11.1.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 6/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/25 VAN DE COMMISSIE

van 22 september 2021

tot aanvulling van Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de methoden voor het meten van de K-factoren als bedoeld in artikel 15 van die verordening

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (1), en met name artikel 15, lid 5, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Sommige K-factoren in de zin van artikel 4, lid 1, punt 26), van Verordening (EU) 2019/2033 hoeven niet verder te worden gespecificeerd, aangezien de methoden om ze te meten gedetailleerd zijn uitgewerkt in die verordening. Dit is het geval voor de K-factor voor “nettopositierisico” (K-NPR), die is afgeleid van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2), alsook voor de K-factor voor “concentratierisico” (K-CON) en de K-factor voor “wanbetaling van een tegenpartij bij een transactie” (K-TCD), die een vereenvoudigde toepassing van de overeenkomstige vereisten uit hoofde van die verordening gebruiken. In andere gevallen, zoals “activa onder beheer” (AUM), “aangehouden gelden van cliënten” (CMH), “verwerkte orders van cliënten” (COH), “activa onder bewaring en beheer” (ASA) en “dagelijkse transactiestroom” (DTF), zouden de methoden voor het meten van die factoren gebaat zijn bij verdere verduidelijking.

(2)

Alle activiteiten van een beleggingsonderneming moeten door K-factoren worden gevat om de risico’s adequaat weer te geven. Rekening houdend met het feit dat een verbonden agent een natuurlijke persoon of rechtspersoon is die uitsluitend namens een bepaalde beleggingsonderneming en onder de volledige en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid van die beleggingsonderneming handelt, moet ervoor worden gezorgd dat alle activiteiten van een verbonden agent worden opgenomen in de K-factoren voor AUM, ASA, CMH en COH van een beleggingsonderneming.

(3)

De beleggingsdienst “beleggingsadvies” als bedoeld in bijlage I, deel A, punt 5, bij Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) verschilt van de nevendienst “adviseren van ondernemingen op het vlak van kapitaalstructuur, bedrijfsstrategie en daarmee samenhangende aangelegenheden, alsmede het verlenen van advies en van diensten op het gebied van fusies en overnames van ondernemingen” als bedoeld in bijlage I, deel B, punt 3, bij die richtlijn. Tegen deze achtergrond en ook op basis van de definitie van “doorlopend beleggingsadvies” in artikel 4, lid 1, punt 21), van Verordening (EU) 2019/2033 moet, wanneer de bovengenoemde nevendienst niet is opgenomen, worden gespecificeerd dat activa onder beheer in verband met die nevendienst buiten beschouwing moeten worden gelaten bij de berekening van de K-AUM.

(4)

Om te zorgen voor een consistente meting van AUM en ASA bij de berekening van K-AUM en K-ASA, moeten financiële instrumenten in overeenstemming met de toepasselijke standaarden voor jaarrekeningen tegen hun reële waarde worden gewaardeerd, zodat indien beschikbaar de marktwaarde van de financiële instrumenten kan worden weergegeven.

(5)

Aangezien bij de ijking van de CMH-coëfficiënt in tabel 1 van artikel 15 van Verordening (EU) 2019/2033 al rekening is gehouden met het aan het beheer van de contanten verbonden risico voor cliënten, mogen de bij de meting van de CMH meegenomen bedragen niet worden meegenomen bij de meting van de AUM. Om dubbeltelling bij de berekening van de kapitaalvereisten te voorkomen, mogen voorts de bedragen die bij de meting van de CMH al in aanmerking zijn genomen, niet worden meegenomen bij de meting van de ASA.

(6)

De definitie van CMH in artikel 4, lid 1, punt 28), van Verordening (EU) 2019/2033 verduidelijkt, samen met overweging 24 van die verordening, welke bedragen bij de meting van CMH in aanmerking moeten worden genomen. Daarom volstaat het om de resterende operationele aspecten van de methode voor het meten van de CMH nader te specificeren om de robuustheid van de CMH-cijfers te garanderen, met name door overmatig vertrouwen in externe rapportage te vermijden en de nadruk te leggen op de interne boekhouding en cijfers van de beleggingsonderneming die voor [de] interne afstemming worden gebruikt.

(7)

De methoden voor het meten van de bedragen die als ontvangst en doorgifte van orders en uitvoering van orders in COH moeten worden opgenomen, moeten specifieke regels omvatten voor het geval dat marktprijzen niet onmiddellijk beschikbaar zijn omdat zij niet in de orders zijn opgenomen. Er moet rekening worden gehouden met de verschillen tussen het geval van uitvoering van orders en het geval van ontvangst en doorgifte van orders, aangezien de prijzen en het tijdstip waarop de orders moeten worden geregistreerd voor het meten van COH, naargelang van het geval kunnen verschillen. Voorts zijn in het geval van ontvangst en doorgifte van orders met name de doorgegeven orders voor dit doel een betere referentie dan de ontvangen orders, aangezien de laatstgenoemde mogelijk niet worden doorgegeven.

(8)

Aangezien de beleggingsdienst “het ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot een of meer financiële instrumenten” als bedoeld in bijlage I, deel A, punt 1, bij Richtlijn 2014/65/EU losstaat van de beleggingsactiviteiten “het exploiteren van een MTF of OTF” als bedoeld in de punten 8 en 9 van die bijlage, moet worden verduidelijkt dat koop- en verkoopintenties die worden samengebracht in MTF’s en OTF’s die door de beleggingsonderneming worden geëxploiteerd, niet in aanmerking mogen worden genomen voor de berekening van de K-COH contante transacties of de K-COH derivaten.

(9)

Aangezien de kapitaalvereisten voor beleggingsondernemingen overeenkomstig Verordening (EU) 2019/2033 gebaseerd zijn op de K-factoren die alle in bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU opgenomen diensten en activiteiten bestrijken, moeten regels worden vastgesteld voor de aanpassing van die methoden in gevallen waarin zich anders dubbeltelling zou kunnen voordoen. Dit is met name het geval bij bepaalde nevendiensten die alleen kunnen worden verricht in samenhang met de in bijlage I, deel A, bij die richtlijn genoemde diensten en activiteiten. Daarom mogen orders in verband met de in bijlage I, deel B, punt 3, bij Richtlijn 2014/65/EU bedoelde nevendiensten (het adviseren van ondernemingen op het vlak van kapitaalstructuur, bedrijfsstrategie en daarmee samenhangende aangelegenheden, alsmede het verlenen van advies en van diensten op het gebied van fusies en overnames van ondernemingen) die betrekking hebben op advies over transacties tussen beleggers, in geval van bedrijfsfinancierings- of private-equitytransacties niet worden opgenomen in de meting van de AUM, noch in die van de COH, aangezien die K-factoren daar al rekening mee houden.

(10)

Verordening (EU) 2019/2033 voorziet in tabel 1 van artikel 15 in twee verschillende coëfficiënten voor het meten van COH, één voor contante transacties en één voor derivaten. Er moet meer duidelijkheid worden verschaft over de wijze waarop transacties over de twee categorieën instrumenten moeten worden verdeeld en over de waarderingsmethode die in elk van beide gevallen moet worden gebruikt Met name geldt dat derivaten in de meting van K-factoren moeten worden meegenomen op basis van de notionele waarde en contante transacties tegen marktwaarde, omdat de coëfficiënten van de K-factoren op die basis worden geijkt.

(11)

De berekening van het notionele bedrag van een derivaat moet worden gespecificeerd omdat Verordening (EU) 2019/2033 geen regels bevat voor de berekening ervan. Aangezien in artikel 29, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2033 regels zijn vastgesteld voor de berekening van de notionele waarde van derivaten ten behoeve van de berekening van de TCD, en om te zorgen voor consistentie bij het meten van de TCD en de DTF, moeten die regels voor het meten van de notionele waarde van een derivaat ook gelden voor het meten van de DTF.

(12)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Europese Bankautoriteit (EBA) bij de Commissie heeft ingediend.

(13)

De EBA heeft openbare raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de mogelijke kosten en baten ervan geanalyseerd en het advies van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (4) opgerichte Stakeholdersgroep bankwezen ingewonnen. De EBA heeft ook de Europese Autoriteit voor effecten en markten geraadpleegd voordat zij de ontwerpen van technische normen heeft ingediend waarop deze verordening is gebaseerd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

AFDELING 1

METHODEN VOOR HET METEN VAN DE RISK-TO-CLIENT K-FACTOREN

Artikel 1

Methoden voor het meten van de Risk-to-Client K-factoren in geval van beleggingsdiensten en -activiteiten die worden verricht met behulp van verbonden agenten

Voor het meten van haar Risk-to-Client (RtC) K-factoren overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) 2019/2033 neemt een beleggingsonderneming in de AUM, CMH, ASA en COH als bedoeld in respectievelijk de artikelen 17, 18, 19 en 20 van die verordening alle bedragen op die verband houden met de beleggingsdiensten en -activiteiten van de beleggingsonderneming die worden verricht door verbonden agenten die geregistreerd zijn om namens haar op te treden.

Artikel 2

Methoden voor het meten van de AUM in geval van niet-discretionaire doorlopende adviesovereenkomsten

1.   Voor het meten van haar RtC K-factoren overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) 2019/2033 neemt een beleggingsonderneming in haar in artikel 17 van die verordening bedoelde AUM geen bedragen op van activa die verband houden met nevendiensten als bedoeld in bijlage I, deel B, punt 3, bij Richtlijn 2014/65/EU.

2.   Indien een beleggingsonderneming niet-discretionaire doorlopende adviesovereenkomsten heeft met een andere entiteit uit de financiële sector die discretionair vermogensbeheer verricht, neemt zij in haar in artikel 17 van Verordening (EU) 2019/2033 bedoelde AUM alle bedragen aan activa op die met die niet-discretionaire adviesovereenkomsten verband houden.

Artikel 3

Methoden voor het meten van de AUM in geval van discretionair vermogensbeheer

Voor de toepassing van artikel 17 van Verordening (EU) 2019/2033 wordt de totale maandelijkse AUM gemeten overeenkomstig al het volgende:

(a)

de berekening omvat de waarde van financiële instrumenten die is berekend tegen reële waarde in overeenstemming met de toepasselijke standaarden voor jaarrekeningen;

(b)

financiële instrumenten met een negatieve reële waarde worden in absolute waarde opgenomen;

(c)

de berekening omvat contanten, met uitzondering van de bedragen die overeenkomstig artikel 4 van deze verordening onder CMH vallen.

Artikel 4

Methoden voor het meten van CMH

Voor de toepassing van artikel 18 van Verordening (EU) 2019/2033 wordt de CMH gemeten op basis van het volgende:

(a)

de saldi die de beleggingsonderneming voor haar interne afstemmingen gebruikt;

(b)

de in de boekhouding van de beleggingsonderneming opgenomen waarden.

Artikel 5

Methoden voor het meten van ASA

Voor de toepassing van artikel 19 van Verordening (EU) 2019/2033 omvat de meting van de totale dagelijkse ASA de waarde van alle onder bewaring en beheer zijnde financiële instrumenten van cliënten, berekend tegen reële waarde in overeenstemming met de toepasselijke standaarden voor jaarrekeningen. De in artikel 4 van deze verordening bedoelde CMH wordt hierbij niet in aanmerking genomen.

Artikel 6

Methoden voor het meten van de uitvoering van orders in COH

1.   Voor de berekening van K-COH overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EU) 2019/2033 neemt een beleggingsonderneming in de berekening van COH de order van de cliënt op op het tijdstip waarop zij de bevestiging heeft dat de uitvoering heeft plaatsgevonden en de prijs bekend is.

2.   Indien een beleggingsonderneming namens een cliënt een van een andere beleggingsonderneming ontvangen order uitvoert, wordt die order bij de berekening van COH door de uitvoerende beleggingsonderneming opgenomen in haar totaal van de orders gemeten ten behoeve van de uitvoering van orders van cliënten, maar niet opgenomen in haar totaal van de orders gemeten ten behoeve van de ontvangst en doorgifte van orders.

Artikel 7

Methoden voor het meten van de ontvangst en doorgifte van orders in COH

1.   Voor de berekening van K-COH overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EU) 2019/2033 wordt, wanneer een beleggingsonderneming een order van een cliënt ontvangt en doorgeeft, die order opgenomen op het tijdstip waarop de beleggingsonderneming de order doorgeeft aan een andere beleggingsonderneming of uitvoerende makelaar.

2.   Een beleggingsonderneming neemt bij de meting van COH geen ontvangen en doorgegeven orders op wanneer zij twee of meer beleggers samenbrengt om een transactie tussen die beleggers tot stand te brengen, zoals in het geval van bedrijfsfinancierings- of private-equitytransacties.

3.   Indien een beleggingsonderneming bij de meting van COH ontvangen en doorgegeven orders opneemt, gebruikt zij de in de orders opgenomen prijs. Indien de orders geen prijs bevatten, en ook wanneer het gaat om limietorders, gebruikt de beleggingsonderneming de marktprijs van het financiële instrument op de dag van doorgifte.

4.   Koop- en verkoopintenties die door een beleggingsonderneming worden samengebracht ten behoeve van het exploiteren van een multilaterale handelsfaciliteit of georganiseerde handelsfaciliteit als bedoeld in artikel 4, lid 1, punten 22) en 23), van Richtlijn 2014/65/EU, worden niet in aanmerking genomen bij de meting van COH.

Artikel 8

Methoden voor het meten van contante transacties ten behoeve van COH

1.   Voor het meten van COH overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EU) 2019/2033 neemt een beleggingsonderneming als contante transacties alle transacties op waarbij een tegenpartij zich ertoe verbindt een van de volgende zaken te verhandelen:

(a)

effecten;

(b)

geldmarktinstrumenten;

(c)

rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging;

(d)

op de beurs verhandelde opties.

2.   Voor het meten van COH van een op de beurs verhandelde optie gebruikt de beleggingsonderneming de voor de uitoefening van die optie gehanteerde optiepremie.

Artikel 9

Methoden voor het meten van derivaten ten behoeve van COH

Voor het meten van COH overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EU) 2019/2033 met betrekking tot derivaten wordt de notionele waarde van een derivatencontract bepaald overeenkomstig artikel 29, lid 3, van die verordening.

AFDELING 2

METHODEN VOOR HET METEN VAN DE RISK-TO-FIRM K-FACTOREN

Artikel 10

Methoden voor het meten van contante transacties ten behoeve van DTF

1.   Voor het meten van DTF overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) 2019/2033 met betrekking tot contante transacties neemt een beleggingsonderneming als contante transactie alle transacties op waarbij een tegenpartij zich ertoe verbindt een van de volgende zaken te verhandelen:

(a)

effecten;

(b)

geldmarktinstrumenten;

(c)

rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging;

(d)

op de beurs verhandelde opties.

2.   Voor het meten van DTF van een op de beurs verhandelde optie gebruikt de beleggingsonderneming de voor de uitoefening van die optie gehanteerde optiepremie.

Artikel 11

Methoden voor het meten van derivaten ten behoeve van DTF

Voor het meten van DTF overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) 2019/2033 met betrekking tot derivaten wordt de notionele waarde van een derivatencontract bepaald overeenkomstig artikel 29, lid 3, van die verordening.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 september 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 314 van 5.12.2019, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

(4)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).