3.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 129/37


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2022/696 VAN DE COMMISSIE

van 29 april 2022

waarbij een door Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen wordt toegestaan

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2022) 2596)

(Slechts de teksten in de Engelse en de Ierse taal zijn authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (1), en met name punt 2, derde alinea, van bijlage III,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 91/676/EEG zijn regels vastgesteld voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.

(2)

In punt 2 van bijlage III bij Richtlijn 91/676/EEG is bepaald dat lidstaten die voornemens zijn meer dierlijke mest dan 170 kg stikstof per hectare (ha) op of in de bodem te brengen, hoeveelheden moeten vaststellen, zodanig dat geen afbreuk wordt gedaan aan het bereiken van de in artikel 1 van die richtlijn genoemde doelstellingen. Deze hoeveelheden moeten worden gemotiveerd aan de hand van objectieve criteria.

(3)

Op 22 oktober 2007 heeft de Commissie Beschikking 2007/697/EG (2) vastgesteld, waarbij een door Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG wordt toegestaan met als doel de aanwending van dierlijke mest tot een maximum van 250 kg stikstof/ha per jaar onder bepaalde voorwaarden toe te staan op landbouwbedrijven met ten minste 80 % grasland, in de context van het Ierse actieprogramma zoals door Ierland uitgevoerd door middel van de European Communities (Good Agricultural Practice for Protection of Waters) Regulations 2006 (3).

(4)

Op 24 februari 2011 heeft de Commissie Besluit 2011/127/EU (4) vastgesteld tot wijziging van Beschikking 2007/697/EG en tot verlenging van de afwijking tot en met 31 december 2013, in de context van het Ierse actieprogramma zoals door Ierland uitgevoerd door middel van de European Communities (Good Agricultural Practice for Protection of Waters) Regulations 2010 (5).

(5)

Op 27 februari 2014 heeft de Commissie Uitvoeringsbesluit 2014/112/EU (6) vastgesteld, waarbij een door Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG wordt toegestaan met als doel de aanwending van dierlijke mest tot een maximum van 250 kg stikstof/ha per jaar onder bepaalde voorwaarden toe te staan op landbouwbedrijven met ten minste 80 % grasland, in de context van het Ierse actieprogramma zoals door Ierland uitgevoerd door middel van de European Union (Good Agricultural Practice for Protection of Waters) Regulations 2014 (7).

(6)

Op 8 februari 2018 heeft de Commissie Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/209 (8) vastgesteld, waarbij een door Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG wordt toegestaan met als doel de aanwending van dierlijke mest tot een maximum van 250 kg stikstof/ha per jaar onder bepaalde voorwaarden toe te staan op landbouwbedrijven met ten minste 80 % grasland, in de context van het Ierse actieprogramma zoals door Ierland uitgevoerd door middel van de European Union (Good Agricultural Practice for Protection of Waters) Regulations 2017 (9). Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/209 is op 31 december 2021 vervallen.

(7)

De bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/209 toegestane afwijking betrof in 2020 6 016 bedrijven, wat ongeveer 4,9 % van het totale aantal bedrijven met grazende dieren, 15,9 % van het totale aantal grootvee-eenheden, en 9,6 % van het totale nettolandbouwoppervlak in Ierland vertegenwoordigt.

(8)

Op 14 oktober 2021 heeft Ierland bij de Commissie een verzoek tot verlenging van de afwijking krachtens punt 2, derde alinea, van bijlage III bij Richtlijn 91/676/EEG ingediend.

(9)

Overeenkomstig de European Union (Good Agricultural Practice for Protection of Waters) Regulations 2022 (10) heeft Ierland een nieuw actieprogramma vastgesteld met aanvullende en verscherpte maatregelen om aan de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG te voldoen.

(10)

Overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn 91/676/EEG past Ierland op zijn hele grondgebied een actieprogramma toe.

(11)

Uit de gegevens die Ierland in het kader van de verslagleggingsverplichting krachtens artikel 10 van Richtlijn 91/676/EEG heeft verstrekt, blijkt dat, voor de periode 2016-2019, het water over het algemeen van goede kwaliteit is. In dit verband had 98,5 % van alle meetstations voor grondwater in Ierland gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 50 mg/l en had 81,5 % van die meetstations gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 25 mg/l. Alle meetstations voor oppervlaktewater in Ierland hadden gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 50 mg/l en 99,2 % van die meetstations had gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 25 mg/l. Bovendien rapporteerde 14 % van de meetstations voor oppervlaktewater eutrofiëring en rapporteerde 10 % een eutrofiëringsrisico. Wat de trends betreft, rapporteerde 37,5 % van de grondwatermeetstations een stijging van de nitraatconcentraties, 45,5 % stabiele trends en 17 % dalende trends. Wat het oppervlaktewater betreft, rapporteerde 11,1 % van de meetstations een stijging van de nitraatconcentraties, 86,2 % stabiele trends en 2,8 % dalende trends.

(12)

De omvang van de veestapel in Ierland is de afgelopen jaren toegenomen. Van de periode 2012-2015 tot de periode 2016-2019 zijn de aantallen runderen, varkens en schapen met respectievelijk 4,78 %, 2,81 % en 0,54 % gestegen, waarmee de stijgende trends van de vorige verslagleggingsperiode werden voortgezet. De gemiddelde stikstofbelasting door dierlijke mest bedroeg in de periode 2016-2018 117 kg stikstof/ha, tegenover 104 kg stikstof/ha in de periode 2012-2015. De gemiddelde fosforbelasting bedroeg in de periode 2016-2018 14 kg fosfor/ha, tegenover 15 kg fosfor/ha in de periode 2012-2015. De gemiddelde bemesting met chemische stikstofhoudende meststoffen steeg in de periode 2016-2019 met 13 % ten opzichte van de periode 2012-2015. De gemiddelde bemesting met chemische fosforhoudende meststoffen steeg in de periode 2016-2019 met 24 % ten opzichte van de periode 2012-2015. Het gemiddelde fosforoverschot bedroeg in de periode 2016-2018 23,1 kg fosfor/ha, tegenover 20 kg fosfor/ha in de periode 2012-2015. Het gemiddelde stikstofoverschot bedroeg in de periode 2016-2018 62,3 kg stikstof/ha, tegenover 44,8 kg stikstof/ha in de periode 2012-2015.

(13)

In Ierland wordt 92 % van de landbouwgrond als grasland gebruikt. Over het geheel gezien wordt 67 % van het oppervlak gebruikt voor extensieve landbouw met een relatief lage veebezetting en een lage mestgift; 33 % valt onder milieuprogramma’s voor de landbouw en slechts 14 % valt onder de intensieve landbouw. Akkerbouw vertegenwoordigt 6,6 % van het gebruik. Het gemiddelde gebruik van chemische meststoffen op grasland bedraagt 78,3 kg stikstof/ha en 8,6 kg fosfor/ha.

(14)

Het Ierse klimaat wordt gekenmerkt door een gelijkmatig over het jaar verdeelde regenval en betrekkelijk kleine temperatuurverschillen door het jaar heen, wat bevorderlijk is voor een lange groeiperiode voor gras, die varieert van 330 dagen per jaar in het zuidwesten tot ongeveer 250 dagen per jaar in het noordoosten (11).

(15)

Uit de door Ierland ingediende ondersteunende informatie blijkt dat de voorgestelde hoeveelheid van 250 kg stikstof/ha per jaar op bedrijven met ten minste 80 % grasland gerechtvaardigd is op basis van objectieve criteria zoals lange groeiperioden en een hoge opbrengst van gras met hoge stikstofopname.

(16)

Na bestudering van het verzoek van Ierland overeenkomstig punt 2, derde alinea, van bijlage III bij Richtlijn 91/676/EEG en in het licht van het Ierse actieprogramma in combinatie met de ervaring die is opgedaan met de afwijking waarin Beschikking 2007/697/EG en de Uitvoeringsbesluiten 2014/112/EU en (EU) 2018/209 voorzien, is de Commissie van oordeel dat de door Ierland voorgestelde hoeveelheid dierlijke mest, die overeenkomt met 250 kg stikstof/ha per jaar, de verwezenlijking van de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG niet in de weg zal staan, op voorwaarde dat bepaalde strenge voorwaarden gelden voor landbouwers die onder een vergunning vallen.

(17)

In het licht van de in de overwegingen 11 tot en met 13 bedoelde gegevens moeten de in dit besluit vastgestelde voorwaarden worden aangescherpt ten opzichte van die van Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/209. De vastgestelde voorwaarden en de monitoring- en controlesystemen moeten voldoende zijn om ervoor te zorgen dat deze afwijking in overeenstemming is met de juridisch bindende streefcijfers van de kaderrichtlijn water (12), de aangescherpte ambities van de verordening inzake de verdeling van de inspanningen (13) en de ambitieuze doelstellingen van de Europese Green Deal met betrekking tot nutriëntenverontreiniging.

(18)

Er moeten aanvullende maatregelen worden genomen met betrekking tot het op of in de bodem brengen van dierlijke mest en andere meststoffen. Deze maatregelen moeten bijdragen tot de verbetering van het nutriëntenbeheer door middel van een optimale bemesting en een beperkt gebruik van meststoffen. De in dit besluit genoemde maatregelen moeten een aanvulling vormen op de maatregelen die reeds worden toegepast in het kader van de code van goede landbouwpraktijken.

(19)

De jaarlijkse administratieve controles en inspecties ter plaatse moeten worden uitgebreid tot 10 % van de bedrijven waaraan een vergunning is verleend. De inspecties ter plaatse moeten gebaseerd zijn op een deugdelijke methodologie, met inbegrip van risicobeoordeling, aselecte controles en de resultaten van de controles in voorgaande jaren. De nationale autoriteiten moeten het door de plaatselijke autoriteiten uitgevoerde inspectieprogramma voor de landbouw evalueren en nagaan welke middelen nodig zijn om de inspecties uit te voeren. Er moeten afschrikkende sancties (ook van economische aard) worden toegepast. Klachten of meldingen van niet-naleving die worden ingediend door burgers, niet-gouvernementele organisaties of klokkenluiders moeten worden opgevolgd.

(20)

In 2023 moeten de Ierse autoriteiten een tweejaarlijkse evaluatie uitvoeren van de waterkwaliteit, met inbegrip van de nitraatconcentratie en de staat van eutrofiëring. In gebieden waar uit monitoringgegevens blijkt dat er sprake is van een verslechterende trend of van verontreiniging of een risico op verontreiniging wat betreft nitraatconcentraties of eutrofiëring, moet vanaf 2024 de maximale hoeveelheid dierlijke mest die op of in de bodem mag worden gebracht, worden verlaagd tot 220 kg stikstof/ha.

(21)

De monitoringvoorschriften met betrekking tot de nitraatconcentratie en de staat van eutrofiëring overeenkomstig Richtlijn 91/676/EEG blijven van toepassing. De tweejaarlijkse evaluatie moet gebaseerd zijn op de door deze monitoring verkregen gegevens. Er zal aanvullende monitoring en jaarlijkse verslaglegging nodig zijn op de gebieden die onder de afwijking vallen.

(22)

Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (14) stelt algemene regels vast voor de oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Unie, ter ondersteuning van het milieubeleid van de Unie en beleidsmaatregelen of activiteiten die van invloed kunnen zijn op het milieu. Voor zover van toepassing, moet de uit hoofde van dit besluit verzamelde ruimtelijke informatie in overeenstemming zijn met de bepalingen van die richtlijn. Met het oog op minder administratieve lasten en meer coherente gegevens moet Ierland bij het verzamelen van de vereiste gegevens in het kader van dit besluit gebruikmaken van de informatie die is gegenereerd in het kader van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem dat is opgezet uit hoofde van titel V, hoofdstuk II, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15).

(23)

De afwijking waarin dit besluit voorziet, doet geen afbreuk aan de verplichtingen van Ierland om Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (16) toe te passen, met inbegrip van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaak C-293/17, Coöperatie Mobilisation for the Environment en Vereniging Leefmilieu (17), met name wat betreft de interpretatie van artikel 6, lid 3, van die richtlijn.

(24)

De in de artikelen 6 tot en met 9 van dit besluit vastgestelde voorwaarden zijn verplichte voorwaarden voor alle graslandbedrijven waaraan in het kader van de afwijking een vergunning is verleend. Deze voorwaarden worden daarom beschouwd als dwingende normen en voorschriften van het nationale recht voor deze entiteiten in de zin van de artikelen 12 en 13 van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad (18).

(25)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG ingestelde Nitraatcomité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Afwijking

De door Ierland bij brief van 14 oktober 2021 gevraagde afwijking, waarmee wordt beoogd toe te staan dat een grotere hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest op of in de bodem wordt gebracht dan de in punt 2, tweede alinea, eerste zin, van bijlage III bij Richtlijn 91/676/EEG bepaalde hoeveelheid van 170 kg stikstof, wordt verleend onder de in de artikelen 4 tot en met 12 neergelegde voorwaarden.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

a)

“gras”: blijvend grasland of tijdelijk weiland dat gedurende minder dan vier jaar in stand wordt gehouden;

b)

“graslandbedrijven”: landbouwbedrijven waar 80 % of meer van de landbouwgrond die voor het op- of inbrengen van mest beschikbaar is, grasland is;

c)

“graasvee”: runderen (met uitzondering van mestkalveren), schapen, herten, geiten en paarden;

d)

“perceel”: een afzonderlijk veld of een groep velden, die qua gewas, bodemtype en bemestingspraktijken homogeen zijn;

e)

“bemestingsplan”: een voorafgaande berekening van het geplande gebruik en de beschikbaarheid van nutriënten;

f)

“mestboekhouding”: de nutriëntenbalans op basis van het werkelijke gebruik en de opname van nutriënten;

g)

“gemeenschappelijke grond”: een perceel grond dat in het bezit is van twee of meer personen, die er elk een bepaald aandeel in hebben of het gezamenlijk in bezit hebben, en dat oorspronkelijk is gekocht van de Irish Land Commission op grond van de Land Purchase ACTS, met inbegrip van grond waarop twee of meer personen weide- of turfrecht hebben.

Artikel 3

Toepassingsgebied

De krachtens artikel 1 verleende afwijking geldt voor graslandbedrijven waaraan een vergunning overeenkomstig artikel 5 (“een vergunning”) is verleend.

Artikel 4

Jaarlijkse aanvraag en verbintenis

1.   Weideboeren die voor een afwijking in aanmerking wensen te komen, dienen elk jaar bij de bevoegde autoriteiten een aanvraag in voor een vergunning om dierlijke mest die tot 250 kg stikstof/ha bevat, op of in de bodem te brengen. De aanvraag moet een verklaring bevatten dat de weideboer zich aan alle in artikel 11 bedoelde controles zal onderwerpen.

2.   In de in lid 1 bedoelde aanvraag moet de aanvrager er zich schriftelijk toe verbinden aan de in de artikelen 6 tot en met 9 vastgestelde voorwaarden te voldoen.

Artikel 5

Verlening van vergunningen

Vergunningen om op graslandbedrijven per hectare en per jaar een maximaal 250 kg stikstof bevattende hoeveelheid dierlijke mest op of in de bodem te brengen, worden verleend onder de in de artikelen 6 tot en met 9 vastgestelde voorwaarden.

Artikel 6

Voorwaarden met betrekking tot het op of in de bodem brengen van dierlijke en andere meststoffen

1.   De hoeveelheid dierlijke mest van graasvee die elk jaar op graslandbedrijven, ook door de dieren zelf, op of in de bodem wordt gebracht, mag met inachtneming van de in de leden 2 tot en met 6 vastgestelde voorwaarden niet meer dan 250 kg stikstof/ha bevatten. Vanaf 2024 mag deze maximumhoeveelheid als gevolg van de tweejaarlijkse evaluatie niet meer bedragen dan 220 kg stikstof/ha per jaar in de in artikel 12 bedoelde gebieden.

2.   De totale stikstofgift mag niet groter zijn dan de verwachte nutriëntenbehoefte van elk gewas en mag niet meer bedragen dan de maximale mestgift die op graslandbedrijven van toepassing is, zoals vastgesteld in het “Nitrates Action Programme” (nitraatactieprogramma) en rekening houdend met de levering van nutriënten vanuit de bodem. De totale stikstofgift wordt gedifferentieerd op basis van de veebezetting en de productiviteit van het grasland.

3.   Voor elk graslandbedrijf moet een bemestingsplan worden opgesteld en bijgehouden. In dat bemestingsplan worden de vruchtwisseling van de landbouwgrond en de planning voor het op- of inbrengen van dierlijke mest en andere meststoffen beschreven. Dat plan moet voor elk kalenderjaar vóór 1 maart van dat jaar op het graslandbedrijf beschikbaar zijn. Het bevat ten minste de volgende gegevens:

a)

het vruchtwisselingsplan, met vermelding van:

i)

de oppervlakte aan percelen grasland;

ii)

de oppervlakte aan percelen met andere gewassen dan gras;

iii)

een schets van de ligging van de afzonderlijke percelen;

b)

het aantal dieren op het graslandbedrijf;

c)

een beschrijving van het huisvestings- en mestopslagsysteem, met inbegrip van het volume van de beschikbare opslagruimte voor dierlijke mest;

d)

een berekening van de op het graslandbedrijf geproduceerde stikstof en fosfor uit dierlijke mest;

e)

de hoeveelheid, de soort en de kenmerken van de dierlijke mest die door het graslandbedrijf aan anderen of door anderen aan het graslandbedrijf wordt geleverd;

f)

de te verwachten stikstof- en fosforbehoefte van de gewassen voor elk perceel;

g)

de resultaten van een bodemanalyse en met name de stikstof- en fosfortoestand van de bodem, indien beschikbaar;

h)

de aard van de te gebruiken meststof;

i)

een berekening voor elk perceel van de op of in de bodem gebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit dierlijke mest;

j)

een berekening voor elk perceel van de op of in de bodem gebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit chemische en andere meststoffen.

Het bemestingsplan wordt uiterlijk zeven dagen na een wijziging van de landbouwpraktijken op het graslandbedrijf aangepast.

Voor elk graslandbedrijf wordt een mestboekhouding opgesteld en bijgehouden waarin informatie over het beheer van de stikstof- en fosforgiften en van vervuild water wordt opgenomen. Voor elk kalenderjaar wordt deze uiterlijk op 31 maart van het volgende kalenderjaar bij de bevoegde autoriteit ingediend.

Er wordt een kalkbemestingsprogramma vastgesteld dat gebaseerd is op een nutriëntenbeheersplan en gekoppeld is aan de resultaten van een bodemanalyse.

4.   Dierlijke mest mag niet in het najaar vóór een grasteelt worden verspreid.

5.   Ten minste 50 % van de op het graslandbedrijf geproduceerde drijfmest wordt uiterlijk 15 juni op of in de bodem gebracht. In alle gevallen wordt voor het op of in de bodem brengen van drijfmest uitrusting voor het verspreiden van drijfmest met geringe emissies gebruikt.

6.   De toegestane veebezetting op gemeenschappelijke gronden mag niet meer bedragen dan 50 kg stikstof/ha. Chemische meststoffen zijn niet toegestaan op gemeenschappelijke gronden.

Artikel 7

Voorwaarden met betrekking tot bemonstering en analyse van de bodem

1.   Voor elk graslandbedrijf worden periodieke stikstof- en fosforanalysen van de bodem verricht.

2.   Ten minste om de vier jaar worden een bemonstering en een analyse uitgevoerd voor elk type oppervlak dat qua vruchtwisseling en bodemkenmerken vergelijkbare eigenschappen heeft.

3.   Er wordt ten minst één analyse per vijf hectare van het graslandbedrijf verricht.

4.   De resultaten van de stikstof- en fosforanalyse van de bodem zijn op het graslandbedrijf beschikbaar voor inspectie.

Artikel 8

Voorwaarden met betrekking tot landbeheer

1.   Landbouwers die grasland willen ploegen, doen dit tussen 1 maart en 31 mei.

2.   Omgeploegd gras wordt op alle bodemtypen onmiddellijk, maar in elk geval uiterlijk drie weken na het omploegen van het gras, gevolgd door een gewas met hoge stikstofbehoefte.

3.   Peulvruchten of andere gewassen die atmosferische stikstof binden, worden niet in de vruchtwisseling opgenomen. Dit geldt echter niet voor klaver op grasland met minder dan 50 % klaver, noch voor andere peulgewassen met gras als ondervrucht.

4.   Al het nieuw ingezaaide gras op het graslandbedrijf moet ten minste 1,5 kg/ha ongecoat klaverzaad of ten minste 2,5 kg/ha gecoat klaverzaad bevatten.

5.   De percelen worden voorzien van hekken die een minimumafstand van 1,5 meter tussen vee en waterlopen garanderen, en drinkpunten bevinden zich op een afstand van ten minste 20 meter van een waterloop.

Artikel 9

Voorwaarde voor het voederen van vee

Krachtvoer voor graasvee mag elk jaar tussen 15 april en 30 september maximaal 15 % ruw eiwit bevatten.

Artikel 10

Monitoring

1.   De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat elk jaar kaarten worden opgesteld met:

a)

voor elke graafschap het percentage graslandbedrijven waarvoor een vergunning is verleend;

b)

voor elke graafschap het percentage dieren waarvoor een vergunning is verleend;

c)

voor elke graafschap het percentage landbouwgrond waarvoor een vergunning is verleend;

d)

lokaal bodemgebruik.

2.   De bevoegde autoriteiten monitoren het water in de wortelzone, het oppervlaktewater en het grondwater. Zij verstrekken de Commissie ook, onder zowel afwijkings- als niet-afwijkingsvoorwaarden, gegevens over stikstof en fosfor in de wortelzone en de nitraatconcentraties in het oppervlakte- en grondwater.

3.   De monitoring wordt verricht op veldniveau en in de landbouwmonitoringstroomgebieden. De monitoringlocaties moeten representatief zijn voor de voornaamste of meest gebruikelijke bodemtypen, intensiteitsniveaus, bemestingspraktijken en gewassen.

4.   De bevoegde autoriteiten voeren een intensievere watermonitoring uit in landbouwstroomgebieden die in de nabijheid van de kwetsbaarste waterlichamen liggen.

5.   De bevoegde autoriteiten verrichten onderzoek naar het lokale bodemgebruik, de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken voor onder vergunningen vallende graslandbedrijven.

6.   De informatie en gegevens die zijn verzameld via nutriëntenanalysen zoals bedoeld in artikel 7, leden 1, 2 en 3, worden gebruikt voor modelmatige berekeningen van de omvang van de nitraat- en fosforverliezen van onder vergunningen vallende graslandbedrijven.

Artikel 11

Controles

1.   De bevoegde autoriteiten voeren administratieve controles uit op alle vergunningsaanvragen om na te gaan of aan de voorwaarden van de artikelen 6 tot en met 9 wordt voldaan. Indien daarbij blijkt dat niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, wordt de aanvraag afgewezen en wordt de aanvrager van de redenen voor de afwijzing in kennis gesteld. De bevoegde autoriteiten voeren elk jaar voor ten minste 10 % van de graslandbedrijven waarvoor een vergunning is verleend, administratieve controles uit van het bodemgebruik, de omvang en aard van de veestapel, en de productie en uitvoer van dierlijke mest.

2.   De bevoegde autoriteiten stellen een programma vast voor inspecties ter plaatse, op basis van een risicobeoordeling en met een passende frequentie, op graslandbedrijven waarvoor een vergunning is verleend, waarbij rekening wordt gehouden met de resultaten van de controles in voorgaande jaren, de resultaten van de algemene aselecte controles van de wetgeving ter omzetting van Richtlijn 91/676/EEG en eventuele overige informatie die erop kan wijzen dat niet aan de voorwaarden van de artikelen 6 tot en met 9 wordt voldaan. Elk jaar worden bij ten minste 10 % van de graslandbedrijven waarvoor een vergunning is verleend, inspecties ter plaatse verricht om te beoordelen of aan de voorwaarden van de artikelen 6 tot en met 9 wordt voldaan.

3.   Indien in een bepaald jaar wordt vastgesteld dat een graslandbedrijf waarvoor een vergunning is verleend, niet aan de voorwaarden van de artikelen 6 tot en met 9 voldoet, wordt overeenkomstig de nationale regels een sanctie opgelegd aan de houder van de vergunning, die dan ook niet meer voor een vergunning voor het daaropvolgende jaar in aanmerking komt.

4.   Aan de bevoegde autoriteiten worden de nodige bevoegdheden en middelen toegekend om naleving van de voorwaarden voor een krachtens dit besluit verleende vergunning te verifiëren, om na te gaan of aan de voorwaarden van de artikelen 6 tot en met 9 is voldaan vóór en na de verlening van een vergunning uit hoofde van dit besluit.

Artikel 12

Tweejaarlijkse evaluatie

1.   De bevoegde autoriteiten dienen uiterlijk op 30 juni 2023, samen met het in artikel 13 bedoelde verslag dat betrekking heeft op het jaar 2022, een bijlage in met de resultaten van de monitoring van de nitraatconcentraties in grondwater en oppervlaktewater en de staat van eutrofiëring van oppervlaktewaterlichamen, op basis van het monitoringnetwerk en de voorschriften van de nitratenrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG), met daarin ten minste kaarten van de gebieden die afwateren in wateren waarvoor uit monitoringgegevens blijkt dat:

a)

de gemiddelde waarden van de nitraatconcentraties er boven de 50 mg/l liggen of de nitraatconcentratie er ten opzichte van 2021 een stijgende trend vertoont;

b)

zij de status “eutroof” of “kan eutroof worden” hebben, waarbij de trend ten opzichte van 2021 stabiel of verslechterend is.

De in de eerste alinea, punt a) of b), bedoelde wateren worden geacht verontreinigd te zijn, het risico op verontreiniging te lopen of verslechterende trends te vertonen. De gegevens voor de raming van de gemiddelde waarden bestrijken de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2022. Voor de beoordeling van de trends worden de gegevens van 2021 en 2022 vergeleken.

2.   Voor het opstellen van de in lid 1 bedoelde bijlage worden gegevens gebruikt die afkomstig zijn van het uit hoofde van Richtlijn 91/676/EEG opgezette monitoringnetwerk.

3.   Met ingang van 1 januari 2024 worden in het kader van het nitraatactieprogramma aanvullende maatregelen genomen in gebieden die afwateren in wateren die verontreinigd zijn of het risico op verontreiniging lopen, of die verslechterende trends vertonen. Voor landbouwbedrijven waaraan op grond van dit besluit een vergunning is verleend en die in dergelijke gebieden gelegen zijn, mag de hoeveelheid dierlijke mest die op of in de bodem mag worden gebracht, niet meer dan 220 kg stikstof/ha per jaar bedragen.

4.   De bevoegde autoriteiten stellen de Commissie uiterlijk op 30 september 2023 in kennis van de resultaten van deze tweejaarlijkse evaluatie, en met name van de gebieden en landbouwbedrijven met een vergunning waar de maximale hoeveelheid op of in de bodem te brengen dierlijke mest 220 kg stikstof/ha per jaar bedraagt, alsmede van de in het kader van het nitraatactieprogramma toe te passen aanvullende maatregelen.

Artikel 13

Verslaglegging

De bevoegde autoriteiten dienen elk jaar uiterlijk op 30 juni bij de Commissie een verslag in met de volgende informatie:

a)

kaarten met voor elk graafschap de percentages onder vergunningen vallende graslandbedrijven, dieren en landbouwgrond, alsook kaarten van het lokale bodemgebruik zoals bedoeld in artikel 10, lid 1;

b)

de resultaten van de monitoring van het grond- en oppervlaktewater, onder zowel afwijkings- als niet-afwijkingsomstandigheden, wat nitraat- en fosforconcentraties betreft, met inbegrip van informatie over waterkwaliteitstrends, alsook de impact van de in dit besluit verleende afwijking op de waterkwaliteit zoals bedoeld in artikel 10, lid 2;

c)

de resultaten van de monitoring van de bodem, onder zowel afwijkings- als niet-afwijkingsomstandigheden, wat stikstof- en fosforconcentraties in het bodemwater en mineraal stikstof in het bodemprofiel betreft, zoals bedoeld in artikel 10, lid 2;

d)

een overzicht en een evaluatie van de met de in artikel 10, lid 4, bedoelde intensievere watermonitoring verkregen gegevens;

e)

de resultaten van de onderzoeken naar het lokale bodemgebruik, de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken zoals bedoeld in artikel 10, lid 5;

f)

de resultaten van de modelmatige berekeningen van de omvang van de nitraat- en fosforverliezen zoals bedoeld in artikel 10, lid 6;

g)

een evaluatie van de resultaten van de administratieve controles en inspecties ter plaatse zoals bedoeld in artikel 11, leden 1 en 2;

h)

trends inzake de omvang van de veestapel en de mestproductie voor elke categorie vee en op graslandbedrijven waaraan een vergunning is verleend;

i)

een vergelijkende analyse tussen de controles van graslandbedrijven die onder vergunningen vallen en die van graslandbedrijven die niet onder vergunningen vallen, met inbegrip van gegevens over:

inspecties ter plaatse;

administratieve controles;

landbouwinspecties in het kader van de regelingen betreffende de naleving van de randvoorwaarden;

statistieken over niet-naleving.

De in het verslag opgenomen ruimtelijke informatie voldoet voor zover van toepassing aan Richtlijn 2007/2/EG. Ierland maakt bij het verzamelen van de vereiste gegevens — waar nodig — gebruik van de informatie die is gegenereerd in het kader van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem dat is opgezet overeenkomstig artikel 67, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

Artikel 14

Toepassing

Dit besluit is van toepassing in de context van het Ierse actieprogramma zoals uitgevoerd in Statutory Instrument No. 113 van 2022, de European Union (Good Agricultural Practice for Protection of Waters) Regulations 2022.

Dit besluit is van toepassing tot en met 31 december 2025.

Artikel 15

Adressaat

Dit besluit is gericht tot Ierland.

Gedaan te Brussel, 29 april 2022.

Voor de Commissie

Virginijus SINKEVIČIUS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.

(2)  Beschikking 2007/697/EG van de Commissie van 22 oktober 2007 waarbij een door Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen wordt toegestaan (PB L 284 van 30.10.2007, blz. 27).

(3)  Statutory Instrument No. 378 van 2006.

(4)  Besluit 2011/127/EU van de Commissie van 24 februari 2011 tot wijziging van Beschikking 2007/697/EG waarbij een door Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen wordt toegestaan (PB L 51 van 25.2.2011, blz. 19).

(5)  Statutory Instrument No. 610 van 2010.

(6)  Uitvoeringsbesluit 2014/112/EU van de Commissie van 27 februari 2014 betreffende het toestaan van een door Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 61 van 1.3.2014, blz. 7).

(7)  Statutory Instrument No. 31 van 2014.

(8)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/209 van de Commissie van 8 februari 2018 waarbij een door Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen wordt toegestaan (PB L 39 van 13.2.2018, blz. 5).

(9)  Statutory Instrument No. 605 van 2017.

(10)  Statutory Instrument No. 113 van 2022.

(11)  Teagasc — the Agriculture and Food Development Authority, Ierland.

(12)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(13)  Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).

(14)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(15)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

(16)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(17)  Zaak C-293/17, Coöperatie Mobilisation for the Environment en Vereniging Leefmilieu (ECLI:EU:C:2018:882).

(18)  Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1).