7.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 436/9


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/2153 VAN DE COMMISSIE

van 6 augustus 2021

tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de criteria om bepaalde beleggingsondernemingen te onderwerpen aan de vereisten van Verordening (EU) nr. 575/2013

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (1), en met name artikel 5, lid 6, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Richtlijn (EU) 2019/2034 kunnen de bevoegde autoriteiten eisen dat bepaalde beleggingsondernemingen aan dezelfde prudentiële behandeling worden onderworpen als kredietinstellingen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) vallen en moeten voldoen aan prudentieel toezicht uit hoofde van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (3).

(2)

Voor de toepassing van artikel 5, lid 1, punt a), van Richtlijn (EU) 2019/2034 moet nader worden bepaald dat indien een beleggingsonderneming activiteiten verricht die ten minste één van de vier kwantitatieve drempels voor over-the-counter-derivaten, het overnemen van financiële instrumenten en/of het plaatsen van financiële instrumenten met plaatsingsgarantie, aan beleggers verleende kredieten of leningen en uitstaande schuldbewijzen overschrijden, deze activiteiten op een zodanig grote schaal worden uitgevoerd dat wanneer de beleggingsonderneming failliet gaat of anderszins in een noodsituatie verkeert dit tot een systeemrisico zou kunnen leiden.

(3)

Gezien de systeemrelevantie van de activiteiten van beleggingsondernemingen, als bedoeld in artikel 5 van Richtlijn (EU) 2019/2034, en het potentiële aanzienlijke effect van een besmettingseffect in de financiële sector, moeten voor de toepassing van artikel 5, lid 1, punt b), van Richtlijn (EU) 2019/2034 beleggingsondernemingen die clearingleden zijn in de zin van artikel 4, lid 1, punt 3), van Verordening (EU) 2019/2033 en clearingdiensten aanbieden aan andere financiële instellingen die zelf geen clearingleden zijn, in aanmerking worden genomen.

(4)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Europese Bankautoriteit (EBA) na raadpleging van de Europese Autoriteit voor effecten en markten bij de Commissie heeft ingediend.

(5)

De Europese Bankautoriteit heeft openbare raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de mogelijke daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd en de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad opgerichte Stakeholdergroep bankwezen om advies verzocht (4),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Schaal van de activiteiten

Voor de toepassing van artikel 5, lid 1, punt a), van Richtlijn (EU) 2019/2034 worden de activiteiten van een beleggingsonderneming geacht op een zodanig grote schaal te worden verricht dat wanneer de beleggingsonderneming failliet gaat of anderszins in een noodsituatie verkeert dit tot een systeemrisico zou kunnen leiden indien de beleggingsonderneming een van de volgende drempels overschrijdt:

a)

een totale bruto notionele waarde van 50 miljard EUR van niet-centraal geclearde over-the-counterderivaten;

b)

een totale waarde van 5 miljard EUR van het overnemen van financiële instrumenten en/of plaatsen van financiële instrumenten met plaatsingsgarantie;

c)

een totale waarde van 5 miljard EUR van aan beleggers verstrekte kredieten of leningen om hen in staat te stellen transacties uit te voeren, of

d)

een totale waarde van 5 miljard EUR van uitstaande schuldbewijzen.

Artikel 2

Clearinglid

Beleggingsondernemingen die clearingleden zijn en clearingdiensten aanbieden aan andere entiteiten uit de financiële sector die zelf geen clearinglid zijn, worden voor de toepassing van artikel 5, lid 1, punt b), van Richtlijn (EU) 2019/2034 in aanmerking genomen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 augustus 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 314 van 5.12.2019, blz. 64.

(2)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(4)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).