.

Meting van de output van de landbouw

4.

Niet-scheidbare niet tot de landbouw behorende nevenactiviteiten

5.

Intermediair verbruik”.

2)

In punt 1.27 wordt het derde streepje vervangen door:

“–

volgens afspraak geldt de productie in eigen beheer van bruto-investeringen in vaste activa in de vorm van niet-landbouwproducten (zoals bouwwerken of machines) niet als een dergelijke nevenactiviteit. Die productie van bruto-investeringen in vaste activa in de vorm van niet-landbouwproducten voor eigen finaal gebruik wordt geacht een scheidbare activiteit te zijn en wordt geregistreerd als productie van een afzonderlijke lokale EEA. Huisvestingsdiensten die bij wijze van beloning in natura aan werknemers worden aangeboden, moeten op soortgelijke wijze worden behandeld (ze worden als beloning in natura in de inkomensvormingsrekening geregistreerd),”.

3)

Punt 2.006 wordt vervangen door:

“2.006.

In de LR worden prijzen, afhankelijk van de statistische betrouwbaarheid, op gehele getallen dan wel op één of twee decimalen afgerond. Relevante prijsinformatie over input en output is noodzakelijk om de LR samen te stellen.”.

4)

In punt 2.108 wordt punt g) vervangen door:

“g)

de beloning voor de dienst die is begrepen in de brutopremies voor verzekeringen ter dekking van bedrijfsrisico’s als veesterfte, schade aan gewassen door hagel, vorst, brand en storm. De rest, d.w.z. de nettopremie, is het gedeelte van de betaalde brutopremie dat voor het regelen van de schadegevallen door de verzekeringsmaatschappijen beschikbaar is.

Een nauwkeurige opsplitsing van de brutopremies in deze twee componenten is alleen voor de nationale economie als geheel mogelijk, zoals in het centrale kader van de nationale rekeningen. De toerekening van de dienstencomponent aan de bedrijfstakken vindt doorgaans, met behulp van verdeelsleutels, plaats bij de opstelling van input/outputtabellen. Invulling van die rubriek in de LR vindt derhalve in overeenstemming met de nationale rekeningen plaats (zie voor de registratie van subsidies in verband met verzekeringsdiensten punt 3.063, voetnoot 1);”.

5)

In punt 2.136 wordt het derde streepje vervangen door:

“–

wijzigingen in classificatie of structuur van de vaste activa: bijvoorbeeld veranderingen in de economische bestemming van grond, melkvee dat bestemd wordt voor de vleesproductie (zie punt 2.149, voetnoot 1) of bedrijfsgebouwen die omgebouwd zijn voor particulier gebruik of voor een andere economische bestemming.”.

6)

Het volgende hoofdstuk wordt toegevoegd:

“VII.   REGIONALE LANDBOUWREKENINGEN (“RLR”)

A.   ALGEMENE BEGINSELEN

1.   Inleiding

7.01.

Regionale rekeningen spelen een belangrijke rol bij de formulering, uitvoering en beoordeling van regionaal beleid. Objectieve, betrouwbare, consistente, coherente, vergelijkbare, relevante en geharmoniseerde regionale statistische indicatoren vormen een stevige basis voor beleid dat gericht is op het verkleinen van de economische en sociale verschillen tussen de regio’s van de Unie.

7.02.

De RLR zijn een aanpassing op regionaal niveau van de LR.

7.03.

De RLR omvatten dezelfde reeks rekeningen als de LR, maar als gevolg van begripsmatige en meetproblemen heeft de reeks rekeningen voor regio’s een beperktere reikwijdte en treedt zij minder in details dan de LR op nationaal niveau.

7.04.

Als regionale rekeningen worden de RLR opgesteld op basis van rechtstreeks verzamelde regionale gegevens en op basis van nationale gegevens met op veronderstellingen gebaseerde regionale uitsplitsingen. Wanneer de beschikbare informatie echter niet volledig, tijdig en betrouwbaar genoeg is, zijn er voor de opstelling van regionale rekeningen veronderstellingen nodig. Dat impliceert dat sommige verschillen tussen regio’s niet tot uiting behoeven te komen in de regionale rekeningen (ESR 2010, 13.08).

2.   Regionale economie, regionaal gebied

7.05.

Voor het samenstellen van regionale rekeningen, of het nu gaat om bedrijfstakken of institutionele sectoren, moeten de regionale economie en het regionale grondgebied strikt worden gedefinieerd. In theorie omvat de bedrijfstak landbouw in een regio de eenheden (landbouwbedrijven) die landbouwactiviteiten uitoefenen (zie de punten 1.60 tot en met 1.66) op het regionale grondgebied.

7.06.

Een regionale economie van een land maakt deel uit van de totale economie van dat land. De totale economie wordt gedefinieerd aan de hand van institutionele eenheden en sectoren. Zij bestaat uit alle institutionele eenheden die een centrum van overheersende economische belangen in het economisch gebied van een land hebben. Het economisch gebied valt niet precies samen met het geografisch gebied (zie punt 7.08). Het economisch gebied van een land wordt verdeeld in regionale gebieden en het extraregionale gebied (ESR 2010, 13.09).

7.07.

Het regionale grondgebied, als omschreven in het ESR 2010, bestaat uit het deel van het economisch gebied van een land dat rechtstreeks wordt toegerekend aan een regio. Vrije zones, douane-entrepots en fabrieken onder douanetoezicht zijn verbonden aan de regio’s waar zij zich bevinden.

7.08.

Die verdeling van het grondgebied is echter niet geheel in overeenstemming met het in de nationale rekeningen gehanteerde begrip “nationaal economisch gebied”. Het extraregionale gebied bestaat uit delen van het economisch gebied van een land die niet rechtstreeks aan één enkele regio kunnen worden gekoppeld en die van de RLR zijn uitgesloten, namelijk:

a)

het nationale luchtruim, de territoriale wateren en het continentaal plat in de internationale wateren, waarop het land exclusieve rechten kan doen gelden;

b)

territoriale enclaves, d.w.z. geografische gebieden in het buitenland, die op grond van internationale verdragen of overeenkomsten tussen Staten worden gebruikt door vertegenwoordigingen van de overheid van het land (ambassades, consulaten, militaire en wetenschappelijke bases enz.);

c)

aardolie- en aardgasvelden enz. in de internationale wateren buiten het continentaal plat van het land, die worden geëxploiteerd door ingezeten eenheden.

7.09.

De nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS), vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad (*1) geeft een uniforme indeling van het economisch gebied van de Unie. De RLR vereisen statistieken op NUTS 2-niveau die gewoonlijk worden vastgesteld in het kader van de huidige regeling uit hoofde van die verordening. Voor nationale doeleinden kunnen de regionale rekeningen ook worden opgesteld op een gedetailleerder regionaal niveau, te weten op NUTS 3-niveau, in voorkomend geval (ESR 2010, 13.12).

3.   Basiseenheid bij de opstelling van de RLR

7.10.

De eenheden die voor de regionale rekeningen naar bedrijfstak worden gebruikt zijn lokale EEA’s. De lokale EEA is de waarneembare vorm van de productie-eenheid.

7.11.

In de statistische benadering (bedrijfstak) wordt een waarneembare eenheid gebruikt, zelfs als dat betekent dat van de ene activiteit wordt afgeweken. Net als bij het SNA 2008 geeft het ESR 2010 de voorkeur aan de statistische aanpak en aan de lokale EEA voor de opstelling van nationale rekeningen per bedrijfstak. Zij definiëren aldus dezelfde eenheid voor de bedrijfstakken, ongeacht of die op regionaal of nationaal niveau worden bestreken.

7.12.

Net als de LR gebruiken de RLR het landbouwbedrijf — “aangepast” overeenkomstig bepaalde verdragen om aan de betrokken doelstellingen te voldoen — als basiseenheid voor de bedrijfstak landbouw. Er zijn twee cruciale redenen voor die keuze. Enerzijds is de eenheid landbouwbedrijf de lokale EEA voor landbouw (zie de punten 1.09 tot en met 1.17), gedefinieerd als het deel van een EEA dat het lokale niveau betreft. De lokale EEA is ook de meest geschikte eenheid voor de bedrijfstak landbouw, ook als zij niet-agrarische nevenactiviteiten omvat, die niet los van de landbouwactiviteiten kunnen worden vermeld (zie de punten 1.15 en 1.16, en 1.25 tot en met 1.32).

7.13.

Met het landbouwbedrijf als basiseenheid wordt bedoeld dat de niet-agrarische nevenactiviteiten van die landbouwbedrijven in de RLR worden opgenomen (zie punt 7.12). Aangezien het doel van de LR erin bestaat de vorming van inkomsten uit landbouwactiviteiten te meten, te beschrijven en te analyseren, sluit zij eenheden uit die uitsluitend een vrijetijdsbesteding produceren (bv. tuinen voor eigen gebruik en particuliere veeteelt). Daarentegen zijn eenheden die met hun landbouw enkel in eigen behoeften voorzien, in de LR inbegrepen (zie punt 1.24).

7.14.

Het landbouwbedrijf is de referentie-eenheid voor statistische enquêtes met betrekking tot de landbouw, ongeacht of het om nationale of regionale enquêtes gaat. Dat heeft als voordeel dat de kwantitatieve evaluaties van de output rechtstreeks kunnen worden gebaseerd op de statistische systemen voor het meten van arealen, opbrengsten, veestapel enz. De keuze van het landbouwbedrijf leidt ook tot een betere boekhoudkundige consistentie.

4.   Methoden voor de opstelling van de RLR

7.15.

Het ESR (ESR 2010, punten 13.24 tot en met 13.32) stelt twee methoden voor die van toepassing zijn op bedrijfstakken of institutionele sectoren: de bottom-up- en de top-downmethode. De bottom-upmethode houdt in dat de gegevens op het niveau van de eenheden (lokale EEA’s, institutionele eenheden) worden verzameld en vervolgens bij elkaar worden opgeteld om de regionale waarde voor de verschillende aggregaten te verkrijgen. De top-downmethode houdt in dat de regionale waarden worden gereconstrueerd door het nationale cijfer uit te splitsen aan de hand van een indicator die de regionale spreiding van de betrokken variabele zo goed mogelijk weergeeft. Die twee methoden kunnen ook op verschillende manieren worden gecombineerd; deze combinaties worden in het ESR een mengvorm van bottom-up- en top-downmethoden genoemd. Het meer dan eens verzamelen van dezelfde informatie waardoor redundantie in de gegevensrapportage ontstaat, moet evenwel worden vermeden. Er wordt echter prioriteit gegeven aan de bottom-upmethode, hoewel duidelijk is dat in werkelijkheid vaak een mengvorm van bottom-up- en top-downmethoden wordt gebruikt. Nadere bijzonderheden over de specifieke methode en bronnen worden op volledig transparante wijze uiteengezet in de kwaliteitsverslagen, waarbij wordt aangegeven welke regionale gegevens rechtstreeks zijn verzameld en welke gegevens gebaseerd zijn op nationale gegevens met regionale uitsplitsingen op basis van aannames.

5.   Begrippen vestigingsplaats en gebied

7.16.

Economische transacties van ondernemingen en huishoudens kunnen regionale grenzen overschrijden. Ondernemingen kunnen ook in meer dan één regio actief zijn, hetzij op permanente locaties, hetzij op tijdelijke basis; zo kunnen grote landbouwbedrijven in verschillende regio’s actief zijn. Daarom is er een duidelijk beginsel nodig om de lidstaten te helpen die interregionale activiteit consequent aan een regio toe te rekenen.

7.17.

De regionale rekeningen van de bedrijfstakken zijn gebaseerd op het criterium van de vestigingsplaats van de productie-eenheid. Elke bedrijfstak op regionaal niveau verwijst naar de groep lokale EEA’s met dezelfde of een soortgelijke economische hoofdactiviteit, die hun economisch belangencentrum in dat regionale gebied hebben. Meestal wordt dat belangencentrum geassocieerd met een specifieke langetermijnlocatie in de regio, zoals de institutionele eenheden waartoe de lokale EEA’s behoren.

7.18.

De regionale rekeningen hebben echter een aantal verschillende aspecten. Voor bepaalde activiteiten is het niet altijd eenvoudig om de regio als een specifiek gebied te definiëren. De relatie tussen de locatie van het hoofdkantoor en de fysieke locatie van het landbouwbedrijf kan een probleem vormen, aangezien factoren voor de landbouwproductie kunnen worden beheerd door een hoofdkantoor in een andere regio. Voor de RLR is het van belang de twee entiteiten op te splitsen, en om die reden moet een landbouwbedrijf worden toegerekend tot de regio waar de productiefactoren zich bevinden en niet tot de regio waar het bedrijf is gevestigd. Eén hoofdkantoor kan dus aan het hoofd staan van meerdere eenheden in de zin van de RLR, d.w.z. evenveel eenheden als er regio’s van vestiging zijn voor lokale EEA’s die zich buiten de regio van het hoofdkantoor bevinden.

7.19.

Een alternatief concept, dat over het algemeen niet wordt toegepast in de nationale en regionale rekeningen, zou strikt territoriaal zijn. Dat concept houdt in dat activiteiten worden toegerekend aan het grondgebied waar zij daadwerkelijk plaatsvinden, ongeacht de vestigingsplaats van de eenheden die bij de activiteit betrokken zijn.

7.20.

Hoewel de residentiële benadering voorrang heeft bij de regionale toerekening van transacties van ingezeten eenheden, biedt het ESR 2010 een beperkte ruimte voor de toepassing van de territoriale benadering (ESR 2010, 13.21). Dat is het geval wanneer fictieve eenheden worden gecreëerd voor grond en gebouwen in de regio of het land waar de grond of gebouwen zich bevinden.

7.21.

In het hypothetische geval dat in een regio gevestigde eenheden uitsluitend activiteiten op het grondgebied van hun regio uitoefenen, valt het begrip vestigingsplaats samen met het begrip grondgebied. Dat geldt ook voor de regionale toerekening op basis van fictieve eenheden voor grond en gebouwen en voor ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid in andere landen of in regio’s die verschillen van de regio van vestiging van de eigenaar.

6.   Bedrijfstak landbouw en karakteristieke eenheden

7.22.

De bedrijfstak bestaat uit alle EEA’s op lokaal niveau, die een identieke of soortgelijke economische activiteit uitoefenen (zie punt 1.59). De bedrijfstak landbouw, zoals deze in de LR is gedefinieerd, komt in principe overeen met afdeling 01 van de NACE Rev.2. De verschillen worden vermeld in de punten 1.62 tot en met 1.66. De reikwijdte van de RLR wordt bepaald op basis van de lijst van karakteristieke activiteiten die voor de LR is opgesteld. Er zijn enkele verschillen tussen de bedrijfstak landbouw in de LR, en dus ook in de RLR, en de bedrijfstak die is vastgesteld voor het centrale kader van de nationale rekeningen (zie punt 1.93).

B.   TRANSACTIES IN PRODUCTEN

7.23.

De waardering van de landbouwproductie levert een aantal specifieke problemen op. De belangrijkste hebben betrekking op seizoensgebonden producten, dierlijke productie en het tijdstip waarop de boekingen in de boekhouding plaatsvinden. De methodiek van de LR omvat nauwkeurige regels voor de wijze waarop rekening wordt gehouden met de effecten van de opslag van seizoensgebonden producten, de wijze waarop de dierlijke productie wordt gemeten en de wijze waarop de producten met onderhanden werk moeten worden geregistreerd. Die beginselen worden in acht genomen bij het opstellen van de RLR. Dat sluit echter niet uit dat bepaalde aanpassingen op regionaal niveau, bijvoorbeeld op het gebied van dierlijke productie, worden uitgesloten. Er zij op gewezen dat het totaal van de regionale waardering gelijk moet zijn aan de LR-waarderingen.

1.   Output

a)   Meting van de output

7.24.

In de RLR vertegenwoordigt de productie van een regio alle onder de LR vallende producten die in de verslagperiode in die regio worden geproduceerd door alle eenheden van de bedrijfstak landbouw, ongeacht of zij bestemd zijn om buiten de bedrijfstak te worden afgezet, aan andere landbouwbedrijven te worden verkocht of, in bepaalde gevallen, door hetzelfde landbouwbedrijf te worden gebruikt. Derhalve:

a)

elk landbouwproduct dat een landbouwbedrijf in de regio verlaat, wordt geregistreerd als deel van de output van de regio, ongeacht de bestemming of de eenheid die het bedrijf koopt;

b)

bepaalde landbouwproducten die door hetzelfde landbouwbedrijf als intermediair verbruik worden gebruikt, worden meegerekend in de output van de regio (zie punt 2.056).

7.25.

Het productieproces van vee duurt over het algemeen verscheidene jaren. Bij de waardering van dieren moet een onderscheid worden gemaakt tussen dieren die als vaste activa zijn ingedeeld (fok- en trekdieren, melkkoeien enz.) en dieren die als voorraad zijn ingedeeld (hoofdzakelijk voor vlees bestemde dieren). Om dubbeltelling te voorkomen, worden transacties in verband met de verplaatsing van dieren tussen landbouwbedrijven (die worden beschouwd als positieve verkopen voor de landbouwbedrijven die de dieren verkopen en negatieve verkopen voor de inkopende landbouwbedrijven) als volgt behandeld:

a)

transacties tussen landbouwbedrijven in dezelfde regio waarbij als vaste activa ingedeelde dieren betrokken zijn, heffen elkaar op, met uitzondering van de kosten voor eigendomsoverdracht (*2); zij worden niet als verkopen van de landbouwbedrijven geregistreerd en zijn dus niet opgenomen in de output van de betrokken regio;

b)

als voorraad ingedeelde dieren die het voorwerp uitmaken van een transactie tussen regio’s, worden behandeld als positieve verkopen (samen met uitvoer) voor de regio van oorsprong en uit andere gebieden aangekochte dieren als negatieve verkopen (samen met invoer) (*3);

c)

wanneer de kosten voor eigendomsoverdracht (vervoer, handelsmarges enz.) verband houden met de handel in als voorraad ingedeelde dieren, worden deze van de output afgetrokken; dat gebeurt automatisch bij aankopen bij landbouwbedrijven in andere regio’s, aangezien de kosten deel uitmaken van negatieve verkopen, terwijl de verkopen, en dus de output, moeten worden gecorrigeerd voor de handel in dieren tussen landbouwbedrijven in dezelfde regio.

b)   Waardering van de output

7.26.

De output wordt gewaardeerd tegen basisprijzen (zie punt 2.082), d.w.z. met inbegrip van productgebonden subsidies, minus productgebonden belastingen. Die berekeningsmethode houdt in dat de productgebonden belastingen en subsidies per regio moeten worden uitgesplitst.

2.   Intermediair verbruik

a)   Definitie

7.27.

Intermediair verbruik bestaat uit de goederen (andere dan vaste activa) en marktdiensten die tijdens het productieproces worden verbruikt om andere goederen te produceren (zie de punten 2.097 tot en met 2.109).

7.28.

Bij de samenstelling van de RLR omvat het intermediair verbruik:

a)

landbouwproducten die tijdens het productieproces voor consumptie worden aangekocht van andere landbouwbedrijven (in dezelfde regio of in een andere regio);

b)

bepaalde producten die als verbruik binnen de eenheid worden gebruikt en als output worden geregistreerd (zie de punten 2.054 tot en met 2.058 en punt 7.24).

7.29.

Het bijzondere geval van IGDFI wordt in de regionale rekeningen op dezelfde wijze behandeld als in de nationale rekeningen. Als de schatting van uitstaande leningen en deposito’s per regio beschikbaar is, kan de bottom-upmethode worden gebruikt. Gewoonlijk zijn schattingen van de uitstaande leningen en deposito’s echter niet beschikbaar per regio. In dat geval geschiedt de toerekening van IGDFI aan de bedrijfstakken die van deze diensten gebruikmaken, aan de hand van een suboptimale methode: als verdelingsindicatoren worden de regionale bruto output of de regionale bruto toegevoegde waarde per bedrijfstak gebruikt (ESR 2010, 13.40).

(b)   Waardering van het intermediair verbruik

7.30.

Alle producten en diensten die voor intermediair verbruik worden gebruikt, worden gewaardeerd tegen de aankoopprijs (exclusief aftrekbare btw) (zie de punten 2.110 tot en met 2.114).

3.   Bruto-investeringen

7.31.

De bruto-investeringen in de landbouw zijn onderverdeeld in:

a)

BIVA;

b)

veranderingen in voorraden.

a)   BIVA

7.32.

Er is sprake van investeringen in vaste activa in de landbouw wanneer een houder vaste activa verwerft of produceert die bestemd zijn om gedurende meer dan één jaar als productiemiddel in het agrarisch productieproces te worden gebruikt. Het toerekeningscriterium voor de registratie van BIVA heeft betrekking op de verwerkende industrieën en niet op de bedrijfstak waartoe de juridische eigenaar behoort.

7.33.

Vaste activa die eigendom van een multiregionale eenheid zijn, worden toegerekend aan de lokale EEA waar zij worden gebruikt. Vaste activa die worden gebruikt op basis van een operationele lease, worden geregistreerd in de regio van de eigenaar van die activa, en de vaste activa die worden gebruikt op basis van een financiële lease, worden geregistreerd in de regio van de gebruiker (ESR 2010, 13.33).

7.34.

Nieuwe activa die deel uitmaken van de vaste activa worden bruto opgenomen, d.w.z. zonder aftrek van het verbruik van vaste activa. Bovendien wordt het verbruik van vaste activa over het algemeen berekend over die activa. Netto-investeringen worden verkregen door het verbruik van vaste activa van de bruto-investeringen af te trekken.

7.35.

Productie-eenheden kunnen bestaande activa aan elkaar verkopen, bijvoorbeeld tweedehands machines. Wanneer activa tussen bedrijfstakken en regio’s worden verplaatst, wordt de totale betaalde prijs in de BIVA in één bedrijfstak of regio opgenomen en wordt de ontvangen prijs in mindering gebracht op de BIVA in de andere bedrijfstak of regio. Transactiekosten van de eigendom van activa, zoals juridische kosten voor de verkoop van grond en bestaande gebouwen, worden door de koper als aanvullende BIVA gerekend, zelfs als een deel van de kosten door de verkoper wordt betaald.

7.36.

De BIVA voor vee van een regio moet worden samengesteld overeenkomstig het ESR 2010 (3.124 tot en met 3.138) en 2.149 tot en met 2.161 van deze bijlage. De BIVA voor vee is equivalent aan het verschil tussen aankopen van vee gedurende het jaar (natuurlijke groei en aankopen van buiten de regio, inclusief invoer), met inbegrip van de productie in eigen beheer, en de verkopen van dieren (voor de slacht, verkopen naar andere regio’s, met inbegrip van uitvoer, of ander finaal gebruik). Wanneer alle regio’s worden geaggregeerd, is het belangrijk ervoor te zorgen dat interregionale stromen elkaar opheffen (exclusief kosten voor eigendomsoverdracht), zodat de som van alle regionale BIVA’s gelijk is aan de BIVA van de nationale landbouwrekeningen. Wanneer de bottom-upmethode wordt gebruikt, is het volgende van toepassing: de verkoop van dieren aan landbouwbedrijven in andere regio’s vormt een negatieve BIVA, terwijl aankopen uit andere regio’s positieve BIVA zijn. Voor de berekening van de BIVA voor vee van een regio kan de aanbevolen indirecte methode worden gebruikt (zie punt 2.156).

b)   Veranderingen in voorraden

7.37.

Voorraden omvatten alle activa die geen deel uitmaken van vaste activa en die op een gegeven moment tijdelijk in handen zijn van productie-eenheden. Er zijn twee soorten voorraden: voorraden bij de gebruikers en voorraden bij de producenten (zie punt 2.171).

7.38.

Voor dieren die als voorraden zijn ingedeeld, omvat de handel waarmee rekening moet worden gehouden bij de berekening van veranderingen in voorraden de verkoop aan, en de aankopen uit, andere regio’s, alsmede de invoer en uitvoer.

C.   VERDELINGSTRANSACTIES, OVERIGE TRANSACTIES EN OVERIGE MUTATIES IN ACTIVA

7.39.

De praktische moeilijkheden bij het verkrijgen van betrouwbare regionale informatie over verdelingstransacties in bepaalde gevallen, met name wanneer eenheden activiteiten verrichten in meer dan één regio, of wanneer de regio niet altijd een duidelijk afgebakend gebied is waarin bepaalde activiteiten worden verricht, zijn de reden dat het ESR slechts voor enkele aggregaten de regionale rekeningen van de bedrijfstak landbouw bestrijkt: toegevoegde waarde, subsidies, belastingen, beloning van werknemers, huur en overige inkomsten, rente en BIVA.

1.   Algemene voorschriften

7.40.

De verdelingstransacties worden op transactiebasis geregistreerd, d.w.z. op het moment dat de economische waarde tot stand komt, wordt gewijzigd of verloren gaat, dan wel op het moment dat aanspraken en verplichtingen tot stand komen, worden gewijzigd of worden geannuleerd, en niet wanneer de betaling werkelijk wordt verricht. Die registratieregel (die is gebaseerd op rechten en verplichtingen) geldt voor alle stromen, monetaire en niet-monetaire, of deze nu plaatsvinden tussen eenheden of binnen dezelfde eenheid.

7.41.

Wanneer de datum van verkrijging van de schuldvordering (schuld) echter niet nauwkeurig kan worden bepaald, kan de betalingsdatum of een andere aanvaardbare benadering van de transactiebasis worden gebruikt (zie punt 3.007).

2.   Toegevoegde waarde

a)   Algemene regels

7.42.

De toegevoegde waarde is het resultaat van de productieactiviteit van een economie of een van haar bedrijfstakken gedurende een bepaalde periode, en is het saldo van de productierekening. Dit is het verschil tussen de waarde van de output en de waarde van het intermediair verbruik. Het is een belangrijk element bij het meten van de productiviteit van een economie of bedrijfstak (zie punt 3.013) of van een regio of bedrijfstak in een regio.

b)   Waardering van de toegevoegde waarde

7.43.

De toegevoegde waarde mag bruto (bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen) of netto (netto toegevoegde waarde tegen basisprijzen) worden opgenomen, d.w.z. vóór of na aftrek van het verbruik van vaste activa. In overeenstemming met de wijze waarop de output en het intermediair verbruik worden gewaardeerd (resp. basis- en aankoopprijs), wordt de netto toegevoegde waarde berekend in basisprijzen (zie punt 3.013).

7.44.

Het gebruik van basisprijzen betekent dat de productgebonden belastingen en productsubsidies moeten worden toegerekend aan specifieke goederen en diensten, die vervolgens over de regio’s moeten worden verdeeld.

7.45.

Door van de toegevoegde waarde tegen basisprijzen de niet-productgebonden belastingen op productie af te trekken en er de niet-productgebonden subsidies bij op te tellen krijgt men de toegevoegde waarde tegen factorkosten. De netto toegevoegde waarde tegen factorkosten is het inkomen van de productiefactoren (zie punt 3.014).

3.   Verbruik van vaste activa

7.46.

In de RLR ondervinden goederen en diensten waaruit de vaste activa van het landbouwbedrijf bestaan (zoals aanplantingen die herhaaldelijk producten opleveren, machines en gebouwen, belangrijke verbeteringen van grond, software, en kosten van eigendomsoverdracht van niet-geproduceerde activa) slijtage en veroudering als productiemiddelen in het productieproces. Dergelijke slijtage en veroudering worden gemeten als het verbruik van vaste activa. Net als in de LR wordt het verbruik van vaste activa niet berekend voor productieve dieren.

4.   Subsidies

7.47.

De RLR passen dezelfde regels toe als de LR: stromen die in de LR als exploitatiesubsidies worden geclassificeerd, worden in de RLR op dezelfde wijze ingedeeld, en een soortgelijke behandeling geldt voor stromen in de vorm van kapitaaloverdrachten.

5.   Belastingen

7.48.

De RLR passen dezelfde regels toe als de LR: de verschillende soorten belastingen worden in de RLR op dezelfde wijze ingedeeld als in LR.

6.   Beloning van werknemers

7.49.

Voor producenten wordt de beloning van werknemers toegerekend aan de lokale EEA’s waar de mensen werkzaam zijn. Indien die gegevens niet beschikbaar zijn, wordt de beloning van werknemers volgens een suboptimale methode toegerekend op basis van de gewerkte uren. Indien noch de beloning van werknemers noch de gewerkte uren beschikbaar zijn, wordt gebruikgemaakt van het aantal bij lokale EEA's werkzame personen (zie ESR 2010, punt 13.42).

7.   Netto exploitatieoverschot

7.50.

Het netto exploitatieoverschot wordt verkregen uit de netto toegevoegde waarde tegen basisprijzen door aftrek van de beloning van werknemers en niet-productgebonden belastingen op productie en door toevoeging van niet-productgebonden subsidies.

8.   Rente, inkomen uit grond

7.51.

De RLR passen dezelfde regels toe als de LR: stromen die worden ingedeeld als rente of inkomen uit grond in de LR worden in de RLR op dezelfde wijze ingedeeld.

9.   Inkomen uit de landbouwbedrijfsuitoefening: algemene berekeningsregels

7.52.

Direct te betalen inkomen uit vermogen uit landbouwactiviteiten en nevenactiviteiten buiten de landbouw, nl. rente op leningen die in het kader van die activiteiten zijn aangegaan, waaronder voor de aankoop van landbouwgrond, en de aan grondeigenaren betaalde pacht, wordt in mindering gebracht op het exploitatieoverschot (zie de punten 3.070 tot en met 3.087).

D.   KORT OVERZICHT VAN DE UITVOERING

1.   Inleiding

7.53.

In dit deel wordt een aantal aspecten van de methodiek belicht, met name de keuze van het landbouwbedrijf en de meting van de output.

7.54.

Het landbouwbedrijf is de referentie-eenheid voor statistische landbouwenquêtes, zowel op nationaal als op subnationaal niveau. Dat is een belangrijk voordeel voor de RLR omdat de waardering van de productiehoeveelheden rechtstreeks kan worden gebaseerd op statistische systemen voor het meten van het landoppervlak, de opbrengst, de omvang van de veestapel enz. De keuze voor het landbouwbedrijf heeft ook het voordeel dat de rekeningen consistenter kunnen zijn. Output en kosten hebben in feite betrekking op identieke reeksen eenheden, ook al verschillen de extrapolatiemethoden van bron tot bron. Ten slotte voorkomt de keuze voor het landbouwbedrijf, samen met de begrippen kenmerkende activiteiten en eenheden, dat aanpassingen moeten worden aangebracht die controversieel kunnen zijn, zoals het geval zou kunnen zijn voor tuinen voor eigen gebruik en particuliere veeteelt zonder bedrijfshoofd. Die afspraak maakt het gemakkelijker om landen met elkaar te vergelijken. Het verband met statistische gegevens in fysieke hoeveelheden, die van cruciaal belang zijn voor de landbouw en garanderen dat de metingen van boekingen consistent zijn omdat aanpassingen of “extra-statistische” correcties aldus beperkt worden, vereenvoudigt en verbetert de berekeningen. Die aspecten sluiten ook aan bij de doelstelling om prioriteit te geven aan de bottom-upbenadering in de RLR.

2.   Definitie van regionale landbouw

7.55.

Voor elke regio bestaat de bedrijfstak landbouw uit alle landbouwbedrijven waarvan de productiefactoren zich in de regio bevinden. Dat beginsel, dat in overeenstemming is met het begrip vestigingsplaats van de productie-eenheid, kan enkele problemen opleveren: landbouwstatistieken definiëren gewoonlijk de ligging van de landbouwbedrijven op basis van hun hoofdkantoor en niet rechtstreeks op basis van de locatie waar de productiefactoren zich bevinden. Die twee locaties zijn niet altijd dezelfde en dat verschijnsel zal waarschijnlijk vaker voorkomen naarmate landbouwbedrijven groter worden. Daarom worden sommige landbouwbedrijven bij de samenstelling van de RLR opnieuw tussen regio’s verdeeld en in sommige gevallen zelfs opgesplitst. Dat zal in de praktijk waarschijnlijk moeilijk zijn, in welk geval het verkieslijk is om voor de landbouwbedrijven dezelfde locatie te behouden als in de statistische enquêtes. Dat voorstel is echter afhankelijk van twee voorwaarden: ten eerste moet de methode voor het bepalen van de locatie voor alle regio’s van het land identiek zijn en ten tweede moeten alle boekingen worden gewaardeerd op basis van bronnen die dezelfde regels hanteren voor het bepalen van de ligging van de landbouwbedrijven.

3.   Meting van de output van de landbouw

7.56.

De landbouwproductie omvat bepaalde plantaardige producten die door hetzelfde landbouwbedrijf opnieuw worden gebruikt in de vorm van intermediair verbruik; dat betreft voornamelijk producten voor diervoeders. Met name voor akkerbouwgewassen kan de regionale productie vaak worden bepaald op basis van de geoogste hoeveelheden in elke regio, die vervolgens via prijzen een waarde krijgen. In dat geval wordt alle output gewaardeerd, ongeacht of deze bestemd is om buiten de bedrijfstak te worden verhandeld, aan andere landbouwbedrijven te worden verkocht of door hetzelfde landbouwbedrijf te worden gebruikt. De output van elke regio wordt dus rechtstreeks verkregen, in overeenstemming met het in de LR en de RLR gehanteerde begrip. De prijzen aan de hand waarvan de output die het verbruik binnen de eenheid vormt, wordt gewaardeerd, kunnen ook worden gebaseerd op regionale gegevens die overeenkomen met de prijzen waartegen de output wordt afgezet. Het ontbreken van regionale prijsgegevens vormt echter een algemeen probleem bij de waardering van de output, en dit geldt zowel voor de (regionale) output die op de markt wordt gebracht als voor de output die het verbruik binnen de eenheid vormt. De RLR-waardering van producten die voor het verbruik binnen de eenheid bestemd zijn, levert dus dezelfde moeilijkheden op als de waardering van producten die op de markt worden gebracht. Uiteraard is het een andere kwestie wanneer de hoeveelheden niet op regionaal niveau kunnen worden gewaardeerd. In dat geval is een top-downmethode op basis van nationale waarderingen over het algemeen de enige bruikbare methode (*4).

7.57.

Wat dieren betreft, ongeacht of zij als voorraden of vaste activa zijn ingedeeld, worden de volgende elementen in aanmerking genomen:

waarderingen op regionaal niveau van de veranderingen in voorraden en in de BIVA’s met betrekking tot dieren; die twee stromen maken deel uit van de indirecte methode voor de berekening van de output;

waarderingen van de handel in dieren tussen regio’s; die handel is een onderdeel van de indirecte methode voor de berekening van de productie;

de uitsplitsing naar regio van de in- en uitvoerstromen van dieren;

de passende behandeling van de kosten voor eigendomsoverdracht;

de methode voor de aanpassing van de RLR aan de LR.

7.58.

In sommige gevallen kan de indirecte methode voor de berekening van de dierlijke productie op regionaal niveau te moeilijk zijn. In dergelijke gevallen is het beter de output te berekenen op basis van een model aan de hand van fysieke gegevens en vervolgens de waarden aan te passen aan die in de LR.

4.   Niet-scheidbare niet tot de landbouw behorende nevenactiviteiten

7.59.

Er zijn verschillende manieren om niet-scheidbare niet-agrarische nevenactiviteiten in de RLR op te nemen, afhankelijk van het soort activiteit. Sommige van die nevenactiviteiten zijn immers sterk geconcentreerd op regionaal niveau, zoals de verwerking van landbouwproducten. In dat geval kunnen de outputwaarderingen van zowel hoeveelheden als prijzen worden gebaseerd op lokale statistische gegevens. Voor die output zijn de waarden in de LR de facto dezelfde als in de RLR. Andere gevallen kunnen echter moeilijker zijn. Zo kan er voor sommige activiteiten geen regionale bron zijn, met name als deze niet van meet af aan in bepaalde regio’s geconcentreerd zijn. Voor andere activiteiten worden regionale gegevens verstrekt door statistische enquêtes of micro-economische rekeningen (bijvoorbeeld het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen – ILB), maar er is geen garantie dat die gegevens representatief zijn voor de regio. Bovendien kunnen gegevens oud zijn zonder dat er bronnen beschikbaar zijn die betrouwbaar kunnen worden bijgewerkt. Tot slot zijn kwalitatieve indicatoren op regionaal niveau soms niet beschikbaar. In al die gevallen vormen de waarden van de LR het uitgangspunt voor de RLR en moet vaak de top-downmethode worden gebruikt.

5.   Intermediair verbruik

7.60.

Het intermediair verbruik in de RLR omvat landbouwproducten die door de landbouwbedrijven worden gebruikt, ongeacht of die rechtstreeks tussen houders in dezelfde regio of verschillende regio’s worden verhandeld of van eigenaar veranderen via tussenpersonen die al dan niet eigenaar van de producten kunnen worden voordat ze worden doorverkocht. Bovendien worden sommige landbouwproducten die binnen de eenheid worden verbruikt, met name bepaalde gewassen die als diervoeder worden gebruikt, ook als intermediair verbruik geregistreerd. Aankopen van dieren, zelfs van geïmporteerde dieren, mogen niet als intermediair verbruik worden geregistreerd.

7.61.

De eerste methode voor de berekening van het intermediair verbruik van landbouwproducten op regionaal niveau is de berekening, per productgroep, van het verschil tussen de output van de RLR en het gedeelte van de output dat de bedrijfstak moet verlaten (*5). Het is echter geen volledig correcte weergave van het intermediair verbruik van landbouwproducten in elke regio, omdat landbouwproducten die bestemd zijn voor intermediair verbruik door landbouwbedrijven in andere regio’s worden meegerekend, terwijl landbouwproducten die afkomstig zijn van landbouwbedrijven in andere regio’s niet worden meegerekend. Het intermediair verbruik moet daarom worden aangepast aan de waarden in de LR.

7.62.

Ook een andere berekeningsmethode is mogelijk, waarbij het ILB als informatiebron wordt gebruikt. Die bron maakt het mogelijk het intermediair verbruik van landbouwproducten te waarderen, ongeacht of zij afkomstig zijn van verkopen door andere landbouwbedrijven of uit andere bronnen, zoals invoer. Het ILB dekt echter niet op precies dezelfde wijze de producten die door hetzelfde landbouwbedrijf als intermediair verbruik worden gebruikt, zodat correcties noodzakelijk zijn. Daarom moet in dezelfde zin ook het intermediair verbruik worden aangepast aan de waarden in de LR.

(*1)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1)."

(*2)  Zolang de overeenkomstige verkopen en aankopen in dezelfde verslagperiode plaatsvinden."

(*3)  De aankoop van een dier mag nooit als intermediair verbruik worden geregistreerd (in wezen gaat het om een verwerving van onderhanden werk, zie punt 2.067) en de berekening van de dierlijke productie kan alleen indirect worden berekend op basis van de verkopen, de BIVA en de voorraadwijzigingen."

(*4)  Afhankelijk van de gebruikte methode wordt het verbruik binnen de eenheid aangepast aan de LR-waarden."

(*5)  Ingevoerde landbouwproducten (met uitzondering van dieren) zijn hiervan uitgesloten.”"


(*1)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).

(*2)  Zolang de overeenkomstige verkopen en aankopen in dezelfde verslagperiode plaatsvinden.

(*3)  De aankoop van een dier mag nooit als intermediair verbruik worden geregistreerd (in wezen gaat het om een verwerving van onderhanden werk, zie punt 2.067) en de berekening van de dierlijke productie kan alleen indirect worden berekend op basis van de verkopen, de BIVA en de voorraadwijzigingen.

(*4)  Afhankelijk van de gebruikte methode wordt het verbruik binnen de eenheid aangepast aan de LR-waarden.

(*5)  Ingevoerde landbouwproducten (met uitzondering van dieren) zijn hiervan uitgesloten.””


BIJLAGE II

“BIJLAGE II

TABEL VOOR DE INDIENING VAN GEGEVENS

Voor elk van de outputposten (posten 01 tot en met 18, incl. subposten) afzonderlijk wordt de waarde tegen de basisprijs en de elementen hiervan (waarde tegen producentenprijzen, productgebonden subsidies en productgebonden belastingen) meegedeeld.

De gegevens van de productierekening en voor de bruto-investeringen in vaste activa (“BIVA”) worden in lopende prijzen en in prijzen van het voorgaande jaar ingediend.

De waarden worden opgegeven in miljoenen eenheden van de nationale valuta. De arbeidsinput wordt uitgedrukt in 1 000 arbeidsjaareenheden.

De gegevens voor de regionale economische landbouwrekeningen (“RLR”) worden op NUTS 2-niveau verstrekt en alleen tegen lopende prijzen ingediend.

1.   Productierekening

 

 

Indiening betreffende referentiejaar n

a

b

c

d

Punt

Lijst van variabelen

November

jaar n (LR-schattingen)

Maart

jaar n+1 (LR-schattingen)

September

jaar n+1 (LR-gegevens)

September

jaar n+2 (RLR-gegevens)

01

GRANEN (incl. zaaigoed)

X

X

X

X

01.1

Tarwe en spelt

X

X

X

X

01.1/1

Zachte tarwe en spelt

X

X

01.1/2

Harde tarwe

X

X

01.2

Rogge en mengkoren

X

X

X

X

01.3

Gerst

X

X

X

X

01.4

Haver en mengsels van zomergranen

X

X

X

X

01.5

Korrelmaïs

X

X

X

X

01.6

Rijst

X

X

X

X

01.7

Andere granen

X

X

X

X

02

HANDELSGEWASSEN

X

X

X

X

02.1

Oliehoudende zaden en vruchten (incl. zaaigoed)

X

X

X

X

02.1/1

Kool- en raapzaad

X

X

02.1/2

Zonnebloem

X

X

02.1/3

Sojabonen

X

X

02.1/4

Andere oliehoudende producten

X

X

02.2

Eiwitrijke gewassen (incl. zaaigoed)

X

X

X

X

02.3

Ruwe tabak

X

X

X

X

02.4

Suikerbieten

X

X

X

X

02.5

Andere handelsgewassen

X

X

X

X

02.5/1

Vezelplanten

X

02.5/2

Hop

X

02.5/3

Andere handelsgewassen: andere

X

03

VOEDERGEWASSEN

X

X

X

X

03.1

Voedermaïs

X

X

03.2

Voederwortels en voederbieten

X

X

03.3

Andere voedergewassen

X

X

04

GROENTEN EN TUINBOUWPRODUCTEN

X

X

X

X

04.1

Verse groenten

X

X

X

X

04.1/1

Bloemkool

X

04.1/2

Tomaten

X

04.1/3

Andere verse groenten

X

04.2

Planten en bloemen

X

X

X

X

04.2/1

Kwekerijplanten

X

04.2/2

Bloemen en sierplanten (incl. kerstbomen)

X

04.2/3

Aanplantingen

X

05

AARDAPPELEN (incl. pootgoed)

X

X

X

X

06

FRUIT

X

X

X

X

06.1

Vers fruit

X

X

X

X

06.1/1

Tafelappelen

X

06.1/2

Tafelperen

X

06.1/3

Perziken

X

06.1/4

Ander vers fruit

X

06.2

Citrusvruchten

X

X

X

X

06.2/1

Zoete sinaasappelen

X

06.2/2

Mandarijnen

X

06.2/3

Citroenen

X

06.2/4

Andere citrusvruchten

X

06.3

Tropisch fruit

X

X

X

X

06.4

Druiven

X

X

X

X

06.4/1

Tafeldruiven

X

06.4/2

Andere druiven

X

06.5

Olijven

X

X

X

X

06.5/1

Tafelolijven

X

06.5/2

Andere olijven

X

07

WIJN

X

X

X

X

07.1

Tafelwijn

X

07.2

Kwaliteitswijn

X

08

OLIJFOLIE

X

X

X

X

09

ANDERE PLANTAARDIGE PRODUCTEN

X

X

X

X

09.1

Plantaardige stoffen, hoofdzakelijk gebruikt voor vlechtwerk

X

09.2

Zaaigoed

X

09.3

Andere plantaardige producten: andere

X

10

OUTPUT VAN PLANTAARDIGE PRODUCTEN (01 TOT EN MET 09)

X

X

X

X

11

DIEREN

X

X

X

X

11.1

Rundvee

X

X

X

X

11.2

Varkens

X

X

X

X

11.3

Eenhoevigen

X

X

X

X

11.4

Schapen en geiten

X

X

X

X

11.5

Pluimvee

X

X

X

X

11.6

Andere dieren

X

X

X

X

12

DIERLIJKE PRODUCTEN

X

X

X

X

12.1

Melk

X

X

X

X

12.2

Eieren

X

X

X

X

12.3

Andere dierlijke producten

X

X

X

X

12.3/1

Ruwe wol

X

12.3/2

Cocons van zijderupsen

X

12.3/3

Andere dierlijke producten: andere

X

13

OUTPUT VAN DE VEETEELT (11+12)

X

X

X

X

14

OUTPUT VAN DE LANDBOUW: GOEDEREN (10+13)

X

X

X

X

15

OUTPUT VAN DE LANDBOUW: DIENSTEN

X

X

X

X

15.1

Landbouwdiensten

X

15.2

Verhuur van melkquota

X

16

OUTPUT VAN DE LANDBOUW (14+15)

X

X

X

X

17

NIET TOT DE LANDBOUW BEHORENDE NEVENACTIVITEITEN (NIET-SCHEIDBAAR)

X

X

X

X

17.1

Verwerking van landbouwproducten

X

X

X

X

17.2

Andere niet-scheidbare nevenactiviteiten (goederen en diensten)

X

X

X

X

18

OUTPUT VAN DE BEDRIJFSTAK LANDBOUW (16+17)

X

X

X

X

19

TOTAAL INTERMEDIAIR VERBRUIK

X

X

X

X

19.01

Zaai- en plantgoed

X

X

X

X

19.02

Energie; smeermiddelen

X

X

X

X

19.02/1

elektriciteit

X

19.02/2

gas

X

19.02/3

andere brandstoffen

X

19.02/4

andere

X

19.03

Meststoffen en grondverbeterende middelen

X

X

X

X

19.04

Fytosanitaire producten en pesticiden

X

X

X

X

19.05

Uitgaven voor veeartsen

X

X

X

X

19.06

Veevoeder

X

X

X

X

19.06/1

veevoeder geleverd door andere landbouwbedrijven

X

X

X

X

19.06/2

veevoeder gekocht buiten de bedrijfstak landbouw

X

X

X

X

19.06/3

veevoeder geproduceerd en verbruikt op hetzelfde landbouwbedrijf

X

X

X

X

19.07

Onderhoud van materiaal

X

X

X

X

19.08

Onderhoud van gebouwen

X

X

X

X

19.09

Landbouwdiensten

X

X

X

X

19.10

Indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (IGDFI)

X

X

X

X

19.11

Andere goederen en diensten

X

X

X

X

20

BRUTO TOEGEVOEGDE WAARDE TEGEN BASISPRIJZEN (18-19)

X

X

X

X

21

VERBRUIK VAN VASTE ACTIVA

X

X

X

X

21.1

Werktuigen

X

21.2

Gebouwen

X

21.3

Aanplantingen

X

21.4

Andere

X

22

NETTO TOEGEVOEGDE WAARDE TEGEN BASISPRIJZEN (20-21)

X

X

X

X

2.   Inkomensvormingsrekening

 

 

Indiening betreffende referentiejaar n

a

b

c

d

Punt

Lijst van variabelen

November

jaar n (LR-schattingen)

Maart

jaar n +1 (LR-schattingen)

September

jaar n +1 (LR-gegevens)

September

jaar n+2 (RLR-gegevens)

23

BELONING VAN WERKNEMERS

X

X

X

X

24

NIET-PRODUCTGEBONDEN BELASTINGEN OP PRODUCTIE

X

X

X

X

25

NIET-PRODUCTGEBONDEN SUBSIDIES

X

X

X

X

26

FACTORINKOMEN (22-24+25)

X

X

X

X

27

EXPLOITATIEOVERSCHOT/GEMENGD INKOMEN (22-23-24+25)

X

X

X

X

3.   Rekening voor inkomen uit bedrijfsuitoefening

 

 

Indiening betreffende referentiejaar n

a

b

c

d

Punt

Lijst van variabelen

November

jaar n (LR-schattingen)

Maart

jaar n +1 (LR-schattingen)

September

jaar n+1 (LR-gegevens)

September

jaar n+2 (RLR-gegevens)

28

TE BETALEN PACHT E.D.

X

X

X

X

29

TE BETALEN RENTE

X

X

X

X

30

TE ONTVANGEN RENTE

X

X

X

X

31

INKOMEN UIT BEDRIJFSUITOEFENING (27-28-29+30)

X

X

X

X

4.   Elementen van de kapitaalrekening

 

 

Indiening betreffende referentiejaar n

a

b

c

d

Punt

Lijst van variabelen

November

jaar n (LR-schattingen)

Maart

jaar n+1 (LR-schattingen)

September

jaar n+1 (LR-gegevens)

September

jaar n+2 (RLR-gegevens)

32

BIVA, LANDBOUWPRODUCTEN

X

X

32.1

BIVA, aanplantingen

X

32.2

BIVA, dieren

X

33

BIVA, NIET-LANDBOUWPRODUCTEN

X

X

33.1

BIVA, materiaal

X

33.2

BIVA, gebouwen

X

33.3

Andere BIVA

X

34

BIVA (BRUTO) (EXCL. AFTREKBARE BTW) (32+33)

X

X

35

INVESTERINGEN IN VASTE ACTIVA (NETTO) (EXCL. AFTREKBARE BTW) (34-21)

X

X

36

VERANDERINGEN IN VOORRADEN

X

X

37

KAPITAALOVERDRACHTEN

X

X

37.1

Investeringsbijdragen

X

37.2

Overige kapitaaloverdrachten

X

5.   Arbeidsinput in de landbouw

 

 

Indiening betreffende referentiejaar n

a

b

c

Punt

Lijst van variabelen

November

jaar n (LR-schattingen)

Maart

jaar n+1 (LR-schattingen)

September

jaar n+1 (LR-gegevens)

38

ARBEIDSINPUT IN DE LANDBOUW, TOTAAL

X

X

X

38.1

Arbeidsinput in de landbouw, niet in loondienst

X

X

X

38.2

Arbeidsinput in de landbouw, in loondienst

X

X

X