6.12.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 435/1 |
VERORDENING (EU) 2021/2115 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 2 december 2021
tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 42 en artikel 43, lid 2,
Gezien de Akte van Toetreding van 1979, en met name punt 6 van het daaraan gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Rekenkamer (1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (3),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (4),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Commissie heeft in haar mededeling van 29 november 2017, getiteld “De toekomst van voeding en landbouw”, de uitdagingen, de doelstellingen en de koers van het toekomstig gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) in de periode na 2020 uiteengezet. Tot deze doelstellingen behoren het GLB meer resultaatgericht en marktgericht maken, het aanzetten tot modernisering en duurzaamheid, inclusief economische, maatschappelijke, ecologische en klimatologische duurzaamheid van de landbouw-, bosbouw- en plattelandsgebieden, en het helpen verminderen van de administratieve lasten voor de begunstigden die uit de wetgeving van de Unie voortvloeien. |
(2) |
Om in te spelen op de wereldomspannende aspecten en gevolgen van het GLB moet de Commissie zorgen voor coherentie met het externe beleid van de Unie en de instrumenten daartoe, met name op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en handel. Het streven van de Unie naar beleidssamenhang ten aanzien van ontwikkeling brengt met zich mee dat bij het uitstippelen van beleid rekening moet worden gehouden met ontwikkelingsdoelstellingen en -beginselen. |
(3) |
Aangezien het GLB betere antwoorden moet bieden op de uitdagingen en mogelijkheden die zich op internationaal, Unie-, nationaal, regionaal en lokaal niveau en binnen landbouwbedrijven voordoen, moet het GLB worden gestroomlijnd qua governance, moet het beter presteren ten aanzien van de doelstellingen van de Unie en moeten de administratieve lasten aanzienlijk worden verminderd. Het GLB moet gebaseerd zijn op het leveren van prestaties (het “uitvoeringsmodel”). Daarom moet de Unie de fundamentele beleidsparameters vaststellen, zoals de doelstellingen van het GLB en de basisvereisten ervan, terwijl de lidstaten meer verantwoordelijkheid moeten dragen voor de wijze waarop zij aan de doelstellingen voldoen en de streefcijfers halen. Door een grotere subsidiariteit wordt het mogelijk om beter rekening te houden met lokale omstandigheden en behoeften en met de bijzondere aard van de landbouwactiviteit, die voortvloeit uit de maatschappelijke structuur van de landbouw en uit de structurele en natuurlijke ongelijkheid tussen de verschillende landbouwgebieden. De steun wordt beter toegesneden om maximaal bij te dragen aan het bereiken van de doelstellingen van de Unie. |
(4) |
De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (5) (het “Financieel Reglement”) en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting. |
(5) |
De regels inzake maatregelen om de doeltreffendheid van de middelen van de Unie te koppelen aan goed economisch bestuur, inzake territoriale ontwikkeling en inzake zichtbaarheid van de steun uit de middelen van de Unie, zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (6), moeten ook van toepassing zijn op steun voor plattelandsontwikkeling uit hoofde van deze verordening, zodat wat deze aspecten betreft samenhang met de betrokken middelen van de Unie is verzekerd. |
(6) |
Synergieën tussen het Elfpo en Horizon Europa, vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (7) moeten het Elfpo ertoe aanzetten optimaal gebruik te maken van onderzoeks- en innovatieresultaten, met name die welke voortvloeien uit projecten die worden gefinancierd in het kader van Horizon Europa en het Europees Innovatiepartnerschap voor “productiviteit en duurzaamheid in de landbouw” (EIP), wat moet leiden tot de invoering van innovaties in de landbouwsector en plattelandsgebieden. |
(7) |
Aangezien het dramatische verlies aan biodiversiteit moet worden aangepakt, moet steun in het kader van deze verordening bijdragen tot de algemene integratie van biodiversiteitsmaatregelen in beleid van de Unie en tot het bereiken van de algemene ambitie om in 2024 7,5 %, en in 2026 en 2027 10 %, van de jaarlijkse uitgaven uit hoofde van het meerjarig financieel kader (MFK) te besteden aan biodiversiteitsdoelen. |
(8) |
De lidstaten moeten de flexibiliteit krijgen om bepaalde definities en voorwaarden nader te specificeren in hun strategisch GLB-plannen. Om evenwel een gemeenschappelijk gelijk speelveld te garanderen, moet op het niveau van de Unie een kader worden vastgesteld met de vereiste gemeenschappelijke elementen die in die definities en voorwaarden moeten worden opgenomen (“kaderdefinities”). |
(9) |
Om de rol van de landbouw bij de levering van collectieve goederen te versterken, moet er een passende kaderdefinitie voor landbouwactiviteit worden vastgesteld. Om ervoor te zorgen dat de Unie kan voldoen aan haar internationale verplichtingen op het gebied van binnenlandse steun die in de WTO-overeenkomst inzake de landbouw zijn vastgesteld, en met name dat de basisinkomenssteun voor duurzaamheid en de daaraan gerelateerde interventietypes verder aangemeld blijven als steun uit de “groene doos”, die geen of hoogstens minimale handelsverstorende effecten of effecten op de productie heeft, moet de kaderdefinitie voor “landbouwactiviteit” bovendien zowel de productie van landbouwproducten als de instandhouding van landbouwareaal omvatten, waarbij landbouwers de keuze moet worden gelaten tussen die twee soorten activiteiten. Om een en ander aan de lokale omstandigheden aan te passen, moeten de lidstaten de concrete definitie van “landbouwactiviteit” en de desbetreffende voorwaarden in hun strategische GLB-plannen vaststellen. |
(10) |
Om het essentiële Uniebrede element te behouden en er zo voor te zorgen dat de lidstaten vergelijkbare besluiten nemen, evenwel zonder hen te beperken bij het bereiken van de doelstellingen van de Unie, moet een kaderdefinitie van het begrip “landbouwareaal” worden vastgesteld. De daarmee samenhangende kaderdefinities van “landbouwgrond”, “blijvende teelten” en “blijvend grasland” moeten in ruime zin worden geformuleerd om het de lidstaten zo mogelijk te maken om definities nader te omschrijven volgens hun lokale omstandigheden. |
(11) |
De kaderdefinitie voor “bouwgrond” moet zodanig worden vastgesteld dat de lidstaten daarin verschillende productievormen kunnen onderbrengen, en dat vereist de opname van braaklandareaal om te garanderen dat het om ontkoppelde interventies gaat. |
(12) |
De kaderdefinitie voor “blijvende teelten” moet zowel voor de productie gebruikte als niet voor de productie gebruikte arealen omvatten alsmede producten van kwekerijen en hakhout met korte omlooptijd, die door de lidstaten moeten worden gedefinieerd. |
(13) |
De kaderdefinitie voor “blijvend grasland” moet zo worden vastgesteld dat wanneer grassen en andere kruidachtige voedergewassen overheersen, andere begraasbare soorten niet worden uitgesloten. De definitie moet de lidstaten ook in staat stellen nadere criteria te omschrijven en andere diervoederproducerende soorten op te nemen dan grassen of andere kruidachtige voedergewassen, ongeacht of die soorten voor de feitelijke productie worden gebruikt. Dit kunnen soorten zijn waarvan delen van de plant, zoals bladeren, bloemen, stengels of vruchten, rechtstreeks kunnen worden begraasd of nadat zij op de grond zijn gevallen. De lidstaten moeten ook zelf kunnen besluiten of zij het land waar grassen en andere kruidachtige voedergewassen niet overheersen of helemaal niet voorkomen in weiland, beperken, waaronder het beperken ervan tot land dat deel uitmaakt van de gangbare plaatselijke praktijken. |
(14) |
De kaderdefinities voor “landbouwareaal” moeten ervoor zorgen dat de lidstaten daarin agrobosbouwsystemen onderbrengen waarbij bomen worden geteeld op percelen waarop landbouwactiviteiten worden uitgeoefend om het duurzame gebruik van de grond te verbeteren. |
(15) |
Om de rechtszekerheid te bieden dat de steun wordt betaald voor landbouwareaal dat ter beschikking van de landbouwer staat en waarop een landbouwactiviteit wordt uitgeoefend, moet een kaderdefinitie voor “subsidiabele hectare” worden vastgesteld waarin de essentiële elementen worden opgenomen. Met name moeten de lidstaten de voorwaarden vaststellen voor het bepalen of de grond al dan niet ter beschikking van de landbouwer staat. Aangezien de kans groot is dat landbouwgrond op incidentele basis en tijdelijk wordt gebruikt voor activiteiten die geen landbouwactiviteiten in de strikte zin van het woord zijn en sommige niet-landbouwactiviteiten kunnen bijdragen aan inkomensdiversificatie op landbouwbedrijven, moeten de lidstaten passende voorwaarden vaststellen om areaal dat ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, op te nemen als subsidiabele hectaren. |
(16) |
Gezien de hoge milieuambitie van het GLB mag de subsidiabele oppervlakte niet worden verkleind door het toepassen van bepaalde regels inzake de voorwaarden en de regelingen voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn (“eco-regelingen”) in het kader van de rechtstreekse betalingen. Landbouwarealen mogen niet worden uitgesloten van rechtstreekse betalingen wanneer er niet-landbouwproducten worden verbouwd met behulp van paludicultuur in het kader van Unie- of nationale regelingen die bijdragen tot het bereiken van een of meer milieu- of klimaatgerelateerde doelstellingen van de Unie. Voorts moeten landbouwarealen in aanmerking blijven komen voor rechtstreekse betalingen wanneer zij vallen onder bepaalde Unievoorschriften inzake milieubescherming of bebost worden in het kader van plattelandsontwikkelingsmaatregelen, ook arealen die in het kader van de conforme nationale regelingen worden bebost of waarvoor bepaalde braakleggingsverbintenissen gelden. |
(17) |
Rekening houdend met de noodzaak van vereenvoudiging moeten de lidstaten ook kunnen besluiten dat landschapselementen die de uitvoering van de landbouwactiviteit op een perceel niet significant hinderen, deel mogen blijven uitmaken van de subsidiabele oppervlakte. Bij de berekening van de subsidiabele oppervlakte blijvend grasland met in mindering brengen van de oppervlakte van niet-subsidiabele elementen, moet het de lidstaten worden toegestaan een vereenvoudigde methode toe te passen. |
(18) |
Met betrekking tot arealen die voor de productie van hennep worden gebruikt, moet, met het oog op de bescherming van de volksgezondheid en de samenhang met andere wetgevingsstelsels, het gebruik van hennepzaadrassen waarvan het gehalte aan tetrahydrocannabinol hoogstens 0,3 % bedraagt in de definitie van “subsidiabele hectare” worden opgenomen. |
(19) |
Om het GLB nog performanter te maken, moet de inkomenssteun op actieve landbouwers worden toegespitst. Om ervoor te zorgen dat op het niveau van de Unie een gemeenschappelijke benadering wordt gevolgd, moet een kaderdefinitie voor “actieve landbouwer” worden vastgesteld die de essentiële elementen omvat. De lidstaten moeten in hun strategische GLB-plannen, gebaseerd op objectieve voorwaarden, bepalen welke landbouwers als actieve landbouwers worden beschouwd. Om de administratieve lasten te verminderen, moeten de lidstaten rechtstreekse betalingen kunnen toekennen aan kleinere landbouwers die ook bijdragen aan de levensvatbaarheid van plattelandsgebieden en een negatieve lijst kunnen opstellen van niet-landbouwactiviteiten ten opzichte waarvan de landbouwactiviteiten doorgaans marginaal zijn. De negatieve lijst mag niet de enige manier zijn waarop de definitie wordt vastgesteld, maar moet worden gebruikt als aanvullend instrument om dergelijke niet-landbouwactiviteiten in kaart te brengen, naast de verplichting van de betrokkenen om aan te tonen dat zij voldoen aan de criteria van de definitie van “actieve landbouwer”. Teneinde een beter inkomen te genereren, het sociaaleconomische weefsel van plattelandsgebieden te versterken of daarmee verband houdende doelstellingen na te streven, mag de definitie van actieve landbouwer er niet toe leiden dat pluri-actieve of parttime landbouwers die niet alleen landbouw bedrijven, maar ook niet-agrarische activiteiten verrichten, van de steun worden uitgesloten. |
(20) |
Om bij het nastreven van generatievernieuwing te zorgen voor consistentie tussen de interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen en de interventietypes voor plattelandsontwikkeling, moet op het niveau van de Unie een kaderdefinitie voor “jonge landbouwer” worden vastgesteld die de essentiële elementen omvat. |
(21) |
Om bij het nastreven van het faciliteren van bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden te zorgen voor consistentie tussen de interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen en de interventietypes voor plattelandsontwikkeling, moet op het niveau van de Unie een kaderdefinitie voor “nieuwe landbouwer” worden vastgesteld die gemeenschappelijke elementen omvat. |
(22) |
Om invulling te geven aan de doelstellingen van het GLB zoals vastgelegd in artikel 39 VWEU en om ervoor te zorgen dat de Unie adequaat reageert op haar meest recente uitdagingen, is het passend een reeks algemene doelstellingen vast te stellen die een weerspiegeling zijn van de oriëntaties die in de mededeling “De toekomst van voeding en landbouw” zijn gegeven. Daarnaast moet op het niveau van de Unie een reeks specifieke doelstellingen nader worden omschreven, die de lidstaten moeten omzetten in hun strategische GLB-plannen, rekening houdend met het feit dat de landbouw in de lidstaten een sector is die nauw verbonden is met de economie als geheel. Aan de hand van die specifieke doelstellingen, waarmee naar een evenwicht tussen de verschillende dimensies van duurzame ontwikkeling wordt gestreefd, in lijn met de effectbeoordeling, moeten de algemene GLB-doelstellingen worden vertaald naar concretere prioriteiten, waarbij rekening wordt gehouden met de betrokken wetgeving van de Unie, met name op het gebied van klimaat, energie en milieu. |
(23) |
Een slimmer, moderner en duurzamer GLB moet onderzoek en innovatie in de armen sluiten om van nut te zijn voor de talrijke functies die de landbouw-, bosbouw- en voedingssystemen van de Unie vervullen; daarbij moet worden geïnvesteerd in technologische ontwikkeling en digitalisering en moet de invoering en doeltreffende toepassing van technologieën, vooral digitale technologieën, en de toegang tot en uitwisseling van onpartijdige, degelijke, toepasselijke en nieuwe kennis worden verbeterd. |
(24) |
De Unie moet de voorwaarden creëren voor een moderne, concurrerende, veerkrachtige en gediversifieerde landbouwsector die de vruchten plukt van een kwalitatief hoogwaardige productie en hulpbronnenefficiëntie en die in een concurrerende en productieve agrovoedingssector de voedselzekerheid voor lange termijn garandeert en tegelijk het model van familiebedrijven veiligstelt. |
(25) |
Met het oog op een leefbaar bedrijfsinkomen en veerkracht van de landbouwsector in de hele Unie ten behoeve van een grotere voedselzekerheid voor lange termijn, moet de positie van landbouwers in de waardeketen worden verbeterd. Dit kan onder meer door het aanmoedigen van samenwerkingsvormen waar landbouwers actief bij worden betrokken en waarvan zij kunnen profiteren, alsook door de toeleveringsketens te verkorten en de markttransparantie te verbeteren. |
(26) |
De Unie moet beter inspelen op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogwaardig, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze wordt geproduceerd. Om deze weg in te slaan, moeten specifieke duurzame landbouwpraktijken, zoals biologische landbouw, geïntegreerde gewasbescherming, agro-ecologie, agrobosbouw of precisielandbouw, worden bevorderd. Ook acties om het dierenwelzijn te verbeteren en initiatieven om antimicrobiële resistentie te bestrijden moeten worden gestimuleerd. |
(27) |
Het uitvoeringsmodel mag niet leiden tot 27 verschillende nationale landbouwbeleidsplannen, waardoor de gemeenschappelijke aard van het GLB en de interne markt in het gedrang zouden komen. De lidstaten moeten binnen een sterk gemeenschappelijk regelgevend kader echter wel over een zekere mate van flexibiliteit kunnen beschikken. Deze verordening moet daarom zowel de doelstellingen van de Unie vaststellen als de interventietypes en de voor de lidstaten geldende gemeenschappelijke vereisten van de Unie vaststellen, en aldus de gemeenschappelijke aard van het GLB waarborgen. Het moet aan de lidstaten zijn om dat regelgevingskader van de Unie om te zetten in voor de begunstigden geldende steunregelingen waarbij sprake is van een grotere mate van flexibiliteit. In die context moeten de lidstaten handelen in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de algemene beginselen van het Unierecht en ervoor zorgen dat het rechtskader voor de toekenning van de steun van de Unie aan de begunstigden wordt gebaseerd op hun strategische GLB-plannen en voldoet aan de beginselen en de voorschriften van deze verordening en Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad (8). Zij moeten ook uitvoering geven aan hun strategische GLB-plannen, zoals goedgekeurd door de Commissie. |
(28) |
Om een slimme en veerkrachtige landbouwsector te bevorderen blijven rechtstreekse betalingen essentieel om de landbouwers een billijk inkomen te garanderen. Tegelijk moet, met het oog op een betere beloning van de landbouwers op de markt, worden geïnvesteerd in herstructurering van landbouwbedrijven, modernisering, innovatie, diversificatie en benutting van nieuwe praktijken en technologieën. |
(29) |
In het kader van de grotere marktgerichtheid van het GLB, zoals beschreven in de mededeling “De toekomst van voeding en landbouw”, kunnen blootstelling aan de markt, klimaatverandering en de daarmee gepaard gaande toename van de frequentie en de ernst van extreme weersverschijnselen, alsmede sanitaire en fytosanitaire crises leiden tot risico’s van prijsvolatiliteit en een toenemende druk op de inkomens, met name van primaire producenten. Hoewel landbouwers de eindverantwoordelijkheid dragen voor het uittekenen van hun eigen bedrijfsstrategie en het veerkrachtiger maken van hun bedrijven, moet een robuust kader worden opgezet om te zorgen voor een adequaat risicobeheer. |
(30) |
Het ondersteunen en verbeteren van milieubescherming en klimaatactie en het bijdragen aan het bereiken van de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen van de Unie hebben een zeer hoge prioriteit voor de toekomst van de land- en bosbouw van de Unie. Het GLB heeft niet alleen een rol te vervullen bij het verminderen van de negatieve gevolgen van de landbouw voor het milieu en klimaat, onder meer voor de biodiversiteit, maar moet ook zorgen voor de levering van meer collectieve milieugoederen — op alle soorten landbouwgrond en bosgrond (met inbegrip van gebieden van grote ecologische waarde) en op het platteland als geheel. Het GLB moet in zijn architectuur dan ook meer ambitie tonen ten aanzien van deze doelstellingen. Het moet elementen bevatten die een breed scala aan maatregelen ter verwezenlijking van de doelstellingen ondersteunen of in gang zetten — in de landbouw, de voedselproductie, de bosbouw en op het platteland als geheel. |
(31) |
De beste combinatie van verschillende soorten acties om die doelstellingen te verwezenlijken, zal van lidstaat tot lidstaat verschillen. Tegelijk met de noodzaak om meer inspanningen te leveren op het gebied van aanpassing aan de klimaatverandering, moet de uitstoot van broeikasgassen worden verminderd en moet intensieve koolstofvastlegging worden verbeterd, twee belangrijke maatregelen om klimaatverandering te beperken. Indien het GLB energieproductie en -gebruik ondersteunt, moet die energie duidelijke kenmerken van duurzaamheid vertonen, ook wat betreft broeikasgassen. Wat het beheer van natuurlijke hulpbronnen betreft, kan een geringere afhankelijkheid van chemische stoffen zoals kunstmest en pesticiden bijzonder nuttig zijn, onder meer voor de bescherming van de biodiversiteit, terwijl het tijd wordt voor minder afhankelijkheid van pesticiden en maatregelen om de afname van bestuiverpopulaties een halt toe te roepen en om te buigen in veel delen van de Unie. |
(32) |
Aangezien veel plattelandsgebieden in de Unie te lijden hebben onder structurele problemen, zoals een gebrek aan aantrekkelijke arbeidskansen, tekorten aan vaardigheden, onvoldoende investeringen in breedband en connectiviteit, digitale en andere infrastructuur en essentiële diensten, en een groot aantal jongeren er wegtrekken, is het van cruciaal belang om, overeenkomstig de verklaring van Cork 2.0 “Een betere levenskwaliteit in plattelandsgebieden”, het sociaal-economische weefsel in die gebieden te versterken, in het bijzonder door het scheppen van banen en generatievernieuwing, door de agenda’s voor banen en de groei, waartoe de Commissie aanzet, naar het platteland te brengen, door sociale inclusie, steun voor jongeren, generatievernieuwing en de ontwikkeling van “slimme dorpen” op het hele Europese platteland te bevorderen, en door bij te dragen aan het tegengaan van leegloop. |
(33) |
Gelijkheid tussen vrouwen en mannen is een centraal beginsel van de Unie, en gendermainstreaming vormt een belangrijk instrument om dit beginsel in het GLB te integreren. De aandacht moet zich daarom in het bijzonder toespitsen op de bevordering van de participatie van vrouwen in de sociaal-economische ontwikkeling van plattelandsgebieden, met bijzondere aandacht voor de landbouw, om de sleutelrol van vrouwen te ondersteunen. De lidstaten moeten worden verplicht om de situatie van vrouwen in de landbouw te beoordelen en om met hun strategische GLB-plannen die uitdagingen aan te pakken. Gendergelijkheid moet integraal deel uitmaken van de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van GLB-interventies. De lidstaten moeten tevens hun capaciteit op het gebied van gendermainstreaming en de verzameling van naar geslacht uitgesplitste gegevens versterken. |
(34) |
Met het oog op de stabilisering en de diversificatie van plattelandseconomieën moeten ook de ontwikkeling, de oprichting en de vestigingszekerheid van niet-landbouwbedrijven worden bevorderd. Zoals aangegeven in de mededeling “De toekomst van voeding en landbouw” kunnen nieuwe waardeketens op het platteland, zoals hernieuwbare energie, de opkomende bio-economie, de circulaire economie en ecotoerisme een gunstig groei- en werkgelegenheidspotentieel bieden voor plattelandsgebieden, zonder dat hierdoor natuurlijke hulpbronnen in het gedrang komen. In deze context kunnen financiële instrumenten en het gebruik van de EU-garantie uit hoofde van InvestEU, vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (9), een essentiële rol spelen bij het garanderen van toegang tot financiering en bij het ondersteunen van de groeicapaciteit van landbouwbedrijven en ondernemingen. Plattelandsgebieden kunnen arbeidskansen bieden voor onderdanen van derde landen met een legale verblijfsstatus, waardoor hun sociale en economische integratie wordt bevorderd, vooral in het kader van strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling. |
(35) |
Het GLB moet blijven zorgen voor voedselzekerheid, waaronder dient te worden verstaan dat iedereen op elk ogenblik toegang moet hebben tot voldoende, veilige en voedzame levensmiddelen. Voorts moet dit beleid de landbouw van de Unie helpen beter in te spelen op nieuwe maatschappelijke verwachtingen op het gebied van voedsel en gezondheid, waaronder die inzake duurzame landbouwproductie, gezondere voeding, dierenwelzijn en vermindering van voedselverspilling. Het GLB moet producties met specifieke en waardevolle kenmerken blijven bevorderen en tevens de landbouwers helpen om hun productie proactief aan te passen aan de marktsignalen en de vraag van de consument. |
(36) |
Gezien de reikwijdte van de hervorming die nodig is om de nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken en aan de gerezen bezorgdheden tegemoet te komen, is het passend te voorzien in een nieuw rechtskader in één enkele verordening die betrekking heeft op de steun van de Unie die wordt gefinancierd uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en die in de plaats komt van de regelingen die momenteel zijn vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10) en Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11). |
(37) |
Deze verordening moet de voorschriften omvatten die van toepassing zijn op de steun van de Unie die uit het ELGF en het Elfpo wordt gefinancierd en wordt toegekend in de vorm van interventietypes die nader zijn omschreven in door de lidstaten opgestelde en door de Commissie goedgekeurde strategische GLB-plannen. |
(38) |
Om ervoor te zorgen dat de Unie kan voldoen aan haar internationale verplichtingen op het gebied van binnenlandse steun die in de WTO-overeenkomst inzake de landbouw zijn vastgesteld, is het noodzakelijk dat bepaalde interventietypes waarin deze verordening voorziet, verder aangemeld blijven als steun uit de “groene doos”, die geen of hoogstens minimale handelsverstorende effecten of effecten op de productie heeft, of als steun uit de “blauwe doos” in het kader van productiebeperkende programma’s, waardoor die steun is vrijgesteld van verlagingsverbintenissen. Hoewel de in deze verordening vastgestelde bepalingen voor die interventietypes reeds in overeenstemming zijn met de voorschriften inzake de “groene doos” van bijlage 2 bij de WTO-overeenkomst inzake de landbouw of met de voorschriften inzake de “blauwe doos” van artikel 6, lid 5, van die overeenkomst, moet ervoor worden gezorgd dat de interventies die de lidstaten voor die interventietypes plannen in hun strategische GLB-plannen, aan die voorschriften blijven voldoen. Met name de gewasspecifieke betaling voor katoen uit hoofde van deze verordening dient zo geregeld te blijven dat de bepalingen van de “blauwe doos” worden nageleefd. |
(39) |
Er moet worden gewaarborgd dat de interventies, waaronder de gekoppelde inkomenssteun, stroken met de internationale verbintenissen van de Unie. Daartoe behoren de voorschriften van het Memorandum van Overeenstemming betreffende bepaalde oliehoudende zaden tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika in het kader van de GATT (12), zoals van toepassing na de wijzigingen in het afzonderlijke basisareaal van de Unie voor oliehoudende zaden als gevolg van de wijzigingen in de samenstelling van de Unie. |
(40) |
De informatie over en de beoordeling van de prestaties van het GLB op basis van de uitvoering van de strategische GLB-plannen zullen worden meegenomen in de regelmatige beoordelingen door de Commissie van de beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling, zoals vastgesteld op grond van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling. |
(41) |
Voortbouwend op het tot en met 2022 toegepaste systeem van de randvoorwaarden wordt in het nieuwe conditionaliteitssysteem gesteld dat volledige GLB-steun slechts kan worden ontvangen als landbouwers en andere begunstigden voldoen aan basisnormen op het gebied van milieu, klimaatverandering, volksgezondheid, gezondheid van planten en dierenwelzijn. De basisnormen omvatten een lijst, in gestroomlijnde vorm, van uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen (RBE’s) en normen voor een goede landbouw- en milieuconditie van het land (GLMC-normen). Deze basisnormen moeten beter rekening houden met de milieu- en klimaatproblemen en de nieuwe milieu-architectuur van het GLB, om zo de ambitie op het gebied van milieu en klimaat op een hoger niveau te brengen, zoals opgenomen inde mededeling van de Commissie over “De toekomst van voeding en landbouw” en het MFK voor de jaren 2021 tot en met 2027, vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (13). |
(42) |
De conditionaliteit is erop gericht de ontwikkeling van duurzame landbouw te bevorderen door de begunstigden er beter van bewust te maken dat het noodzakelijk is deze basisnormen in acht te nemen. Zij heeft ook tot doel het GLB beter bij de verwachtingen van de maatschappij te laten aansluiten door middel van een sterkere samenhang van het GLB met de doelstellingen op het gebied van milieu, volksgezondheid, gezondheid van planten en dierenwelzijn. De conditionaliteit moet integraal deel uitmaken van de milieu-architectuur van het GLB, als onderdeel van de basislijn voor het aangaan van meer ambitieuze milieu- en klimaatgerelateerde verbintenissen, en moet in de hele Unie breed worden toegepast. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat evenredige, doeltreffende en afschrikkende sancties overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2116 worden opgelegd aan landbouwers en andere begunstigden die niet aan deze eisen voldoen. |
(43) |
Het normenkader van de GLMC-normen beoogt bij te dragen aan de matiging van en de aanpassing aan klimaatverandering, de aanpak van de waterproblematiek, de bescherming en kwaliteit van de bodem en de bescherming en kwaliteit van de biodiversiteit. Het kader moet worden versterkt om met name rekening te houden met de tot en met het jaar 2022 in het kader van de vergroening van de rechtstreekse betalingen vastgestelde praktijken, de matiging van klimaatverandering en de noodzaak om de duurzaamheid en de bijdrage aan biodiversiteit van landbouwbedrijven te verbeteren. Het is een vaststaand feit dat elke GLMC-norm aan het bereiken van meerdere doelstellingen bijdraagt. Om het kader te implementeren moeten de lidstaten voor elke op het niveau van de Unie vastgestelde norm een nationale norm vaststellen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van het betrokken areaal, inclusief bodem- en klimaatgesteldheid, en met bestaande landbouwsystemen, landbouwpraktijken, de omvang en de structuur van de landbouwbedrijven, landgebruik en de specifieke kenmerken van ultraperifere gebieden. Lidstaten moeten andere nationale normen kunnen vaststellen in verband met de hoofddoelstellingen van de GLMC-normen, teneinde de uitvoering van het kader van de GLMC-normen in verband met milieu en klimaat te verbeteren. Gezien de bestaande praktijken in het biologische landbouwsysteem dienen aan biologische landbouwers geen verdere eisen te worden gesteld met betrekking tot vruchtwisseling. Daarnaast moeten de lidstaten wat betreft de normen inzake vruchtwisseling en het minimumpercentage landbouwgrond voor biodiversiteit een aantal uitzonderingen kunnen overwegen om buitensporige lasten voor kleinere landbouwbedrijven te vermijden of om sommige landbouwbedrijven uit te sluiten die reeds voldoen aan de doelstelling van de GLMC-normen aangezien zij voor een groot deel grasland, braakliggend land of peulgewassen beslaan. In het geval van overwegend beboste lidstaten moet ook worden voorzien in een uitzondering op de eis van een minimumpercentage landbouwgrond voor biodiversiteit. |
(44) |
De RBE’s moeten door de lidstaten volledig worden uitgevoerd om op het niveau van het landbouwbedrijf operationeel te worden en een gelijke behandeling van de landbouwers te waarborgen. Met het oog op de samenhang van de voorschriften inzake conditionaliteit bij het verbeteren van de duurzaamheid van het beleid, moeten de RBE’s de belangrijkste wetgeving van de Unie op het gebied van milieu, volksgezondheid, gezondheid van planten en dierenwelzijn omvatten zoals deze op nationaal niveau wordt ten uitvoer gelegd, die concrete verplichtingen voor individuele landbouwers en andere begunstigden inhoudt, met inbegrip van de verplichtingen op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (14) en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (15) of Richtlijn 91/676/EEG van de Raad (16). Om gevolg te geven aan de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad die gehecht is aan Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (17), moeten de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (18) en Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad (19) als RBE’s worden opgenomen in het toepassingsgebied van de conditionaliteit en moet de lijst van de GLMC-normen dienovereenkomstig worden aangepast. |
(45) |
Als de ontwikkeling van sociaal duurzame landbouw moet worden bevorderd door de begunstigden van GLB-steun meer bewust te maken van de werkgelegenheids- en sociale normen, moet er een nieuw mechanisme worden ingevoerd waarin ook sociale aspecten worden opgenomen. |
(46) |
Een dergelijk mechanisme moet ervoor zorgen dat landbouwers en andere begunstigden de volledige rechtstreekse GLB-betalingen en betalingen voor milieu-, klimaatgerelateerde en andere beheersverbintenissen, betalingen voor natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke beperkingen en betalingen voor gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten slechts kunnen ontvangen als zij voldoen aan basisnormen op het gebied van arbeidsomstandigheden en -voorwaarden voor werknemers in de landbouw en veiligheid en gezondheid op het werk; met name een aantal normen uit hoofde van Richtlijn 89/39/EEG van de Raad (20) en de Richtlijnen 2009/104/EG (21) en (EU) 2019/1152 (22) van het Europees Parlement en de Raad. Uiterlijk in 2025 moet de Commissie beoordelen of het haalbaar is artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad (23) op te nemen en moet zij in voorkomend geval daartoe wetgeving voorstellen. |
(47) |
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat evenredige, doeltreffende en afschrikkende sancties overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2116 worden opgelegd aan landbouwers en andere begunstigden die niet aan die normen voldoen. Vanwege het beginsel van onafhankelijkheid van de rechterlijke macht is het niet mogelijk om aan de rechtsstelsels specifieke voorschriften op te leggen met betrekking tot de wijze waarop beslissingen en veroordelingen tot stand komen, anders dan die in de wetgeving waarop deze beslissingen en veroordelingen zijn gebaseerd. |
(48) |
Om het recht van de lidstaten om de grondbeginselen van hun eigen sociale en arbeidsstelsels vast te stellen, te eerbiedigen, moet bij de vaststelling van het sociale-conditionaliteitsmechanisme naar behoren rekening worden gehouden met de verschillende nationale kaders. Daarom moet rekening worden gehouden met de keuzes die de lidstaten maken op het gebied van handhavingsmethoden, collectieve onderhandelingen en de rol van sociale partners, onder andere, indien van toepassing, bij de uitvoering van richtlijnen op sociaal en werkgelegenheidsgebied. Nationale arbeidsmarktmodellen en de autonomie van de sociale partners moeten worden geëerbiedigd. Deze verordening mag de sociale partners of de lidstaten geen verplichtingen opleggen met betrekking tot handhaving of controle op gebieden die volgens de nationale arbeidsmarktmodellen onder de verantwoordelijkheid van de sociale partners vallen. |
(49) |
Omdat het complex is op nationaal niveau systemen op te zetten die de autonomie en specificiteit van de nationale stelsels eerbiedigen, moeten de lidstaten ervoor kunnen kiezen om sociale conditionaliteit op een later tijdstip, maar in ieder geval niet later dan vanaf 1 januari 2025, toe te passen. |
(50) |
De lidstaten moeten zorgen voor op de verschillende productiewijzen afgestemde bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw die het duurzame beheer en de algehele prestaties van de landbouw- en plattelandsbedrijven moeten verbeteren en daarbij de economische, ecologische en sociale dimensies bestrijken, en die moeten nagaan welke verbeteringen noodzakelijk zijn ten aanzien van de maatregelen op het niveau van het landbouwbedrijf die in de strategische GLB-plannen zijn opgenomen, alsook op het gebied van digitalisering. Bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw moeten landbouwers en andere begunstigden van de GLB-steun helpen om zich beter bewust te worden van het verband tussen bedrijfsbeheer en grondbeheer enerzijds en bepaalde normen, vereisten en informatie, onder meer op het vlak van milieu en klimaat, anderzijds. Tot die laatsten behoren zowel de in het strategisch GLB-plan opgenomen normen die van toepassing zijn op of noodzakelijk zijn voor landbouwers en andere begunstigden van het GLB, ook coöperaties, als normen die voortvloeien uit de wetgeving inzake water en duurzaam gebruik van pesticiden, inzake nutriëntenbeheer, alsook inzake de initiatieven ter bestrijding van antimicrobiële resistentie. Er moet ook advies beschikbaar zijn inzake het risicobeheer en innovatiesteun ten behoeve van de voorbereiding en inwerkingstelling van projecten van opkomende operationele groepen in het kader van het EIP, en innovatieve ideeën moeten tevens vanaf het prille begin worden opgepikt en gebruikt. Om het advies kwaliteitsvoller en doeltreffender te maken, moeten de lidstaten alle publieke en private adviseurs en adviesnetwerken in de kennis- en innovatiesystemen voor de landbouw (AKIS) opnemen om actuele technologische en wetenschappelijke informatie ter beschikking te kunnen stellen die in het kader van onderzoek en innovatie is ontwikkeld. |
(51) |
Om zowel de agronomische als de milieuprestaties van landbouwbedrijven te ondersteunen, zal informatie over nutriëntenbeheer met de nadruk op stikstof en fosfaat, nutriënten die vanuit milieuoogpunt een bijzondere opgave kunnen zijn en daarom bijzondere aandacht verdienen, moeten worden verstrekt met behulp van een specifiek elektronisch bedrijfsduurzaamheidsinstrument dat door de lidstaten ter beschikking wordt gesteld aan individuele landbouwers. Het elektronisch bedrijfsduurzaamheidsinstrument moet ondersteuning bieden bij het nemen van besluiten op het landbouwbedrijf. Om te zorgen voor een gelijk speelveld tussen de landbouwers in de hele Unie, moet de Commissie de lidstaten kunnen ondersteunen bij de ontwikkeling van het elektronisch bedrijfsduurzaamheidsinstrument. |
(52) |
Om landbouwers beter te informeren en te adviseren over hun verplichtingen jegens hun werknemers met betrekking tot de sociale dimensie van het GLB, moeten de bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw informatie verstrekken over de vereisten inzake het schriftelijk verstrekken van de in artikel 4 van Richtlijn (EU) 2019/1152 bedoelde informatie en over de op landbouwbedrijven van toepassing zijnde gezondheids- en veiligheidsnormen. |
(53) |
Met het oog op een eerlijker verdeling van de inkomenssteun moet het lidstaten worden toegestaan de bedragen van de rechtstreekse betalingen die een bepaald maximum overschrijden, te plafonneren of te verlagen en moet de opbrengst daarvan worden gebruikt voor ontkoppelde rechtstreekse betalingen en in de eerste plaats voor de aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid, of worden overgeheveld naar het Elfpo. Om negatieve effecten op de werkgelegenheid te voorkomen moeten de lidstaten bij de toepassing van het mechanisme rekening kunnen houden met de factor arbeid. |
(54) |
Om te voorkomen dat het betalingsbeheer van vele kleine bedragen buitensporige administratieve lasten veroorzaakt en erop toe te zien dat de steun een effectieve bijdrage levert aan het bereiken van de GLB-doelstellingen waaraan de ontkoppelde rechtstreekse betalingen bijdragen, moeten de lidstaten in hun strategische GLB-plannen eisen vaststellen met betrekking tot de minimumoppervlakte of het steungerelateerde minimumbedrag voor het ontvangen van rechtstreekse betalingen. Wanneer lidstaten besluiten diergebonden inkomenssteun die per dier moet worden betaald, toe te kennen, moeten zij altijd een minimumbedrag vaststellen om te voorkomen dat landbouwers die voor deze steun in aanmerking komen maar wier areaal onder de drempel ligt, worden benadeeld. Vanwege de zeer specifieke landbouwstructuur op de kleinere Griekse eilanden in de Egeïsche Zee moet Griekenland kunnen beslissen of er in dat gebied een minimumdrempel moet gelden. |
(55) |
Gezien het belang van de deelname van landbouwers aan risicobeheersinstrumenten, moet het de lidstaten worden toegestaan een bepaald percentage van de rechtstreekse betalingen toe te kennen ter ondersteuning van de bijdragen van landbouwers aan dergelijke instrumenten. |
(56) |
Om alle actieve landbouwers een minimumniveau van agrarische inkomenssteun te garanderen en te voldoen aan de doelstelling dat de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard moet worden verzekerd, zoals opgenomen in artikel 39, lid 1, punt b), VWEU, moet een jaarlijkse areaalgebonden ontkoppelde betaling worden ingesteld in de vorm van het interventietype “basisinkomenssteun voor duurzaamheid”. Om die steun gerichter te maken, moeten de betalingsbedragen kunnen worden gedifferentieerd naar groepen gebieden op basis van sociaal-economische of agronomische omstandigheden, of kunnen worden verlaagd, rekening houdend met andere interventies. Om verstorende gevolgen voor het inkomen van de landbouwers te voorkomen, moeten de lidstaten ervoor kunnen kiezen de basisinkomenssteun voor duurzaamheid te implementeren op basis van betalingsrechten. In dat geval moet de waarde van de betalingsrechten vóór verdere convergentie in verhouding staan tot hun waarde zoals vastgesteld in het kader van de basisbetalingsregeling op grond van Verordening (EU) nr. 1307/2013, waarbij rekening wordt gehouden met de betalingen voor landbouwpraktijken die gunstig zijn voor klimaat en milieu. De lidstaten moeten ook verder convergeren om geleidelijk los te komen van de historische waarden. |
(57) |
Als de lidstaten ontkoppelde rechtstreekse betalingen doen op basis van het stelsel van betalingsrechten, moeten zij een nationale reserve blijven beheren, dan wel nationale reserves per groep gebieden. Die reserves moeten prioritair worden gebruikt voor jonge landbouwers of nieuwe landbouwers. Om te zorgen voor een soepele werking van het systeem zijn ook regels voor het gebruik en de overdracht van betalingsrechten nodig. |
(58) |
Kleine landbouwbedrijven blijven een hoeksteen van de landbouw van de Unie aangezien zij een cruciale rol spelen bij de ondersteuning van de werkgelegenheid op het platteland en bijdragen aan de territoriale ontwikkeling. Om een evenwichtiger verdeling van de steun te bevorderen en de administratieve lasten voor de begunstigden van kleine bedragen te verminderen, moet aan de lidstaten de keuze worden gelaten om een specifieke interventie voor kleine landbouwers op te zetten die in de plaats komt van de andere interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen. Om meer gerichte steun te waarborgen, moet een differentiatie van de betaling mogelijk zijn. Om kleine landbouwers in staat te stellen het systeem te kiezen dat het best aansluit bij hun behoeften, moet de deelname van landbouwers aan de interventie facultatief zijn. |
(59) |
Aangezien algemeen wordt erkend dat een evenwichtiger verdeling van de steun ten behoeve van kleine en middelgrote bedrijven op zichtbare en meetbare wijze moet worden bevorderd, moeten de lidstaten aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid implementeren en ten minste 10 % van de enveloppe voor directe betalingen aan die steun toewijzen. Om deze aanvullende steun gerichter te maken en gezien de verschillen in de structuren van de landbouwbedrijven in de hele Unie, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om verschillende bedragen aan aanvullende steun te verstrekken voor verschillende reeksen hectaren en om de steun te differentiëren naar regionaal niveau of naar dezelfde groepen gebieden zoals vastgesteld in hun strategische GLB-plannen voor de basisinkomenssteun voor duurzaamheid. |
(60) |
Het is de verantwoordelijkheid van de lidstaten om te zorgen voor een gerichte verdeling van de rechtstreekse betalingen en om de inkomenssteun te vergroten voor degenen die deze het hardst nodig hebben. Diverse voor de lidstaten beschikbare instrumenten kunnen een doeltreffende bijdrage leveren aan het bereiken van deze doelstelling, waaronder plafonnering en degressiviteit, alsmede interventies zoals de aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid en de betaling voor kleine landbouwers. Een overzicht van de inspanningen van de lidstaten op dat gebied moet worden vastgelegd in hun strategisch GLB-plannen. Op basis van de behoeften op het gebied van een eerlijker verdeling van rechtstreekse betalingen, met inbegrip van behoeften op basis van een specifieke landbouwbedrijfsstructuur, moeten de lidstaten kunnen kiezen voor ofwel de toepassing van een verplichte herverdelingsbetaling met het bijbehorende minimumpercentage, ofwel andere passende maatregelen, waaronder herverdelingsbetalingen tegen een lager percentage. |
(61) |
Voor jonge landbouwers is het financieel problematisch om nieuwe economische activiteiten in de landbouwsector op te zetten en tot ontwikkeling te brengen; daarmee dient rekening te worden gehouden bij het opstellen van de interventiestrategie en de toewijzing en verdeling van de rechtstreekse betalingen. Die ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten is van wezenlijk belang voor het concurrentievermogen van de landbouwsector van de Unie en daarom moeten lidstaten in staat zijn een aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers in te stellen. Dat interventietype moet jonge landbouwers aanvullende inkomenssteun geven na de initiële oprichting van hun bedrijf. Op basis van hun behoeftenanalyse moeten de lidstaten kunnen beslissen welke berekeningsmethode ze gebruiken voor de betaling: per hectare of als vast bedrag, met een mogelijke beperking tot een maximaal aantal hectaren. Aangezien de betaling slechts betrekking mag hebben op de beginperiode van het bedrijf, mag deze betaling slechts worden toegekend gedurende een maximumperiode na de indiening van de steunaanvraag en kort na de eerste oprichting. Wanneer de duur van de betaling doorloopt tot na het jaar 2027, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er geen wettelijke verwachtingen van de begunstigden worden gewekt voor de periode nadat jaar. |
(62) |
Het GLB moet ertoe leiden dat de lidstaten tot betere milieuresultaten komen door rekening te houden met de lokale behoeften en de feitelijke omstandigheden van de landbouwers. De lidstaten moeten bij de rechtstreekse betalingen in de strategische GLB-plannen ecoregelingen instellen die vrijwillig zijn voor landbouwers, en die volledig moeten worden gecoördineerd met de andere betrokken interventies. Die regelingen moeten door de lidstaten worden bepaald als een betaling die wordt toegekend hetzij als stimulans en vergoeding voor het leveren van collectieve goederen door middel van landbouwpraktijken die gunstig zijn voor milieu en klimaat, hetzij als een compensatie voor de uitvoering van die praktijken. In beide gevallen moeten zij gericht zijn op de verbetering van de milieu- en klimaatgerelateerde prestaties van het GLB en daarom moeten zij zo worden opgezet dat zij verder gaan dan de verplichte vereisten waarin het conditionaliteitssysteem reeds voorziet. |
(63) |
Om de efficiëntie te waarborgen, moeten ecoregelingen, als algemene regel, ten minste twee actiegebieden voor het klimaat, het milieu, dierenwelzijn en de bestrijding van antimicrobiële resistentie bestrijken. Met datzelfde doel moet de aanvullende betaling bij de inkomenssteun, hoewel de compensatie gebaseerd moet zijn op gemaakte kosten, inkomensverlies en transactiekosten die voortvloeien uit de uitgevoerde landbouwpraktijken, rekening houdend met de in het kader van de ecoregelingen vastgestelde streefcijfers, het ambitieniveau van de uitgevoerde praktijken weerspiegelen en moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben te besluiten ecoregelingen in te stellen voor landbouwpraktijken die landbouwers op landbouwarealen uitvoeren, met name landbouwactiviteiten, maar ook bepaalde activiteiten die verder gaan dan landbouwactiviteiten. Daarbij kan men denken aan het beter beheer van blijvend grasland en landschapselementen, de vernatting van veengronden, paludicultuur, en biologische landbouw. |
(64) |
Biologische landbouw, geregeld bij Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad (24), is een landbouwsysteem dat aanzienlijk kan bijdragen tot het bereiken van meerdere specifieke GLB-doelstellingen, en met name tot de specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen. Gezien de positieve effecten van biologische landbouw op het milieu en klimaat, moeten de lidstaten bij het instellen van ecoregelingen voor landbouwpraktijken met name biologische landbouw kunnen overwegen en in die context kunnen beoordelen hoeveel steun nodig is voor landbouwgrond die in het kader van de regeling voor biologische landbouw wordt beheerd. |
(65) |
Lidstaten moeten ecoregelingen kunnen vaststellen die “instapregelingen” vormen, als voorwaarde voor landbouwers om in het kader van plattelandsontwikkeling meer ambitieuze verbintenissen aan te gaan op het gebied van milieu, klimaat en dierenwelzijn uit hoofde van plattelandsontwikkeling. Om voor vereenvoudiging te zorgen moeten de lidstaten ook verbeterde ecoregelingen kunnen vaststellen. Lidstaten moeten ook ecoregelingen kunnen vaststellen om praktijken op het gebied van dierenwelzijn en de bestrijding van antimicrobiële resistentie te ondersteunen. |
(66) |
Om te zorgen voor een gelijk speelveld tussen landbouwers, moet een maximale toewijzing worden vastgesteld voor de gekoppelde steun in het kader van de rechtstreekse betalingen die de lidstaten mogen toekennen voor de verbetering van het concurrentievermogen, de duurzaamheid of de kwaliteit in bepaalde sectoren en productiewijzen die van bijzonder belang zijn om sociale, economische of ecologische redenen en bepaalde moeilijkheden ondervinden. Bij het ontwerpen van deze interventies moeten de lidstaten rekening houden met de mogelijke gevolgen ervan voor de interne markt. |
(67) |
Aangezien algemeen wordt erkend dat de productie van eiwithoudende gewassen in de Unie ernstige moeilijkheden ondervindt, hoeven dergelijke moeilijkheden niet te worden aangetoond bij interventies in de vorm van gekoppelde inkomenssteun voor deze gewassen. Het moet de lidstaten ook worden toegestaan om een aanvullend deel van hun financiële maximum voor rechtstreekse betalingen te gebruiken voor de toekenning van gekoppelde inkomenssteun die specifiek bedoeld is om de productie van eiwithoudende gewassen te ondersteunen teneinde het tekort op dit gebied in de Unie te verminderen. Voorts moeten de lidstaten in het kader van gekoppelde inkomenssteun steun kunnen verlenen voor een mengeling van peulgewassen en grassen zolang peulgewassen het grootste deel blijven uitmaken van het mengsel. |
(68) |
Overeenkomstig de doelstellingen die zijn opgenomen in het aan de Akte van Toetreding van 1979 gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen, moet worden doorgegaan met de “gewasspecifieke betaling” per subsidiabele hectare voor de katoenteelt en met de steun voor unies van producentenorganisaties in de katoenproducerende regio’s. Aangezien de begrotingstoewijzing voor katoen evenwel een vast bedrag is en niet voor andere doeleinden kan worden gebruikt, en de uitvoering van de gewasspecifieke betaling een rechtsgrondslag in de verdragen heeft, mag de betaling voor katoen geen deel uitmaken van de interventies die in het kader van de strategische GLB-plannen worden goedgekeurd en mag deze niet afhankelijk zijn van een prestatiegoedkeuring of prestatie-evaluatie. Daarom moeten dienovereenkomstig specifieke voorschriften en afwijkingen van deze verordening en Verordening (EU) 2021/2116 worden vastgesteld. Omwille van de consistentie is het passend dat dit wordt gedaan in deze verordening. |
(69) |
Interventietypes in bepaalde sectoren zijn nodig om aan het bereiken van de GLB-doelstellingen bij te dragen en de synergie met andere GLB-instrumenten te versterken. Overeenkomstig het uitvoeringsmodel moeten de minimumeisen ten aanzien van de inhoud en de doelstellingen van deze interventietypes in bepaalde sectoren op het niveau van de Unie worden vastgesteld om te zorgen voor een gelijk speelveld op de interne markt en om ongelijke en oneerlijke concurrentie te voorkomen. De lidstaten moeten de opneming ervan in hun strategische GLB-plannen onderbouwen en voor consistentie met de andere interventies op sectoraal niveau zorgen. De op het niveau van de Unie vast te stellen brede interventietypes moeten worden bepaald voor de sectoren groenten en fruit, wijn, producten van de bijenteelt, olijfolie en tafelolijven en hop, alsook voor andere sectoren van de in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (25) genoemde sectoren en sectoren waar de in een bijlage bij deze verordening op te nemen producten toe behoren, waarvoor de vaststelling van specifieke interventies wordt geacht een gunstig effect te hebben op het bereiken van alle of van een deel van de algemene en specifieke doelstellingen van het GLB die in het kader van deze verordening worden nagestreefd. Met name gezien het tekort van plantaardige eiwitten in de Unie en de milieuvoordelen die de productie ervan oplevert, moeten peulvruchten worden opgenomen in de lijst in die bijlage, met inachtneming van de WTO-lijst betreffende oliehoudende zaden van de EU, en moeten deze voordelen onder meer via de bedrijfsadviesdienst voor de landbouw bij landbouwers worden gepromoot. |
(70) |
Nationale financiële enveloppes of andere beperkingen in de vorm van plafonneringen zijn nodig om ervoor te zorgen dat de specificiteit van de interventie wordt behouden en om de programmering van de interventies voor bijenteeltproducten, wijn, olijfolie en tafelolijven, hop en andere in deze verordening te omschrijven sectoren te vergemakkelijken. Om niet te raken aan het bereiken van de doelstellingen van de interventietypes in de sectoren groenten en fruit, mogen er evenwel geen financiële beperkingen worden gesteld in lijn met de huidige benadering. Als lidstaten in hun strategische GLB-plannen steun voor interventietypes in “andere sectoren” opnemen, moet de desbetreffende financiële toewijzing, om financieel neutraal te blijven, in mindering worden gebracht op de toewijzingen voor rechtstreekse betalingen van de betrokken lidstaat. Als een lidstaat ervoor kiest om geen specifieke interventies voor de sector hop of de sector olijfolie en tafelolijven te implementeren, moeten de desbetreffende toewijzingen voor die lidstaat ter beschikking worden gesteld als aanvullende toewijzingen voor de interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen. |
(71) |
Voor de interventies voor plattelandsontwikkeling worden de beginselen op het niveau van de Unie vastgesteld, met name wat betreft de basisvereisten voor de toepassing van selectiecriteria door de lidstaten. De lidstaten moeten evenwel over een ruime beslissingsbevoegdheid beschikken om de specifieke voorwaarden te bepalen naargelang van hun eigen behoeften. De interventietypes voor plattelandsontwikkeling omvatten betalingen voor milieu-, klimaatgerelateerde en andere beheersverbintenissen die de lidstaten op hun gehele grondgebied moeten ondersteunen volgens hun specifieke nationale, regionale of lokale behoeften. De lidstaten moeten betalingen toekennen aan landbouwers en andere grondbeheerders die op vrijwillige basis beheersverbintenissen aangaan die bijdragen aan de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en aan de bescherming en verbetering van het milieu, met inbegrip van waterkwaliteit en -kwantiteit, luchtkwaliteit, bodem, biodiversiteit en ecosysteemdiensten, inclusief vrijwillige verbintenissen in het kader van Natura 2000 en steun voor genetische diversiteit. Steun in het kader van de betalingen voor beheersverbintenissen kan ook worden verleend in de vorm van lokaal gestuurde geïntegreerde of coöperatieve benaderingen en resultaatgerichte interventies. |
(72) |
De steun voor beheersverbintenissen kan met name het volgende omvatten: premies in het kader van de biologische landbouw voor het onderhoud van en de omschakeling naar biologische grond. De lidstaten zouden, op basis van een grondige analyse van de biologische sector en rekening houdend met de doelstellingen die zij met de biologische productie willen bereiken, naargelang hun specifieke territoriale behoeften, biologische landbouw moeten overwegen voor beheersverbintenissen, steun moeten toekennen om het aandeel landbouwgrond dat in het kader van de regeling voor biologische landbouw wordt beheerd, te verhogen en ervoor moeten zorgen dat de toegewezen middelen overeenkomen met de verwachte groei van de biologische productie. Steun voor beheersverbintenissen kan ook het volgende omvatten: betalingen voor andere interventietypes ter ondersteuning van milieuvriendelijke productiesystemen zoals agro-ecologie, conserveringslandbouw en geïntegreerde productie; bosmilieu- en klimaatdiensten en bosinstandhouding; premies voor bossen en de invoering van agrobosbouwsystemen; dierenwelzijn; instandhouding, duurzaam gebruik en ontwikkeling van genetische hulpbronnen, met name met behulp van traditionele kweekmethoden. De lidstaten moeten in het kader van dat interventietype andere regelingen kunnen opstellen naargelang van hun behoeften. Dit type betalingen mag slechts worden verricht voor extra kosten en gederfde inkomsten die het gevolg zijn van verbintenissen die verder gaan dan de basislijn die wordt gevormd door de dwingende normen en voorschriften van het Unie- en nationale recht en door de in het strategisch GLB-plan vastgestelde conditionaliteit. Verbintenissen in verband met dit interventietype moeten kunnen worden aangegaan voor een vooraf bepaalde jaarlijkse of meerjarige periode en kunnen, indien naar behoren gemotiveerd, langer lopen dan zeven jaar. |
(73) |
Bosbouwinterventies moeten bijdragen tot de uitvoering van de mededeling van de Commissie van 16 juli 2021 over de nieuwe bosbouwstrategie van de EU voor 2030 en, waar nodig, tot de verbreding van het gebruik van agrobosbouwsystemen. Ze moeten gebaseerd zijn op nationale of subnationale bosbouwprogramma’s of gelijkwaardige instrumenten van de lidstaten, waarmee moet worden voortgebouwd op de verbintenissen die voortvloeien uit Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad (26) en uit de verbintenissen die zijn aangegaan door de ministeriële conferenties over de bescherming van de bossen in Europa. De interventies moeten op duurzame bosbeheerplannen of gelijkwaardige instrumenten gebaseerd zijn die terdege rekening houden met de doeltreffende opslag en vastlegging van koolstof uit de atmosfeer en de bescherming van de biodiversiteit versterken en kunnen het volgende omvatten: ontwikkeling van bosareaal en duurzaam bosbeheer, met inbegrip van bebossing van land, bosbrandpreventie en aanleg en vernieuwing van agrobosbouwsystemen; bescherming, herstel en verbetering van bosrijkdommen, rekening houdend met de adaptatiebehoeften; investeringen om de instandhouding en de veerkracht van de bossen te waarborgen en te versterken en verlening van bosecosysteem- en klimaatdiensten, en maatregelen en investeringen ter ondersteuning van hernieuwbare energie en de bio-economie. |
(74) |
Om te zorgen voor een billijk inkomen en een veerkrachtige landbouwsector in de hele Unie, moet het de lidstaten worden toegestaan steun toe te kennen aan landbouwers in gebieden met natuurlijke en andere gebiedsspecifieke beperkingen, waaronder bergachtige en insulaire gebieden. Wat betreft de betalingen voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen, moet de aanwijzing op grond van artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 blijven gelden. |
(75) |
Het GLB zal slechts een grotere meerwaarde voor het milieu van de Unie kunnen opleveren en zijn synergieën met de financiering van investeringen in natuur en biodiversiteit kunnen versterken, als een afzonderlijke maatregel wordt gehandhaafd die erop gericht is de begunstigden te vergoeden voor de nadelen die worden ondervonden door de uitvoering van het bij Richtlijn 92/43/EEG vastgestelde Natura 2000-netwerk en van Richtlijn 2000/60/EG. Daarom moet worden doorgegaan met het toekennen van steun aan landbouwers en bosbezitters om de specifieke nadelen te helpen compenseren die voortvloeien uit de toepassing van Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG en om bij te dragen aan een doeltreffend beheer van de Natura 2000-gebieden. Daarnaast moet ook steun voor landbouwers beschikbaar worden gesteld om in stroomgebieden van rivieren de nadelen te helpen compenseren van de toepassing van Richtlijn 2000/60/EG. De steun moet worden gekoppeld aan specifieke vereisten die in de strategische GLB-plannen worden beschreven en verder gaan dan de desbetreffende dwingende normen en eisen. De lidstaten moeten er ook op toezien dat de betalingen aan landbouwers niet leiden tot dubbele financiering met de ecoregelingen, en tevens genoeg flexibiliteit in de strategische GLB-plannen toelaten om complementariteit tussen de verschillende interventietypes te faciliteren. Voorts moeten de lidstaten in het algemene ontwerp van hun strategische GLB-plannen rekening houden met de specifieke behoeften van de Natura 2000-gebieden. |
(76) |
De doelstellingen van het GLB moeten ook worden nagestreefd door middel van steun voor zowel productieve als niet-productieve investeringen op en buiten het landbouwbedrijf. Die investeringen kunnen onder meer betrekking hebben op infrastructuur in verband met de ontwikkeling, modernisering en aanpassing aan de klimaatverandering van de land- en bosbouw, inclusief op het gebied van de toegankelijkheid van landbouw- en bosgrond, ruilverkaveling en grondverbetering, agrobosbouwpraktijken en de voorziening en besparing van energie en water. Ze kunnen tevens worden aangewend voor investeringen in het herstel van het landbouw- of bosbouwpotentieel na natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen waaronder branden, stormen, overstromingen, plagen of ziekten. Om beter de samenhang van de strategische GLB-plannen met de doelstellingen van de Unie te garanderen en een gelijk speelveld tussen de lidstaten tot stand te brengen, moet in deze verordening een negatieve lijst van investeringsitems worden opgenomen. De lidstaten moeten optimaal gebruik maken van de beschikbare middelen voor investeringen door steun voor investeringen af te stemmen op de relevante regels van de Unie op het gebied van milieu en dierenwelzijn. |
(77) |
Met name jonge landbouwers moeten hun landbouwbedrijven moderniseren om ze levensvatbaar op lange termijn te maken. Zij worden in de eerste jaren van hun bedrijf echter vaak geconfronteerd met een lage omzet. Daarom is het belangrijk dat de lidstaten investeringsinterventies door jonge landbouwers vergemakkelijken en hier voorrang aan geven. Daartoe moeten de lidstaten in hun strategische GLB-plannen hogere steunpercentages en andere preferentiële voorwaarden voor investeringen in landbouwbedrijven van jonge landbouwers kunnen vaststellen. De lidstaten moeten ook meer investeringssteun kunnen verlenen aan kleine landbouwbedrijven. |
(78) |
Bij het verstrekken van steun voor investeringen, moeten de lidstaten in het bijzonder rekening houden met de horizontale doelstelling die erin bestaat de landbouw en landbouwgebieden te moderniseren door kennis, innovatie en digitalisering in de landbouw en in plattelandsgebieden te stimuleren en te delen, en het benutten daarvan te bevorderen. Steun voor investeringen in de installatie van digitale technologieën in landbouw, bosbouw en plattelandsgebieden, zoals investeringen in precisielandbouw, slimme dorpen, plattelandsbedrijven en ICT-infrastructuur, moet in de strategische GLB-plannen worden opgenomen in de beschrijving van de bijdrage van die plannen aan de horizontale doelstelling. |
(79) |
Gezien de Uniedoelstelling van een goede toestand van waterlichamen en de noodzaak dat de investeringen in overeenstemming zijn met die doelstelling, is het belangrijk regels vast te stellen met betrekking tot de steun voor de modernisering en de ontwikkeling van irrigatie-infrastructuur, zodat het gebruik van landbouwwater deze doelstelling niet in gevaar brengt. |
(80) |
Aangezien het noodzakelijk is de investeringskloof in de landbouwsector van de Unie te dichten en de toegang tot financiering te verbeteren voor prioritaire groepen, met name jonge landbouwers en nieuwe landbouwers met een hoger risicoprofiel, moet het gebruik van de EU-garantie uit hoofde van InvestEU en de combinatie van subsidies en financiële instrumenten worden aangemoedigd. Aangezien het gebruik van financiële instrumenten in de lidstaten sterk uiteenloopt als gevolg van verschillen in toegang tot de financiering, ontwikkeling van de banksector, aanwezigheid van risicokapitaal, vertrouwdheid van de overheidsdiensten met de instrumenten en de verschillende potentiële begunstigden, moeten de lidstaten in hun strategische GLB-plannen passende streefcijfers, begunstigden en preferentiële voorwaarden, alsook andere mogelijke subsidiabiliteitsregels vaststellen. |
(81) |
Jonge landbouwers, nieuwe landbouwers en andere nieuwkomers ondervinden nog steeds aanzienlijke belemmeringen wat betreft toegang tot land, hoge prijzen of toegang tot krediet. Hun bedrijven worden meer bedreigd door prijsschommelingen (zowel voor productiemiddelen als voor producten) en hun behoeften aan opleiding in vaardigheden op het gebied van ondernemerschap, risicopreventie en risicobeheer zijn hoog. Het is dan ook van belang de steun voor het opzetten van nieuwe ondernemingen en nieuwe landbouwbedrijven voort te zetten. De lidstaten moeten in hun strategische GLB-plannen ook preferentiële voorwaarden voor financiële instrumenten voor jonge landbouwers, nieuwe landbouwers en andere nieuwkomers kunnen opnemen. Het maximumbedrag van de steun voor het vestigen van jonge landbouwers en het opstarten van plattelandsbedrijven moet tot ten hoogste100 000 EUR worden verhoogd en kan ook via of in combinatie met steun in de vorm van een financieel instrument toegankelijk zijn. |
(82) |
Omdat passende instrumenten voor risicobeheer een noodzaak zijn, moet de steun om landbouwers te helpen hun productie- en inkomensrisico’s te beheren worden gehandhaafd en worden uitgebreid met steun uit het Elfpo. Met name verzekeringspremies en onderlinge fondsen, met inbegrip van een inkomensstabiliseringsinstrument, moeten mogelijk blijven, maar er moet ook steun voor andere risicobeheersinstrumenten beschikbaar worden gesteld. Bovendien moeten alle soorten risicobeheersinstrumenten ook productie– of inkomensrisico’s omvatten en moeten zij waar nodig kunnen worden ingezet voor specifieke landbouwsectoren of territoriale gebieden. De lidstaten moeten gebruik kunnen maken van procedurele vereenvoudigingen zoals indexcijfers om de productie en het inkomen van de landbouwer te berekenen, waarbij adequate responsiviteit van de instrumenten op de individuele prestaties van de landbouwer wordt gewaarborgd en overcompensatie van verliezen wordt vermeden. |
(83) |
De steun moet het mogelijk maken dat minstens twee entiteiten een samenwerking tot stand brengen en daaraan uitvoering geven met het oog op het bereiken van de doelstellingen van het GLB. Dergelijke steun moet alle aspecten van een dergelijke samenwerking kunnen behelzen, zoals het opzetten van kwaliteitsregelingen en informatie- en promotieactiviteiten daarvoor; collectieve milieu- en klimaatacties; bevordering van korte voorzieningsketens en lokale markten; proefprojecten; projecten van operationele groepen in het kader van het EIP in de landbouw, lokale ontwikkelingsprojecten, slimme dorpen, kopersverenigingen en machinecoöperaties; partnerschappen tussen landbouwbedrijven; bosbeheerplannen; netwerken en clusters; sociale landbouw; gemeenschapslandbouw; acties die onder Leader vallen, en de oprichting van producentengroeperingen en producentenorganisaties, alsmede andere vormen van samenwerking die noodzakelijk worden geacht voor het bereiken van de specifieke doelstellingen van het GLB. |
(84) |
Het is belangrijk de voorbereiding van bepaalde vormen van samenwerking te ondersteunen, met name voor operationele groepen in het kader van het EIP, Leader-groepen en strategieën voor slimme dorpen. |
(85) |
Volgens de mededeling “De toekomst van voeding en landbouw” zijn kennisuitwisseling en de focus op innovatie een transversale doelstelling van het nieuwe GLB. Het GLB moet steun blijven verlenen voor het interactieve innovatiemodel, dat de samenwerking tussen actoren versterkt met het oog op een optimaal gebruik van complementaire kennis, wat leidt tot de verspreiding van oplossingen die meteen in de praktijk kunnen worden toegepast. Binnen de kennis- en innovatiesystemen voor de landbouw (AKIS) moeten de bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw worden versterkt. Het strategisch GLB-plan moet informatie verstrekken over hoe adviseurs, onderzoekers en het nationale GLB-netwerk zullen samenwerken. Elke lidstaat of, naargelang van het geval, elke regio moet ter versterking van zijn AKIS en in overeenstemming met zijn strategische aanpak op het gebied van AKIS, een aantal acties financieren die op kennisuitwisseling en innovatie gericht zijn, en landbouwers helpen strategieën op landbouwbedrijfsniveau te ontwikkelen om de veerkracht van hun bedrijven te verbeteren, en daarbij gebruik maken van de interventietypes die in deze verordening zijn opgenomen. Daarnaast moet elke lidstaat een strategie vaststellen voor de ontwikkeling van digitale technologieën en voor het gebruik van deze technologieën, om te laten zien hoe digitalisering in de landbouw en in plattelandsgebieden zal worden gestimuleerd. |
(86) |
Het ELGF moet interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen en interventietypes in bepaalde sectoren blijven financieren, terwijl het Elfpo de interventietypes voor plattelandsontwikkeling moet blijven financieren. De regels voor het financiële beheer van het GLB moeten afzonderlijk worden vastgesteld voor de twee fondsen en voor de door elk van hen ondersteunde activiteiten, ermee rekening houdend dat het nieuwe uitvoeringsmodel de lidstaten meer flexibiliteit en subsidiariteit voor het bereiken van hun doelstellingen biedt. De interventietypes uit hoofde van deze verordening moeten de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027 bestrijken. |
(87) |
De steun voor de rechtstreekse betalingen in het kader van de strategische GLB-plannen moet worden toegekend binnen de bij deze verordening vast te stellen nationale toewijzingen. Deze nationale toewijzingen moeten de lijn doortrekken van de wijzigingen waarbij de toewijzingen aan de lidstaten met de laagste hectaresteun geleidelijk worden verhoogd om de kloof ten opzichte van 90 % van het gemiddelde van de Unie met 50 % te dichten. Om rekening te houden met het mechanisme ter verlaging van de betalingen en het gebruik van de opbrengst daarvan in de lidstaat, moet worden toegestaan dat de totale indicatieve financiële toewijzingen per jaar in het GLB-plan van een lidstaat groter zijn dan de nationale toewijzing. |
(88) |
Om het beheer van de Elfpo-middelen te vergemakkelijken moet één Elfpo-bijdragepercentage worden vastgesteld in verhouding tot de overheidsuitgaven in de lidstaten. Om rekening te houden met het bijzondere belang of de bijzondere aard van bepaalde soorten verrichtingen, moeten voor die verrichtingen specifieke bijdragepercentages worden vastgesteld. Voor minder ontwikkelde regio’s, voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee, en voor de transitieregio’s moet een passend percentage voor de bijdrage uit het Elfpo worden vastgesteld om de gevolgen te matigen van de specifieke beperkingen die hun ontwikkelingsgraad, hun verafgelegen ligging of hun insulaire karakter met zich meebrengen. |
(89) |
Er moeten objectieve criteria worden vastgesteld om op Unieniveau regio’s en gebieden in categorieën in te delen, met het oog op steun uit het Elfpo. De aanwijzing van subsidiabele regio’s en gebieden op Unieniveau moet daarom worden gebaseerd op de gemeenschappelijke indeling van de regio’s die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad (27). Hierbij moeten de meest recente indelingen en gegevens worden gebruikt teneinde passende steun te waarborgen, in het bijzonder om regio’s met een ontwikkelingsachterstand bij te staan en interregionale ongelijkheden binnen lidstaten te verhelpen. |
(90) |
Uit het Elfpo mag geen steun worden verleend voor investeringen die schadelijk zouden zijn voor het milieu. Daarom moet deze verordening in een aantal uitsluitingsregels voorzien. Met name mag het Elfpo geen investeringen in irrigatie financieren die niet bijdragen tot het bereiken of behouden van een goede toestand van het betrokken waterlichaam of de betrokken waterlichamen, of geen investeringen in bebossing financieren die niet stroken met milieu- en klimaatgerelateerde- en doelstellingen overeenkomstig de beginselen van duurzaam bosbeheer. |
(91) |
Om een adequate financiering voor bepaalde prioriteiten te garanderen, moeten regels inzake de minimale en maximale financiële toewijzingen voor die prioriteiten worden vastgesteld. Zo moeten de lidstaten ten minste een bedrag dat overeenkomt met 3 % van hun jaarlijkse enveloppe voor rechtstreekse betalingen, vóór elke overheveling, reserveren voor interventies die zijn gericht op generatievernieuwing. Dergelijke interventies kunnen verhoogde inkomenssteun en vestigingssteun omvatten. Gezien het belang van investeringssteun voor jonge landbouwers om hun bedrijf levensvatbaar op lange termijn te maken en de sector aantrekkelijker te maken, moet een deel van de uitgaven voor investeringsinterventies met een hoger steunpercentage voor jonge landbouwers ook worden meegeteld voor het minimumbedrag dat moet worden gereserveerd om bij te dragen aan het bereiken van de specifieke doelstelling van het aantrekken en behouden van jonge landbouwers en andere landbouwers en het bevorderen van duurzame bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden. |
(92) |
Om ervoor te zorgen dat in het kader van het GLB voldoende financiering beschikbaar wordt gesteld om de milieu-, klimaatgerelateerde en dierenwelzijnsdoelstellingen te verwezenlijken overeenkomstig de prioriteiten van de Unie, moet een bepaald deel van de Elfpo-steun, met inbegrip van investeringen, en rechtstreekse betalingen voor deze doeleinden worden gereserveerd. Aangezien de regelingen voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn voor het eerst onder de rechtstreekse betalingen vallen, moet met name in de eerste twee jaar een zekere flexibiliteit op het gebied van planning en uitvoering worden geboden om de lidstaten en landbouwers in staat te stellen ervaring op te doen en om een vlotte en succesvolle uitvoering te waarborgen, waarbij ook rekening moet worden gehouden met het niveau van de milieu- en klimaatgerelateerde ambities van het Elfpo. Met het oog op de naleving van de algemene milieu- en klimaatgerelateerde ambities moet deze flexibiliteit worden ingekaderd en binnen bepaalde grenzen voor compensatie in aanmerking komen. |
(93) |
De aanpak die in het kader van Leader voor plaatselijke ontwikkeling is gevolgd, heeft zijn doeltreffendheid in het bevorderen van de ontwikkeling van plattelandsgebieden bewezen omdat die van onderop ten volle rekening houdt met de multisectorale behoeften voor endogene plattelandsontwikkeling. Het Leader-initiatief moet daarom worden voortgezet en de toepassing van het initiatief moet verplicht blijven met een minimumtoewijzing in het kader van het Elfpo. |
(94) |
Het GLB moet het belang weerspiegelen van de strijd tegen klimaatverandering in overeenstemming met de door de Unie aangegane verbintenissen om de Overeenkomst van Parijs en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties uit te voeren, en zal ertoe bijdragen dat klimaatactie in alle beleidsdomeinen van de Unie wordt geïntegreerd en dat het algemene streefcijfer — 30 % van de begrotingsuitgaven van de Unie voor de ondersteuning van klimaatdoelstellingen — wordt gehaald. Naar verwachting zullen acties in het kader van het GLB leiden tot een bijdrage van 40 % van de totale financiële middelen van het GLB aan het bereiken van klimaatgerelateerde doelstellingen. De betrokken acties moeten tijdens de voorbereiding en de uitvoering van strategische GLB-plannen worden vastgesteld en zullen opnieuw worden beoordeeld in het kader van de betrokken evaluatie- en toetsingsprocedures. |
(95) |
Wanneer de eenheidsbedragen niet zijn gebaseerd op werkelijke kosten of gederfde inkomsten, moeten de lidstaten het passende steunniveau vaststellen op basis van hun behoeftenbeoordeling. Het passende eenheidsbedrag kan een reeks passende eenheidsbedragen zijn in plaats van één enkel uniform of gemiddeld eenheidsbedrag. Daarom moet het de lidstaten ook worden toegestaan om in hun strategische GLB-plannen voor bepaalde interventies een gerechtvaardigd maximum- of minimumeenheidsbedrag vast te stellen, onverminderd de bepalingen inzake het betalingsniveau voor de betrokken interventies. |
(96) |
Het overdragen aan de lidstaten van de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de behoeften en het halen van de streefcijfers gaat hand in hand met een grotere flexibiliteit om te bepalen hoe interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, de interventietypes in bepaalde sectoren en de interventietypes voor plattelandsontwikkeling met elkaar worden gecombineerd. Dit moet worden ondersteund door enige flexibiliteit om de betrokken nationale toewijzingen van de middelen aan te passen. Bijgevolg is, wanneer lidstaten van mening zijn dat de vooraf toegewezen enveloppe te laag is om ruimte te hebben voor alle beoogde maatregelen, een zekere mate van flexibiliteit gerechtvaardigd, terwijl tevens moet worden voorkomen dat zich aanzienlijke schommelingen voordoen in het niveau van de jaarlijkse rechtstreekse inkomenssteun ten opzichte van de bedragen die in het kader van het Elfpo voor meerjareninterventies beschikbaar zijn. |
(97) |
Om de meerwaarde van de Unie te vergroten, een goed functionerende interne landbouwmarkt te handhaven en ook de algemene en specifieke doelstellingen van het GLB te verwezenlijken, mogen de lidstaten de besluiten krachtens deze verordening niet geïsoleerd nemen, maar in het kader van een gestructureerd proces dat moet uitmonden in een strategisch GLB-plan. In de van bovenaf door de Unie opgelegde regels moeten de specifieke Uniebrede doelstellingen van het GLB, de voornaamste interventietypes, het prestatiekader en de governancestructuur worden omschreven. Die taakverdeling moet ervoor zorgen dat de ingezette financiële middelen en de bereikte resultaten volledig met elkaar in overeenstemming zijn. |
(98) |
Om ervoor te zorgen dat deze strategische GLB-plannen een duidelijk strategisch karakter hebben en om het gemakkelijker te maken om terug te koppelen naar andere beleidsdomeinen van de Unie, en met name naar de bestaande nationale langetermijnstreefcijfers die voortvloeien uit wetgeving van de Unie of internationale overeenkomsten, zoals die in verband met klimaatverandering, bossen, biodiversiteit en water, is het passend dat er één enkel strategisch GLB-plan per lidstaat wordt opgesteld, rekening houdend met de constitutionele en institutionele bepalingen van de desbetreffende lidstaat. Het strategisch GLB-plan kan in voorkomend geval geregionaliseerde interventies omvatten. |
(99) |
Bij de opstelling van hun strategische GLB-plannen moeten de lidstaten hun specifieke situatie en behoeften analyseren, streefcijfers vaststellen voor het bereiken van de GLB-doelstellingen en interventies ontwerpen die het mogelijk maken die streefcijfers te bereiken en die tegelijk aangepast zijn aan de specifieke nationale en regionale context, waaronder die van de ultraperifere gebieden. Dit proces moet aanzetten tot meer subsidiariteit binnen een gezamenlijk kader van de Unie, terwijl moet worden gegarandeerd dat de algemene beginselen van het Unierecht en de GLB-doelstellingen in acht worden genomen. Het is dan ook passend om regels vast te stellen betreffende de structuur en de inhoud van de strategische GLB-plannen. |
(100) |
Om ervoor te zorgen dat de door de lidstaten vastgestelde streefcijfers en het ontwerp van de interventies passend zijn en tot een zo groot mogelijke bijdrage aan het bereiken van de GLB-doelstellingen leiden, moet de strategie van de strategische GLB-plannen worden gebaseerd op een voorafgaande analyse van de lokale contexten en op een evaluatie van de behoeften in verband met de GLB-doelstellingen. Het is ook van belang om ervoor te zorgen dat de strategische GLB-plannen op passende wijze rekening kunnen houden met veranderingen in omstandigheden, (interne en externe) structuren en marktsituaties in de lidstaten en in de loop der tijd kunnen worden aangepast aan die veranderingen. |
(101) |
De strategische GLB-plannen moeten erop gericht zijn meer samenhang tussen de verschillende instrumenten van het GLB tot stand te brengen, aangezien zij interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, interventietypes in bepaalde sectoren en interventietypes voor plattelandsontwikkeling moeten omvatten. Zij moeten ook garanderen en aantonen dat de keuzen van de lidstaten aansluiten op de prioriteiten en doelstellingen van de Unie en daarvoor geschikt zijn. In dat verband moeten de strategische GLB-plannen een overzicht en uitleg bevatten van de instrumenten die zorgen voor een eerlijkere verdeling en het doeltreffender en doelmatiger toespitsen van inkomenssteun. Het is daarom passend dat zij een resultaatgerichte interventiestrategie omvatten die is opgezet rond de specifieke GLB-doelstellingen, met inbegrip van de streefcijfers die op die doelstellingen betrekking hebben. Om ervoor te zorgen dat die streefcijfers jaarlijks kunnen worden gemonitord, is het passend dat zij op resultaatindicatoren worden gebaseerd. |
(102) |
Voorts moet in de interventiestrategie de nadruk worden gelegd op de complementariteit, zowel tussen de GLB-instrumenten onderling als met de andere beleidsdomeinen van de Unie. Met name moet in elk strategisch GLB-plan rekening worden gehouden met de relevante milieu- en klimaatgerelateerde wetgeving en moeten de uit die wetgeving voortvloeiende nationale plannen worden beschreven als onderdeel van de analyse van de huidige situatie (SWOT-analyse). Het is passend een lijst op te stellen van de wetgevingshandelingen die specifiek moeten worden vermeld in het strategisch GLB-plan. |
(103) |
Aangezien aan de lidstaten flexibiliteit moet worden geboden wat betreft de keuze om een deel van de ontwikkeling en de uitvoering van hun strategische GLB-plannen naar het regionale niveau te delegeren op basis van een nationaal kader, is het passend dat in de strategische GLB-plannen een beschrijving wordt gegeven van de wisselwerking tussen de nationale en de regionale interventies, om bij de aanpak van nationale uitdagingen de coördinatie tussen de regio’s te vergemakkelijken. |
(104) |
Aangezien de strategische GLB-plannen de Commissie in staat moeten stellen om haar verantwoordelijkheid voor het beheer van de begroting van de Unie op te nemen en de lidstaten rechtszekerheid moeten verschaffen over bepaalde elementen van het strategisch GLB-plan, is het passend dat de strategische GLB-plannen een specifieke beschrijving bevatten van de afzonderlijke interventies, met inbegrip van de subsidiabiliteitsvoorwaarden, de toewijzing van de middelen, de geplande outputs en de kosten per eenheid. Naast een plan met streefcijfers is een financieel plan vereist dat voor elke interventie een overzicht van alle begrotingsaspecten biedt. |
(105) |
Om ervoor te zorgen dat de strategische GLB-plannen onverwijld van start gaan en efficiënt worden uitgevoerd, moet de steun uit het ELGF en het Elfpo berusten op een solide administratief kader. In elk strategisch GLB-plan moeten daarom alle governance- en coördinatiestructuren van het strategisch GLB-plan worden geïdentificeerd, met inbegrip van de controlesystemen, de sancties en de monitoring- en verslagleggingsstructuur. |
(106) |
Gezien het belang van de specifieke doelstelling van de modernisering van landbouw en plattelandsgebieden en het horizontale karakter van die doelstelling, is het dienstig dat de lidstaten in hun strategische GLB-plannen een specifieke beschrijving geven van de bijdrage van die strategische GLB-plannen aan het bereiken van die doelstelling, inclusief hun bijdrage van dat plan aan de digitale transitie. |
(107) |
Gezien de bezorgdheden met betrekking tot de administratieve lasten onder gedeeld beheer moet in het strategisch GLB-plan ook specifiek aandacht worden besteed aan vereenvoudiging. |
(108) |
Aangezien het niet passend is dat de Commissie haar goedkeuring hecht aan informatie die als achtergrondinformatie of historische informatie kan worden beschouwd of die onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt, moet bepaalde informatie worden verstrekt in de vorm van bijlagen bij het strategisch GLB-plan. |
(109) |
Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (28) moeten Uniemiddelen worden geëvalueerd op basis van informatie die wordt verzameld door middel van specifieke voorschriften inzake monitoring, waarbij erop wordt gelet dat overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, worden vermeden. Waar passend kunnen in die voorschriften ook meetbare indicatoren worden opgenomen op basis waarvan de effecten van de middelen in de praktijk worden geëvalueerd. |
(110) |
De goedkeuring van het strategisch GLB-plan door de Commissie is een cruciale stap om ervoor te zorgen dat het beleid wordt uitgevoerd overeenkomstig de gemeenschappelijke doelstellingen. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel moet de Commissie de lidstaten de nodige richtsnoeren geven met betrekking tot het presenteren van een samenhangende en ambitieuze interventielogica. |
(111) |
De mogelijkheid moet worden geboden om de strategische GLB-plannen te programmeren en te herzien overeenkomstig de in deze verordening vastgelegde voorwaarden. |
(112) |
De verantwoordelijkheid voor het beheer en de uitvoering van elk strategisch GLB-plan moet bij een nationale beheersautoriteit worden gelegd, die ook fungeert als eerste contactpunt voor de Commissie. In het geval van regionalisering van elementen die verband houden met plattelandsontwikkelingsbeleid moeten de lidstaten evenwel regionale beheersautoriteiten kunnen oprichten. De beheersautoriteiten moeten hun taken deels kunnen delegeren, met dien verstande dat zij verantwoordelijk blijven voor de doeltreffendheid en correctheid van het beheer en zorgen voor de samenhang en consistentie van het strategisch GLB-plan en de coördinatie tussen de nationale beheersautoriteit en de regionale beheersautoriteit. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat bij het beheer en de uitvoering van hun strategische GLB-plannen de financiële belangen van de Unie worden beschermd overeenkomstig het Financieel Reglement en Verordening (EU) 2021/2116. |
(113) |
De verantwoordelijkheid voor de monitoring van het strategische GLB-plan moet worden gedeeld door de nationale beheersautoriteit en een daartoe opgericht nationaal monitoringcomité. Het nationale monitoringcomité dient in te staan voor het monitoren van de doeltreffendheid van het strategisch GLB-plan. Daartoe moeten de verantwoordelijkheden van dit comité worden gespecificeerd. Wanneer het strategisch GLB-plan elementen bevat die door regio’s zijn vastgesteld, moeten de lidstaten en de betrokken regio’s regionale monitoringcomités kunnen oprichten en samenstellen. In dat geval moeten de voorschriften inzake de coördinatie met het nationale monitoringcomité worden verduidelijkt. |
(114) |
Het Elfpo moet via technische bijstand, op initiatief van de Commissie, ondersteuning bieden voor acties in verband met de uitvoering van de taken bedoeld in artikel 7 van Verordening (EU) 2021/2116. Daarnaast kan, op initiatief van de lidstaten, technische bijstand worden verleend voor de uitvoering van taken die noodzakelijk zijn voor het effectieve beheer en de effectieve uitvoering van de steun met betrekking tot het strategisch GLB-plan. Een verhoging van de technische bijstand op initiatief van lidstaten is alleen beschikbaar voor lidstaten met een Elfpo-toewijzing die niet hoger is dan 1,1 miljard EUR. Bij de Elfpo-steun voor technische bijstand moet rekening worden gehouden met de sterkere administratieve capaciteitsopbouw met betrekking tot de nieuwe beheers- en controlesystemen in de lidstaten. |
(115) |
In een context waar de lidstaten bij het ontwerpen van de interventies over veel meer flexibiliteit en subsidiariteit zullen beschikken om de gemeenschappelijke doelstellingen te bereiken, zijn netwerken een essentieel instrument om het beleid te stimuleren en aan te sturen en participatie van belanghebbenden, kennisdeling en capaciteitsopbouw voor lidstaten en andere actoren te bevorderen. Het toepassingsgebied van netwerkactiviteiten zal worden uitgebreid van plattelandsontwikkeling naar beide pijlers van het GLB. Eén enkel GLB-netwerk op Unieniveau moet zorgen voor betere coördinatie tussen de netwerkactiviteiten op het niveau van de Unie en op nationaal en regionaal niveau. De Europese en nationale GLB-netwerken moeten een vervanging vormen voor respectievelijk het huidige Europese netwerk voor plattelandsontwikkeling en het EIP-AGRI-netwerk op Unieniveau, en de nationale plattelandsnetwerken. Het Europees GLB-netwerk moet zoveel mogelijk bijdragen aan de activiteiten van de nationale GLB-netwerken. De netwerken moeten een platform bieden voor de bevordering van kennisuitwisseling teneinde de uitvoering van de strategische GLB-plannen te verbeteren en de resultaten en de meerwaarde van het beleid op Unieniveau, waaronder het beleid inzake Horizon Europa en de daaronder vallende projecten met meerdere actoren, te benutten. Ook met het oog op de verbetering van de kennisuitwisseling en de innovatie moet het EIP, hierin ondersteund door de Europese en nationale GLB-netwerken, ten behoeve van productiviteit en duurzaamheid in de landbouw, de uitvoering van het interactief innovatiemodel ondersteunen volgens de in deze verordening uiteengezette methode. |
(116) |
Elk strategisch GLB-plan moet regelmatig worden gemonitord wat betreft de uitvoering en de voortgang in de richting van de vastgestelde streefcijfers. Een dergelijk prestatie, monitoring- en evaluatiekader van het GLB moet worden opgezet om de vooruitgang aan te tonen en het effect en de doelmatigheid van de uitvoering van het beleid te beoordelen. |
(117) |
De resultaatgerichtheid waartoe het uitvoeringsmodel noopt, vereist een sterk prestatiekader, te meer omdat het de bedoeling is dat de strategische GLB-plannen bijdragen tot het bereiken van brede, algemene doelstellingen voor de andere beleidsdomeinen onder gedeeld beheer. Een prestatiegericht beleid impliceert zowel een jaarlijkse als een meerjarige beoordeling op basis van geselecteerde output-, resultaat- en impactindicatoren, zoals omschreven in het prestatie-, monitoring- en evaluatiekader. Daartoe moet een beperkte, gerichte reeks indicatoren worden geselecteerd die zo getrouw mogelijk aangeeft of de ondersteunde interventie bijdraagt tot het bereiken van de beoogde doelstellingen. De indicatoren voor de milieu- en klimaatgerelateerde specifieke doelstellingen moeten betrekking kunnen hebben op interventies die bijdragen aan het voldoen aan de verbintenissen die voortvloeien uit de relevante wetgevingshandelingen van de Unie. |
(118) |
Als onderdeel van het prestatie-, monitoring- en evaluatiekader kunnen de lidstaten de gemaakte vorderingen monitoren en daarover bij de Commissie jaarlijks verslag uitbrengen. De Commissie moet op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie gedurende de hele door het strategisch GLB-plan bestreken periode verslag uitbrengen over de voortgang bij het verwezenlijken van specifieke doelstellingen, en maakt daarbij gebruik van een kernreeks van indicatoren. |
(119) |
Er moeten mechanismen voorhanden zijn om de financiële belangen van de Unie te beschermen wanneer de uitvoering van het strategisch GLB-plan aanzienlijk afwijkt van de vastgestelde streefcijfers. Zo moet de Commissie lidstaten kunnen verzoeken actieplannen in te dienen in het geval van aanzienlijke en ongerechtvaardigde ondermaatse prestaties. Indien de beoogde resultaten niet worden behaald, kan dit leiden tot een schorsing of uiteindelijk tot minder financiële middelen van de Unie. |
(120) |
Overeenkomstig het beginsel van gedeeld beheer moeten de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de evaluatie van hun strategische GLB-plannen, in voorkomend geval door ervoor te zorgen dat de regio’s worden betrokken bij het ontwerp van het evaluatieplan en bij de monitoring en evaluatie van de regionale interventies van het GLB-plan, terwijl de Commissie verantwoordelijk moet zijn voor de samenvattingen op het niveau van de Unie van de ex-ante-evaluaties van de lidstaten en voor de tussentijdse en ex-post-evaluaties op het niveau van de Unie. |
(121) |
Om te zorgen voor een alomvattende en zinvolle evaluatie van het GLB op het niveau van de Unie, moet de Commissie zich baseren op context- en impactindicatoren. Deze indicatoren moeten in de eerste plaats gebaseerd zijn op gevestigde gegevensbronnen. De Commissie en de lidstaten moeten samenwerken om de robuustheid van de voor de context- en impactindicatoren benodigde gegevens te waarborgen en verder te verbeteren. |
(122) |
Bij de beoordeling van de voorgestelde strategische GLB-plannen moet de Commissie een oordeel vellen over de samenhang en de bijdrage van de voorgestelde strategische GLB-plannen aan de milieu- en klimaatwetgeving en -verbintenissen van de Unie en vooral over de bijdrage van de plannen aan de streefdoelen van de Unie voor 2030 die zijn vastgesteld in de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” (“van boer tot bord”-strategie) en de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur terug in ons leven brengen” (de “EU-biodiversiteitsstrategie”). |
(123) |
Van de lidstaten wordt verlangd dat zij via hun strategische GLB-plannen met betrekking tot de specifieke milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen van het GLB een grotere algemene ambitie tonen dan in het verleden het geval was. Een dergelijke ambitie moet worden beschouwd als een reeks elementen die verband houden met onder meer impactindicatoren, streefcijfers die zijn vastgesteld aan de hand van resultaatindicatoren, het ontwerp van de interventies, de beoogde uitvoering van het conditionaliteitssysteem en de financiële planning. Van de lidstaten moet worden verlangd dat zij in hun strategische GLB-plannen toelichten hoe zij de vereiste grotere algemene ambitie tonen, onder verwijzing naar de verschillende relevante elementen. Die toelichting moet ook nationale bijdragen omvatten aan het bereiken van de doelstellingen van de Unie voor 2030 die zijn vastgesteld in de “van boer tot bord”-strategie en de EU-biodiversiteitsstrategie. |
(124) |
De Commissie moet een samenvattend verslag opstellen over de strategische GLB-plannen van de lidstaten ter beoordeling van de gezamenlijke inspanning en collectieve ambitie die de lidstaten aan de dag leggen om de specifieke doelstellingen van het GLB aan het begin van de uitvoeringsperiode te verwezenlijken, rekening houdend met de streefdoelen van de Unie voor 2030 die zijn vastgesteld in de “van boer tot bord”-strategie en de EU-biodiversiteitsstrategie. |
(125) |
De Commissie moet een verslag indienen bij het Europees Parlement en de Raad teneinde de werking van het nieuwe uitvoeringsmodel in de lidstaten te beoordelen en de gecombineerde bijdrage van de interventies vastgelegd in de strategische GLB-plannen van de lidstaten aan het bereiken van de milieu- en klimaatgerelateerde verbintenissen van de Unie, met name de interventies die voortvloeien uit de Europese Green Deal, te evalueren. |
(126) |
De artikelen 107, 108 en 109 VWEU moeten van toepassing zijn op de steun voor interventietypes die onder deze verordening vallen. Gezien de specifieke kenmerken van de landbouwsector mogen die VWEU-bepalingen evenwel niet worden toegepast op interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen en interventietypes voor plattelandsontwikkeling betreffende verrichtingen die onder artikel 42 VWEU vallen en in het kader van en in overeenstemming met deze verordening worden uitgevoerd, of op betalingen door de lidstaten die bedoeld zijn als aanvullende nationale financiering voor door de Unie gesteunde interventietypes voor plattelandsontwikkeling, en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. |
(127) |
Om een plotselinge en aanzienlijke daling van de steun in bepaalde sectoren in de lidstaten die in de periode 2015-2022 nationale overgangssteun hebben verleend, te voorkomen, moet het die lidstaten worden toegestaan onder bepaalde voorwaarden en beperkingen dergelijke steun te blijven verlenen. Gezien het overgangskarakter van deze steun is het passend de geleidelijke afschaffing ervan voort te zetten door de sectorspecifieke totaalbedragen van financiële middelen voor deze steun jaarlijks af te bouwen. |
(128) |
Persoonsgegevens die worden verzameld voor doeleinden die verband houden met de toepassing van de bepalingen van deze verordening, moeten worden verwerkt op een manier die verenigbaar is met die doeleinden. Zij moeten ook worden geanonimiseerd wanneer zij worden verwerkt voor monitoring- of evaluatiedoeleinden en worden beschermd overeenkomstig het Unierecht betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, met name Verordening EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (29) en Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (30). Betrokkenen van wie de gegevens worden verwerkt, moeten op de hoogte worden gesteld van die verwerking en van hun rechten op het gebied van gegevensbescherming. |
(129) |
Voor de toepassing van deze verordening en voor de monitoring, de analyse en het beheer van de financiële rechten zijn kennisgevingen van de lidstaten noodzakelijk. |
(130) |
Om bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. |
(131) |
Om de rechtszekerheid te waarborgen, de rechten van landbouwers te beschermen en een gelijk speelveld tussen de lidstaten te verzekeren wat betreft gezamenlijke vereisten en indicatoren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om bepaalde handelingen vast te stellen ten aanzien van de aanpassing van gemeenschappelijke output-, resultaat-, impact- en contextindicatoren om technische problemen bij hun uitvoering te verhelpen, en ten aanzien van voorschriften met betrekking tot de verhouding in GLMC-norm 1. |
(132) |
Om rechtszekerheid te garanderen, de rechten van landbouwers te beschermen en te zorgen voor een soepele, coherente en efficiënte werking van interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om bepaalde handelingen vast te stellen ten aanzien van voorschriften waarbij de toekenning van de betalingen afhankelijk wordt gesteld van het gebruik van gecertificeerd zaad van bepaalde henneprassen en inzake de procedure voor de bepaling van henneprassen en voor de verificatie van het tetrahydrocannabinolgehalte van die rassen; voorschriften voor de vaststelling van een geharmoniseerde grondslag voor de berekening van de verlaging van betalingen in het kader van plafonnering en degressiviteit; maatregelen om te voorkomen dat begunstigden van gekoppelde inkomenssteun in een bepaalde sector nadeel ondervinden van structurele onevenwichtigheden op de markt, met inbegrip van het besluit dat die steun verder mag worden betaald tot 2027 op basis van de productie-eenheden waarvoor die steun in een eerdere referentieperiode werd toegekend; voorschriften en voorwaarden voor de vergunningverlening voor grond en rassen in het kader van de gewasspecifieke betaling voor katoen, en voorschriften inzake de voorwaarden voor de toekenning van die betaling en inzake subsidiabiliteitseisen en de daarmee verband houdende agronomische praktijken; voorschriften inzake criteria voor de erkenning van unies van producentenorganisaties en voorschriften voor de gevolgen wanneer de erkende unie van producentenorganisaties niet aan die criteria voldoet, en inzake verplichtingen waaraan producenten moeten voldoen. |
(133) |
Om ervoor te zorgen dat interventietypes in bepaalde sectoren bijdragen tot het bereiken van de GLB-doelstellingen en de synergie met andere GLB-instrumenten versterken, en om een gelijk speelveld op de interne markt te bewerkstelligen en ongelijke of oneerlijke concurrentie te vermijden, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om bepaalde handelingen vast te stellen ten aanzien van regels voor de goede werking van de interventietypes in bepaalde sectoren, het soort uitgaven waarover het gaat en met name administratieve en personeelskosten, de grondslag voor de berekening van de financiële steun van de Unie, met inbegrip van de referentieperioden en de berekening van de waarde van de op de markt afgezette productie en regels over de mate van organisatie van producenten in bepaalde regio’s, en over het maximumniveau van de financiële steun van de Unie voor bepaalde interventies die tot doel hebben een marktcrisis te vermijden en risico’s in bepaalde sectoren te ondervangen; regels voor de vaststelling van een maximum voor de uitgaven voor de herbeplanting van boomgaarden, olijfgaarden of wijngaarden; regels op grond waarvan producenten bijproducten van de wijnbereiding aan de markt moeten onttrekken, en met betrekking tot uitzonderingen op die verplichting ter voorkoming van bijkomende administratieve lasten, alsmede regels voor de vrijwillige certificering van distilleerders, en regels voor de verschillende vormen van steun en de minimale duurzaamheid van gesteunde investeringen in bepaalde sectoren, alsook met betrekking tot het combineren van financiering voor bepaalde interventies in de wijnsector. Met name om te zorgen voor een doeltreffend en efficiënt gebruik van de middelen van de Unie voor interventies in de bijenteeltsector moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om bepaalde handelingen vast te stellen ten aanzien van aanvullende voorschriften betreffende de kennisgevingsverplichting en de vaststelling van een minimale bijdrage van de Unie in de uitgaven voor de uitvoering van die interventietypes. |
(134) |
Om de rechtszekerheid te waarborgen en te garanderen dat de interventies voor plattelandsontwikkeling hun doel bereiken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om bepaalde handelingen vast te stellen ten aanzien van de steun voor beheersverbintenissen betreffende genetische hulpbronnen en dierenwelzijn, en voor kwaliteitsregelingen. |
(135) |
Om rekening te houden met toekomstige veranderingen in financiële toekenningen van lidstaten of om bepaalde problemen aan te pakken die lidstaten ondervinden bij de uitvoering van hun strategische GLB-plannen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om bepaalde handelingen vast te stellen ten aanzien van de toewijzingen van de lidstaten voor de interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, tot wijziging van de gewichten die gelden voor steun op grond van de bijdrage aan het bereiken van de klimaatdoelstellingen en ten aanzien van regels betreffende de inhoud van het strategisch GLB-plan. |
(136) |
Om een vlotte overgang van de bij de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 ingestelde regelingen naar die van de onderhavige verordening te vergemakkelijken, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om bepaalde handelingen vast te stellen met betrekking tot de maatregelen die nodig zijn om verworven rechten en het gewettigd vertrouwen van de begunstigden te beschermen. |
(137) |
Om ervoor te zorgen dat deze verordening volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd en om oneerlijke concurrentie of discriminatie tussen landbouwers te vermijden, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend wat betreft de vaststelling van de referentiearealen voor de steun voor oliehoudende zaden, regels voor de vergunningverlening voor grond en rassen in het kader van de gewasspecifieke betaling voor katoen en de desbetreffende kennisgevingen, de berekening van de verlaging indien het subsidiabele katoenareaal groter is dan het basisareaal, de financiële steun van de Unie voor de distillatie van bijproducten van de wijnbereiding, voorschriften betreffende de presentatie van de elementen die moeten worden opgenomen in het strategisch GLB-plan, uniforme voorwaarden voor de toepassing van de vereisten inzake voorlichting en publiciteit met betrekking tot de door de strategische GLB-plannen geboden mogelijkheden, het vastleggen van de organisatiestructuur en de werking van het Europees GLB-netwerk, regels met betrekking tot het prestatie-, monitoring- en evaluatiekader, regels voor de presentatie van de inhoud van het jaarlijks voortgangsverslag, regels betreffende de informatie die de lidstaten moeten indienen voor de prestatiebeoordeling door de Commissie, regels inzake gegevensbehoeften en synergie tussen potentiële gegevensbronnen en regels voor de werking van een informatiesysteem voor de veilige uitwisseling van gegevens van gemeenschappelijk belang tussen de Commissie en de lidstaten. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (31). |
(138) |
Aangezien in bijlage I reeds indicatoren voor de monitoring, evaluatie en jaarlijkse verslaglegging over prestaties zijn vastgesteld, is er voor de vaststelling van andere indicatoren voor de monitoring en evaluatie van het GLB nader onderzoek nodig van de lidstaten. Evenzo moet het Comité voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid een positief advies uitbrengen over de aanvullende informatie die de lidstaten aan de Commissie moeten verstrekken met het oog op de monitoring en evaluatie van het GLB. Het mag de Commissie derhalve niet worden toegestaan de lidstaten te verplichten aanvullende indicatoren en informatie over de uitvoering van het GLB te verstrekken voor de monitoring en evaluatie van het GLB indien het Comité voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid geen gekwalificeerde meerderheid voor of tegen het voorstel van de Commissie bereikt en derhalve geen advies kan uitbrengen. |
(139) |
Om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend om uitvoeringshandelingen zonder toepassing van Verordening (EU) nr. 182/2011 vast te stellen tot goedkeuring van de strategische GLB-plannen en de wijzigingen daarvan. |
(140) |
De Commissie moet onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen indien dwingende redenen van urgentie dit vereisen in naar behoren gemotiveerde gevallen waar specifieke problemen moeten worden opgelost en de continuïteit van het systeem van de rechtstreekse betalingen moet worden gewaarborgd. Voorts moet de Commissie, om dringende problemen in een of meer lidstaten op te lossen en daarbij de continuïteit van het systeem van de rechtstreekse betalingen te waarborgen, onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen indien, in naar behoren gemotiveerde gevallen, buitengewone omstandigheden het verlenen van de steun beïnvloeden en de doeltreffende uitvoering van de betalingen op grond van de in deze verordening genoemde steunregelingen in het gedrang brengen. |
(141) |
Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad (32) en Verordening (EU) nr. 229/2013 van het Europees Parlement en de Raad (33) moeten buiten het toepassingsgebied van deze verordening blijven, tenzij uitdrukkelijk naar bepalingen daarvan wordt verwezen. |
(142) |
Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar, wegens de verschillen tussen de diverse plattelandsgebieden en de beperkte financiële middelen van de lidstaten, beter op Unieniveau kunnen worden verwezenlijkt via de meerjarige garantie van financiering door de Unie en door concentratie op duidelijk omschreven prioriteiten, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel dat is neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. |
(143) |
Bijgevolg moeten de Verordeningen (EG) nr. 1305/2013 en (EG) nr. 1307/2013 worden ingetrokken. |
(144) |
Om te zorgen voor een vlotte uitvoering van de beoogde maatregelen, moet deze verordening met spoed in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
TITEL I
ONDERWERP EN TOEPASSINGSGEBIED, TOEPASSELIJKE BEPALINGEN EN DEFINITIES
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
1. Bij deze verordening worden voorschriften vastgesteld met betrekking tot:
a) |
de algemene en specifieke doelstellingen die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) moeten worden verwezenlijkt door middel van steun van de Unie die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) wordt gefinancierd, en de daarmee verband houdende indicatoren; |
b) |
de interventietypes en de gemeenschappelijke vereisten voor de lidstaten voor het verwezenlijken van deze doelstellingen, en de bijbehorende financiële regelingen; |
c) |
de, door de lidstaten op te stellen, strategische GLB-plannen, waarin ingevolge de specifieke doelstellingen en de vastgestelde behoeften streefcijfers worden vastgesteld, voorwaarden voor interventies nader omschreven, en financiële middelen toegewezen; |
d) |
coördinatie en governance, alsmede monitoring, verslaglegging en evaluatie. |
2. Deze verordening is van toepassing op steun van de Unie die uit het ELGF en het Elfpo wordt gefinancierd voor interventies die zijn omschreven in een door een lidstaat opgesteld en door de Commissie goedgekeurd strategisch GLB-plan voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027 (“de door het strategisch GLB-plan bestreken periode”).
Artikel 2
Toepasselijke bepalingen
1. Verordening (EU) 2021/2116 en de op grond van die verordening vastgestelde bepalingen zijn van toepassing op de steun uit hoofde van deze verordening.
2. Artikel 19, titel III, hoofdstuk II met uitzondering van artikel 28, eerste alinea, punt c), en de artikelen 46 en 48 van Verordening (EU) 2021/1060 zijn van toepassing op steun die op grond van deze verordening uit het Elfpo wordt gefinancierd.
Artikel 3
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) |
“landbouwer”: een natuurlijk of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, van wie het bedrijf zich bevindt binnen het territoriale toepassingsgebied van de Verdragen als omschreven in artikel 52 van het Verdrag betreffende de Europese Unie in samenhang met de artikelen 349 en 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en die een landbouwactiviteit uitoefent zoals bepaald door de lidstaten overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de onderhavige verordening; |
2) |
“bedrijf”: alle voor landbouwactiviteiten gebruikte en door een landbouwer beheerde eenheden op het grondgebied van eenzelfde lidstaat; |
3) |
“interventie”: een steuninstrument met een reeks subsidiabiliteitsvoorwaarden die door een lidstaat in zijn strategische GLB-plan nader zijn omschreven op basis van een interventietype waarin deze verordening voorziet; |
4) |
“verrichting”:
|
5) |
“overheidsuitgaven”: elke bijdrage aan de financiering van verrichtingen die afkomstig is uit de begroting van een nationale, regionale of lokale overheid, de begroting van de Unie voor het ELGF en het Elfpo, de begroting van publiekrechtelijke instanties of de begroting van verenigingen van overheden of publiekrechtelijke instanties; |
6) |
“mijlpalen”: tussentijdse vooraf vastgestelde waarden, vastgelegd door de lidstaten, in het kader van hun interventiestrategieën bedoeld in artikel 107, lid 1, punt b), voor een bepaald begrotingsjaar, die ten behoeve van een tijdige voortgang, op een bepaald tijdstip tijdens de door het strategisch GLB-plan bestreken periode bereikt moeten zijn ten opzichte van de resultaatindicatoren; |
7) |
“streefcijfers”: vooraf vastgestelde waarden, vastgelegd door de lidstaten, in het kader van hun interventiestrategieën bedoeld in artikel 107, lid 1, punt b), die aan het einde van de door het strategisch GLB-plan bestreken periode moeten zijn bereikt ten opzichte van de resultaatindicatoren; |
8) |
“ultraperifere gebieden”: ultraperifere gebieden bedoeld in artikel 349 VWEU. |
9) |
“AKIS”: de combinatie van de organisatie van en de kennisstromen tussen personen, organisaties en instellingen die kennis voor de landbouw en aanverwante gebieden gebruiken en produceren (Agricultural Knowledge and Innovation System - kennis- en innovatiesysteem voor de landbouw). |
10) |
“kleinere eilanden van de Egeïsche Zee”: de kleinere Egeïsche eilanden zoals omschreven in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 229/2013; |
11) |
“onderling fonds”: een door een lidstaat overeenkomstig zijn nationale recht geaccrediteerd systeem dat de aangesloten landbouwers in de gelegenheid stelt zich te verzekeren en hun compensatiebetalingen uitkeert voor economische verliezen; |
12) |
“minder ontwikkelde regio’s”: minder ontwikkelde regio’s in de zin van artikel 108, lid 2, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060; |
13) |
“begunstigde”, met betrekking tot de interventietypes voor plattelandsontwikkeling bedoeld in artikel 69:
|
14) |
“steunpercentage”: het percentage overheidsuitgaven van een verrichting; in de context van financieringsinstrumenten wordt hiermee het brutosubsidie-equivalent van de steun bedoeld zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 20, van Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie (34); |
15) |
“Leader”: vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling bedoeld in artikel 31 van Verordening (EU) 2021/1060; |
16) |
“intermediaire instantie”: elke publiek- of privaatrechtelijke instantie, inclusief regionale of lokale instanties, instanties voor regionale ontwikkeling en niet-gouvernementele organisaties, die handelt onder de verantwoordelijkheid van een nationale of regionale beheersautoriteit, of namens die autoriteit taken verricht; |
17) |
“begrotingsjaar”: landbouwbegrotingsjaar overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) 2021/2116. |
Artikel 4
In de strategische GLB-plannen te formuleren definities en voorwaarden
1. De lidstaten nemen in hun strategische GLB-plannen een definitie op van “landbouwactiviteit”, “landbouwareaal”, “subsidiabele hectare”, “actieve landbouwers”, “jonge landbouwers” en “nieuwe landbouwers”, alsook de relevante voorwaarden in overeenstemming met dit artikel.
2. “Landbouwactiviteit” wordt zodanig gedefinieerd dat deze kan bijdragen tot de levering van particuliere en collectieve goederen, middels een van navolgende elementen of beide:
a) |
de productie van landbouwproducten waartoe onder andere dieren worden gefokt of gewassen worden geteeld in onder meer de moeraslandbouw, waarbij onder landbouwproducten wordt verstaan producten opgesomd in bijlage I bij het VWEU, met uitzondering van visserijproducten, alsmede katoen en hakhout met korte omlooptijd, |
b) |
de handhaving van een landbouwareaal in een staat die beweiding of teelt mogelijk maakt zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die verder gaan dan het gebruik van de gebruikelijke landbouwmethoden en -machines. |
3. “Landbouwareaal” wordt zodanig gedefinieerd dat dit begrip bouwland, blijvende teelten en blijvend grasland omvat, dit tevens ingeval deze agrobosbouwsystemen op dat areaal vormen. De begrippen “bouwland”, “blijvende teelten” en “blijvend grasland” worden door de lidstaten nader gespecificeerd binnen het volgende kader:
a) |
“bouwland”: land dat voor de teelt van gewassen wordt gebruikt of daarvoor beschikbaar is maar braak ligt, alsmede, voor de looptijd van de verbintenis, land dat voor de teelt van gewassen wordt gebruikt of daarvoor beschikbaar is maar braak ligt, dat is braakgelegd overeenkomstig artikel 31 of artikel 70 of de in bijlage III bij deze verordening vermelde GLMC-norm 8, of overeenkomstig de artikelen 22, 23 of 24 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad (35), of artikel 39 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (36), of artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (37); |
b) |
“blijvende teelten” zijn niet in de vruchtwisseling opgenomen teelten van gewassen, anders dan blijvend grasland, die het land gedurende ten minste vijf jaar in beslag nemen en die geregeld een oogst opleveren, met inbegrip van producten van kwekerijen en hakhout met korte omlooptijd; |
c) |
“blijvend grasland en blijvend weiland” (samen “blijvend grasland”) is land die wordt gebruikt voor een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen en die minimaal vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf is opgenomen en, indien lidstaten daartoe besluiten, die minimaal vijf jaar niet is omgeploegd, bewerkt of opnieuw met andere grassoorten of met andere kruidachtige voedergewassen ingezaaid. Dit begrip kan ook andere soorten omvatten zoals struiken of bomen die kunnen worden begraasd en, indien de lidstaten daartoe besluiten, struiken of bomen die diervoeder produceren, mits de grassen en andere kruidachtige voedergewassen blijven overheersen. De lidstaten kunnen ook besluiten om volgende soorten land als blijvend grasland te beschouwen:
|
4. Voor de toepassing van interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen wordt “subsidiabele hectare” zodanig bepaald dat het arealen omvat die ter beschikking van de landbouwer staan en bestaan uit:
a) |
landbouwareaal van het bedrijf dat, in de loop van het jaar waarvoor steun wordt aangevraagd, wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of, indien het areaal ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt; wanneer dit om redenen in verband met het milieu, de biodiversiteit of het klimaat terdege gerechtvaardigd is, kunnen de lidstaten bepalen dat ook bepaalde arealen die slechts om het jaar voor landbouwactiviteiten worden gebruikt, subsidiabele hectaren zijn; |
b) |
areaal van het bedrijf:
Indien een lidstaat daartoe besluit, mag een ''subsidiabele hectare'' andere landschapselementen bevatten, mits deze niet overheersen en de uitoefening van de landbouwactiviteit niet significant belemmeren door het ingenomen areaal op het landbouwperceel. Bij het toepassen van dat beginsel kan een lidstaat het deel landbouwperceel met die andere landschapselementen, begrenzen. Voor blijvend grasland met geïsoleerde niet-subsidiabele elementen kunnen de lidstaten besluiten om voor het bepalen van de subsidiabele oppervlakte vaste verlagingscoëfficiënten toe te passen; |
c) |
areaal van het bedrijf dat recht gaf op betalingen op grond van titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, onderafdeling 2, van de onderhavige verordening of op grond van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling als vastgesteld in titel III van Verordening (EU) nr. 1307/2013, en dat geen “subsidiabele hectare” is zoals bepaald door de lidstaten op basis van de punten a) en b) van dit lid:
|
Voor de productie van hennep gebruikte arealen vormen slechts subsidiabele hectaren indien het gehalte aan tetrahydrocannabinol van de gebruikte rassen maximaal 0,3 % bedraagt;
5. “Actieve landbouwers” wordt zodanig gedefinieerd dat uitsluitend steun wordt verleend aan natuurlijke of rechtspersonen dan wel groepen natuurlijke of rechtspersonen die ten minste een minimumniveau aan landbouwactiviteit verrichten, waarbij pluri-actieve landbouwers of deeltijdlandbouwers niet noodzakelijkerwijs van steun worden uitgesloten.
Wanneer lidstaten bepalen wie een “actieve landbouwer” is, passen zij objectieve en niet-discriminerende criteria toe, zoals: een inkomenstoets, de arbeidsinput op het landbouwbedrijf, het ondernemingsdoel, en de opname van hun landbouwactiviteiten in nationale of regionale registers. Dergelijke criteria kunnen een of meerdere door de lidstaten gekozen vormen aannemen, bijvoorbeeld van een negatieve lijst waarbij een landbouwer het predicaat actieve landbouwer ontzegd wordt. Indien een lidstaat landbouwers die voor het voorgaande jaar geen rechtstreekse betalingen boven een bepaald bedrag hebben ontvangen als “actieve landbouwers” aanmerkt, mag dat bedrag niet hoger zijn dan 5 000 EUR.
6. “Jonge landbouwer” wordt zodanig gedefinieerd dat wordt voorzien in:
a) |
een maximumleeftijd tussen 35 en 40 jaar; |
b) |
de voorwaarden om “bedrijfshoofd” te zijn; |
c) |
de door de lidstaat vereiste passende opleiding of vaardigheden; |
7. “Nieuwe landbouwer” wordt zodanig gedefinieerd dat het een landbouwer betreft die geen jonge landbouwer is en die voor het eerst bedrijfshoofd is. De lidstaten nemen verdere objectieve en niet-discriminerende vereisten op met betrekking tot passende opleiding en vaardigheden.
8. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften waarbij de toekenning van de betalingen afhankelijk wordt gesteld van het gebruik van gecertificeerd zaad van bepaalde henneprassen en van de procedure voor de bepaling van henneprassen, alsmede de verificatie van het in lid 4, tweede alinea, van dit artikel, genoemde tetrahydrocannabinolgehalte van die rassen met het oog op de volksgezondheid.
TITEL II
DOELSTELLINGEN EN INDICATOREN
Artikel 5
Algemene doelstellingen
In overeenstemming met de in artikel 39 VWEU vastgestelde doelstellingen van het GLB, met de doelstelling om de werking van de interne markt en in de Unie een gelijk speelveld voor landbouwers te handhaven, alsmede met het subsidiariteitsbeginsel, dient de steun uit het ELGF en het Elfpo om de duurzame ontwikkeling van landbouw, voedsel en plattelandsgebieden verder te verbeteren en draagt deze bij aan het bereiken van de volgende algemene doelstellingen op economisch, ecologisch en maatschappelijk gebied, die zullen helpen de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling gestalte te geven:
a) |
bevordering van een slimme, concurrerende, veerkrachtige en gediversifieerde landbouwsector ten behoeve van de voedselzekerheid voor lange termijn; |
b) |
ondersteuning en versterking van de milieubescherming, met inbegrip van de biodiversiteit, en klimaatactie, alsmede bijdragen tot het bereiken van de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen van de Unie, met inbegrip van haar verbintenissen in het kader van de Overeenkomst van Parijs; |
c) |
versterking van de sociaal-economische structuur van de plattelandsgebieden. |
Artikel 6
Specifieke doelstellingen
1. De algemene doelstellingen worden nagestreefd aan de hand van de volgende specifieke doelstellingen:
a) |
het bieden van steun met het oog op een leefbaar bedrijfsinkomen en veerkracht van de landbouwsector in de hele Unie, ten behoeve van een grotere voedselzekerheid voor de lange termijn, van een meer diverse landbouw, en van een economisch duurzame landbouwproductie in de Unie; |
b) |
vergroting van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven voor zowel de korte als de lange termijn, onder meer door meer aandacht voor onderzoek, technologie en digitalisering; |
c) |
verbetering van de positie van de landbouwers in de waardeketen; |
d) |
bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen en meer koolstof vast te leggen, en duurzame energie te bevorderen; |
e) |
bevordering van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen; |
f) |
bijdragen tot het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en tot de instandhouding van habitats en landschappen; |
g) |
het aantrekken en behouden van jonge landbouwers en nieuwe landbouwers en bevordering van duurzame bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden; |
h) |
bevordering van de werkgelegenheid, groei, gendergelijkheid, waaronder deelname van vrouwen in het boerenbedrijf, sociale inclusie en lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden, ook in de circulaire bio-economie en de duurzame bosbouw; |
i) |
beter inspelen door de landbouw van de Unie op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, en voorts vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn, en bestrijding van antimicrobiële resistentie. |
2. De in lid 1 genoemde doelstellingen worden aangevuld met en gekoppeld aan de horizontale doelstelling die erin bestaat de landbouw en de plattelandsgebieden te moderniseren door kennisstimulering en -deling, innovatie en digitalisering in de landbouw en de plattelandsgebieden en door bevordering van de benutting daarvan door landbouwers via betere toegang tot onderzoek, innovatie, kennisuitwisseling en scholing.
3. Bij het nastreven van de in de leden 1 en 2 genoemde specifieke doelstellingen treffen de lidstaten, met steun van de Commissie, passende maatregelen ter vermindering van de administratieve lasten en zorgen zij voor een eenvoudigere uitvoering van het GLB.
Artikel 7
Indicatoren
1. Het bereiken van de in artikel 5 en artikel 6, leden 1 en 2, bedoelde doelstellingen wordt beoordeeld aan de hand van de in bijlage I opgenomen gemeenschappelijke output-, resultaat-, impact- en contextindicatoren. Deze gemeenschappelijke indicatoren omvatten:
a) |
outputindicatoren met betrekking tot de gerealiseerde output van de ondersteunde interventies; |
b) |
resultaatindicatoren die op de desbetreffende specifieke doelstellingen bedoeld in artikel 6, leden 1 en 2, betrekking hebben, en die worden gebruikt om gekwantificeerde mijlpalen en streefcijfers voor die specifieke doelstellingen in de strategische GLB-plannen vast te stellen en om de voortgang in de richting van deze streefcijfers te beoordelen; resultaatindicatoren voor milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen kunnen betrekking hebben op interventies die bijdragen aan het nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de in bijlage XIII vermelde wetgevingshandelingen van de Unie; |
c) |
impactindicatoren die op de in artikel 5 en artikel 6, leden 1 en 2, vastgestelde doelstellingen betrekking hebben en in het kader van de strategische GLB-plannen en het GLB worden gebruikt; |
d) |
contextindicatoren bedoeld in artikel 115, lid 2, en opgenomen in bijlage I. |
2. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I teneinde de gemeenschappelijke output-, resultaat-, impact- en contextindicatoren aan te passen. Die gedelegeerde handelingen blijven strikt beperkt tot het verhelpen van technische problemen die de lidstaten bij de toepassing van die indicatoren hebben ervaren.
TITEL III
GEMEENSCHAPPELIJKE VEREISTEN EN INTERVENTIETYPES
HOOFDSTUK I
GEMEENSCHAPPELIJKE VEREISTEN
Artikel 8
Strategische aanpak
De lidstaten streven de doelstellingen van titel II na door overeenkomstig hun behoeftebeoordelingen en de in dit hoofdstuk vastgestelde gemeenschappelijke vereisten interventies nader te omschrijven op basis van de in de hoofdstukken II, III en IV van deze titel vastgestelde interventietypes.
Artikel 9
Algemene beginselen
De lidstaten ontwerpen de interventies in hun strategische GLB-plannen en de in artikel 13 bedoelde GLMC-normen in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de algemene beginselen van het Unierecht.
De lidstaten zorgen ervoor dat de interventies en de in artikel 13 bedoelde GLMC-normen worden vastgesteld op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, verenigbaar zijn met de goede werking van de interne markt en de mededinging niet verstoren.
De lidstaten stellen het rechtskader voor de toekenning van de steun van de Unie aan landbouwers en andere begunstigden vast in overeenstemming met de strategische GLB-plannen zoals goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig de artikelen 118 en 119 van de onderhavige verordening en de beginselen en vereisten van de onderhavige verordening en Verordening (EU) 2021/2116. Zij geven uitvoering aan die strategische GLB-plannen zoals goedgekeurd door de Commissie.
Artikel 10
Binnenlandse steun in het kader van de WTO
De lidstaten ontwerpen de interventies op basis van de in bijlage II bij deze verordening vermelde interventietypes, met inbegrip van de in artikel 4 vastgestelde definities en voorwaarden, en wel zodanig dat zij beantwoorden aan de criteria van bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO.
Met name de basisinkomenssteun voor duurzaamheid, de aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid, de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers en de regelingen voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn beantwoorden aan de criteria van de punten van bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO die voor die interventies in bijlage II bij deze verordening zijn opgenomen. Voor andere interventies zijn de punten van bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO die in bijlage II bij de onderhavige verordening staan indicatief, en die interventies mogen in plaats daarvan aan een ander punt van bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO voldoen wanneer dat in het strategisch GLB-plan nader wordt gespecificeerd en uitgelegd.
Artikel 11
Uitvoering van het Memorandum van Overeenstemming betreffende oliehoudende zaden
1. Wanneer de lidstaten voorzien in andere areaalgebonden interventies dan die welke vallen onder de bepalingen van bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO, waaronder gekoppelde inkomenssteun krachtens titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1, van deze verordening en wanneer deze interventies betrekking hebben op enkele of alle oliehoudende zaden als genoemd in de bijlage bij het Memorandum van Overeenstemming betreffende oliehoudende zaden tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika in het kader van de GATT, is het totale steunareaal op basis van de in de strategische GLB-plannen van de betrokken lidstaten opgenomen geplande outputs, met het oog op de naleving van de internationale verplichtingen van de Unie, niet groter dan het maximale steunareaal voor de hele Unie.
2. Uiterlijk op 8 juni 2022 stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast waarbij voor elke lidstaat een indicatief referentiesteunareaal wordt vastgesteld, berekend op basis van het aandeel van elke lidstaat in het gemiddelde teeltareaal van de Unie gedurende de jaren 2016 tot en met 2020. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
3. Elke lidstaat die voornemens is de in lid 1 van dit artikel bedoelde steun toe te kennen, vermeldt in zijn in artikel 118, lid 1, bedoelde voorstel voor een strategisch GLB-plan de corresponderende geplande outputs, uitgedrukt in hectaren.
Als na de kennisgeving door de lidstaten van alle geplande outputs het in lid 1 van dit artikel bedoelde maximale steunareaal voor de hele Unie wordt overschreden, berekent de Commissie voor elke lidstaat die een surplus ten opzichte van zijn referentieareaal heeft gemeld, een verlagingscoëfficiënt die in verhouding staat tot het surplus bij zijn geplande outputs, zodat het maximale steunareaal voor de hele Unie wordt behouden. Elke betrokken lidstaat wordt van deze verlagingscoëfficiënt in kennis gesteld in de opmerkingen die de Commissie overeenkomstig artikel 118, lid 3, op het strategisch GLB-plan maakt. De verlagingscoëfficiënt voor elke lidstaat wordt vastgesteld in het in artikel 118, lid 6, bedoelde uitvoeringsbesluit waarmee de Commissie het strategisch GLB-plan goedkeurt.
Na de in artikel 118, lid 1, bedoelde datum wijzigen de lidstaten hun steunareaal niet meer op eigen initiatief.
4. Wanneer een lidstaat voornemens is zijn in lid 1 van dit artikel bedoelde geplande outputs, die zijn opgenomen in zijn strategisch GLB-plan dat door de Commissie is goedgekeurd, te verhogen, stelt hij de Commissie vóór 1 januari van het jaar dat aan het betrokken claimjaar voorafgaat, van de herziene geplande outputs in kennis door middel van een verzoek tot wijziging van zijn strategische GLB-plan overeenkomstig artikel 119.
5. Om te voorkomen dat het in lid 1 bedoelde maximale steunareaal voor de hele Unie wordt overschreden, stelt de Commissie verlagingscoëfficiënten in of herziet de Commissie zo nodig de bestaande verlagingscoëfficiënten indien deze overeenkomstig lid 3, tweede alinea zijn ingesteld, voor alle lidstaten die hun in hun strategische GLB-plannen vastgestelde referentiesteunareaal hebben overschreden.
De Commissie stelt de betrokken lidstaten uiterlijk op 31 januari van het jaar dat aan het betrokken claimjaar voorafgaat, in kennis van de verlagingscoëfficiënten.
Elke betrokken lidstaat dient uiterlijk op 31 maart van het jaar dat aan het betrokken claimjaar voorafgaat, een overeenkomstig verzoek tot wijziging van zijn strategisch GLB-plan in met de in de tweede alinea bedoelde verlagingscoëfficiënt. De verlagingscoëfficiënt voor die lidstaat wordt vastgesteld in het uitvoeringsbesluit bedoeld in artikel 119, lid 10, waarmee de Commissie de wijziging van het strategisch GLB-plan goedkeurt.
6. Met betrekking tot de oliehoudende zaden die onder het in lid 1van dit artikel bedoelde Memorandum van Overeenstemming vallen, stellen de lidstaten de Commissie in de in artikel 134 bedoelde jaarlijkse prestatieverslagen in kennis van het totale aantal hectaren waarvoor daadwerkelijk steun is betaald.
7. De lidstaten sluiten de teelt van zonnebloempitten voor menselijke consumptie uit van de in lid 1 bedoelde areaalgebonden interventies.
Artikel 12
Beginsel en toepassingsgebied
1. De lidstaten nemen in hun strategische GLB-plannen een conditionaliteitssysteem op, op grond waarvan aan landbouwers en andere begunstigden die rechtstreekse betalingen krachtens hoofdstuk II of jaarlijkse betalingen krachtens de artikelen 70, 71 en 72 ontvangen, een administratieve sanctie wordt opgelegd als zij niet voldoen aan de uit het Unierecht voortvloeiende beheerseisen en de in het strategisch GLB-plan vastgestelde en in bijlage III vermelde GLMC-normen, met betrekking tot de volgende specifieke gebieden:
a) |
klimaat en milieu, met inbegrip van water, lucht, grond en biodiversiteit van ecosystemen; |
b) |
volksgezondheid en gezondheid van planten; |
c) |
dierenwelzijn. |
2. Het strategisch GLB-plan bevat voorschriften inzake een doeltreffend en evenredig systeem van administratieve sancties. Deze voorschriften voldoen met name aan de vereisten van titel IV, hoofdstuk IV, van Verordening (EU) 2021/2116.
3. De in bijlage III bedoelde rechtshandelingen betreffende de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen gelden in de toepasselijke versie en, in het geval van richtlijnen, zoals geïmplementeerd door de lidstaten.
4. Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder “uit de regelgeving voortvloeiende beheerseis” verstaan elke in een bepaalde rechtshandeling vastgestelde afzonderlijke beheerseis die voortvloeit uit het Unierecht als vermeld in bijlage III die inhoudelijk verschilt van de andere in diezelfde handeling gestelde eisen.
Artikel 13
Verplichtingen van de lidstaten op het gebied van een goede landbouw- en milieuconditie
1. De lidstaten zorgen ervoor dat alle landbouwarealen, met inbegrip van land dat niet langer voor productiedoeleinden wordt gebruikt, in een goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden. De lidstaten stellen op nationaal of regionaal niveau met betrekking tot elke in bijlage III vermelde GLMC-norm minimumnormen vast voor landbouwers en andere begunstigen, overeenkomstig de in die bijlage bedoelde hoofddoelstelling van die normen. Bij de vaststelling van de normen houden de lidstaten rekening met, in voorkomend geval, de specifieke kenmerken van de betrokken arealen, met inbegrip van de bodem- en klimaatgesteldheid, en met bestaande landbouwsystemen, landbouwpraktijken, de omvang en de structuur van landbouwbedrijven, landgebruik, en de specifieke kenmerken van ultraperifere gebieden.
2. Ten aanzien van de in bijlage III vastgestelde hoofddoelstellingen kunnen de lidstaten normen vaststellen die de in die bijlage voor die hoofddoelstellingen vastgestelde normen aanvullen. Dergelijke normen zijn niet-discriminerend en evenredig en beantwoorden aan de vastgestelde behoeften.
De lidstaten stellen geen minimumnormen vast voor andere hoofddoelstellingen dan de hoofddoelstellingen die in bijlage III zijn vastgesteld.
3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften om een gelijk speelveld met betrekking tot de verhouding in GLMC-norm 1 te waarborgen.
Artikel 14
Beginsel en toepassingsgebied
1. De lidstaten geven in hun strategische GLB-plannen aan dat aan landbouwers en andere begunstigden die rechtstreekse betalingen krachtens hoofdstuk II of jaarlijkse betalingen krachtens de artikelen 70, 71 en 72 ontvangen, uiterlijk met ingang van 1 januari 2025 een administratieve sanctie zal worden opgelegd als zij niet voldoen aan de vereisten in verband met de toepasselijke arbeidsvoorwaarden of werkgeversverplichtingen die voortvloeien uit de in bijlage IV genoemde rechtshandelingen.
2. Wanneer de lidstaten een systeem van administratieve sancties in hun strategische GLB-plannen opnemen als bedoeld in lid 1, raadplegen zij, overeenkomstig hun institutionele bepalingen, de betrokken nationale sociale partners, die de werkgevers en werknemers in de landbouwsector vertegenwoordigen, en eerbiedigen zij ten volle hun autonomie en hun recht om over collectieve overeenkomsten te onderhandelen en deze te sluiten. Dat systeem van administratieve sancties doet geen afbreuk aan de rechten en plichten van de sociale partners indien zij, overeenkomstig de nationale wettelijke en collectieve onderhandelingskaders, verantwoordelijk zijn voor de uitvoering of handhaving van de in bijlage IV genoemde rechtshandelingen.
3. Het strategisch GLB-plan bevat voorschriften inzake een doeltreffend en evenredig systeem van administratieve sancties. Deze voorschriften voldoen aan de relevante vereisten van titel IV, hoofdstuk V, van Verordening (EU) 2021/2116.
4. De in bijlage IV bedoelde rechtshandelingen houdende de bepalingen die onder het in lid 1 bedoelde systeem van administratieve sancties vallen, gelden in de versie waarin zij van toepassing zijn en zoals geïmplementeerd door de lidstaten.
Artikel 15
Bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw
1. De lidstaten nemen in het strategisch GLB-plan een systeem op voor het verstrekken van diensten die landbouwers en andere begunstigden van de GLB-steun adviseren over grondbeheer en landbouwbedrijfsbeheer (“bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw”). De lidstaten kunnen voortbouwen op bestaande systemen.
2. De bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw bestrijken de economische, ecologische en sociale dimensies, rekening houdend met bestaande landbouwpraktijken, en verstrekken actuele technologische en wetenschappelijke informatie die is ontwikkeld door onderzoeks- en innovatieprojecten, onder meer wat betreft de levering van collectieve goederen.
Via die bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw wordt gedurende de gehele cyclus van de ontwikkeling van het landbouwbedrijf passende bijstand geboden, onder meer voor de eerste opstart van het bedrijf, omvorming van productiesystemen naar een vraaggestuurd systeem, innovatieve praktijken, landbouwtechnieken ter verbetering van de veerkracht ten aanzien van klimaatverandering, waaronder agrobosbouw en agro-ecologie, verbetering van het dierenwelzijn en, waar nodig, veiligheidsnormen en sociale ondersteuning.
Bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw worden geïntegreerd in de onderling samenhangende diensten van bedrijfsadviseurs voor de landbouw, onderzoekers, landbouwersorganisaties en andere belanghebbenden, die samen de AKIS vormen.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat het verstrekte advies onpartijdig is en dat de adviseurs toereikend gekwalificeerd en voldoende opgeleid zijn en geen belangenconflicten hebben.
4. De bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw zijn afgestemd op de verschillende productiewijzen en landbouwbedrijven en bestrijken ten minste het volgende:
a) |
alle in het strategisch GLB-plan vastgestelde vereisten, voorwaarden en beheersverbintenissen die van toepassing zijn op landbouwers en andere begunstigden, met inbegrip van vereisten en normen in het kader van de conditionaliteit en de voorwaarden voor interventies alsmede informatie over financiële instrumenten en bedrijfsplannen die op grond van het strategisch GLB-plan zijn vastgesteld; |
b) |
de door de lidstaten vastgestelde vereisten voor de uitvoering van Richtlijn 92/43/EEG, Richtlijn 2000/60/EG, artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (38), Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad (39), Richtlijn 2009/128/EG, Richtlijn 2009/147/EG, Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad (40), Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad (41) en Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad (42); |
c) |
de landbouwpraktijken ter voorkoming van de ontwikkeling van antimicrobiële resistentie als vastgesteld in de mededeling van de Commissie van 29 juni 2017 getiteld “Een Europees “één gezondheid”-actieplan tegen antimicrobiële resistentie (AMR)”; |
d) |
risicopreventie en risicobeheer; |
e) |
steun voor innovatie, met name voor de voorbereiding en uitvoering van de projecten van de operationele groepen in het kader van het EIP bedoeld in artikel 127, lid 3; |
f) |
digitale technologieën in de landbouw en in plattelandsgebieden als bedoeld in artikel 114, punt b); |
g) |
duurzaam nutriëntenbeheer, met inbegrip van uiterlijk vanaf 2024 het gebruik van een bedrijfsduurzaamheidsinstrument voor nutriënten, dat een digitale toepassing is die ten minste voorziet in:
|
h) |
arbeidsvoorwaarden, werkgeversverplichtingen, gezondheid en veiligheid op het werk en sociale steun in landbouwgemeenschappen. |
HOOFDSTUK II
INTERVENTIETYPES IN DE VORM VAN RECHTSTREEKSE BETALINGEN
Artikel 16
Interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen
1. De interventietypes uit hoofde van dit hoofdstuk kunnen de vorm aannemen van ontkoppelde en gekoppelde rechtstreekse betalingen.
2. Bij ontkoppelde rechtstreekse betalingen gaat het om:
a) |
basisinkomenssteun voor duurzaamheid; |
b) |
aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid; |
c) |
aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers; |
d) |
regelingen voor klimaat, milieu en dierenwelzijn. |
3. Bij gekoppelde rechtstreekse betalingen gaat het om:
a) |
gekoppelde inkomenssteun; |
b) |
de gewasspecifieke betaling voor katoen. |
Artikel 17
Plafonnering en degressiviteit van betalingen
1. De lidstaten kunnen het bedrag van de basisinkomenssteun voor duurzaamheid dat voor een bepaald kalenderjaar wordt toegekend, plafonneren. De lidstaten die ervoor kiezen plafonnering in te voeren, verlagen het deel van het bedrag dat hoger is dan 100 000 EUR met 100 %.
2. De lidstaten kunnen het bedrag van de basisinkomenssteun voor duurzaamheid dat voor een bepaald kalenderjaar aan een landbouwer wordt toegekend en dat hoger is dan 60 000 EUR tot 85 %, verlagen.
De lidstaten kunnen aanvullende tranches boven 60 000 EUR vaststellen en de verlagingspercentages voor die aanvullende tranches specificeren. Zij zorgen ervoor dat de verlaging voor elke tranche gelijk is aan of hoger is dan die van de vorige tranche.
3. Voordat de lidstaten lid 1 of 2 toepassen, kunnen zij op het bedrag van de basisinkomenssteun voor duurzaamheid dat voor een bepaald kalenderjaar aan een landbouwer wordt toegekend, de volgende bedragen in mindering brengen:
a) |
alle aan een landbouwactiviteit gekoppelde lonen die door de landbouwer zijn aangegeven, met inbegrip van belastingen en sociale bijdragen op de arbeid; |
b) |
de equivalente kosten van regelmatige en onbetaalde arbeid die gekoppeld zijn aan een landbouwactiviteit die wordt uitgeoefend door op het betrokken landbouwbedrijf werkende personen die geen loon ontvangen of minder loon ontvangen dan het bedrag dat gewoonlijk voor de geleverde diensten wordt betaald, maar worden beloond uit de economische opbrengsten van het landbouwbedrijf; |
c) |
het loonkostenonderdeel van de aan een landbouwactiviteit gekoppelde contractkosten die door de landbouwer zijn aangegeven. |
Voor de berekening van de in de eerste alinea, punt a), bedoelde bedragen maken de lidstaten gebruik van de door de landbouwer daadwerkelijk gemaakte loonkosten. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen landbouwers verzoeken om gebruik te maken van door de betrokken lidstaat vast te stellen standaardkosten volgens een methode die in het strategisch GLB-plan nader moet worden gespecificeerd op basis van de gemiddelde standaardlonen die op nationaal of regionaal niveau gekoppeld zijn aan de betrokken landbouwactiviteit, vermenigvuldigd met het aantal arbeidsjaareenheden dat de betrokken landbouwer heeft aangegeven.
Voor de berekening van de in de eerste alinea, punt b), bedoelde bedragen maken de lidstaten gebruik van door de betrokken lidstaat vast te stellen standaardkosten volgens een methode die in het strategisch GLB-plan nader moet worden gespecificeerd op basis van de gemiddelde standaardlonen die op nationaal of regionaal niveau gekoppeld zijn aan de betrokken landbouwactiviteit, vermenigvuldigd met het aantal arbeidsjaareenheden dat de betrokken landbouwer heeft aangegeven.
4. In het geval van een rechtspersoon of een groep van natuurlijke of rechtspersonen kunnen de lidstaten de in de leden 1 en 2 bedoelde verlaging toepassen op het niveau van de leden van deze rechtspersonen of groepen, indien het nationale recht bepaalt dat de individuele leden rechten en verplichtingen hebben die vergelijkbaar zijn met die van individuele landbouwers die de status van bedrijfshoofd hebben, met name wat hun economische, sociale en belastingstatus betreft, mits die leden bijdragen tot de versterking van de landbouwstructuren van de betrokken rechtspersonen of groepen.
5. De geraamde opbrengst van de verlaging van de betalingen wordt in de eerste plaats gebruikt om bij te dragen in de financiering van de aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid, indien die is vastgesteld in het desbetreffende strategische GLB-plan, en vervolgens in de financiering van andere interventies die tot de ontkoppelde rechtstreekse betalingen behoren.
De lidstaten kunnen de opbrengst ook geheel of gedeeltelijk, door middel van een overheveling, gebruiken voor de financiering van interventietypes in het kader van het Elfpo als omschreven in hoofdstuk IV. Een dergelijke overheveling naar het Elfpo wordt opgenomen in de financiële tabellen van het strategisch GLB-plan en kan overeenkomstig artikel 103 in 2025 worden geëvalueerd. De op grond van dat artikel vastgestelde maxima voor overhevelingen van middelen uit het ELGF naar het Elfpo zijn hierop niet van toepassing.
6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften waarbij een geharmoniseerde grondslag voor de berekening van de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde verlaging van betalingen wordt vastgesteld met het oog op de opstelling van gedetailleerde voorschriften voor de verdeling van middelen onder landbouwers.
Artikel 18
Minimumvereisten
1. De lidstaten stellen een minimumareaal vast en kennen geen rechtstreekse betalingen toe aan actieve landbouwers van wie het subsidiabele areaal van het bedrijf waarvoor de rechtstreekse betalingen worden aangevraagd, lager is dan dit minimumareaal.
Als alternatief kunnen de lidstaten een minimumbedrag aan rechtstreekse betalingen vaststellen die aan een landbouwer kunnen worden toegekend.
2. Wanneer een lidstaat heeft besloten een minimumareaal overeenkomstig lid 1, eerste alinea, vast te stellen, stelt hij niettemin een minimumbedrag overeenkomstig lid 1, tweede alinea vast voor landbouwers die diergerelateerde inkomenssteun die in de vorm van rechtstreeks betalingen per dier moet worden betaald, ontvangen en die minder hectaren bezitten dan het minimumareaal.
Bij de vaststelling van het minimumareaal of het minimumbedrag hebben de lidstaten tot doel ervoor te zorgen dat de rechtstreekse betalingen uitsluitend worden toegekend aan actieve landbouwers indien:
a) |
het beheer van de betalingen niet leidt tot buitensporige administratieve lasten, en |
b) |
de desbetreffende bedragen een effectieve bijdrage leveren aan het bereiken van de in artikel 6, lid 1, vastgestelde specifieke doelstellingen waaraan de rechtstreekse betalingen bijdragen. |
3. Griekenland kan besluiten om dit artikel niet toe te passen op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee.
Artikel 19
Bijdrage aan risicobeheersinstrumenten
In afwijking op artikel 44, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 kan een lidstaat besluiten tot 3 % van de aan een landbouwer te betalen rechtstreekse betalingen toe te wijzen aan de bijdrage van de landbouwer aan een risicobeheersinstrument.
De lidstaten die besluiten gebruik te maken van deze bepaling passen deze toe op alle landbouwers die in een bepaald jaar rechtstreekse betalingen ontvangen.
Artikel 20
Algemene vereisten voor het ontvangen van ontkoppelde rechtstreekse betalingen
De lidstaten kennen ontkoppelde rechtstreekse betalingen toe aan actieve landbouwers onder de voorwaarden die in deze afdeling zijn vastgesteld en door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.
Artikel 21
Algemene regels
1. De lidstaten verstrekken basisinkomenssteun voor duurzaamheid (“basisinkomenssteun”) onder de voorwaarden die in deze onderafdeling zijn vastgesteld en door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.
2. De lidstaten verstrekken de basisinkomenssteun in de vorm van een jaarlijkse ontkoppelde betaling per subsidiabele hectare.
3. Onverminderd de artikelen 23 tot en met 27 wordt de basisinkomenssteun toegekend voor elke subsidiabele hectare die door een actieve landbouwer wordt aangegeven.
Artikel 22
Steunbedrag per hectare
1. Tenzij de lidstaten besluiten de basisinkomenssteun toe te kennen op basis van de in artikel 23 bedoelde betalingsrechten, wordt de steun in de vorm van een uniform bedrag per hectare betaald.
2. De lidstaten kunnen besluiten om het bedrag van de basisinkomenssteun per hectare te differentiëren naar groepen gebieden met vergelijkbare sociaal-economische of agronomische omstandigheden, waaronder traditionele vormen van landbouw als bepaald door de lidstaten, zoals traditionele extensieve begrazing op bergweiden. In overeenstemming met artikel 109, lid 2, punt d), kan het bedrag van de basisinkomenssteun per hectare worden verlaagd, rekening houdend met steun in het kader van andere interventies in het betreffende strategisch GLB-plan.
Artikel 23
Betalingsrechten
1. Lidstaten die de in titel III, hoofdstuk I, afdeling 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde basisbetalingsregeling hebben toegepast, kunnen besluiten de basisinkomenssteun op basis van betalingsrechten toe te kennen overeenkomstig de artikelen 24 tot en met 27 van de onderhavige verordening.
2. Indien lidstaten die de in titel III, hoofdstuk I, afdeling 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde basisbetalingsregeling hebben toegepast, besluiten de basisinkomenssteun niet langer op basis van betalingsrechten toe te kennen, vervallen de op grond van die verordening toegewezen betalingsrechten op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het besluit van toepassing wordt.
Artikel 24
Waarde van betalingsrechten en convergentie
1. De lidstaten stellen de waarde per eenheid van de betalingsrechten vóór convergentie overeenkomstig dit artikel vast door de waarde van de betalingsrechten proportioneel aan te passen aan hun overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1307/2013 voor het claimjaar 2022 vastgestelde waarde en de daarmee samenhangende betaling voor het claimjaar 2022 voor landbouwpraktijken die gunstig zijn voor klimaat en milieu als vastgesteld in titel III, hoofdstuk III, van die verordening.
2. De lidstaten kunnen besluiten om de waarde van de betalingsrechten te differentiëren overeenkomstig artikel 22, lid 2.
3. Elke lidstaat stelt uiterlijk in het claimjaar 2026 de maximumwaarde van de individuele betalingsrechten vast voor de lidstaat of voor elke in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden.
4. Als de overeenkomstig lid 1 bepaalde waarde van de betalingsrechten binnen een lidstaat of een in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden niet uniform is, zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat de waarde van de betalingsrechten uiterlijk in het claimjaar 2026 naar een uniforme eenheidswaarde convergeert.
5. Voor de toepassing van lid 4 zorgt elke lidstaat ervoor dat uiterlijk in het claimjaar 2026 alle betalingsrechten een waarde hebben van minimaal 85 % van het in artikel 102, lid 1, bedoelde gepland gemiddeld eenheidsbedrag voor de basisinkomenssteun voor het claimjaar 2026 dat in het strategisch GLB-plan is vastgesteld voor de lidstaat of de in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden.
6. De lidstaten financieren de verhogingen van de waarde van de betalingsrechten die nodig zijn om aan de leden 4 en 5 van dit artikel te voldoen, door gebruik te maken van eventuele bedragen die beschikbaar komen door de toepassing van lid 3 van dit artikel en, indien nodig, door het verschil te verkleinen tussen de overeenkomstig lid 1 van dit artikel bepaalde waarde per eenheid van de betalingsrechten en het in artikel 102, lid 1, bedoelde geplande eenheidsbedrag voor de basisinkomenssteun voor het claimjaar 2026 dat in het strategisch GLB-plan is vastgesteld voor de lidstaat of de in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden.
De lidstaten kunnen besluiten om de verlaging toe te passen op alle betalingsrechten of een deel daarvan waarvan de overeenkomstig lid 1 van dit artikel bepaalde waarde hoger is dan het in artikel 102, lid 1, bedoelde geplande eenheidsbedrag voor de basisinkomenssteun voor het claimjaar 2026 dat in het strategisch GLB-plan is vastgesteld voor de lidstaat of de in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden.
7. De in lid 6 bedoelde verlagingen worden gebaseerd op objectieve en niet-discriminerende criteria. Onverminderd de overeenkomstig lid 5 vastgestelde minimumwaarde kunnen die criteria inhouden dat een maximale daling wordt vastgesteld die niet lager dan 30 % mag zijn.
8. De lidstaten zorgen ervoor dat de aanpassing van de waarden van de betalingsrechten overeenkomstig de leden 3 tot en met 7 met ingang van het jaar 2023 van start gaat.
Artikel 25
Activering van betalingsrechten
1. De lidstaten die hebben besloten steun te verstrekken op basis van betalingsrechten, verstrekken basisinkomenssteun aan actieve landbouwers die beschikken over betalingsrechten, in eigendom of gehuurd, nadat die betalingsrechten zijn geactiveerd. De lidstaten zorgen ervoor dat actieve landbouwers, met het oog op de activering van de betalingsrechten, aangifte doen van de aan een betalingsrecht gebonden subsidiabele hectaren.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat betalingsrechten, ook in het geval van feitelijke of verwachte vererving, uitsluitend worden geactiveerd in de lidstaat of in de in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden waar zij zijn toegewezen.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat geactiveerde betalingsrechten recht geven op betaling op basis van het daarin vastgestelde bedrag.
Artikel 26
Reserves van betalingsrechten
1. Elke lidstaat die besluit de basisinkomenssteun op basis van betalingsrechten te verlenen, beheert een nationale reserve.
2. In afwijking van lid 1 van dit artikel kan een lidstaat, wanneer hij overeenkomstig artikel 22, lid 2, besluiten de basisinkomenssteun te differentiëren, besluiten om voor elke in dat artikel bedoelde groep gebieden een reserve aan te leggen.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat betalingsrechten uit de reserve uitsluitend aan actieve landbouwers worden toegewezen.
4. De lidstaten gebruiken hun reserve om bij voorrang betalingsrechten toe te wijzen aan de volgende landbouwers:
a) |
jonge landbouwers die onlangs voor het eerst een bedrijf hebben opgericht; |
b) |
nieuwe landbouwers. |
5. Een lidstaat wijst betalingsrechten toe aan of verhogen de waarde van de bestaande betalingsrechten van actieve landbouwers die daarop recht hebben op grond van een definitieve gerechtelijke uitspraak of een definitief bestuursrechtelijk besluit van de bevoegde autoriteit van die lidstaat. De lidstaat zorgt ervoor dat die actieve landbouwers op een door die lidstaat vast te stellen datum het aantal betalingsrechten en de waarde daarvan ontvangen zoals die in die uitspraak of dat besluit zijn vastgesteld.
6. De lidstaten zorgen ervoor dat de reserve door middel van een lineaire verlaging van de waarde van alle betalingsrechten wordt aangevuld wanneer de reserve niet volstaat voor de toewijzing van betalingsrechten overeenkomstig de leden 4 en 5.
7. De lidstaten kunnen aanvullende regels voor het gebruik van de reserve vaststellen, waaronder het toevoegen van extra categorieën landbouwers die uit de reserve moeten worden bediend, op voorwaarde dat de in de leden 4 en 5 bedoelde prioritaire groepen zijn bediend, en voor de gevallen die aanleiding geven tot het aanvullen van de reserve. Indien de reserve wordt aangevuld door middel van een lineaire verlaging van de waarde van betalingsrechten, is die lineaire verlaging van toepassing op alle betalingsrechten op nationaal niveau of, indien de lidstaten de afwijking van lid 2 toepassen, op het niveau van de betrokken groep gebieden bedoeld in artikel 22, lid 2.
8. De lidstaten stellen de waarde van de uit de reserve toegewezen nieuwe betalingsrechten vast op de gemiddelde nationale waarde van de betalingsrechten in het jaar van toewijzing of op de gemiddelde waarde van de betalingsrechten voor elke in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden in het jaar van toewijzing.
9. De lidstaten kunnen besluiten de waarde van de bestaande betalingsrechten te verhogen tot de gemiddelde nationale waarde in het jaar van toewijzing of tot de gemiddelde waarde voor elke in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden in het jaar van toewijzing.
Artikel 27
Overdrachten van betalingsrechten
1. Behalve in het geval van overdracht door feitelijke of verwachte vererving worden betalingsrechten uitsluitend overgedragen aan een in dezelfde lidstaat gevestigde, actieve landbouwer.
2. Wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 22, lid 2, besluiten de basisinkomenssteun te differentiëren, worden de betalingsrechten uitsluitend overgedragen binnen de groep gebieden waar ze zijn toegewezen.
Artikel 28
Betalingen voor kleine landbouwers
De lidstaten kunnen aan kleine landbouwers zoals bepaald door de lidstaten, een betaling in de vorm van een vast bedrag of van bedragen per hectare toekennen ter vervanging van de rechtstreekse betalingen in het kader van deze afdeling en afdeling 3 van dit hoofdstuk. De lidstaten ontwerpen de overeenkomstige interventie in het strategisch GLB-plan op zodanige wijze dat zij facultatief is voor de landbouwers.
De jaarlijkse betaling voor elke landbouwer bedraagt maximaal 1 250 EUR.
De lidstaten kunnen besluiten om voor verschillende areaaldrempels verschillende vaste bedragen of verschillende bedragen per hectare vast te stellen.
Artikel 29
Aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid
1. De lidstaten verstrekken aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid (hierna “herverdelende inkomenssteun” genoemd) onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.
In afwijking van de eerste alinea van dit lid o van artikel 98, kunnen de lidstaten tegemoetkomen aan de behoefte aan herverdeling van inkomenssteun door middel van andere instrumenten en interventies die door het ELGF worden gefinancierd en die een eerlijkere verdeling en het doeltreffender en doelmatiger toespitsen van inkomenssteun tot doel hebben, mits zij in hun strategische GLB-plannen kunnen aantonen dat voldoende aan die behoefte wordt tegemoetgekomen.
2. De lidstaten zorgen voor een herverdeling van rechtstreekse betalingen van grotere naar kleinere of middelgrote bedrijven door aan de landbouwers die recht hebben op een betaling in het kader van de in artikel 21 bedoelde basisinkomenssteun, herverdelende inkomenssteun te verstrekken in de vorm van een jaarlijkse ontkoppelde betaling per subsidiabele hectare.
3. De lidstaten stellen op nationaal of regionaal niveau, eventueel op het niveau van de in artikel 22, lid 2, bedoelde groepen gebieden, een bedrag per hectare of verschillende bedragen voor verschillende reeksen hectaren vast, alsmede het maximumaantal hectaren per landbouwer waarvoor de herverdelende inkomenssteun wordt betaald.
4. Het voor een bepaald claimjaar geplande bedrag per hectare mag niet hoger zijn dan het nationale gemiddelde bedrag van de rechtstreekse betalingen per hectare voor dat claimjaar.
5. Het nationale gemiddelde bedrag van de rechtstreekse betalingen per hectare wordt gedefinieerd als de verhouding tussen het nationale maximum voor rechtstreekse betalingen voor een bepaald claimjaar als vastgesteld in bijlage V, en de totale geplande outputs voor de basisinkomenssteun voor dat claimjaar, uitgedrukt in aantal hectaren.
6. In het geval van een rechtspersoon of een groep van natuurlijke of rechtspersonen kunnen de lidstaten het in lid 3 bedoelde maximumaantal hectaren toepassen op het niveau van de leden van deze rechtspersonen of groepen, indien het nationale recht bepaalt dat de individuele leden rechten en verplichtingen hebben die vergelijkbaar zijn met die van individuele landbouwers die de status van bedrijfshoofd hebben, met name wat hun economische, sociale en belastingstatus betreft, mits die leden bijdragen tot de versterking van de landbouwstructuren van de betrokken rechtspersonen of groepen.
In het geval van landbouwers die deel uitmaken van een groep van verbonden rechtspersonen, zoals bepaald door de lidstaten, kunnen de lidstaten het in lid 3 bedoelde maximumaantal hectaren toepassen op het niveau van die groep onder door hen vast te stellen voorwaarden.
Artikel 30
Aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers
1. De lidstaten kunnen aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers, zoals bepaald overeenkomstig de criteria in artikel 4, lid 6, verstrekken onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en door de lidstaten nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.
2. Als onderdeel van hun verplichting om in overeenstemming met de in artikel 6, lid 1, punt g), vastgestelde doelstelling jonge landbouwers aan te trekken en om overeenkomstig artikel 95, aan deze doelstelling ten minste een in bijlage XII opgenomen bedrag te besteden, kunnen de lidstaten aanvullende inkomenssteun verstrekken aan jonge landbouwers die zich onlangs voor het eerst hebben gevestigd en die recht hebben op een betaling in het kader van de in artikel 21 bedoelde basisinkomenssteun.
De lidstaten kunnen besluiten de op grond van het onderhavige artikel verleende steun te verlenen aan landbouwers die op grond van artikel 50 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 steun hebben ontvangen gedurende de rest van de in lid 5 van dat artikel bedoelde periode.
3. De aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers wordt verleend voor een periode van ten hoogste vijf jaar, te rekenen vanaf het eerste jaar van indiening van de betalingsaanvraag voor jonge landbouwers, en onder de voorwaarden die door het GLB-rechtskader dat van toepassing is voor de periode na 2027 moeten worden vastgesteld indien de looptijd van vijf jaar doorloopt tot na 2027. De lidstaten zorgen ervoor dat er geen wettelijke verwachtingen bij de begunstigden worden gewekt voor de periode na 2027.
Die steun wordt verleend in de vorm van hetzij een jaarlijkse ontkoppelde betaling per subsidiabele hectare, hetzij een vast bedrag per jonge landbouwer.
De lidstaten kunnen besluiten de steun in het kader van dit artikel enkel te verlenen voor een maximumaantal hectaren per jonge landbouwer.
4. In het geval van een rechtspersoon of een groep natuurlijke of rechtspersonen zoals groepen landbouwers, producentenorganisaties of coöperaties, kunnen de lidstaten het in lid 3 bedoelde maximumaantal hectaren toepassen op het niveau van de leden van die rechtspersonen of groepen:
a) |
die voldoen aan de definitie en voorwaarden van “jonge landbouwer” zoals bepaald overeenkomstig artikel 4, lid 6, en |
b) |
indien het nationale recht bepaalt dat de individuele leden rechten en verplichtingen hebben die vergelijkbaar zijn met die van individuele landbouwers die de status van bedrijfshoofd hebben, met name wat hun economische, sociale en belastingstatus betreft, mits die leden bijdragen tot de versterking van de landbouwstructuren van de betrokken rechtspersonen of groepen. |
Artikel 31
Regelingen voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn
1. De lidstaten stellen vrijwillige regelingen voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn (“ecoregelingen”) in en verstrekken hier steun voor, onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.
2. De lidstaten steunen in het kader van dit artikel actieve landbouwers of groepen actieve landbouwers die verbintenissen aangaan om landbouwpraktijken toe te passen die gunstig zijn voor het klimaat, het milieu en het dierenwelzijn en de bestrijding van antimicrobiële resistentie.
3. De lidstaten stellen een lijst op met de in lid 2 bedoelde landbouwpraktijken die gunstig zijn voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn, en de bestrijding van antimicrobiële resistentie aanpakken. Deze praktijken zijn zodanig ontworpen dat daarmee een of meer van de specifieke doelstellingen worden bereikt die zijn beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), en die, ten aanzien van het verbeteren van het dierenwelzijn en de bestrijding van antimicrobiële resistentie, in artikel 6, lid 1, punt i).
4. Elke ecoregeling moet in beginsel ten minste twee van de volgende gebieden bestrijken met acties voor het klimaat, het milieu, dierenwelzijn en het bestrijden van antimicrobiële resistentie:
a) |
matiging van klimaatverandering, met inbegrip van vermindering van de broeikasgasemissies als gevolg van landbouwpraktijken, behoud van bestaande koolstofopslagplaatsen en vergroten van koolstofvastlegging; |
b) |
aanpassing aan klimaatverandering, met inbegrip van acties om de veerkracht van voedselproductiesystemen en de diversiteit van dieren en planten te verbeteren en zo de weerstand tegen ziekten en klimaatverandering te vergroten; |
c) |
bescherming of verbetering van de waterkwaliteit en vermindering van de druk op de watervoorraden; |
d) |
preventie van bodemaantasting, bodemherstel, verbetering van de bodemvruchtbaarheid en van het nutriëntenbeheer en van bodembiota; |
e) |
bescherming van de biodiversiteit, instandhouding of herstel van habitats of soorten, met inbegrip van behoud en aanleg van landschapselementen of niet-productieve gebieden; |
f) |
acties voor een duurzaam en verminderd gebruik van pesticiden, met name pesticiden die risico’s inhouden voor de menselijke gezondheid of het milieu; |
g) |
acties om het dierenwelzijn te verbeteren of antimicrobiële resistentie te bestrijden. |
5. In het kader van dit artikel verrichten de lidstaten uitsluitend betalingen voor verbintenissen die:
a) |
verder gaan dan de betrokken uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de desbetreffende GLMC-normen die op grond van hoofdstuk I, afdeling 2, zijn vastgesteld; |
b) |
verder gaan dan de relevante minimumvoorschriften voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen, dierenwelzijn en andere relevante verplichte vereisten die zijn vastgesteld in het nationale en Unierecht; |
c) |
verder gaan dan de voorwaarden voor de instandhouding van het landbouwareaal overeenkomstig artikel 4, lid 2, punt b); |
d) |
verschillend zijn van de verbintenissen waarvoor betalingen worden toegekend op grond van artikel 70. |
Aan verbintenissen bedoeld in de eerste alinea, punt b), kan, wanneer het nationale recht nieuwe voorschriften oplegt die verder gaan dan de daarmee verband houdende minimumvoorschriften uit het Unierecht, steun worden verleend gedurende een periode van maximaal 24 maanden vanaf de datum waarop zij voor het bedrijf verplicht worden, mits die verbintenissen bijdragen aan de naleving van die voorschriften.
6. Krachtens lid 5 kunnen de lidstaten voor de beschrijving van de verbintenissen waaraan de begunstigde van de in dit artikel bedoelde ecoregelingen moet voldoen, voortbouwen op een of meer van de in hoofdstuk I, afdeling 2, vastgestelde vereisten en normen, mits de verplichtingen van de ecoregelingen verder gaan dan de betrokken uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de door de lidstaten op grond van hoofdstuk I, afdeling 2, vastgestelde minimumnormen voor een goede landbouw- en milieuconditie van land.
Onverminderd artikel 87, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 worden actieve landbouwers of groepen actieve landbouwers die aan de overeenkomstig de eerste alinea vastgestelde ecoregelingen deelnemen, geacht te voldoen aan de betrokken vereisten en normen in bijlage III, mits ze de verbintenissen in het kader van de betrokken ecoregelingen nakomen.
Indien voor die ecoregelingen en de in bijlage III vastgestelde verplichtingen dezelfde vereisten en normen gelden, kunnen de lidstaten die overeenkomstig de eerste alinea van dit lid ecoregelingen vaststellen, ervoor zorgen dat hun beheers- en controlesystemen niet tot dubbele controles leiden.
7. De steun voor een specifieke ecoregeling neemt de vorm aan van een jaarlijkse betaling voor alle subsidiabele hectaren die onder de verbintenissen vallen. De betalingen worden toegekend:
a) |
hetzij als aanvullende betaling bij de basisinkomenssteun als vastgesteld in onderafdeling 2; |
b) |
hetzij als betaling om actieve landbouwers of groepen actieve landbouwers geheel of gedeeltelijk te vergoeden voor de extra kosten en de gederfde inkomsten als gevolg van de aangegane verbintenissen, die worden berekend in overeenstemming met artikel 82 en rekening houdend met de streefcijfers voor ecoregelingen; deze betalingen kunnen ook transactiekosten dekken. |
In afwijking van de eerste alinea kunnen betalingen die overeenkomstig punt b) van dat lid worden toegekend voor dierenwelzijnsverbintenissen, verbintenissen ter bestrijding van antimicrobiële resistentie en, indien naar behoren gemotiveerd, verbintenissen voor klimaatvriendelijke landbouwpraktijken, ook de vorm aannemen van een jaarlijkse betaling voor de grootvee-eenheden.
8. De lidstaten tonen aan hoe de in het kader van ecoregelingen uitgevoerde landbouwpraktijken beantwoorden aan de in artikel 108 bedoelde behoeften en hoe zij bijdragen tot de milieu- en klimaatarchitectuur bedoeld in artikel 109, lid 2, punt a), en tot dierenwelzijn en de bestrijding van antimicrobiële resistentie. Zij gebruiken een beoordelings- of scoresysteem of een andere passende methode om de doeltreffendheid en efficiëntie van de ecoregelingen in het bereiken van de vastgestelde doelstellingen, te waarborgen. Bij het vaststellen van het betalingsniveau voor verschillende verbintenissen in het kader van de ecoregelingen op grond van lid 7, eerste alinea, punt a) van dit artikel, houden de lidstaten rekening met het duurzaamheids- en ambitieniveau van elke ecoregeling, op basis van objectieve en transparante criteria.
9. De lidstaten zorgen ervoor dat de interventies op grond van dit artikel stroken met die op grond van artikel 70.
Artikel 32
Algemene regels
1. De lidstaten kunnen actieve landbouwers gekoppelde inkomenssteun verlenen onder de voorwaarden die in deze onderafdeling zijn vastgesteld en door de lidstaten nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.
2. De interventies van de lidstaten helpen de in artikel 33 vermelde ondersteunde sectoren en productiewijzen of specifieke soorten landbouw binnen die sectoren of productiewijzen, om via verbetering van het concurrentievermogen, de duurzaamheid of de kwaliteit de daar ondervonden moeilijkheden aan te pakken. Er wordt van de lidstaten niet vereist aan te tonen welke moeilijkheden zij ondervinden met betrekking tot eiwithoudende gewassen.
3. De gekoppelde inkomenssteun wordt verleend in de vorm van een jaarlijkse betaling per hectare of per dier.
Artikel 33
Toepassingsgebied
Gekoppelde inkomenssteun mag uitsluitend voor de volgende sectoren en productiewijzen of specifieke soorten landbouw binnen die sectoren of productiewijzen worden toegekend voor zover die van belang zijn om sociaal-economische of ecologische redenen:
a) |
granen; |
b) |
oliehoudende zaden, met uitzondering van zonnebloempitten voor menselijke consumptie als vastgelegd in artikel 11, lid 7; |
c) |
eiwithoudende gewassen, met inbegrip van peulvruchten en mengsels van peulvruchten en grassen, mits de peulvruchten in dit mengsel overheersen; |
d) |
vlas; |
e) |
hennep; |
f) |
rijst; |
g) |
noten; |
h) |
zetmeelaardappelen; |
i) |
melk en zuivelproducten; |
j) |
zaden; |
k) |
schapen- en geitenvlees; |
l) |
rund- en kalfsvlees; |
m) |
olijfolie en tafelolijven; |
n) |
zijderupsen; |
o) |
gedroogde voedergewassen; |
p) |
hop; |
q) |
suikerbieten, suikerriet en cichoreiwortels; |
r) |
groenten en fruit; |
s) |
hakhout met korte omlooptijd. |
Artikel 34
Subsidiabiliteit
1. De lidstaten mogen de gekoppelde inkomenssteun in de vorm van een betaling per hectare uitsluitend toekennen voor arealen die zij als subsidiabele hectaren aanmerken.
2. Wanneer de gekoppelde inkomenssteun betrekking heeft op runderen dan wel op schapen of geiten, worden de vereisten inzake identificatie en registratie van dieren die in deel IV, titel I, hoofdstuk 2, afdeling I, van Verordening (EU) 2016/429 zijn vastgesteld, door de lidstaten vastgesteld als subsidiabiliteitsvoorwaarden voor de steun. Onverminderd de overige toepasselijke subsidiabiliteitsvoorwaarden worden runderen, schapen of geiten evenwel geacht voor steun in aanmerking te komen voor zover uiterlijk op een door de lidstaten te bepalen datum in het betrokken claimjaar wordt voldaan aan de identificatie- en registratievoorschriften.
Artikel 35
Gedelegeerde bevoegdheden in geval van structurele onevenwichtigheden op de markt in een sector
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met maatregelen die moeten voorkomen dat begunstigden van gekoppelde inkomenssteun in een bepaalde sector nadeel ondervinden van structurele onevenwichtigheden op de markt. Bij die gedelegeerde handelingen kan het de lidstaten worden toegestaan te besluiten dat de gekoppelde inkomenssteun verder mag worden betaald tot en met 2027 op basis van de productie-eenheden waarvoor die steun in een eerdere referentieperiode werd toegekend.
Artikel 36
Toepassingsgebied
Bulgarije, Griekenland, Spanje en Portugal verlenen krachtens de in deze onderafdeling vastgestelde voorwaarden een gewasspecifieke betaling voor katoen aan actieve landbouwers die katoen van GN-code 5201 00 produceren.
Artikel 37
Algemene regels
1. De gewasspecifieke betaling voor katoen wordt toegekend per hectare subsidiabel katoenareaal. Het areaal is enkel subsidiabel wanneer het bestaat uit landbouwgrond waarvoor de lidstaat een vergunning voor de katoenproductie heeft verleend, die is ingezaaid met door de lidstaat toegestane rassen en die daadwerkelijk is geoogst in normale teeltomstandigheden.
2. De gewasspecifieke betaling voor katoen wordt uitgekeerd voor katoen van gezonde handelskwaliteit.
3. Bulgarije, Griekenland, Spanje en Portugal verlenen de vergunning voor de in lid 1 bedoelde grond en rassen overeenkomstig de regels en voorwaarden die uit hoofde van lid 5 worden vastgesteld.
4. Voor de onder deze onderafdeling vallende interventies geldt het volgende:
a) |
de subsidiabiliteit van de gedane uitgaven wordt bepaald op basis van artikel 37, punt a), van Verordening (EU) 2021/2116; |
b) |
voor de toepassing van artikel 12, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 heeft het door de certificerende instanties te verstrekken advies betrekking op de punten a), b) en d) daarvan, en op de beheersverklaring. |
5. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met regels en voorwaarden voor de vergunningverlening voor grond en rassen in het kader van de gewasspecifieke betaling voor katoen.
6. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast die voorzien in regels inzake de procedure voor de vergunningverlening voor grond en rassen in het kader van de gewasspecifieke betaling voor katoen en inzake de kennisgevingen aan producenten betreffende die vergunningverlening. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 38
Basisarealen, vaste opbrengsten en referentiebedragen
1. De volgende nationale basisarealen worden vastgesteld:
— |
Bulgarije: 3 342 ha, |
— |
Griekenland: 250 000 ha, |
— |
Spanje: 48 000 ha, |
— |
Portugal: 360 ha. |
2. Voor de referentieperiode worden de volgende vaste opbrengsten vastgesteld:
— |
Bulgarije: 1,2 ton/ha, |
— |
Griekenland: 3,2 ton/ha, |
— |
Spanje: 3,5 ton/ha, |
— |
Portugal: 2,2 ton/ha. |
3. Het bedrag van de gewasspecifieke betaling voor katoen per hectare subsidiabel areaal wordt berekend door de in lid 2 vastgestelde opbrengsten te vermenigvuldigen met de volgende referentiebedragen:
— |
Bulgarije: 636,13 EUR, |
— |
Griekenland: 229,37 EUR, |
— |
Spanje: 354,73 EUR, |
— |
Portugal: 223,32 EUR. |
4. Indien het subsidiabele katoenareaal in een bepaalde lidstaat het in lid 1 vastgestelde basisareaal in een bepaald jaar overschrijdt, wordt het in lid 3 voor die lidstaat vastgestelde bedrag verlaagd in verhouding tot de overschrijding van het basisareaal.
5. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met regels inzake de voorwaarden voor de toekenning van de gewasspecifieke betaling voor katoen, inzake de subsidiabiliteitseisen en inzake de agronomische praktijken.
6. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met voorschriften voor de berekening van de in lid 4 bedoelde verlaging. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 39
Erkende unies van producentenorganisaties
1. Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt onder “erkende unie van producentenorganisaties” verstaan een juridische entiteit die uit katoen producerende landbouwers en ten minste één egreneerbedrijf bestaat en die activiteiten verricht zoals:
a) |
het bijdragen tot een betere coördinatie van de wijze waarop katoen op de markt wordt gebracht, met name door middel van onderzoeks- en marktstudies; |
b) |
het opstellen van standaardformulieren voor contracten die verenigbaar zijn met de voorschriften van de Unie; |
c) |
het sturen van de productie in de richting van producten die beter zijn afgestemd op de behoeften van de markt en op de vraag van de consument, met name ten aanzien van kwaliteit en consumentenbescherming; |
d) |
het actualiseren van methoden en middelen ter verbetering van de productkwaliteit; |
e) |
het ontwikkelen van marketingstrategieën om de afzet van katoen te bevorderen door middel van kwaliteitscertificeringsregelingen. |
2. De lidstaat waar de egreneerbedrijven zijn gevestigd, erkent unies van producentenorganisaties die voldoen aan alle uit hoofde van lid 3vastgestelde criteria.
3. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften betreffende:
a) |
de criteria voor de erkenning van unies van producentenorganisaties; |
b) |
de verplichtingen waaraan de producenten moeten voldoen; |
c) |
de gevolgen wanneer de erkende unie van producentenorganisaties niet voldoet aan de in punt a) bedoelde criteria. |
Artikel 40
Toekenning van de betaling
1. De gewasspecifieke betaling voor katoen wordt aan de landbouwers toegekend voor hectares die subsidiabel zijn overeenkomstig artikel 38.
2. Voor de bij een erkende unie van producentenorganisatie aangesloten landbouwers wordt de toe te kennen gewasspecifieke betaling voor hectares die subsidiabel zijn binnen het in artikel 38, lid 1, vastgestelde basisareaal, verhoogd met 2 EUR.
Artikel 41
Afwijkingen
1. De artikelen 101 en 102 en titel VII, met uitzondering van hoofdstuk III, zijn niet van toepassing op de in deze onderafdeling vastgestelde gewasspecifieke betaling voor katoen.
2. De gewasspecifieke betaling voor katoen wordt niet opgenomen in de afdelingen van het strategisch GLB-plan die worden vermeld in de artikelen 108 tot en met 114, met uitzondering van artikel 112, lid 2, punt a), met betrekking tot het financieel plan.
3. Artikel 55, lid 1, tweede en derde alinea, van Verordening (EU) 2021/2116 is niet van toepassing op de in deze onderafdeling bedoelde interventies.
HOOFDSTUK III
INTERVENTIETYPES IN BEPAALDE SECTOREN
Artikel 42
Toepassingsgebied
In dit hoofdstuk worden regels vastgesteld inzake de interventietypes:
a) |
in de sector groenten en fruit, als bedoeld in artikel 1, lid 2, punt i), van Verordening (EU) nr. 1308/2013; |
b) |
in de sector producten van de bijenteelt, als vermeld in artikel 1, lid 2,, punt v), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 (“de bijenteeltsector”); |
c) |
in de wijnsector, als bedoeld in artikel 1, lid 2, punt l), van Verordening (EU) nr. 1308/2013; |
d) |
in de hopsector, als bedoeld in artikel 1, lid 2, punt f), van Verordening (EU) nr. 1308/2013; |
e) |
in de sector olijfolie en tafelolijven, als vermeld in artikel 1, lid 2, punt g), van Verordening (EU) nr. 1308/2013; |
f) |
in de overige in artikel 1, lid 2, punten a) tot en met h), k), m), o) tot en met t), en w), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 beschreven sectoren en sectoren van producten die zijn opgenomen in bijlage VI bij deze verordening. |
Artikel 43
Verplichte en facultatieve interventietypes
1. De in artikel 42, punt a), bedoelde interventietypes in de sector groenten en fruit zijn verplicht voor elke lidstaat met producentenorganisaties in die sector die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013.
Wanneer een lidstaat zonder erkende producentenorganisaties in de sector groenten en fruit op het moment van de indiening van zijn strategisch GLB-plan een producentenorganisatie krachtens Verordening (EU) nr. 1308/2013tijdens de door het strategische GLB-plan bestreken periode erkent, dient die lidstaat overeenkomstig artikel 119 een verzoek tot wijziging van zijn strategisch GLB-plan in om interventies in de sector groenten en fruit op te nemen.
2. De in artikel 42, punt b), bedoelde interventietypes in de bijenteeltsector zijn verplicht voor elke lidstaat.
3. De in artikel 42, punt c), bedoelde interventietypes in de wijnsector zijn verplicht voor de in bijlage VII genoemde lidstaten.
4. De lidstaten kunnen ervoor kiezen om in hun strategische GLB-plannen de in artikel 42, punten d), e) en f), bedoelde interventietypes toe te passen.
5. Duitsland kan de in artikel 42, punt f), bedoelde interventietypes uitsluitend uitvoeren in de hopsector indien het in zijn strategisch GLB-plan besluit de in artikel 42, punt d), bedoelde interventietypes niet uit te voeren.
6. Griekenland, Frankrijk en Italië kunnen de in artikel 42, punt f), bedoelde interventietypes uitsluitend uitvoeren in de sector olijfolie en tafelolijven indien zij in hun strategisch GLB-plan besluiten de in artikel 42, punt e), bedoelde interventietypes niet uit te voeren.
Artikel 44
Vormen van steun
1. De steun in de in artikel 42 vermelde sectoren kan de volgende vormen aannemen:
a) |
vergoeding van de subsidiabele kosten die een begunstigde daadwerkelijk heeft gemaakt; |
b) |
eenheidskosten; |
c) |
vaste bedragen; |
d) |
financiering volgens een vast percentage. |
2. De bedragen voor de in lid 1, punten b), c) en d), genoemde vormen van steun worden vastgesteld op één van de hierna genoemde manieren:
a) |
een eerlijke, billijke en verifieerbare berekeningsmethode op basis van:
|
b) |
ontwerpbegrotingen die per geval zijn opgesteld en die op voorhand zijn goedgekeurd door de instantie die de verrichting selecteert in het geval van interventies in de sectoren wijn en landbouw, of door de instantie die de operationele programma’s bedoeld in artikel 50 goedkeurt in het geval van interventies in andere subsidiabele sectoren; |
c) |
overeenkomstig de voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die in het kader van beleidsmaatregelen van de Unie voor soortgelijke interventietypes gelden; |
d) |
overeenkomstig de voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die die gelden in het kader van steunregelingen voor soortgelijke interventietypes, die volledig door de lidstaat worden gefinancierd. |
Artikel 45
Gedelegeerde bevoegdheden voor de vaststelling van aanvullende vereisten voor interventietypes
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften ter aanvulling van de voorschriften van dit hoofdstuk, met name wat betreft:
a) |
het garanderen van de goede werking van de in dit hoofdstuk vastgestelde interventietypes, met name door het voorkomen van concurrentieverstoring op de interne markt; |
b) |
de soorten uitgaven waarop de in dit hoofdstuk opgenomen interventies betrekking hebben, met inbegrip van, in afwijking van artikel 22 van Verordening (EU) 2021/2116, de subsidiabiliteit van de door producentenorganisaties of andere begunstigden bij de uitvoering van deze interventies gemaakte administratieve en personeelskosten; |
c) |
de grondslag voor de berekening van de in dit hoofdstuk bedoelde financiële steun van de Unie, met inbegrip van de referentieperioden, de berekening van de waarde van de op de markt afgezette productie, en, voor doeleinden van de in artikel 53 bedoelde nationale financiële steun, de berekening van de organisatiegraad van de producenten; |
d) |
het maximumniveau van de financiële steun van de Unie voor de in artikel 47, lid 2, punten a), c), f), g), h) en i), genoemde interventietypes en voor de interventietypes bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punten c), d) en l), met inbegrip van verpakkings- en transporttarieven voor uit de markt genomen producten ten behoeve van gratis verstrekking, en van verwerkingskosten voorafgaand aan de levering voor dat doel; |
e) |
de regels voor de vaststelling van een maximum voor de uitgaven en voor de meting van het subsidiabele areaal voor de als in artikel 47, lid 2, punt d), en artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt a), bedoelde interventietypes; |
f) |
de regels op grond waarvan producenten bijproducten van de wijnbereiding aan de markt moeten onttrekken, en regels met betrekking tot uitzonderingen op die verplichting om extra administratieve lasten te voorkomen en regels voor de vrijwillige certificering van distilleerders. |
g) |
de voorwaarden voor het gebruik van de in artikel 44, lid 1, vermelde vormen van steun. |
h) |
de voorschriften inzake de minimale duurzaamheidseis voor productieve en niet-productieve investeringen die worden ondersteund met in dit hoofdstuk opgenomen interventies; |
i) |
de voorschriften inzake het combineren van financiering voor investeringen uit hoofde van artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt b), en voor afzetbevordering uit hoofde van artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt k). |
Artikel 46
Doelstellingen in de sector groenten en fruit, de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven en in de andere in artikel 42, punt f), bedoelde sectoren
In de in artikel 42, punten a), d), e) en f), vermelde sectoren worden de volgende doelstellingen nagestreefd:
a) |
productieplanning en -organisatie, aanpassing van de productie aan de vraag, met name ten aanzien van kwaliteit en hoeveelheid, optimalisatie van de productiekosten en het rendement op investeringen, en stabilisatie van de producentenprijzen; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten a), b), c) en i); |
b) |
concentratie van het aanbod en in de handel brengen van de producten, onder meer door middel van direct marketing; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten a), b) en c); |
c) |
verbetering van het concurrentievermogen voor de middellange en lange termijn, met name door modernisering; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstelling zoals uiteengezet in artikel 6, lid 1, punt c); |
d) |
onderzoek naar en ontwikkeling van duurzame productiemethoden, waaronder de weerbaarheid tegen plagen, weerstand tegen dierziektes en matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, innovatieve praktijken en productietechnieken die het economisch concurrentievermogen vergroten en de marktontwikkelingen versterken; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten a), b), c) en i); |
e) |
afzetbevordering, ontwikkeling en uitvoering:
Deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten e), f) en i); |
f) |
bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, als vastgelegd in artikel 6, lid 1, punt d); |
g) |
verhoging van de handelswaarde en de kwaliteit van de producten, met inbegrip van het verbeteren van de productkwaliteit en het ontwikkelen van producten met een beschermde oorsprongsbenaming of met een beschermde geografische aanduiding, of van producten die vallen onder door de Unie of door de lidstaten erkende nationale kwaliteitsregelingen vallen; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstelling in artikel 6, lid 1, punt b); |
h) |
afzetbevordering en marketing van producten; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten b), c) en i); |
i) |
verhoging van de consumptie van producten van de sector groenten en fruit, in verse dan wel verwerkte vorm; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstelling in artikel 6, lid 1, punt i); |
j) |
crisispreventie en risicobeheer, gericht op het voorkomen van en het omgaan met verstoringen van de markten van de betrokken sector; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten a), b) en c); |
k) |
verbetering van de arbeidsvoorwaarden en handhaving van de werkgeversverplichtingen en van de vereisten voor gezondheid en veiligheid op het werk overeenkomstig de Richtlijnen 89/391/EEG, 2009/104/EG en (EU) 2019/1152. |
Artikel 47
Interventietypes in de sector groenten en fruit, de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven en in de andere sectoren bedoeld in artikel 42, punt f)
1. Voor elke doelstelling die de lidstaten uit de in artikel 46, punten a) tot en met i) en k), vermelde doelstellingen kiezen, selecteren zij in hun strategische GLB-plannen een of meer van de volgende interventietypes in de in artikel 42, punten a), d), e) en f), vermelde sectoren:
a) |
investeringen in materiële en immateriële activa, onderzoek en experimentele en innovatieve productiemethoden en andere acties op gebieden zoals:
|
b) |
adviesdiensten en technische bijstand, met name op het gebied van duurzame plaag- en ziektebestrijdingstechnieken, duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en diergezondheidsproducten, aanpassing aan en matiging van klimaatverandering, de arbeidsvoorwaarden, werkgeversverplichtingen en gezondheid en veiligheid op het werk; |
c) |
opleiding, met inbegrip van coaching en uitwisseling van beste praktijken, met name op het gebied van duurzame plaag- en ziektebestrijdingstechnieken, het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en diergezondheidsproducten, aanpassing aan en matiging van de klimaatverandering, evenals het gebruik van georganiseerde handelsplatformen en de handel in grondstoffen op de spot- en termijnmarkten; |
d) |
biologische of geïntegreerde productie; |
e) |
acties om de duurzaamheid en de efficiëntie van het vervoer en de opslag van producten te verbeteren; |
f) |
afzetbevordering, communicatie en afzet, waaronder acties en activiteiten die in het bijzonder zijn gericht op het vergroten van het consumentenbewustzijn ten aanzien van de kwaliteitsregelingen van de Unie en het belang van gezonde eetgewoonten, en op de diversificatie en consolidatie van afzetmarkten; |
g) |
uitvoering van op nationaal niveau en op het niveau van de Unie ingestelde kwaliteitsregelingen; |
h) |
uitvoering van traceerbaarheids- en certificeringssystemen, met name kwaliteitsmonitoring van de aan de eindverbruikers verkochte producten; |
i) |
acties voor aanpassing aan en matiging van klimaatverandering. |
2. Voor de in artikel 46, punt j), vermelde doelstelling selecteren de lidstaten in hun strategische GLB-plannen een of meer van de volgende interventietypes in de in artikel 42, punten a), d), e) en f), vermelde sectoren:
a) |
het opzetten, vullen en aanvullen van onderlinge fondsen door producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties die op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of artikel 67, lid 7, van deze verordening zijn erkend; |
b) |
investeringen in materiële en immateriële activa om de op de markt gebrachte hoeveelheden efficiënter te beheren, waaronder voor collectieve opslag; |
c) |
collectieve opslag van producten die zijn geproduceerd door de producentenorganisatie of haar leden, evenals, waar nodig, de collectieve verwerking van producten om die opslag te vergemakkelijken; |
d) |
herbeplanting van boomgaarden of olijfgaarden waar dat nodig is na verplichte rooiing om gezondheids-of fytosanitaire redenen in opdracht van de bevoegde autoriteit van de lidstaat of ter aanpassing aan klimaatverandering; |
e) |
aanvulling van de veestapel nadat er om gezondheidsredenen verplicht dieren zijn geruimd of na verliezen als gevolg van natuurrampen; |
f) |
het uit de markt nemen voor gratis verstrekking of andere bestemmingen, met inbegrip van de verwerkingskosten die nodig zijn om het uit de markt nemen te faciliteren; |
g) |
groen oogsten, waaronder wordt verstaan het oogsten op een bepaald areaal van de totale hoeveelheid onrijpe, niet-afzetbare producten die vóór het groen oogsten niet beschadigd zijn als gevolg van weersomstandigheden, ziekte of andere oorzaken; |
h) |
niet oogsten, waaronder wordt verstaan de beëindiging van de aan de gang zijnde productiecyclus op het betrokken areaal wanneer het product goed ontwikkeld en van gezonde handelskwaliteit is, met uitzondering van de vernietiging van producten wegens weersomstandigheden of ziekte; |
i) |
oogst- en productieverzekering die bijdraagt aan het veiligstellen van het inkomen van de producenten bij verliezen als gevolg van natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, ziekten of plagen, en er tevens voor zorgt dat de begunstigden de nodige risicopreventiemaatregelen nemen; |
j) |
begeleiding van andere producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties die op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of artikel 67, lid 7, van deze verordening zijn erkend, of coaching van individuele producenten; |
k) |
uitvoering en beheer van sanitaire en fytosanitaire voorschriften van derde landen op het grondgebied van de Unie om de toegang tot de markten van derde landen te vergemakkelijken; |
l) |
communicatieacties gericht op bewustmaking en het informeren van consumenten. |
Artikel 48
Planning, verslaglegging en prestatiegoedkeuring op het niveau van de operationele programma’s
Artikel 7, lid 1, punt a), artikel 102, artikel 11, punten g) en h), artikel 112, lid 3, punt b), en artikel 134 zijn van toepassing op de interventietypes in de in artikel 42, punten a), d), e) en f), bedoelde sectoren op het niveau van de operationele programma’s, en niet op het niveau van de interventie. De planning, verslaglegging en prestatiegoedkeuring voor deze interventietypes worden ook uitgevoerd op het niveau van de operationele programma’s.
Artikel 49
Doelstellingen in de sector groenten en fruit
De lidstaten streven in de in artikel 42, punt a), vermelde sector groenten en fruit één of meer van de in artikel 46, vastgelegde doelstellingen na. De in artikel 46, punten g), h), i), en k) vastgelegde doelstellingen gelden voor producten in verse of verwerkte vorm, terwijl de in de andere punten van dat artikel vermelde doelstellingen alleen gelden voor producten in verse vorm.
De lidstaten zorgen ervoor dat de interventies overeenstemmen met de overeenkomstig artikel 47 gekozen interventietypes.
Artikel 50
Operationele programma’s
1. De in artikel 46 bedoelde doelstellingen en de interventies in de sector groenten en fruit die door de lidstaten in hun strategische GLB-plannen zijn vastgesteld, worden onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden uitgevoerd door middel van goedgekeurde operationele programma’s van producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties, of beiden, die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013.
2. De operationele programma’s hebben een looptijd van ten minste drie jaar en ten hoogste zeven jaar.
3. Met de operationele programma’s worden minstens de in artikel 46, punten b), e) en f), bedoelde doelstellingen nagestreefd.
4. Voor elke gekozen doelstelling worden in de operationele programma’s de interventies beschreven die zijn gekozen uit de interventies die de lidstaten in hun strategische GLB-plannen hebben vastgesteld.
5. Producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 leggen de operationele programma’s ter goedkeuring voor aan de lidstaten, en voeren die programma’s uit, mits ze worden goedgekeurd.
6. De operationele programma’s van unies van producentenorganisaties betreffen niet dezelfde interventies als de operationele programma’s van de aangesloten organisaties. De lidstaten beoordelen de operationele programma’s van unies van producentenorganisaties samen met de operationele programma’s van de aangesloten organisaties.
Met het oog daarop zien de lidstaten erop toe dat:
a) |
onverminderd artikel 51, lid 1, punt b), de interventies in het kader van de operationele programma’s van een unie van producentenorganisaties volledig gefinancierd worden uit bijdragen van de organisaties die zijn aangesloten bij die unie en dat die financiering wordt bijeengebracht door de actiefondsen van die aangesloten organisaties; |
b) |
de interventies en de overeenkomstige financiële bijdrage vermeld worden in het operationele programma van elke aangesloten organisatie. |
c) |
er geen dubbele financiering plaatsvindt. |
7. De lidstaten zorgen ervoor dat, voor elk operationeel programma:
a) |
ten minste 15 % van de uitgaven betrekking heeft op interventies in verband met de in artikel 46, punten e) en f), bedoelde doelstellingen; |
b) |
het operationele programma drie of meer acties omvat die verband houden met de in artikel 46, punten e) en f), bedoelde doelstellingen; |
c) |
ten minste 2 % van de uitgaven betrekking heeft op de interventies in verband met de in artikel 46, punt d), bedoelde doelstelling, en |
d) |
de uitgaven voor interventies in het kader van de in artikel 47, lid 2, punten f), g) en h), bedoelde interventietypes niet meer dan één derde uitmaken van de totale uitgaven. |
Wanneer ten minste 80 % van de leden van een producentenorganisatie aan een of meer identieke, in hoofdstuk IV vastgestelde agromilieuklimaatverbintenissen of verbintenissen inzake biologische landbouw is onderworpen, wordt elk van die verbintenissen aangemerkt als ten minste één actie voor het minimum van drie acties bedoeld in de eerste alinea, punt b).
8. In de operationele programma’s kunnen de voorgestelde acties worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat werknemers in de sector eerlijke en veilige arbeidsvoorwaarden genieten.
Artikel 51
Actiefondsen
1. Producentenorganisaties in de sector groenten en fruit of unies van dergelijke producentenorganisaties kunnen een actiefonds oprichten. Dit fonds wordt gefinancierd met:
a) |
financiële bijdragen van:
|
b) |
financiële steun van de Unie, die aan producentenorganisaties of hun unies kan worden verleend indien die organisaties of unies een operationeel programma indienen. |
2. De actiefondsen worden slechts gebruikt voor de financiering van operationele programma’s die door de lidstaten zijn goedgekeurd.
Artikel 52
Financiële steun van de Unie voor de sector groenten en fruit
1. De financiële EU-steun is gelijk aan het bedrag van de daadwerkelijk betaalde financiële bijdragen bedoeld in artikel 51, lid 1, punt a), en bedraagt niet meer dan 50 % van de daadwerkelijke uitgaven.
2. De financiële steun van de Unie is beperkt tot:
a) |
4,1 % van de waarde van de door elke producentenorganisatie op de markt afgezette productie; |
b) |
4,5 % van de waarde van de door elke unie van producentenorganisaties op de markt afgezette productie; |
c) |
5 % van de waarde van de door elke transnationale producentenorganisatie of transnationale unie van producentenorganisaties op de markt afgezette productie. |
Deze beperkingen kunnen met 0,5 procentpunten worden verhoogd mits het bedrag waarmee het betrokken in de eerste alinea genoemde percentage wordt overschreden, uitsluitend wordt gebruikt voor een of meer interventies die verband houden met de in artikel 46, punten d), e), f), h), i) en j), bedoelde doelstellingen. In het geval van unies van producentenorganisaties, met inbegrip van transnationale unies van producentenorganisaties, kunnen die organisaties deze interventies uitvoeren namens hun leden.
3. Op verzoek van een producentenorganisatie of een unie van producentenorganisaties wordt het in lid 1 vastgestelde maximum van 50 % verhoogd tot 60 % voor een operationeel programma of een gedeelte daarvan, indien minstens een van de volgende punten van toepassing is:
a) |
transnationale producentenorganisaties voeren interventies in verband met de in artikel 46, punten b), e) en f) bedoelde doelstellingen in twee of meer lidstaten uit; |
b) |
één of meer producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties zijn betrokken bij interventies die door samenwerkende branches in een productieketen worden uitgevoerd; |
c) |
het operationele programma heeft uitsluitend betrekking op specifieke steun voor de productie van onder Verordening (EU) 2018/848 vallende biologische producten; |
d) |
de producentenorganisatie of de unie van producentenorganisaties die op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is erkend, voert het operationeel programma voor het eerst uit; |
e) |
de producentenorganisaties zetten minder dan 20 % van de groenten- en fruitproductie op de markt in een lidstaat in; |
f) |
de producentenorganisatie is werkzaam in een van de ultraperifere gebieden; |
g) |
het operationele programma omvat interventies die verband houden met de in artikel 46, punten d), e), f), i) en j), bedoelde doelstellingen; |
h) |
het operationele programma wordt voor het eerst uitgevoerd door een erkende producentenorganisatie die het resultaat is van een fusie van twee of meer erkende producentenorganisaties. |
4. Het in lid 1 vastgestelde maximum van 50 % wordt verhoogd tot 80 % voor uitgaven die verband houden met de in artikel 46, punt d), vermelde doelstelling, indien die uitgaven ten minste 5 % van de uitgaven in het kader van het operationele programma dekken.
5. Het in lid 1 vastgestelde maximum van 50 % wordt verhoogd tot 80 % voor uitgaven in verband met de in artikel 46, punten e) en f), vermelde doelstelling, indien die uitgaven ten minste 20 % van de uitgaven in het kader van het operationele programma dekken.
6. Het in lid 1 genoemde maximum van 50 % wordt tot 100 % verhoogd in de volgende gevallen:
a) |
de hoeveelheden uit de markt genomen groenten en fruit bedragen niet meer dan 5 % van het volume van de op de markt afgezette productie van elke producentenorganisatie en worden als volgt afgezet:
|
b) |
acties in verband met het coachen van andere producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 mits die producentenorganisaties uit de in artikel 53, lid 2, van deze verordening bedoelde regio’s van lidstaten komen, of het coachen van individuele producenten. |
Artikel 53
Nationale financiële steun
1. In regio’s van de lidstaten waar de producenten in de sector groenten en fruit in aanzienlijk mindere mate georganiseerd zijn dan het gemiddelde van de Unie, mogen de lidstaten producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013, nationale financiële steun toekennen voor een bedrag van ten hoogste 80 % van de in artikel 51, lid 1, punt a), van deze verordening genoemde financiële bijdragen en van ten hoogste 10 % van de waarde van de op de markt afgezette productie van een dergelijke producentenorganisatie. De nationale financiële steun komt bovenop het actiefonds.
2. De mate waarin producenten in een regio van een lidstaat georganiseerd zijn, wordt als aanzienlijk onder het gemiddelde van de Unie beschouwd wanneer de gemiddelde organisatiegraad minder dan 20 % is in drie opeenvolgende jaren voorafgaand aan de uitvoering van het operationele programma. De organisatiegraad wordt berekend als de waarde van de in de betrokken regio verkregen groenten- en fruitproductie die op de markt is gebracht door producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013, gedeeld door de totale waarde van de in die regio verkregen groenten- en fruitproductie.
3. De lidstaten die overeenkomstig lid 1 nationale financiële steun toekennen, stellen de Commissie in kennis van de regio’s die aan de in lid 2 bedoelde criteria voldoen, en van de nationale financiële steun die aan producentenorganisaties in die regio’s is toegekend.
Artikel 54
Doelstellingen in de bijenteeltsector
De lidstaten streven ten minste één van de in artikel 6, lid 1, beschreven relevante specifieke doelstellingen in de bijenteeltsector na.
Artikel 55
Interventietypes in de bijenteeltsector en financiële steun van de Unie
1. In hun strategische GLB-plannen kiezen de lidstaten voor elke uit artikel 6, lid 1, gekozen specifieke doelstelling een of meer van de volgende interventietypes in de bijenteeltsector:
a) |
adviesdiensten, technische bijstand, opleiding, voorlichting van en uitwisseling van beste praktijken, onder meer via netwerkvorming, voor bijenhouders en bijenhoudersorganisaties; |
b) |
investeringen in materiële en immateriële activa, alsook andere acties, waaronder acties met het oog op:
|
c) |
acties om laboratoria te ondersteunen bij de analyse van producten van de bijenteelt, verliezen van bijenkolonies of afnemende productiviteit en stoffen die mogelijk toxisch zijn voor bijen; |
d) |
acties om het bestaande aantal bijenbestanden in de Unie in stand te houden of te vergroten, waaronder de bijenteelt; |
e) |
samenwerking met instanties die gespecialiseerd zijn in de uitvoering van onderzoeksprogramma’s op het gebied van de bijenteelt en de producten van de bijenteelt; |
f) |
afzetbevordering, communicatie en marketing, waaronder acties op het gebied van marktmonitoring en activiteiten die in het bijzonder zijn gericht op het vergroten van het consumentenbewustzijn over de kwaliteit van bijenteeltproducten; |
g) |
acties om de kwaliteit van de producten te verbeteren. |
2. De lidstaten onderbouwen in hun strategische GLB-plannen de door hen gekozen specifieke doelstellingen en interventietypes. Binnen de gekozen interventietypes bepalen zij nader interventies.
3. De lidstaten stellen in hun strategische GLB-plannen de financiering vast die zij voor de in hun strategische GLB-plannen gekozen interventietypes verstrekken.
4. De lidstaten verstrekken ten minste dezelfde bedragen als de financiële steun van de Unie die zij op grond van artikel 88, lid 2, gebruiken ter ondersteuning van de in lid 2 van dit artikel bedoelde interventietypes.
5. De totale financiële steun van de Unie en de lidstaten mag niet hoger zijn dan de uitgaven van de begunstigde.
6. Bij het opstellen van hun strategische GLB-plannen werken de lidstaten samen met de vertegenwoordigers van organisaties op het gebied van de bijenhouderij.
7. De lidstaten stellen de Commissie jaarlijks in kennis van het aantal bijenkasten op hun grondgebied.
Artikel 56
Aanvullende gedelegeerde bevoegdheden voor interventietypes in de bijenteeltsector
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften ter aanvulling van de voorschriften van deze afdeling betreffende:
a) |
de in artikel 55, lid 7, vastgestelde verplichting voor de lidstaten om de Commissie jaarlijks in kennis te stellen van het aantal bijenkasten op hun grondgebied; |
b) |
een definitie van het begrip “bijenkast” en methoden voor de berekening van het aantal bijenkasten; |
c) |
de minimumbijdrage van de Unie in de uitgaven voor de uitvoering van de in artikel 55 bedoelde interventietypes en interventies. |
Artikel 57
Doelstellingen in de wijnsector
De in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten streven in de wijnsector een of meer van de volgende doelstellingen na:
a) |
verbeteren van de economische duurzaamheid en het concurrentievermogen van wijnproducenten in de Unie; die doelstelling houdt verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten a), b), c) en h); |
b) |
bijdragen aan de matiging van en de aanpassing aan klimaatverandering en de verbetering van duurzame productiesystemen en de verkleining van de ecologische impact van de wijnsector van de Unie, onder andere door wijnbouwers te ondersteunen bij de vermindering van het gebruik van productiemiddelen en de toepassing van meer ecologisch duurzame technieken en teeltmethoden; die doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten d) tot en met f) en i); |
c) |
verbeteren van de arbeidsvoorwaarden en handhaven van de werkgeversverplichtingen en van eisen voor gezondheid en de veiligheid op het werk overeenkomstig de Richtlijnen 89/391/EEG, 2009/104/EG en (EU) 2019/1152; |
d) |
verbeteren van de prestaties van de wijnondernemingen van de Unie en hun aanpassing aan de markteisen, alsook vergroten van hun concurrentievermogen op de lange termijn bij de productie en afzet van wijnbouwproducten, met inbegrip van energiebesparingen, algemene energie-efficiëntie en duurzame procedés; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten a) tot en met e), g) en h); |
e) |
bijdragen aan het herstel van het evenwicht tussen vraag en aanbod op de wijnmarkt van de Unie om marktcrises te voorkomen; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstelling in artikel 6, lid 1, punt a); |
f) |
bijdragen aan het veiligstellen van de inkomsten van de producenten van de Unie bij verliezen als gevolg van natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, dieren, ziekten of plagen; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstelling in artikel 6, lid 1, punt a); |
g) |
vergroten van de verhandelbaarheid en het concurrentievermogen van de wijnbouwproducten van de Unie, met name door de ontwikkeling van innovatieve producten, procedés en technologieën en door het toevoegen van waarde in elk stadium van de toeleveringsketen; die doelstelling kan kennisoverdracht omvatten en houdt verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten a), b), c), e) en i); |
h) |
in stand houden van het gebruik, voor industriële en energiedoeleinden, van bijproducten van de wijnbereiding, om de kwaliteit van wijn uit de Unie te garanderen en tegelijk het milieu te beschermen; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten d) en e); |
i) |
bijdragen tot het vergroten van het consumentenbewustzijn met betrekking tot verantwoorde wijnconsumptie en tot de kwaliteitsregelingen van de Unie voor wijn; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten b) en i); |
j) |
verbeteren van het concurrentievermogen van wijnbouwproducten van de Unie in derde landen, met inbegrip van de openstelling en diversificatie van de wijnmarkten; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten b) en h); |
k) |
bijdragen tot het beter bestand maken van de producenten tegen schommelingen op de markt; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punt a). |
Artikel 58
Interventietypes in de wijnsector
1. Voor elke doelstelling die de in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten uit de in artikel 57 vastgestelde doelstellingen kiezen, selecteren zij in hun strategische GLB-plannen een of meer van de volgende interventietypes:
a) |
herstructurering en omschakeling van wijngaarden, dat een proces is dat bestaat uit een of meer van de volgende handelingen:
|
b) |
investeringen in materiële en immateriële activa in landbouwsystemen voor wijnbouw, met uitzondering van verrichtingen die relevant zijn voor het in punt a) bepaalde interventietype, verwerkingsinstallaties en de infrastructuur van wijnhuizen, alsook afzetstructuren en -instrumenten; |
c) |
groen oogsten, waaronder wordt verstaan de volledige vernietiging of verwijdering van de nog onrijpe druiventrossen waardoor de opbrengst van het betrokken areaal tot nul wordt herleid, met uitzondering van het niet-oogsten, waarbij verhandelbare druiven aan het einde van de normale productiecyclus aan de wijnstokken worden gelaten; |
d) |
oogstverzekeringen tegen inkomensverlies als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met natuurrampen worden gelijkgesteld, ongunstige weersomstandigheden, schade veroorzaakt door dieren, plantenziekten of plagen; |
e) |
materiële en immateriële investeringen in innovatie waarbij innovatieve producten worden ontwikkeld, ook producten en bijproducten van de wijnbereiding, innovatieve procedés en technologieën voor de productie van wijnproducten en de digitalisering van die procedés en technologieën, alsook andere investeringen die in elk stadium van de toeleveringsketen waarde toevoegen en onder meer gericht zijn op kennisuitwisseling en bijdragen tot adaptatie aan de klimaatverandering; |
f) |
adviesdiensten, met name met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, werkgeversverplichtingen en de gezondheid en veiligheid op het werk; |
g) |
distillatie van bijproducten van de wijnbereiding die wordt uitgevoerd overeenkomstig de beperkingen die zijn vastgesteld in deel II, afdeling D, van bijlage VIII bij Verordening (EU) nr. 1308/2013; |
h) |
voorlichtingsacties over wijnen van de Unie die in de lidstaten worden uitgevoerd en verantwoord wijngebruik aanmoedigen of kwaliteitsregelingen van de Unie betreffende oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen bevorderen; |
i) |
acties in de wijnsector van unies van producentenorganisaties die door de lidstaten zijn erkend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1308/2013, met als doel de reputatie van wijngaarden in de Unie te verbeteren door het wijntoerisme in de productiegebieden te bevorderen; |
j) |
acties in de wijnsector van unies van producentenorganisaties die door de lidstaten zijn erkend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1308/2013, met als doel de marktkennis te verbeteren; |
k) |
afzetbevordering en communicatie in derde landen, bestaande uit een of meer van de onderstaande acties en activiteiten die gericht zijn op de verbetering van het concurrentievermogen van de wijnsector en de openstelling, diversificatie of consolidatie van de markten:
|
l) |
tijdelijke en degressieve steun voor de financiering van de administratieve kosten van de oprichting van onderlinge fondsen; |
m) |
investeringen in materiële en immateriële activa om de duurzaamheid van de wijnproductie te vergroten door:
|
Punt k) van de eerste alinea heeft alleen betrekking op wijn met een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding of op wijn waarop het wijndruivenras is vermeld. Activiteiten op het gebied van afzetbevordering en communicatie ter consolidering van de afzetmogelijkheden zijn beperkt tot een maximale niet-verlengbare duur van drie jaar en hebben alleen betrekking op de kwaliteitsregelingen van de Unie voor oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen.
2. De in artikel 88, lid 1, genoemde lidstaten onderbouwen in hun strategische GLB-plannen de door hen voor de wijnsector gekozen doelstellingen en interventietypes. Binnen de gekozen interventietypes specificeren zij interventies.
De lidstaten die voor de in lid 1, eerste alinea, punt k), van dit artikel bepaalde interventietypes hebben gekozen, stellen specifieke bepalingen vast voor de acties en activiteiten inzake voorlichting en afzetbevordering, met name wat de maximale duur ervan betreft.
3. In aanvulling op de vereisten van titel V stellen de in artikel 88, lid 1, genoemde lidstaten in hun strategische GLB-plannen het volgende vast: een uitvoeringsschema voor de gekozen interventietypes, interventies en een algemene financiële tabel met de in te zetten middelen en de beoogde verdeling daarvan over de gekozen interventietypes en interventies overeenkomstig de financiële toewijzingen van bijlage VII.
Artikel 59
Financiële steun van de Unie voor de wijnsector
1. De financiële steun van de Unie voor de in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt a), bedoelde herstructurering en omschakeling van wijngaarden is niet hoger dan 50 % van de werkelijke kosten van de herstructurering en omschakeling van de wijngaarden, dan wel 75 % van de werkelijke kosten van de herstructurering en omschakeling van wijngaarden in minder ontwikkelde regio’s.
Voor steile hellingen en terrassen in gebieden waar de helling meer dan 40 % bedraagt, mag die financiële steun echter oplopen tot 60 % van de werkelijke kosten voor herstructurering en omschakeling van wijngaarden of tot 80 % van de werkelijke kosten voor herstructurering en omschakeling van wijngaarden in minder ontwikkelde regio’s.
De steun mag alleen worden verleend in de vorm van een vergoeding aan producenten voor het verlies aan inkomsten als gevolg van de uitvoering van de interventie, en in de vorm van een bijdrage in de herstructurerings- en omschakelingskosten. De vergoeding aan producenten voor het verlies aan inkomsten als gevolg van de uitvoering van de interventie mag tot 100 % van het betrokken verlies bedragen en wordt in een van de volgende vormen verleend:
a) |
de toestemming om oude en nieuwe wijnstokken naast elkaar te laten bestaan gedurende ten hoogste van drie jaar; |
b) |
financiële compensatie gedurende ten hoogste drie jaar. |
2. De financiële steun van de Unie voor investeringen bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt b), bedraagt maximaal:
a) |
50 % van de subsidiabele investeringskosten in minder ontwikkelde regio’s; |
b) |
40 % van de subsidiabele investeringskosten in andere dan minder ontwikkelde regio’s; |
c) |
75 % van de subsidiabele investeringskosten in de ultraperifere gebieden; |
d) |
65 % van de subsidiabele investeringskosten in de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee. |
De in de eerste alinea beschreven financiële steun van de Unie ten belope van het maximumpercentage wordt enkel verleend aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (43). Hij kan evenwel aan alle ondernemingen worden toegekend in de ultraperifere gebieden en op de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee.
Voor ondernemingen die niet onder artikel 2, lid 1, van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG vallen en minder dan 750 werknemers of een jaaromzet van minder dan 200 miljoen EUR hebben, worden de in de eerste alinea van dit lid vastgestelde maximumpercentages van financiële steun van de Unie gehalveerd.
De financiële steun van de Unie wordt niet verleend aan ondernemingen in moeilijkheden in de zin van de mededeling van de Commissie met als titel “Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden” (44).
3. De financiële steun van de Unie voor groen oogsten bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt c), bedraagt ten hoogste 50 % van de som van de directe kosten van de vernietiging of verwijdering van de druiventrossen en van het inkomstenverlies als gevolg van die vernietiging of verwijdering.
4. De financiële steun van de Unie voor de in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punten i), j) en m), bedoelde interventies bedraagt maximaal 50 % van de directe of subsidiabele kosten.
5. De financiële steun van de Unie voor oogstverzekeringen bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt d), bedraagt maximaal:
a) |
80 % van de verzekeringspremies die de producenten betalen om zich in te dekken tegen verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die kunnen worden gelijkgesteld met natuurrampen; |
b) |
50 % van de verzekeringspremies die de producenten betalen om zich in te dekken tegen:
|
De financiële steun van de Unie voor oogstverzekeringen mag worden verleend indien de verzekeringsuitkeringen, inclusief vergoedingen die de producent ontvangt op grond van andere steunregelingen voor het verzekerde risico, niet meer dan 100 % van het door de producent geleden inkomstenverlies dekken. In de verzekeringscontracten wordt bepaald dat de begunstigden de nodige risicopreventiemaatregelen moeten nemen.
6. De financiële steun van de Unie voor innovatie bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt e), bedraagt maximaal:
a) |
50 % van de subsidiabele investeringskosten in minder ontwikkelde regio’s; |
b) |
40 % van de subsidiabele investeringskosten in andere dan minder ontwikkelde regio’s; |
c) |
80 % van de subsidiabele investeringskosten in de ultraperifere gebieden; |
d) |
65 % van de subsidiabele investeringskosten in de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee. |
Het maximumpercentage van de in de eerste alinea opgenomen financiële steun van de Unie wordt enkel toegekend aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG; deze steun kan evenwel aan alle ondernemingen worden toegekend in de ultraperifere gebieden en op de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee.
Voor ondernemingen die niet onder artikel 2, lid 1, van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG vallen en minder dan 750 werknemers of een jaaromzet van minder dan 200 miljoen EUR hebben, worden de in de eerste alinea van dit lid vastgestelde maximumpercentages van financiële steun van de Unie gehalveerd.
7. De financiële steun van de Unie voor voorlichtingsacties en afzetbevordering bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punten h) en k), bedraagt hoogstens 50 % van de subsidiabele uitgaven.
Daarnaast kunnen de in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten nationale betalingen tot 30 % van de subsidiabele uitgaven toekennen, maar de financiële steun van de Unie en de betalingen van de lidstaten mogen samen niet meer dan 80 % van de subsidiabele uitgaven bedragen.
8. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarbij de financiële steun van de Unie voor de distillatie van bijproducten van de wijnbereiding bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt g), wordt vastgelegd overeenkomstig de specifieke voorschriften van artikel 60, lid 3. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 60
Specifieke voorschriften inzake de financiële steun van de Unie voor de wijnsector
1. De in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten zien erop toe dat de financiële steun van de Unie voor oogstverzekeringen de mededinging op de verzekeringsmarkt niet verstoort.
2. De in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten zetten op basis van objectieve criteria een systeem op om te voorkomen dat individuele producenten dankzij groen oogsten een vergoeding krijgen die het in artikel 59, lid 3, bepaalde maximum overschrijdt.
3. Het bedrag van de steun van de Unie voor de distillatie van bijproducten van de wijnbereiding bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt g), wordt vastgesteld per volumeprocent en per hectoliter geproduceerde alcohol. Er wordt geen financiële steun van de Unie betaald voor het alcoholvolume in de te distilleren bijproducten dat 10 % hoger ligt dan het alcoholvolume in de geproduceerde wijn.
De in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten zorgen ervoor dat de financiële steun van de Unie voor de distillatie van bijproducten van de wijnbereiding wordt betaald aan distilleerders die de voor distillatie geleverde bijproducten van de wijnbereiding verwerken tot ruwe alcohol met een alcoholgehalte van minimaal 92 % vol.
De financiële steun van de Unie omvat een vast bedrag ter compensatie van de kosten van de inzameling van de bijproducten van de wijnbereiding. Dat bedrag wordt van de distilleerder naar de producent overgedragen in gevallen waarin die kosten door de producent worden gedragen.
De in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten zorgen ervoor dat de alcohol die wordt verkregen uit de distillatie van bijproducten van de wijnbereiding waarvoor financiële steun van de Unie is verleend, uitsluitend wordt gebruikt voor industriële of energiedoeleinden die de mededinging niet verstoren.
4. De in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten zorgen er in hun strategische GLB-plannen voor dat minstens 5 % van de uitgaven bestemd is voor en dat ten minste één actie wordt goedgekeurd om de doelstellingen te behalen ten gunste van milieubescherming, aanpassing aan de klimaatverandering, verbetering van de duurzaamheid van de productiesystemen en -processen, verkleining van de ecologische impact van de wijnsector van de Unie, energiebesparing en verbetering van de algemene energie-efficiëntie in de wijnsector, in overeenstemming met de in artikel 57, punten b), d) en h), vastgelegde doelstellingen.
Artikel 61
Doelstellingen en interventietypes in de hopsector
1. Duitsland streeft in de hopsector een of meer van de in artikel 46, punten a) tot en met h) en k), vastgelegde doelstellingen na.
2. Duitsland kiest in zijn strategisch GLB-plan een of meer van de in artikel 47 bedoelde interventietypes waarmee de door hem gekozen en in lid 1 van dit artikel vastgestelde doelstellingen worden nagestreefd. Binnen de gekozen interventietypes omschrijft Duitsland nader interventies. Het motiveert in zijn strategisch GLB-plan de keuze van de doelstellingen, interventietypes en interventies om aan die doelstellingen te voldoen.
3. De interventies die nader zijn omschreven door Duitsland worden uitgevoerd door goedgekeurde operationele programma’s van producentenorganisaties of hun unies die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013.
4. De in lid 3 bedoelde operationele programma’s voldoen aan de voorwaarden die staan beschreven in artikel 50, leden 2, 4,5, 6 en 8.
5. Duitsland zorgt ervoor dat de financiële steun van de Unie die uit hoofde van dit artikel aan elke producentenorganisatie of unies van producentenorganisaties wordt verleend voor de in artikel 47, lid 2, punten f), g) en h), bedoelde interventietypes gemiddeld over drie opeenvolgende jaren niet meer bedraagt dan een derde van de totale financiële steun van de Unie die in dezelfde periode voor haar operationele programma is ontvangen.
Artikel 62
Financiële steun van de Unie
1. Binnen de in artikel 88, lid 3, vastgestelde financiële toewijzing wijst Duitsland de maximale financiële steun van de Unie toe aan de producentenorganisaties of hun unies die de in artikel 61, lid 3, bedoelde operationele programma’s uitvoeren, naar rato van het aantal hectaren waarop elke producentenorganisatie hop teelt.
2. Binnen de maximumbedragen die uit hoofde van lid 1 aan elke producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties worden toegewezen, wordt de financiële steun van de Unie voor de in artikel 61 bedoelde operationele programma’s beperkt tot 50 % van de werkelijke uitgaven voor de in dat artikel bedoelde interventietypes. Het resterende deel van de uitgaven komt ten laste van de producentenorganisatie of unie die financiële steun van de Unie ontvangt.
De financiële steun van de Unie wordt betaald aan actiefondsen die zijn opgezet door de uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1308/2013 erkende producentenorganisaties of hun unies die de operationele programma’s uitvoeren. Hiertoe is artikel 51 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.
3. De in lid 2 genoemde beperking tot 50 % wordt tot 100 % verhoogd:
a) |
voor interventietypes die verband houden met een of meer van de in artikel 46, punten d), e), f), en h), bedoelde doelstellingen; |
b) |
voor interventies op het gebied van collectieve opslag, adviesdiensten, technische bijstand, opleiding en uitwisseling van beste praktijken die verband houden met beide in artikel 46, punten a) en j), genoemde doelstellingen, of met een van beide. |
Artikel 63
Doelstellingen in de sector olijfolie en tafelolijven
Griekenland, Frankrijk en Italië streven in de sector olijfolie en tafelolijven een of meer van de in artikel 46, punten a) tot en met h), j) en k), vastgelegde doelstellingen na.
Artikel 64
Interventietypes in de sector olijfolie en tafelolijven
1. Om de in artikel 63 genoemde doelstellingen na te streven, kiezen Griekenland, Frankrijk en Italië in hun strategische GLB-plannen een of meer van de in artikel 47 genoemde interventietypes. Binnen de gekozen interventietypes specifiëren zij interventies.
2. De door Griekenland, Frankrijk en Italië gespecificeerde interventies worden uitgevoerd door middel van goedgekeurde operationele programma’s van producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013. Hiertoe zijn artikel 50, leden 2, 4, 5, 6 en 8, en artikel 51 van deze verordening van overeenkomstige toepassing, onverminderd artikel 65, lid 3.
Artikel 65
Financiële steun van de Unie
1. De financiële steun van de Unie voor de subsidiabele kosten bedraagt niet meer dan:
a) |
75 % van de werkelijk gedane uitgaven voor interventies die verband houden met in artikel 46, punten a) tot en met f), h) en k), bedoelde doelstellingen; |
b) |
75 % van de werkelijk gedane uitgaven voor investeringen in vaste activa en 50 % voor andere interventies die verband houden met de in artikel 46, punt g), bedoelde doelstelling; |
c) |
50 % van de werkelijk gedane uitgaven voor interventies die verband houden met de in artikel 46, punt j), bedoelde doelstelling; |
d) |
75 % van de werkelijk gedane uitgaven voor de interventietypes bedoeld in artikel 47, lid 1, punten f) en h), wanneer het operationeel programma wordt uitgevoerd in minimaal drie derde landen of niet-producerende lidstaten door producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties uit minimaal twee producerende lidstaten, of 50 % wanneer die voorwaarde niet vervuld is. |
2. De financiële steun van de Unie is beperkt tot 30 % van de waarde van de door elke producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties op de markt afgezette productie in 2023 en 2024, 15 % in 2025 en 2026 en 10 % vanaf 2027.
3. Griekenland, Frankrijk en Italië kunnen voorzien in aanvullende financiering van de in artikel 51 bedoelde actiefondsen van maximaal 50 % van de kosten die niet door de financiële steun van de Unie worden gedekt.
4. Griekenland, Frankrijk en Italië zorgen ervoor dat uitgaven voor de in artikel 47, lid 2, punten f), g) en h), bedoelde interventietypes niet hoger is dan een derde van de totale uitgaven uit hoofde van elk operationeel programma zoals vastgelegd in hun strategische GLB-plannen.
Artikel 66
Doelstellingen in de andere sectoren
In hun strategische GLB-plannen kunnen de lidstaten kiezen in welke van de in artikel 42, punt f), bedoelde sectoren ze de in artikel 47 vastgelegde interventietypes implementeren. Voor elke sector die een lidstaat kiest, streeft ze een of meer van de in artikel 46, punten a) tot en met h), j) en k), vastgelegde doelstellingen na. De lidstaten motiveren hun keuze van sectoren en doelstellingen.
Artikel 67
Interventietypes in andere sectoren
1. Voor elke overeenkomstig artikel 66 gekozen sector kiezen de lidstaten één of meer van de in artikel 47 bedoelde interventietypes die moeten worden uitgevoerd door middel van goedgekeurde operationele programma’s opgesteld door:
a) |
producentenorganisaties en hun unies die op grond van Verordening (EU) nr. 1308/201300 of lid 7 van dit artikel zijn erkend, of |
b) |
coöperaties, alsmede andere vormen van samenwerking tussen producenten, die zijn opgericht op initiatief van producenten en door producenten worden beheerd, en die door de bevoegde autoriteit van een lidstaat zijn erkend als producentengroeperingen voor een overgangsperiode van ten hoogste vier jaar vanaf het begin van een goedgekeurd operationeel programma dat uiterlijk op 31 december 2027 afloopt. |
2. De lidstaten stellen de criteria vast op basis waarvan producentengroeperingen als zodanig worden erkend en bepalen de activiteiten en doelstellingen van de in lid 1, punt b) bedoelde producentengroeperingen met als doel dat deze producentengroeperingen kunnen voldoen aan de vereisten om op grond van de artikelen 152 tot en met 154 of artikel 161 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of lid 7 van dit artikel te worden erkend als producentenorganisatie.
3. De in lid 1, punt b), bedoelde producentengroeperingen stellen, naast een operationeel programma, een erkenningsprogramma op en dienen dit in om, binnen de in dat punt genoemde overgangsperiode, te voldoen aan de vereisten om op grond van de artikelen 152 tot en met 154 of artikel 161 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of lid 7 van dit artikel te worden erkend als producentenorganisatie.
In het erkenningsprogramma staan activiteiten en doelstellingen die moeten waarborgen dat er vooruitgang in de richting van een dergelijke erkenning wordt geboekt.
De steun die wordt verleend aan een producentengroeperingen die voor het einde van de overgangsperiode niet als producentenorganisaties is erkend, wordt teruggevorderd.
4. De lidstaten motiveren hun in lid 1 bedoelde keuze van interventietypes.
De lidstaten die besluiten interventietypes van deze afdeling uit te voeren voor in bijlage VI vermelde producten, specificeren voor elke sector die zij kiezen, de lijst van onder die sector vallende producten.
5. De in artikel 47, lid 2, punten c) en f) tot en met i), vermelde interventietypes zijn niet van toepassing op katoen, kool- en raapzaad, zonnebloempitten en sojabonen, als opgenomen in bijlage VI.
6. De in lid 1 bedoelde operationele programma’s voldoen aan de voorwaarden die staan beschreven in artikel 50, leden 2, 4, 5, 6 en 8.
7. De lidstaten die ervoor kiezen sectorale interventietypes bedoeld in artikel 42, punt f), in de katoensector uit te voeren, erkennen producentenorganisaties in deze sector en unies van producentenorganisaties overeenkomstig de vereisten en volgens de procedures van artikel 152, lid 1, en de artikelen 153 tot en met 156 van Verordening (EU) nr. 1308/2013. Groeperingen van katoenproducenten en verenigingen van dergelijke producentengroeperingen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening door de lidstaten zijn erkend overeenkomstig het aan de Akte van Toetreding van 1979 van de Helleense Republiek gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen, worden voor de toepassing van deze afdeling beschouwd als respectievelijk producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties.
8. De lidstaten zorgen ervoor dat uitgaven voor de in artikel 47, lid 2, punten f), g) en h), bedoelde interventietypes niet hoger zijn dan één derde van de totale uitgaven uit hoofde van elk operationeel programma zoals vastgelegd in hun strategische GLB-plannen.
Artikel 68
Financiële steun van de Unie
1. De financiële steun van de Unie is beperkt tot 50 % van de uitgaven die daadwerkelijk zijn gedaan voor de in artikel 67 vermelde interventietypes. Het resterende gedeelte van de uitgaven is ten laste van de begunstigden.
De financiële steun van de Unie wordt betaald aan actiefondsen die zijn opgezet door producentenorganisaties of hun unies die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of van artikel 67, lid 7, van deze verordening, of door producentengroeperingen bedoeld in artikel 67, lid 1, punt b), van deze verordening. Hiertoe zijn artikel 51 en artikel 52, lid 1, van deze verordening van overeenkomstige toepassing.
2. De in lid 1 bepaalde beperking van 50 % wordt verhoogd tot 60 % voor producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of van artikel 67, lid 7, van deze verordening, voor de eerste vijf jaar na het jaar van de erkenning.
3. De financiële steun van de Unie is beperkt tot 6 % van de waarde van de op de markt afgezette productie door:
a) |
elke producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties bedoeld in artikel 67, lid 1, punt a), of |
b) |
elke producentengroepering bedoeld in artikel 67, lid 1, punt b). |
HOOFDSTUK IV
INTERVENTIETYPES VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING
Artikel 69
Interventietypes voor plattelandsontwikkeling
De interventietypes in het kader van dit hoofdstuk omvatten betalingen of steun met betrekking tot:
a) |
milieu-, klimaatgerelateerde en andere beheersverbintenissen; |
b) |
natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke beperkingen; |
c) |
gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten; |
d) |
investeringen, met inbegrip van investeringen in irrigatie; |
e) |
vestiging van jonge landbouwers en nieuwe landbouwers, en het opstarten van plattelandsbedrijven; |
f) |
risicobeheersinstrumenten; |
g) |
samenwerking; |
h) |
kennisuitwisseling en verspreiding van informatie. |
Artikel 70
Milieu-, klimaatgerelateerde en andere beheersverbintenissen
1. In hun strategische GLB-plannen nemen de lidstaten agromilieuklimaatverbintenissen op in hun interventies; zij kunnen daarin ook andere beheersverbintenissen opnemen. De betalingen voor deze verbintenissen worden verstrekt onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.
2. De lidstaten kennen alleen betalingen toe aan landbouwers of andere begunstigden die op vrijwillige basis beheersverbintenissen aangaan die geacht worden bevorderlijk te zijn voor het bereiken van een of meer van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2.
3. In het kader van dit artikel verrichten de lidstaten uitsluitend betalingen voor verbintenissen die:
a) |
verder gaan dan de relevante uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de desbetreffende GLMC-normen die op grond van hoofdstuk I, afdeling 2, zijn vastgesteld; |
b) |
verder gaan dan de relevante minimumvoorschriften voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen of voor dierenwelzijn, en andere bij nationaal recht en Unierecht relevante verplichte voorschriften ter zake; dat vereiste geldt niet voorverbintenissen in verband met agrobosbouwsystemen en de instandhouding van beboste gebieden; |
c) |
verder gaan dan de voorwaarden voor de instandhouding van het landbouwareaal overeenkomstig artikel 4, lid 2; |
d) |
verschillend zijn van de verbintenissen waarvoor betalingen worden toegekend op grond van artikel 31. |
Voor verbintenissen bedoeld in de eerste alinea, punt b), kan, wanneer het nationale recht nieuwe voorschriften oplegt die verder gaan dan de daarmee verband houdende minimumvoorschriften uit het Unierecht, steun worden verleend gedurende een periode van maximaal 24 maanden vanaf de datum waarop zij voor het bedrijf verplicht worden, mits die verbintenissen bijdragen aan de naleving van die voorschriften.
4. De lidstaten bepalen de uit te keren betalingen op basis van de aanvullende gemaakte kosten en gederfde inkomsten als gevolg van de aangegane verbintenissen, met inachtneming van de vastgestelde streefcijfers. Die betalingen worden jaarlijks toegekend en kunnen ook transactiekosten dekken. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten steun toekennen in de vorm van een vast bedrag of een eenmalige betaling per eenheid.
5. De lidstaten kunnen collectieve regelingen en resultaatgerichte betalingsregelingen stimuleren en ondersteunen die landbouwers of andere begunstigden moeten aansporen om op grotere schaal of op meetbare wijze te zorgen voor een aanzienlijke kwalitatieve verbetering van het milieu.
6. De verbintenissen worden aangegaan voor een periode van vijf tot zeven jaar.
De lidstaten kunnen in hun strategische GLB-plannen echter het volgende vaststellen:
a) |
een langere periode voor bepaalde soorten verbintenissen onder meer door erin te voorzien dat zij na afloop van de eerste periode jaarlijks kunnen worden verlengd, indien een dergelijke langere periode nodig is voor het bereiken of handhaven van bepaalde voordelen voor het milieu of het dierwelzijn; |
b) |
een kortere periode van minstens één jaar voor verbintenissen inzake dierenwelzijn, inzake het behoud, duurzaam gebruik en de ontwikkeling van genetische hulpbronnen, en inzake de omschakeling naar biologische landbouw, voor nieuwe verbintenissen die onmiddellijk op de periode van de eerste verbintenis aansluiten, of in andere, naar behoren gemotiveerde gevallen. |
7. De lidstaten zorgen ervoor dat voor verrichtingen die worden uitgevoerd in het kader van het in dit artikel bedoelde interventietype een herzieningsbepaling wordt opgenomen, zodat ze kunnen worden aangepast als gevolg van wijzigingen van de toepasselijke in lid 3 bedoelde verplichte normen, vereisten of verplichtingen waaraan de verbintenissen minimaal moeten voldoen, of zodat aan punt d), eerste alinea, van dat lid wordt voldaan. Indien de begunstigde deze aanpassing niet aanvaardt, eindigt de verbintenis en wordt geen terugbetaling uit hoofde van dit artikel verlangd voor de periode waarin de verbintenis is toegepast.
De lidstaten zorgen er ook voor dat een herzieningsbepaling wordt opgenomen voor verrichtingen die worden uitgevoerd in het kader van het in dit artikel bedoelde interventietype die doorlopen na de door het strategisch GLB-plan bestreken periode, zodat ze kunnen worden aangepast aan het rechtskader dat van toepassing is in de volgende periode.
8. Indien in het kader van dit artikel steun wordt verleend voor agromilieuklimaatverbintenissen, verbintenissen tot omschakeling naar of voortzetting van biologische landbouwpraktijken en -methoden als opgenomen in Verordening (EU) 2018/848, stellen de lidstaten een betaling per hectare vast. Voor andere verbintenissen kunnen de lidstaten andere eenheden dan hectaren toepassen. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten steun uit hoofde van dit artikel verstrekken in de vorm van een vast bedrag.
9. De lidstaten zorgen ervoor dat personen die in het kader van dit type interventies verrichtingen uitvoeren, toegang hebben tot de relevante kennis en informatie die nodig zijn bij de uitvoering van zulke verrichtingen en dat, om bijstand te verlenen aan landbouwers die zich ertoe verbinden hun productiesystemen te wijzigen, passende opleiding beschikbaar wordt gesteld aan personen die dat nodig hebben, evenals toegang tot deskundigheid.
10. De lidstaten zorgen ervoor dat de interventies op grond van dit artikel stroken met die op grond van artikel 31.
Artikel 71
Natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke beperkingen
1. De lidstaten kunnen betalingen toekennen voor natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke beperkingen onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen, met als doel bij te dragen aan het bereiken van een of meer van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2.
2. Betalingen uit hoofde van dit artikel worden verleend aan actieve landbouwers voor gebieden die op grond van artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 zijn aangewezen.
3. De lidstaten kunnen een selectie toepassen overeenkomstig de voorwaarden van artikel 32, lid 3, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1305/2013.
4. De lidstaten kunnen betalingen in het kader van dit artikel enkel verstrekken om begunstigden geheel of gedeeltelijk te vergoeden voor de extra kosten en gederfde inkomsten met betrekking tot de natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen in het betrokken gebied.
5. Voor de berekening van de in lid 4 bedoelde extra kosten en gederfde inkomsten met betrekking tot natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen wordt een vergelijking gemaakt met gebieden die niet met natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen worden geconfronteerd.
6. Betalingen uit hoofde van dit artikel worden jaarlijks toegekend per hectare landbouwareaal.
Artikel 72
Gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten
1. De lidstaten kunnen betalingen toekennen voor gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van vereisten die voortvloeien uit de uitvoering van Richtlijn 92/43/EEG, 2009/147/EG of 2000/60/EG onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen, met als doel bij te dragen aan het bereiken van een of meer van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2.
2. Betalingen uit hoofde van dit artikel worden uitgekeerd aan landbouwers, bosbezitters en hun organisaties, alsmede aan andere grondbeheerders.
3. Bij de afbakening van gebieden met nadelen kunnen de lidstaten een of meer van de volgende gebieden opnemen:
a) |
uit hoofde van de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG aangewezen Natura 2000-landbouwgebieden en Natura 2000-bosbouwgebieden; |
b) |
andere afgebakende natuurbeschermingsgebieden met specifieke beperkingen op milieugebied voor landbouw of bosbouw, die bijdragen tot de uitvoering van artikel 10 van Richtlijn 92/43/EEG, op voorwaarde dat die gebieden niet groter zijn dan 5 % van de oppervlakte van de aangewezen Natura 2000-gebieden die onder de territoriale reikwijdte van elk strategisch GLB-plan vallen; |
c) |
landbouwarealen die zijn opgenomen in stroomgebiedsbeheersplannen op grond van Richtlijn 2000/60/EG. |
4. De lidstaten kunnen betalingen in het kader van dit artikel enkel toekennen om begunstigden geheel of gedeeltelijk te vergoeden voor de extra kosten, transactiekosten inbegrepen, en de gederfde inkomsten met betrekking tot de gebiedsspecifieke nadelen in het betrokken gebied.
5. De in lid 4 bedoelde extra kosten en gederfde inkomsten worden berekend:
a) |
ten aanzien van de beperkingen als gevolg van de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG, in verband met nadelen die voortvloeien uit vereisten die verder gaan dan de in hoofdstuk I, afdeling 2, van deze titel ter zake vastgestelde GLMC-normen en de overeenkomstig artikel 4, lid 2, van deze verordening vastgestelde voorwaarden voor de instandhouding van het landbouwareaal; |
b) |
ten aanzien van de beperkingen als gevolg van Richtlijn 2000/60/EG, in verband met nadelen die voortvloeien uit vereisten die verder gaan dan de uit de regelgeving ter zake voortvloeiende beheerseisen, met uitzondering van RBE 1 als opgenomen in bijlage III, en GLMC-normen die zijn vastgesteld op grond van hoofdstuk I, afdeling 2, van deze titel, en de overeenkomstig artikel 4, lid 2, van deze verordening vastgestelde voorwaarden voor de instandhouding van het landbouwareaal. |
6. Betalingen uit hoofde van dit artikel worden jaarlijks toegekend per hectare land.
Artikel 73
Investeringen
1. De lidstaten kunnen steun voor investeringen verstrekken onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.
2. De lidstaten kunnen steun in het kader van dit artikel enkel verstrekken voor investeringen in materiële en immateriële activa die bijdragen tot het bereiken van een of meer van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2.
Voor bedrijven vanaf een bepaalde door de lidstaten in hun strategische GLB-plannen vast te stellen omvang, is steun aan de bosbouwsector afhankelijk van de overlegging van de toepasselijke gegevens van een bosbeheerplan of een gelijkwaardig instrument dat in overeenstemming is met het duurzaam bosbeheer als gedefinieerd in de Algemene Richtsnoeren voor het duurzame beheer van de bossen in Europa, vastgesteld door de Tweede Ministeriële conferentie over de bescherming van de bossen in Europa, gehouden te Helsinki op 16-17 juni 1993.
3. De lidstaten stellen een lijst op van niet-subsidiabele investeringen en uitgavencategorieën, waaronder ten minste de volgende:
a) |
aankoop van landbouwproductierechten; |
b) |
aankoop van betalingsrechten; |
c) |
aankoop van land voor een bedrag van meer dan 10 % van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken verrichting, met uitzondering van aankoop van land ten behoeve van milieubehoud en het behoud van koolstofrijke bodems, of van door jonge landbouwers met behulp van financieringsinstrumenten aangekochte land; in het geval van financieringsinstrumenten is dit plafond van toepassing op de subsidiabele overheidsuitgaven die aan de eindontvanger zijn betaald of, in geval van garanties, op het bedrag van de onderliggende lening; |
d) |
de aankoop van dieren en de aankoop van zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen alsook het planten daarvan voor een ander doel dan:
|
e) |
rente op schulden, behalve met betrekking tot subsidies verleend in de vorm van een rentesubsidie of een subsidie voor garantievergoedingen; |
f) |
investeringen in grootschalige infrastructuur, zoals bepaald door de lidstaten in hun strategisch GLB-plannen, die geen deel uitmaken van de strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling beschreven in artikel 32 van Verordening (EU) 2021/1060, met uitzondering van investeringen in breedbandinfrastructuur en van preventieve acties tegen overstromingen en ter bescherming van de kust, die gericht zijn op inperking van de gevolgen van mogelijke natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen; |
g) |
investeringen in bebossing die niet verenigbaar zijn met de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen overeenkomstig de beginselen van duurzaam bosbeheer, zoals ontwikkeld in het kader van de pan-Europese richtsnoeren voor bebossing en herbebossing. |
De eerste alinea, punten a), b), d) en f), is niet van toepassing wanneer steun wordt verleend in de vorm van financieringsinstrumenten.
4. De lidstaten beperken de steun tot een of meer percentages van maximaal 65 % van de subsidiabele kosten.
De maximale steunpercentages kunnen worden verhoogd:
a) |
tot en met 80 % voor de volgende investeringen:
|
b) |
tot en met 85 % voor investeringen van kleine landbouwbedrijven, zoals bepaald door de lidstaten; |
c) |
tot en met 100 % voor de volgende investeringen:
|
5. Indien het Unierecht leidt tot nieuwe vereisten voor landbouwers, kan tot uiterlijk 24 maanden na de datum waarop de nieuwe eisen voor het betrokken bedrijf van kracht zijn geworden, steun worden verstrekt voor investeringen om te voldoen aan deze eisen.
Artikel 74
Investeringen in irrigatie
1. De lidstaten kunnen steun verstrekken voor investeringen in irrigatie in nieuwe en bestaande geïrrigeerde gebieden, mits voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 73 en onderhavig artikel.
2. Investeringen in irrigatie worden alleen gesteund indien de betrokken lidstaat de Commissie een stroomgebiedsbeheersplan als bepaald in Richtlijn 2000/60/EG heeft toegestuurd, voor het gehele gebied waarin de investering moet worden uitgevoerd en voor elk ander gebied waarin deze investering gevolgen voor het milieu kan hebben. De maatregelen van het stroomgebiedsbeheersplan die overeenkomstig artikel 11 van die richtlijn worden uitgevoerd en die relevant zijn voor de landbouwsector, worden in het betrokken programma van maatregelen omschreven.
3. Watermeters waarmee het waterverbruik op het niveau van de gesteunde investering kan worden gemeten, moeten aanwezig zijn of worden geïnstalleerd als onderdeel van de investering.
4. De lidstaten kunnen steun verstrekken voor investeringen ter verbetering van bestaande irrigatie-installaties of bestaande irrigatie-infrastructuuronderdelen, indien:
a) |
vooraf wordt geoordeeld dat ze gezien de technische parameters van de bestaande installatie of infrastructuur tot waterbesparingen kunnen leiden; |
b) |
ze gevolgen hebben voor oppervlaktewater- of grondwaterlichamen waarvan in het desbetreffende stroomgebiedbeheerplan de toestand om redenen die verband houden met de waterhoeveelheid als minder dan goed is aangemerkt, en het watergebruik daadwerkelijk is verminderd en aldus in de zin van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG zal bijdragen tot het bereiken van een goede toestand van deze waterlichamen. |
De lidstaten nemen als subsidiabiliteitsvoorwaarde percentages in hun strategische GLB-plannen op voor potentiële waterbesparingen en daadwerkelijke vermindering van het watergebruik, overeenkomstig artikel 104, punt d). Deze waterbesparingen weerspiegelen de in de stroomgebiedbeheerplannen vastgestelde behoeften die voortvloeien uit Richtlijn 2000/60/EG genoemd in bijlage XIII bij deze verordening.
Geen van de in dit lid vermelde voorwaarden is van toepassing op investeringen in een bestaande installatie met enkel effect op de energie-efficiëntie, of op investeringen voor het aanleggen van een reservoir of op investeringen in het gebruik van teruggewonnen water dat geen gevolgen heeft voor een bepaald oppervlaktewater- of grondwaterlichaam.
5. De lidstaten kunnen steun toekennen voor investeringen in het gebruik van teruggewonnen water als alternatieve watervoorziening indien de levering en het gebruik van dat water in overeenstemming zijn met Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad (46).
6. De lidstaten kunnen uitsluitend steun verstrekken voor investeringen die leiden tot een nettotoename van het geïrrigeerd areaal met gevolgen voor een bepaald oppervlaktewater- of grondwaterlichaam indien:
a) |
in het betrokken stroomgebiedbeheerplan de toestand van het waterlichaam niet als minder dan god is aangemerkt om redenen die verband houden met de waterhoeveelheid, en |
b) |
uit een milieueffectanalyse blijkt dat de investering niet tot significante negatieve milieueffecten zal leiden; die analyse van de milieueffecten wordt uitgevoerd of goedgekeurd door de bevoegde autoriteit, en kan tevens betrekking hebben op groepen bedrijven. |
7. De lidstaten mogen uitsluitend steun verstrekken voor investeringen in de aanleg of uitbreiding van een reservoir ten behoeve van irrigatie indien deze geen significant negatief milieueffect hebben.
8. De lidstaten beperken de steun tot een of meer percentages van maximaal:
a) |
80 % van de subsidiabele kosten voor investeringen in irrigatie op het landbouwbedrijf op grond van lid 4; |
b) |
100 % van de subsidiabele kosten voor investeringen ten behoeve van irrigatie in landbouwinfrastructuur buiten het landbouwbedrijf; |
c) |
65 % van de subsidiabele kosten voor overige investeringen in irrigatie op het landbouwbedrijf. |
Artikel 75
Vestiging van jonge landbouwers en nieuwe landbouwers, en het opstarten van plattelandsbedrijven
1. De lidstaten kunnen steun toekennen voor de vestiging van jonge landbouwers en het opstarten van plattelandsbedrijven, waaronder de vestiging van nieuwe landbouwers, onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen, met als doel bij te dragen tot het bereiken van een of meer van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2.
2. De lidstaten kunnen steun in het kader van dit artikel enkel verstrekken ter bevordering van:
a) |
de vestiging van jonge landbouwers die voldoen aan de voorwaarden die de lidstaten in hun strategische GLB-plannen in overeenstemming met artikel 4, lid 6, hebben vastgesteld; |
b) |
het opstarten van plattelandsbedrijven die verband houden met land- of bosbouw, met inbegrip van de vestiging van nieuwe landbouwers, of de diversificatie van inkomens van landbouwhuishoudens naar niet-landbouwgerelateerde activiteiten; |
c) |
het opstarten van niet-landbouwactiviteiten in plattelandsgebieden in verband met de in artikel 32 van de Verordening (EU) 2021/1060 beschreven strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling. |
3. De lidstaten stellen voorwaarden vast voor de indiening en de inhoud van bedrijfsplannen die begunstigden moeten overleggen om steun in het kader van dit artikel te kunnen ontvangen.
4. De lidstaten verstrekken de steun in de vorm van vaste bedragen, van financieringsinstrumenten of van een combinatie van beide. De steun bedraagt maximaal 100 000 EUR en kan op basis van objectieve criteria worden gedifferentieerd.
Artikel 76
Risicobeheersinstrumenten
1. De lidstaten kunnen steun voor risicobeheersinstrumenten verstrekken onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.
2. Steun in het kader van dit artikel kan worden verstrekt met het oog op de bevordering van risicobeheersinstrumenten, die actieve landbouwers helpen bij het beheer van de met hun landbouwactiviteiten verband houdende productie- en inkomensrisico’s waarover zij geen controle hebben en die bijdragen tot het bereiken van één of meer van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2.
3. De lidstaten kunnen, op basis van hun behoeftebeoordeling, steun verstrekken voor verschillende soorten risicobeheersinstrumenten, waaronder inkomensstabiliseringsinstrumenten, en met name:
a) |
financiële bijdragen aan verzekeringspremies; |
b) |
financiële bijdragen aan onderlinge fondsen, met inbegrip van de administratieve kosten voor het opzetten ervan. |
4. Indien de lidstaten de in lid 3 bedoelde steun verstrekken, bepalen zij de volgende subsidiabiliteitsvoorwaarden met betrekking tot:
a) |
de soorten subsidiabele risicobeheersinstrumenten en de dekking ervan; |
b) |
de methode voor de berekening van verliezen en factoren die aanleiding geven tot compensatie; |
c) |
de regels voor de oprichting en het beheer van de onderlinge fondsen en, indien van toepassing, van andere subsidiabele risicobeheersinstrumenten. |
5. De lidstaten zorgen ervoor dat enkel steun wordt verstrekt voor verliezen boven een drempel van minimaal 20 % van de gemiddelde jaarproductie of het gemiddelde jaarinkomen van de landbouwer in de laatste drie jaar, of de gemiddelde jaarproductie of het gemiddelde inkomen van drie van de laatste vijf jaar, het hoogste en het laagste inkomen niet meegerekend. Met sectorale productierisicobeheerinstrumenten worden de verliezen berekend op holdingniveau of op het niveau van de activiteit van het bedrijf in de betrokken sector.
De lidstaten kunnen in het kader van de in artikel 80, lid 3, bedoelde financieringsinstrumenten landbouwers die niet aan een risicobeheersinstrument deelnemen steun verstrekken in de vorm van financiering van autonoom netto werkkapitaal, ter compensatie van verliezen bedoeld in de eerste alinea van dit lid.
6. De lidstaten beperken de steun tot een of meer percentages van maximaal 70 % van de subsidiabele kosten.
Dit lid is niet van toepassing op de in artikel 19 bedoelde bijdragen.
7. De lidstaten zorgen ervoor dat overcompensatie als gevolg van de combinatie van de in dit artikel bedoelde interventies met andere publieke en particuliere risicobeheerregelingen, wordt vermeden.
Artikel 77
Samenwerking
1. De lidstaten kunnen steun voor samenwerking verstrekken onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen, met het oog op:
a) |
de voorbereiding en uitvoering van de in artikel 127, lid 3, bedoelde projecten van operationele groepen in het kader van het EIP; |
b) |
de voorbereiding en uitvoering van Leader; |
c) |
de bevordering van en steun aan door de Unie of de lidstaten erkende kwaliteitsregelingen en het gebruik ervan door landbouwers; |
d) |
de ondersteuning van producentengroeperingen, producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties; |
e) |
de opstelling en uitvoering van “slimme dorpen”-strategieën, zoals bepaald door de lidstaten; |
f) |
steun voor andere vormen van samenwerking. |
2. De lidstaten kunnen steun in het kader van dit artikel uitsluitend verstrekken ter bevordering van nieuwe samenwerkingsvormen, maar ingeval van het opstarten van een nieuwe activiteit tevens van bestaande samenwerkingsvormen. Bij die samenwerking zijn minimaal twee actoren betrokken en de samenwerking draagt bij tot het bereiken van een of meer van de specifieke doelstellingen van artikel 6, leden 1 en 2.
3. De lidstaten kunnen in het kader van dit artikel de kosten dekken die verband houden met alle aspecten van de samenwerking.
4. De lidstaten kunnen in het kader van dit artikel de steun verstrekken als een totaalbedrag dat de kosten dekt van de samenwerking en van de uitgevoerde activiteiten, of zij kunnen enkel de kosten van de samenwerking dekken en middelen gebruiken uit andere interventietypes voor plattelandsontwikkeling, of uit andere instrumenten voor nationale of Uniesteun ter dekking van de kosten van de uitgevoerde activiteiten.
Indien de steun als totaalbedrag wordt uitgekeerd, zorgen de lidstaten ervoor dat de uitgevoerde activiteit voldoet aan de desbetreffende regels en vereisten vastgelegd in de artikelen 70 tot en met 76 en 78.
In het geval van Leader geldt dat, in afwijking van de eerste alinea van dit lid:
a) |
steun voor alle kosten die in aanmerking komen voor voorbereidende steun in het kader van artikel 34, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060 en voor de uitvoering van geselecteerde strategieën uit hoofde van de punten b) en c) van dat lid, enkel wordt verleend als een totaalbedrag in het kader van dit artikel, en |
b) |
de lidstaten ervoor zorgen dat de uitgevoerde activiteiten die uit investeringen bestaan, aan de toepasselijke regels en vereisten van de Unie in het kader van het in artikel 73 van deze verordening vastgestelde interventietype voor investeringen voldoen. |
5. De lidstaten verstrekken uit hoofde van dit artikel geen steun voor samenwerking waarbij alleen onderzoeksinstanties betrokken zijn.
6. In het geval van samenwerking in het kader van de opvolging op een landbouwbedrijf, en dan met name de generatievernieuwing daar, kunnen lidstaten enkel steun verstrekken aan landbouwers die de pensioenleeftijd hebben bereikt of aan landbouwers die de pensioenleeftijd voor het einde van de verrichting zullen bereiken, zoals die door de betrokken lidstaat in overeenstemming met hun nationale wetgeving is bepaald.
7. De lidstaten beperken de steun tot maximaal zeven jaar. Die voorwaarde geldt niet voor Leader en, in naar behoren gemotiveerde gevallen, evenmin voor collectieve milieu- en klimaatacties die nodig zijn om de specifieke doelstellingen te bereiken die zijn vastgelegd in artikel 6, punten d), e) en f).
8. De lidstaten beperken de steun voor:
a) |
voorlichtings- en promotieactiviteiten voor kwaliteitsregelingen tot een of meer percentages van maximaal 70 % van de subsidiabele kosten; |
b) |
de oprichting van producentengroeperingen, producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties tot 10 % van de jaarlijkse op de markt afgezette productie van de groepering of organisatie, met een maximum van 100 000 EUR per jaar; die steun daalt geleidelijk en is uitsluitend beschikbaar gedurende de eerste vijf jaar na erkenning. |
Artikel 78
Uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie
1. De lidstaten kunnen steun verstrekken voor uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie onder de nader in hun strategische GLB-plannen uitgewerkte voorwaarden van dit artikel, teneinde bij te dragen tot een of meer van de specifieke doelstellingen van artikel 6, leden 1 en 2, waarbij dan de focus op de bescherming van natuur, milieu en klimaat ligt; dit kan onder meer acties inhouden op het gebied van milieueducatie en -bewustmaking en de ontwikkeling van plattelandsbedrijven en -gemeenschappen.
2. Steun uit hoofde van dit artikel kan worden gebruikt ter dekking van de kosten van alle relevante acties ter bevordering van innovatie, scholing en advisering, en andere vormen van uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie, onder meer via het opstellen en bijwerken van plannen en studies ten behoeve van uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie. Deze acties dragen bij tot het bereiken van een of meer van de specifieke doelstellingen van artikel 6, leden 1 en 2.
3. Steun voor adviesdiensten wordt enkel verstrekt voor adviesdiensten die voldoen aan artikel 15, lid 3.
4. Ten behoeve van de oprichting van adviesdiensten kunnen de lidstaten steun verstrekken in de vorm van een vast bedrag van maximaal 200 000 EUR. De lidstaten zorgen ervoor dat steun een beperkte geldigheidsduur heeft.
5. De lidstaten zorgen ervoor dat acties uit hoofde van dit type interventies gebaseerd zijn op en stroken met de beschrijving van het AKIS in hun strategische GLB-plannen overeenkomstig artikel 114, punt a), i).
Artikel 79
Selectie van verrichtingen
1. Na raadpleging van het in artikel 124 bedoelde monitoringcomité (het “monitoringcomité”), stellen de nationale beheersautoriteit, regionale beheersautoriteiten indien relevant, of aangewezen intermediaire instanties selectiecriteria op voor interventies die betrekking hebben op een of meer van de volgende interventietypes: investeringen, vestiging van jonge landbouwers en nieuwe landbouwers en het opstarten van plattelandsbedrijven, samenwerking, kennisuitwisseling en verspreiding van informatie. Deze selectiecriteria staan borg voor de gelijke behandeling van de aanvragers, voor een beter gebruik van de financiële middelen en voor het afstemmen van de steun overeenkomstig het doel van de interventies.
De lidstaten kunnen besluiten geen selectiecriteria toe te passen voor investeringsinterventies die duidelijk zijn gericht op milieudoelen of worden uitgevoerd in verband met herstelactiviteiten.
In afwijking van de eerste alinea kan in naar behoren gemotiveerde gevallen en na raadpleging van het monitoringcomité, een andere selectiemethode worden vastgesteld.
2. De verantwoordelijkheid van beheersautoriteiten of van de aangewezen intermediaire instanties als vastgesteld in lid 1, doet geen afbreuk aan de taken van de plaatselijke actiegroepen bedoeld in artikel 33 van Verordening (EU) 2021/1060.
3. Lid 1 is niet van toepassing wanneer steun wordt verleend in de vorm van financieringsinstrumenten.
4. De lidstaten kunnen besluiten de in lid 1 bedoelde selectiecriteria niet toe te passen op verrichtingen die een certificaat “Excellentiekeur” hebben ontvangen in het kader van Horizon 2020, vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad (47), uit hoofde van Horizon Europa of uit hoofde van het Programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE), vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/783 van het Europees Parlement en de Raad (48) op voorwaarde dat die verrichtingen stroken met het strategisch GLB-plan.
5. Een verrichting kan geheel of gedeeltelijk buiten de betrokken lidstaat worden uitgevoerd, ook buiten het grondgebied van de Unie, mits de verrichting bijdraagt tot het bereiken van de doelstellingen van het strategisch GLB-plan.
Artikel 80
Specifieke regels voor financieringsinstrumenten
1. Steun in de vorm van financieringsinstrumenten bedoeld in artikel 58 van Verordening (EU) 2021/1060 kan worden verstrekt in het kader van de interventietypes bedoeld in de artikelen 73 tot en met 78 van deze verordening.
2. Indien steun verstrekt wordt in de vorm van financieringsinstrumenten, zijn de definities van “financieringsinstrument”, “financieel product”, “eindontvanger”, “holdingfonds”, “specifiek fonds”, “hefboomeffect”, “multiplicatorratio”, “beheerskosten” en “beheersvergoedingen” vastgelegd in artikel 2 van Verordening (EU) 2021/1060 en de bepalingen van titel V, hoofdstuk II, afdeling 2, van die verordening van toepassing.
Ook zijn de leden 3, 4 en 5 van dit artikel van toepassing.
3. Overeenkomstig artikel 58, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060 kan werkkapitaal, met inbegrip van autonoom netto werkkapitaal, op grond van de artikelen 73, 74, 76, 77 en 78 van deze verordening als een subsidiabele uitgave worden aangemerkt, indien het bijdraagt tot het bereiken van ten minste één specifieke voor de betrokken interventie relevante doelstelling. Steun voor de financiering van autonoom netto werkkapitaal uit hoofde van een van deze artikelen kan verleend worden zonder toepassing van het vereiste dat de eindontvanger uit hoofde van hetzelfde artikel steun voor andere uitgaven ontvangt.
Voor activiteiten die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen, mag het totale bedrag van de aan een eindontvanger verstrekte steun voor werkkapitaal niet meer bedragen dan een brutosubsidie-equivalent van 200 000 EUR over een periode van drie begrotingsjaren.
4. In afwijking van de artikelen 73, 74, 76, 77 en 78 zijn de in die artikelen vastgestelde steunpercentages niet van toepassing op de financiering van autonoom netto werkkapitaal.
5. Voor een financieringsinstrument zijn de subsidiabele uitgaven het totaalbedrag aan subsidiabele overheidsuitgaven exclusief aanvullende nationale financiering als bedoeld in artikel 115, lid 5, dat binnen de subsidiabiliteitsperiode is betaald of, in het geval van garanties, is gereserveerd voor garantieovereenkomsten door het financieringsinstrument. Dat bedrag komt overeen met:
a) |
betalingen aan eindontvangers, in geval van leningen, investeringen in eigen vermogen of investeringen in quasi-eigenvermogen; |
b) |
middelen die gereserveerd zijn voor garantieovereenkomsten, ongeacht of deze nog uitstaan of reeds verlopen zijn, om aan mogelijke aanspraken op garanties voor verliezen te kunnen voldoen, berekend op grond van een multiplicatorratio die is vastgelegd voor de respectieve onderliggende uitgekeerde nieuwe leningen aan of investeringen in eigen vermogen van eindontvangers; |
c) |
betalingen aan, of ten voordele van eindontvangers, indien financieringsinstrumenten worden gecombineerd met een andere bijdrage van de Unie in een concrete actie in één financieringsinstrument overeenkomstig artikel 58, lid 5, van Verordening (EU) 2021/1060; |
d) |
betalingen van beheersvergoedingen en vergoedingen van de beheerskosten betaald door de instanties die het financieringsinstrument implementeren. |
Indien een financieringsinstrument wordt uitgevoerd over opeenvolgende programmeringsperioden heen, kan steun worden verstrekt aan of ten voordele van eindontvangers, inclusief beheerskosten en -vergoedingen, op basis van tijdens de vorige programmeringsperiode gesloten overeenkomsten, mits die steun voldoet aan de subsidiabiliteitsregels van de daaropvolgende programmeringsperiode. In die gevallen wordt de subsidiabiliteit van in uitgavendeclaraties ingediende uitgaven bepaald volgens de regels van de betrokken programmeringsperiode.
Voor de toepassing van de eerste alinea, punt b), geldt dat, indien de entiteit die de garanties ontvangt het geplande bedrag aan nieuwe leningen of investeringen in eigen vermogen of quasi-eigenvermogen niet in overeenstemming met de multiplicatorratio aan eindontvangers heeft uitgekeerd, de subsidiabele uitgaven evenredig worden verminderd. De multiplicatorratio kan worden herzien indien latere veranderingen van de marktomstandigheden dat rechtvaardigen. Een dergelijke herziening heeft geen terugwerkende kracht.
Voor de toepassing van dit lid, eerste alinea, punt d), zijn de beheersvergoedingen prestatiegericht. Indien instanties die een holdingfonds uitvoeren, geselecteerd worden middels de rechtstreekse gunning van een overeenkomst op grond van artikel 59, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060, is het bedrag van de aan deze instanties betaalde beheerskosten en -vergoedingen dat als subsidiabele uitgave kan worden gedeclareerd, onderworpen aan een drempel van maximaal 5 % van het totaalbedrag van de subsidiabele overheidsuitgaven die aan eindontvangers zijn uitbetaald in de vorm van leningen of die voor garantieovereenkomsten zijn gereserveerd, en van maximaal 7 % van het totaalbedrag van de subsidiabele overheidsuitgaven die aan eindontvangers zijn uitbetaald in de vorm van investeringen in eigen vermogen en quasi-eigenvermogen.
Indien instanties die een specifiek fonds uitvoeren, geselecteerd worden middels de rechtstreekse gunning van een overeenkomst op grond van artikel 59, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060, is het bedrag van de aan deze instanties betaalde beheerskosten en -vergoedingen dat als subsidiabele uitgave kan worden gedeclareerd, onderworpen aan een drempel van maximaal 7 % van het totaalbedrag van de subsidiabele overheidsuitgaven die aan eindontvangers zijn uitbetaald in de vorm van leningen of die voor garantieovereenkomsten zijn gereserveerd, en van maximaal 15 % van het totaalbedrag van de subsidiabele overheidsuitgaven die aan eindontvangers zijn uitbetaald in de vorm van investeringen in eigen vermogen of quasi-eigenvermogen.
Voor de toepassing van de eerste alinea, punt d), geldt dat, wanneer instanties die een holdingfonds of specifieke fondsen uitvoeren, door middel van een openbare aanbesteding zijn geselecteerd in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving, het bedrag van de beheerskosten en -vergoedingen wordt vastgesteld in de financieringsovereenkomst en het uitdrukking geeft aan het resultaat van de openbare aanbesteding.
Afsluitprovisies die geheel of gedeeltelijk aan eindontvangers worden berekend, gelden niet als subsidiabele uitgave.
Artikel 81
Gebruik van het Elfpo via InvestEU
1. De lidstaten kunnen in het voorstel voor een strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 118 of in het verzoek tot wijziging van een strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 119, een bedrag van maximaal 3 % van de totale initiële Elfpo-toewijzing aan het strategisch GLB-plan, toewijzen aan InvestEU en via de EU-garantie en de InvestEU-advieshub wordt uitgevoerd. Het strategisch GLB-plan vermeldt een motivering voor het gebruik van InvestEU en de bijdrage ervan aan het bereiken van een of meer van de in artikel 6, leden 1 en 2, vermelde en in het kader van het strategisch GLB-plan gekozen specifieke doelstellingen.
Het aan InvestEU bijgedragen bedrag wordt aangewend overeenkomstig de in Verordening (EU) 2021/523 vastgestelde regels.
2. De lidstaten bepalen het elk jaar bijgedragen totaalbedrag. In het geval van een verzoek tot wijziging van een strategisch GLB-plan hebben die bedragen alleen betrekking hebben op middelen voor toekomstige jaren.
3. Het in lid 1 bedoelde bedrag wordt, bij sluiting van de bijdrageovereenkomst bedoeld in artikel 10, lid 3, van Verordening (EU) 2021/523, gebruikt als voorziening voor het gedeelte van de EU-garantie in het lidstaatcompartiment en voor de InvestEU-advieshub. De vastleggingen in de begroting van de Unie voor elke bijdrageovereenkomst kunnen in de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027 in jaarlijkse tranches worden verricht door de Commissie.
4. Indien binnen vier maanden na de vaststelling van het uitvoeringsbesluit van de Commissie tot goedkeuring van het strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 118 van deze verordening geen bijdrageovereenkomst als bedoeld in artikel 10, lid 2, van Verordening (EU) 2021/523 is gesloten voor het in lid 1 van dit artikel bedoeld bedrag dat aan dat strategisch GLB-plan is toegewezen, wordt het overeenkomstige bedrag opnieuw toegewezen in het strategisch GLB-plan na de goedkeuring van een verzoek tot wijziging door de lidstaat dat is ingediend in overeenstemming met artikel 119 van deze verordening.
Een sluiting van de bijdrageovereenkomst voor het in lid 1 van dit artikel bedoeld bedrag dat is toegewezen in een verzoek tot wijziging van een strategisch GLB-plan dat is ingediend in overeenstemming in artikel 119 van deze verordening, geschiedt gelijktijdig met de vaststelling van het uitvoeringsbesluit van de Commissie tot goedkeuring van die wijziging van het strategisch GLB-plan.
5. Indien binnen negen maanden na de goedkeuring van de bijdrageovereenkomst geen garantieovereenkomst als bedoeld in artikel 10, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EU) 2021/523 is gesloten, wordt de bijdrageovereenkomst beëindigd of in onderlinge overeenstemming verlengd.
Indien de deelname van een lidstaat aan InvestEU wordt stopgezet, worden de betrokken betaalde bedragen die als voorziening naar het gemeenschappelijk voorzieningsfonds zijn overgemaakt, teruggevorderd als interne bestemmingsontvangsten op grond van artikel 21, lid 5, van het financieel reglement, en de lidstaat dient een verzoek tot wijziging van zijn strategisch GLB-plan in, teneinde de teruggevorderde bedragen en de overeenkomstig lid 2 aan toekomstige kalenderjaren toegewezen bedragen te gebruiken.
De beëindiging of wijziging van de bijdrageovereenkomst geschiedt gelijktijdig met de vaststelling van het uitvoeringsbesluit van de Commissie tot goedkeuring van de desbetreffende wijziging van het strategisch GLB-plan en uiterlijk op 31 december 2026.
6. Indien een garantieovereenkomst als bedoeld in artikel 10, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) 2021/523, binnen de in de bijdrageovereenkomst vastgelegde termijn na ondertekening van de garantieovereenkomst, doch uiterlijk na vier jaar, niet naar behoren is uitgevoerd, wordt de bijdrageovereenkomst gewijzigd. De lidstaat kan erom verzoeken dat bedragen die op grond van lid 1 van dit artikel aan de EU-garantie zijn bijgedragen en die zijn vastgelegd in de garantieovereenkomst maar geen onderliggende leningen, investeringen in eigen vermogen of andere risicodragende instrumenten dekken, worden behandeld overeenkomstig lid 5 van dit artikel.
7. Middelen die worden gegenereerd door of toe te schrijven zijn aan de bedragen die worden bijgedragen aan de EU-garantie, worden ter beschikking gesteld aan de lidstaat overeenkomstig artikel 10, lid 5, punt a), van Verordening (EU) 2021/523 en gebruikt voor steun in het kader van dezelfde doelstelling of doelstellingen bedoeld in lid 1 van dit artikel in de vorm van financieringsinstrumenten of begrotingsgaranties.
8. De termijn voor de automatische vrijmaking als vastgesteld in artikel 34 van Verordening (EU) 2021/2116 van de bedragen die overeenkomstig de leden 4, 5 en 6 van dit artikel in een strategisch GLB-plan moeten worden hergebruikt, vangt aan in het jaar waarin de overeenkomstige begrotingsvastleggingen zijn gedaan.
Artikel 82
Deugdelijkheid en nauwkeurigheid van de betalingsberekening
Indien betalingen worden toegekend op basis van extra kosten en gederfde inkomsten overeenkomstig de artikelen 70, 71 en 72, zorgen de lidstaten ervoor dat de betrokken berekeningen deugdelijk en nauwkeurig zijn en op voorhand zijn vastgesteld op basis van een eerlijke, evenwichtige en verifieerbare berekeningsmethode. Hiertoe voeren instanties die functioneel onafhankelijk zijn van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het strategisch GLB-plan en die over de nodige deskundigheid beschikken, de berekeningen uit of bevestigen zij de deugdelijkheid en de nauwkeurigheid ervan.
Artikel 83
Subsidievormen
1. Onverminderd de artikelen 70, 71, 72 en 75, kan de in het kader van dit hoofdstuk verleende subsidies de volgende vormen aannemen:
a) |
vergoeding van de subsidiabele kosten die een begunstigde daadwerkelijk heeft gemaakt; |
b) |
eenheidskosten; |
c) |
vaste bedragen; |
d) |
financiering volgens een vast percentage. |
2. De bedragen voor de in lid 1, punten b), c) en d), genoemde vormen van subsidies worden vastgesteld op één van de hierna genoemde manieren:
a) |
een eerlijke, billijke en verifieerbare berekeningsmethode op basis van:
|
b) |
ontwerpbegrotingen die per geval zijn opgesteld en op voorhand zijn goedgekeurd door de instantie die de verrichting selecteert; |
c) |
conform de voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die in het kader van beleidsmaatregelen van de Unie voor een soortgelijke verrichting gelden; |
d) |
conform de voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die in het kader van regelingen voor volledig door de lidstaat gefinancierde subsidies voor een soortgelijke verrichting gelden. |
3. De lidstaten kunnen begunstigden volledig of gedeeltelijk terug te betalen subsidies onder voorwaarden toekennen als nader bepaald in het document met de steunvoorwaarden, alsmede onder de volgende voorwaarden:
a) |
terugbetalingen door de begunstigde worden verricht volgens de tussen de beheerautoriteit en de begunstigde overeengekomen voorwaarden; |
b) |
de lidstaten hergebruiken middelen die door de begunstigde zijn terugbetaald uiterlijk op 31 december 2029 voor dezelfde specifieke doelstelling van het strategisch GLB-plan, zulks in de vorm van subsidies onder voorwaarden, in de vorm van een financieringsinstrument of in een andere vorm van steun; de terugbetaalde bedragen en de informatie over het hergebruik ervan worden opgenomen in het laatste jaarlijkse prestatieverslag; |
c) |
de lidstaten stellen de nodige maatregelen vast opdat de middelen in afzonderlijke rekeningen of onder passende boekhoudkundige codes worden aangehouden; |
d) |
Uniemiddelen die te eniger tijd worden terugbetaald door begunstigden, maar niet worden hergebruikt uiterlijk op 31 december 2029, worden overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) 2021/2116 terugbetaald aan de Uniebegroting. |
Artikel 84
Gedelegeerde bevoegdheden voor de vaststelling van aanvullende vereisten voor interventietypes voor plattelandsontwikkeling
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening met voorschriften die een aanvulling vormen op die welke in dit hoofdstuk zijn vastgesteld betreffende de voorwaarden voor het verlenen van steun voor de:
a) |
de in artikel 70 bedoelde beheersverbintenissen betreffende genetische hulpbronnen en dierenwelzijn; |
b) |
kwaliteitsregelingen bedoeld in artikel 77, wat betreft de specificiteit van het eindproduct, de toegang tot de regeling, de verificatie van bindende productspecificaties, de transparantie van de regeling, en de traceerbaarheid van de producten, alsmede de erkenning door de lidstaten van vrijwillige certificeringsregelingen. |
TITEL IV
FINANCIËLE BEPALINGEN
Artikel 85
ELGF- en Elfpo-uitgaven
1. Het ELGF financiert de interventietypes met betrekking tot:
a) |
de in artikel 16 vervatte rechtstreekse betalingen; |
b) |
de in titel III, hoofdstuk III, vervatte interventies in bepaalde sectoren. |
2. Het Elfpo financiert de interventietypes bedoeld in titel III, hoofdstuk IV, en technische bijstand op initiatief van de lidstaten bedoeld in artikel 94.
Artikel 86
Subsidiabiliteit van de uitgaven
1. Uitgaven komen in aanmerking:
a) |
voor een bijdrage uit het ELGF vanaf 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin het strategisch GLB-plan door de Commissie is goedgekeurd; |
b) |
voor een bijdrage uit het Elfpo vanaf de datum van indiening van het strategisch GLB-plan, maar ten vroegste vanaf 1 januari 2023. |
2. Als uitgaven subsidiabel worden doordat een strategisch GLB-plan wordt gewijzigd, komen zij pas in aanmerking voor een bijdrage uit het ELGF nadat die wijziging door de Commissie is goedgekeurd en vanaf de datum waarop de door de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 119, lid 8, vastgestelde wijziging van kracht wordt.
3. Als uitgaven subsidiabel worden doordat een strategisch GLB-plan wordt gewijzigd, komen zij pas in aanmerking voor een bijdrage uit het Elfpo vanaf de datum waarop het verzoek tot wijziging bij de Commissie is ingediend, of vanaf de datum van de in artikel 119, lid 9, bedoelde kennisgeving van de wijziging.
In afwijking van de eerste alinea van dit lid en van lid 4, tweede alinea, kan in het strategisch GLB-plan worden bepaald dat uit het Elfpo gefinancierde uitgaven in verband met wijzigingen van het plan subsidiabel kunnen zijn vanaf de datum waarop de gebeurtenis zich heeft voorgedaan, in het geval van noodmaatregelen wegens natuurrampen, rampzalige gebeurtenissen, ongunstige weersomstandigheden of een plotse, ingrijpende wijziging van de sociaal-economische omstandigheden in de lidstaat of regio.
4. Uitgaven komen in aanmerking voor een bijdrage uit het Elfpo als zij zijn gedaan door een begunstigde en uiterlijk op 31 december 2029 zijn betaald. Uitgaven komen bovendien alleen voor een bijdrage uit het Elfpo in aanmerking als de desbetreffende steun uiterlijk op 31 december 2029 werkelijk door het betaalorgaan is betaald.
De lidstaten stellen de begindatum van de subsidiabiliteit van door de begunstigde gemaakte kosten vast. De begindatum mag niet vóór 1 januari 2023 liggen.
Verrichtingen die fysiek zijn afgerond of volledig zijn uitgevoerd voordat de steunaanvraag bij de beheersautoriteit wordt ingediend, komen niet in aanmerking voor steun, ongeacht of alle betrokken betalingen zijn verricht.
Verrichtingen met betrekking tot het vroeg kweken van zaadopstanden en het kweken van jonge opstanden in overeenstemming met beginselen van duurzaam bosbeheer gericht op een of meer van de specifieke doelstellingen van artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), zoals omschreven door de lidstaat, kunnen echter in aanmerking komen voor steun zelfs als zij fysiek zijn afgerond vóór de steunaanvraag bij de beheersautoriteit is ingediend.
5. Bijdragen in natura en afschrijvingskosten kunnen voor steun uit hoofde van het Elfpo in aanmerking komen als aan door de lidstaten vast te stellen voorwaarden is voldaan.
Artikel 87
Financiële toewijzingen voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen
1. Onverminderd artikel 17 van Verordening (EU) 2021/2116, mag het totale bedrag voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen dat met betrekking tot een kalenderjaar in een lidstaat kan worden toegekend uit hoofde van titel III, hoofdstuk II, van deze verordening, de in bijlage V vastgelegde financiële toewijzing van die lidstaat niet overschrijden.
Onverminderd artikel 17 van Verordening (EU) 2021/2116, mag het maximumbedrag dat met betrekking tot een kalenderjaar in een lidstaat uit hoofde van titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 2, van deze verordening kan worden toegekend voorafgaand aan de toepassing van artikel 17 van deze verordening, de in bijlage VIII vastgelegde financiële toewijzing van die lidstaat niet overschrijden.
Voor de toepassing van artikelen 96, 97 en 98 is de in bijlage V genoemde financiële toewijzing van een lidstaat na aftrek van de in bijlage VIII vastgelegde bedragen en vóór overhevelingen krachtens artikel 17, vastgelegd in bijlage IX.
2. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in de bijlagen V en IX vastgelegde toewijzingen van de lidstaten te wijzigen in verband met het totale maximumbedrag aan rechtstreekse betalingen dat mag worden toegekend, met inbegrip van de overhevelingen bedoeld in de artikelen 17 en 103, de overhevelingen van financiële toewijzingen bedoeld in artikel 88, lid 5, en de verlagingen die nodig zijn voor de financiering van interventietypes in andere sectoren bedoeld in artikel 88, lid 6.
Overhevelingen overeenkomstig artikel 17 worden echter buiten beschouwing gelaten bij de aanpassing van bijlage IX.
3. Het bedrag van de indicatieve financiële toewijzingen per interventie bedoeld in artikel 101 voor de interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen als vastgelegd in artikel 16, dat in een lidstaat moet worden toegekend met betrekking tot een kalenderjaar, kan de in bijlage V vastgelegde toewijzing van die lidstaat overschrijden met het in het strategisch GLB-plan opgenomen geraamde bedrag van de verlaging van betalingen overeenkomstig artikel 112, lid 3, punt a), tweede alinea.
Artikel 88
Financiële toewijzingen voor bepaalde interventietypes in bepaalde sectoren
1. De financiële steun van de Unie voor interventietypes in de wijnsector wordt aan de lidstaten toegewezen als beschreven in bijlage VII.
2. De financiële steun van de Unie voor interventietypes in de bijenteeltsector wordt aan de lidstaten toegewezen als beschreven in bijlage X.
3. De financiële steun van de Unie die aan Duitsland wordt toegewezen voor interventietypes in de hopsector bedraagt 2 188 000 EUR per begrotingsjaar.
4. De financiële steun van de Unie voor interventietypes in de sector olijfolie en tafelolijven, per begrotingsjaar wordt als volgt toegewezen:
a) |
10 666 000 EUR voor Griekenland; |
b) |
554 000 EUR voor Frankrijk, en |
c) |
34 590 000 EUR voor Italië. |
5. De betrokken lidstaten kunnen in hun strategische GLB-plannen besluiten de totale financiële toewijzingen bedoeld in de leden 3 en 4 over te hevelen naar hun toewijzingen voor rechtstreekse betalingen. Dat besluit kan niet worden herzien.
De financiële toewijzingen aan de lidstaten die zijn overgeheveld naar de toewijzingen voor rechtstreekse betalingen zijn niet meer beschikbaar voor de interventietypes bedoeld in de leden 3 en 4.
6. De lidstaten kunnen in hun strategische GLB-plannen beslissen om maximaal 3 % van hun toewijzingen voor rechtstreekse betalingen in bijlage V, in voorkomend geval na aftrek van de toewijzingen voor katoen vastgesteld in bijlage VIII, te gebruiken voor interventietypes in andere sectoren bedoeld in titel III, hoofdstuk III, afdeling 7.
De lidstaten kunnen besluiten het in de eerste alinea bedoelde percentage tot maximaal 5 % te verhogen. In dat geval wordt het met die verhoging overeenkomende bedrag afgetrokken van het in artikel 96, lid 1, 2, of 5 bedoelde maximum en kan het niet langer worden toegewezen voor de in titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1, genoemde interventietypes in de vorm van gekoppelde inkomenssteun.
Het bedrag dat overeenstemt met het percentage van de toewijzingen aan de lidstaten voor rechtstreekse betalingen bedoeld in de eerste en tweede alinea van dit lid en dat wordt gebruikt voor interventietypes in andere sectoren voor een bepaald begrotingsjaar wordt beschouwd als toewijzingen aan de lidstaten per begrotingsjaar voor interventietypes in andere sectoren.
7. De lidstaten kunnen in 2025 hun in lid 6 bedoelde beslissing evalueren als onderdeel van een verzoek tot wijziging van hun strategische GLB-plannen die is gedaan overeenkomstig artikel 119.
8. De in het goedgekeurde strategisch GLB-plan vastgelegde bedragen die voortvloeien uit de toepassing van de leden 6 en 7 zijn bindend in de betrokken lidstaat.
Artikel 89
Financiële toewijzingen voor interventietypes voor plattelandsontwikkeling
1. Het totale bedrag van de steun van de Unie voor interventietypes voor plattelandsontwikkeling in het kader van deze verordening voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027 bedraagt 60 544 439 600 EUR in lopende prijzen, overeenkomstig het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021 tot en met 2027 bepaald in Verordening (EU, Euratom) 2020/2093.
2. 0,25 % van de in lid 1 bedoelde middelen wordt besteed aan de financiering van de op initiatief van de Commissie uitgevoerde activiteiten in verband met technische bijstand bedoeld in artikel 7 van Verordening (EU) 2021/2116, waaronder het Europees GLB-netwerk bedoeld in artikel 126, lid 2, van deze verordening en het EIP bedoeld in artikel 127 van deze verordening. Zulke activiteiten kunnen betrekking hebben op voorgaande programmeringsperioden en volgende door het strategisch GLB-plan bestreken perioden.
3. De jaarlijkse uitsplitsing per lidstaat van de in lid 1 genoemde bedragen, na aftrek van het in lid 2 genoemde bedrag, is vastgesteld in bijlage XI.
4. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage XI om de jaarlijkse uitsplitsing per lidstaat te herzien teneinde rekening te houden met relevante ontwikkelingen, waaronder de in de artikelen 17 en 103 bedoelde overhevelingen, om technische aanpassingen te verrichten zonder de algemene toewijzingen te veranderen, of teneinde rekening te houden met elke andere verandering uit hoofde van een wetgevingshandeling na vaststelling van deze verordening.
Artikel 90
Bijdrage uit het Elfpo
In het krachtens artikel 118, lid 6, genomen uitvoeringsbesluit van de Commissie tot goedkeuring van het strategisch GLB-plan, wordt de maximumbijdrage uit het Elfpo aan het plan vastgesteld. De bijdrage uit het Elfpo wordt berekend op basis van het bedrag aan subsidiabele overheidsuitgaven exclusief aanvullende nationale financiering bedoeld in artikel 115, lid 5.
Artikel 91
Elfpo-bijdragepercentages
1. In de strategische GLB-plannen wordt op regionaal of nationaal niveau één Elfpo-bijdragepercentage vastgesteld dat op alle interventies van toepassing is.
2. In afwijking van lid 1 bedraagt het maximale Elfpo-bijdragepercentage:
a) |
85 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, in minder ontwikkelde regio’s; |
b) |
80 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, in de ultraperifere gebieden en op de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee; |
c) |
60 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, in overgangsregio’s in de zin van artikel 108, lid 2, eerste alinea, punt b), van Verordening (EU) 2021/1060; |
d) |
43 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, in de overige regio’s. |
3. In afwijking van de leden 1 en 2 bedraagt het maximale Elfpo-bijdragepercentage, indien het overeenkomstig lid 2 in het strategisch GLB-plan vastgestelde percentage lager is:
a) |
65 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, voor betalingen in verband met natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen op grond van artikel 71; |
b) |
80 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, voor betalingen uit hoofde van artikel 70, voor betalingen uit hoofde van artikel 72, voor steun voor niet-productieve investeringen bedoeld in artikel 73, voor de steun voor projecten van operationele groepen in het kader van het EIP uit hoofde van artikel 77, lid 1, punt a), en voor Leader uit hoofde van artikel 77, lid 1, punt b); |
c) |
100 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, voor verrichtingen die worden gefinancierd met middelen die naar het Elfpo zijn overgeheveld op grond van de artikelen 17 en 103. |
4. De minimumbijdrage uit het Elfpo in procenten bedraagt 20 % van de subsidiabele overheidsuitgaven.
5. De in de leden 2, 3 en 4 bedoelde subsidiabele overheidsuitgaven zijn exclusief de in artikel 115, lid 5, bedoelde aanvullende nationale financiering.
Artikel 92
Minimale financiële toewijzingen voor Leader
1. Ten minste 5 % van de totale Elfpo-bijdrage aan het strategisch GLB-plan vastgesteld in bijlage XI wordt voorbehouden voor Leader.
2. Voor de gehele periode van het strategisch GLB-plan mogen de totale Elfpo-uitgaven voor plattelandsontwikkeling, exclusief die voor Leader, zoals vastgesteld in het financieel plan overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), niet meer bedragen dan 95 % van de totale Elfpo-bijdrage aan het strategisch GLB-plan vastgesteld in bijlage XI. Dit financiële maximum, zodra goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig artikel 118 of artikel 119, vormt een bij Unierecht vastgelegd financieel maximum.
Artikel 93
Minimale financiële toewijzingen voor interventies die zijn gericht op milieu- en klimaatgerelateerde specifieke doelstellingen
1. Ten minste 35 % van de totale Elfpo-bijdrage aan het strategisch GLB-plan vastgesteld in bijlage XI wordt voorbehouden voor de interventies die zijn gericht op de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), en, met betrekking tot dierenwelzijn, in artikel 6, lid 1, punt i).
2. Om de bijdrage aan het in de eerste alinea vastgestelde percentage te bepalen, nemen de lidstaten uitgaven op voor de volgende interventies:
a) |
100 % voor beheersverbintenissen bedoeld in artikel 70; |
b) |
50 % voor natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen bedoeld in artikel 71; |
c) |
100 % voor de gebiedsspecifieke nadelen bedoeld in artikel 72; |
d) |
100 % voor investeringen uit hoofde van de artikelen 73 en 74 in verband met een of meer van de specifieke doelstellingen beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), en, met betrekking tot dierenwelzijn, in artikel 6, lid 1, punt i). |
3. Voor de gehele periode van het strategisch GLB-plan mogen de totale Elfpo-uitgaven voor plattelandsontwikkeling, exclusief de in lid 2 van dit artikel genoemde interventies, zoals vastgesteld in het financieel plan overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), niet meer bedragen dan 65 % van de totale Elfpo-bijdrage aan het strategisch GLB-plan als vastgesteld in bijlage XI. Dat financiële maximum vormt, zodra het is goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig artikel 118 of artikel 119, een bij Unierecht vastgelegd financieel maximum.
4. Dit artikel geldt niet voor uitgaven voor ultraperifere gebieden.
Artikel 94
Maximale financiële toewijzingen voor technische bijstand
1. Maximaal 4 % van de totale Elfpo-bijdrage aan het strategisch GLB-plan vastgesteld in bijlage XI kan worden gebruikt voor de financiering van de acties in verband met in artikel 125 bedoelde technische bijstand op initiatief van de lidstaten.
De Elfpo-bijdrage voor strategische GLB-plannen kan worden verhoogd tot 6 % indien het totale bedrag van de steun van de Unie voor plattelandsontwikkeling niet meer dan 1,1 miljard EUR bedraagt.
2. Technische bijstand wordt vergoed volgens een vast percentage overeenkomstig artikel 125, lid 1, punt e), van het Financieel Reglement in het kader van tussentijdse betalingen op grond van artikel 32 van Verordening (EU) 2021/2116. Dit vaste percentage vertegenwoordigt het in het strategisch GLB-plan vastgestelde percentage technische bijstand van de totale gedeclareerde uitgaven.
Artikel 95
Minimale financiële toewijzingen voor steun voor jonge landbouwers
1. Voor elke lidstaat wordt het minimumbedrag als vastgesteld in bijlage XII voorbehouden om bij te dragen aan het bereiken van de in artikel 6, lid 1, punt g), vastgestelde specifieke doelstelling. Op basis van de analyse van de situatie wat betreft de sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen (de “SWOT”-analyse) en de identificatie van de behoeften waarin moet worden voorzien, wordt het bedrag gebruikt voor één of beide van de volgende interventietypes:
a) |
de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers vastgesteld in artikel 30; |
b) |
de vestiging van jonge landbouwers bedoeld in artikel 75, lid 2, punt a). |
2. Naast de in lid 1 van dit artikel bedoelde interventietypes kunnen de lidstaten het in dat lid bedoelde minimumbedrag gebruiken voor in artikel 73 bedoelde investeringinterventies voor jonge landbouwers, mits een hoger steunpercentage overeenkomstig artikel 73, lid 4, tweede alinea, punt a), ii), geldt. Wanneer van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, wordt ten hoogste 50 % van de uitgaven voor de in de eerste zin bedoelde investeringen in mindering gebracht op het te reserveren minimumbedrag.
3. Voor elk kalenderjaar mogen de totale uitgaven voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, met uitzondering van de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers vastgesteld in artikel 30, niet meer bedragen dan de financiële toewijzing voor rechtstreekse betalingen voor het desbetreffende kalenderjaar als vastgesteld in bijlage V, verminderd met het deel van bijlage XII dat voor het desbetreffende kalenderjaar voor de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers is gereserveerd, als vastgesteld door de lidstaten in hun financiële plan overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), en goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig artikel 118 of artikel 119. Dat financiële maximum vormt een bij Unierecht vastgelegd financieel maximum.
4. Voor de hele periode van het GLB-plan mogen de totale Elfpo-uitgaven voor plattelandsontwikkeling, exclusief die voor de vestiging van jonge landbouwers bedoeld in artikel 75, lid 2, punt a), niet meer bedragen dan de totale Elfpo-bijdrage aan het strategisch GLB-plan als vastgesteld in bijlage XI, verminderd met het deel van bijlage XII dat is gereserveerd voor de vestiging van jonge landbouwers bedoeld in artikel 75, lid 2, punt a), voor de gehele door het strategisch GLB-plan bestreken periode als vastgesteld door de lidstaten in hun financiële plannen overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), en goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig artikel 118 of artikel 119. Dit financiële maximum vormt een bij Unierecht vastgelegd financieel maximum.
5. Indien een lidstaat besluit gebruik te maken van de in lid 2 van dit artikel geboden mogelijkheid, wordt het aandeel van de uitgaven voor investeringsinterventies voor jonge landbouwers met een hoger steunpercentage overeenkomstig artikel 73, lid 4, tweede alinea, punt a), ii), dat niet hoger is dan 50 % als vastgesteld door die lidstaat in zijn financiële plan overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), en goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig artikel 118 of artikel 119, meegeteld voor de vaststelling van het in lid 4 van dit artikel bedoelde financiële maximum.
Artikel 96
Maximale financiële toewijzingen voor gekoppelde inkomenssteun
1. De indicatieve financiële toewijzingen voor de interventies in de vorm van gekoppelde inkomenssteun bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1, bedragen niet meer dan 13 % van de in bijlage IX vastgestelde bedragen.
2. In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten die in overeenstemming met artikel 53, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 meer dan 13 % van hun in bijlage II van die verordening vastgelegde jaarlijkse nationale maximum hebben gebruikt als vrijwillige gekoppelde steun, besluiten om meer dan 13 % van het in bijlage IX bij deze verordening vastgelegde bedrag te gebruiken als gekoppelde inkomenssteun. Het resulterende percentage bedraagt niet meer dan het door de Commissie voor claimjaar 2018 goedgekeurde percentage voor vrijwillige gekoppelde steun.
3. Het in lid 1 bedoelde percentage mag worden verhoogd met maximaal 2 procentpunten mits het bedrag waarmee het percentage van 13 % wordt overschreden, overeenkomstig titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1 wordt toegewezen voor de steun voor eiwithoudende gewassen.
4. Het in het goedgekeurde strategisch GLB-plan opgenomen bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van de leden 1, 2, en 3 mag niet worden overschreden.
5. In afwijking van de leden 1 en 2 kunnen de lidstaten ervoor kiezen om tot 3 miljoen EUR per jaar te gebruiken voor de financiering van gekoppelde inkomenssteun.
6. Onverminderd artikel 17 van Verordening (EU) 2021/2116, mag het maximumbedrag dat met betrekking tot een kalenderjaar in een lidstaat voorafgaand aan de toepassing van artikel 17 van deze verordening kan worden toegekend uit hoofde van titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1, de in het strategisch GLB-plan vastgestelde bedragen niet overschrijden overeenkomstig dit artikel.
Artikel 97
Minimale financiële toewijzingen voor ecoregelingen
1. Ten minste 25 % van de in bijlage IX vastgestelde toewijzingen wordt voor elk kalenderjaar van 2023 tot en met 2027 gereserveerd voor ecoregelingen bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, onderafdeling 4.
2. Indien het bedrag van de totale Elfpo-bijdrage dat door een lidstaat wordt gereserveerd voor interventies overeenkomstig de artikelen 70, 72, 73 en 74, meer bedraagt dan 30 % van de totale Elfpo-bijdrage als vastgesteld in bijlage XI voor de door het strategisch GLB-plan bestreken periode, kunnen de lidstaten het totaal van de uit hoofde van lid 1 van dit artikel te reserveren bedragen verlagen, voor zover die interventies zicht richten op de specifieke doelstellingen beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), en, met betrekking tot dierenwelzijn, in artikel 6, lid 1, punt i). De totale verlaging is niet hoger dan het bedrag waarmee het in lid 1 van dit artikel de eerste zin bedoelde percentage wordt overschreden.
3. De in lid 2 bedoelde verlaging mag niet leiden tot een verlaging met meer dan 50 % van het uit hoofde van lid 1 voor de voor de door het strategisch GLB-plan bestreken periode te reserveren jaarlijkse bedrag voor ecoregelingen.
4. In afwijking van lid 3 kunnen de lidstaten het op grond van lid 1 te reserveren jaarlijkse bedrag met ten hoogste 75 % verlagen indien het totale bedrag dat voor interventies uit hoofde van artikel 70 voor de door het strategisch GLB-plan bestreken periode is gepland, meer dan 150 % bedraagt van het totaal van de bedragen die uit hoofde van lid 1 moeten worden gereserveerd vóór toepassing van lid 2
5. De lidstaten kunnen in de kalenderjaren 2023 en 2024 overeenkomstig artikel 101, lid 3, de bedragen die overeenkomstig dit artikel zijn gereserveerd voor ecoregelingen, gebruiken om in dat jaar andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, te financieren, mits alle mogelijkheden om de middelen voor ecoregelingen te gebruiken, zijn uitgeput,
a) |
tot een drempel die overeenkomt met 5% van de bedragen vermeld in bijlage IX voor het betreffende kalenderjaar; |
b) |
boven een drempel die overeenkomt met 5% van de bedragen vermeld in bijlage IX voor het betreffende kalenderjaar, mits aan de voorwaarden van lid 6 is voldaan. |
6. Bij de toepassing van lid 5, punt b), wijzigen de lidstaten hun strategisch GLB-plannen overeenkomstig artikel 119 teneinde:
a) |
de overeenkomstig dit artikel gereserveerde bedragen voor ecoregelingen, voor de resterende jaren van de door het strategisch GLB-plan bestreken periode te verhogen met een bedrag dat ten minste gelijk is aan het bedrag dat is gebruikt voor de financiering van andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, overeenkomstig lid 5, punt b), van dit artikel of |
b) |
de bedragen die zijn gereserveerd voor interventies uit hoofde van de artikelen 70, 72, 73 en 74, voor zover deze interventies betrekking hebben op de specifieke doelstellingen beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), en, ten aanzien van dierenwelzijn, in artikel 6, lid 1, punt i), te verhogen met een bedrag dat ten minste gelijk is aan het bedrag dat wordt gebruikt voor de financiering van andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, overeenkomstig lid 5, punt b), van dit artikel.. Aanvullende bedragen die overeenkomstig dit lid zijn gereserveerd voor interventies op grond van de artikelen 70, 72, 73 en 74, worden niet in aanmerking genomen indien een lidstaat gebruik maakt van de in lid 2 van dit artikel bedoelde mogelijkheid. |
7. Indien een lidstaat bij de toepassing van lid 5, punt a), voor de gehele periode 2023 tot 2024 meer dan 2,5 % van het totaal van de in bijlage IX vastgestelde toewijzingen voor de jaren 2023 en 2024 gebruikt voor de financiering van andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, compenseert de lidstaat de bedragen boven de 2,5 % van het totaal van de in bijlage IX vastgestelde toewijzingen voor de jaren 2023 en 2024 die zijn gebruikt om in die jaren andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, te financieren, door zijn strategisch GLB-plan te wijzigen overeenkomstig artikel 119 teneinde:
a) |
de overeenkomstig dit artikel gereserveerde bedragen voor ecoregelingen, voor de resterende jaren van de door het strategisch GLB-plan bestreken periode te verhogen met een bedrag dat ten minste gelijk is aan de bedragen boven 2,5 % van het totaal van de in bijlage IX vastgestelde toewijzingen voor de jaren 2023 en 2024, of |
b) |
de bedragen die zijn gereserveerd voor interventies op grond van de artikelen 70, 72, 73 en 74, voor zover deze interventies betrekking hebben op de specifieke doelstellingen beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), en, met betrekking tot dierenwelzijn, in artikel 6, punt i), te verhogen met een bedrag dat ten minste gelijk is aan het bedrag boven de 2,5 % van het totaal van de in bijlage IX vastgestelde toewijzingen voor de jaren 2023 en 2024. Aanvullende bedragen die overeenkomstig deze alinea zijn gereserveerd voor interventies op grond van de artikelen 70, 72, 73 en 74, worden niet in aanmerking genomen indien een lidstaat gebruik maakt van de in lid 2 van dit artikel bedoelde mogelijkheid. |
8. De lidstaten kunnen in de kalenderjaren 2025 en 2026 overeenkomstig artikel 101, lid 3, een bedrag dat een waarde heeft van maximaal 2 % van de in bijlage IX voor het betreffende kalenderjaar vastgestelde bedragen en dat overeenkomstig dit artikel is gereserveerd voor ecoregelingen gebruiken om in dat jaar andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, te financieren, mits alle mogelijkheden om de middelen voor ecoregelingen te gebruiken, zijn uitgeput, en aan de voorwaarden van lid 9 is voldaan.
9. Bij de toepassing van lid 8 wijzigen de lidstaten hun strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 119 teneinde:
a) |
de overeenkomstig dit artikel gereserveerde bedragen voor ecoregelingen voor de resterende jaren van de door het strategisch GLB-plan bestreken periode te verhogen met een bedrag dat ten minste gelijk is aan het bedrag dat is gebruikt voor de financiering van andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, overeenkomstig lid 8, of |
b) |
de bedragen die zijn gereserveerd voor interventies op grond van de artikelen 70, 72, 73 en 74, voor zover die interventies betrekking hebben op de specifieke doelstellingen beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), en wat betreft dierenwelzijn, in artikel 6, lid 1, punt i), te verhogen met een bedrag dat ten minste gelijk is aan het bedrag dat wordt gebruikt voor de financiering van andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, overeenkomstig lid 8 van dit artikel. Aanvullende bedragen die overeenkomstig dit lid zijn gereserveerd voor interventies op grond van de artikelen 70, 72, 73 en 74, worden niet in aanmerking genomen indien een lidstaat gebruik maakt van de in lid 2 van dit artikel bedoelde mogelijkheid. |
10. Voor elk kalenderjaar vanaf het kalenderjaar 2025 zijn de totale uitgaven voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, met uitzondering van ecoregelingen, niet hoger dan de financiële toewijzing voor rechtstreekse betalingen voor het desbetreffende kalenderjaar als vastgesteld in bijlage V, verminderd met 23 % van het bedrag dat in bijlage IX is gereserveerd voor ecoregelingen overeenkomstig dit lid voor de kalenderjaren 2025 en 2026, en met 25 % van het bedrag van dat in bijlage IX voor ecoregelingen overeenkomstig dit lid voor het kalenderjaar 2027 is gereserveerd, in voorkomend geval gecorrigeerd door het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van de leden 2, 3, 4, 6, 7 en 9 van dit artikel, en als vastgesteld door de lidstaten in hun financiële plannen overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), en goedgekeurd door de Commissie in overeenstemming met artikel 118 of artikel 119. Dat financiële maximum vormt een bij Unierecht vastgelegd financieel maximum.
11. Indien de lidstaten de leden 2, 3, 4, 6, 7 en 9 van dit artikel toepassen gedurende de gehele door het strategisch GLB-plan bestreken periode, zijn de totale Elfpo-uitgaven voor plattelandsontwikkeling, anders dan de bedragen die zijn gereserveerd voor interventies overeenkomstig de artikelen 70, 72, 73 en 74, voor zover deze interventies betrekking hebben op de specifieke doelstellingen die zijn beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e), en f), en, wat betreft dierenwelzijn, in artikel 6, punt i), niet hoger dan de totale Elfpo-bijdrage voor plattelandsontwikkeling voor de volledige door van het strategisch GLB-plan bestreken periode als vastgesteld in bijlage XI, verminderd met de bedragen die zijn gereserveerd voor interventies overeenkomstig de artikelen 70, 72, 73 en 74, voor zover die interventies betrekking hebben op de specifieke doelstellingen die zijn vastgesteld in artikel 6, lid 1, punten d), e), en f), en, wat betreft dierenwelzijn, in artikel 6, lid 1, punt i), na toepassing van de leden 2, 6, 7 en 9 van dit artikel, als vastgesteld door de lidstaten in hun financiële plannen overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), en goedgekeurd door de Commissie in overeenstemming met artikel 118 of artikel 119. Dat financiële maximum vormt een bij Unierecht vastgelegd financieel maximum.
Artikel 98
Minimale financiële toewijzingen voor de herverdelende inkomenssteun
1. Ten minste 10 % van de in bijlage IX vastgestelde toewijzingen wordt jaarlijks gereserveerd voor de herverdelende inkomenssteun bedoeld in artikel 29.
2. Voor elk kalenderjaar mogen de totale uitgaven voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, met uitzondering van de herverdelende inkomenssteun niet meer bedragen dan de financiële toewijzing voor rechtstreekse betalingen voor het desbetreffende kalenderjaar als vastgesteld in bijlage V, verminderd met een bedrag dat overeenkomt met 10 % van de financiële toewijzing voor rechtstreekse betalingen voor het desbetreffende kalenderjaar als vastgelegd in bijlage IX, in voorkomend geval gecorrigeerd na toepassing van artikel 29, lid 1, tweede alinea, als vastgesteld door de lidstaten in hun financiële plannen overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), en goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig artikel 118 of artikel 119. Dat financiële maximum vormt een bij Unierecht vastgelegd financieel maximum.
Artikel 99
Vrijwillige bijdrage van de EAFRD toewijzing voor de acties in het kader van LIFE en Erasmus+
De lidstaten kunnen in hun strategische GLB-plannen besluiten om een bepaald deel van de Elfpo-toewijzing te gebruiken om steun te mobiliseren en geïntegreerde strategische natuurprojecten die ten goede komen aan gemeenschappen van landbouwers, waarin voorzien wordt krachtens Verordening (EU) 2021/783, op te schalen en om acties te financieren met betrekking tot transnationale leermobiliteit voor mensen op het gebied van landbouw- en plattelandsontwikkeling, waarbij de nadruk ligt op jonge landbouwers en vrouwen in plattelandsgebieden, overeenkomstig Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad (49).
Artikel 100
Tracering van klimaatgerelateerde uitgaven
1. Op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie, evalueert de Commissie de bijdrage van het beleid aan het bereiken van de klimaatveranderingsdoelstellingen aan de hand van een eenvoudige en gemeenschappelijke methode.
2. De bijdrage aan het bereiken van het uitgavenstreefdoel wordt geraamd door de toekenning van specifieke gewichten die verschillen naargelang de bijdrage die de steun aan het bereiken van klimaatveranderingsdoelstellingen levert aanzienlijk of matig is. Deze gewichten zijn als volgt:
a) |
40 % voor de uitgaven in het kader van de basisinkomenssteun en de aanvullende inkomenssteun bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, onderafdelingen 2 en 3; |
b) |
100 % voor uitgaven in het kader van de ecoregelingen; |
c) |
100 % voor uitgaven voor de interventies vermeld in artikel 93, lid 1, met uitzondering van de in punt d) van dit lid bedoelde interventies; |
d) |
40 % voor uitgaven voor natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen bedoeld in artikel 71. |
3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 152 na 31 december 2025 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van lid 2 van dit artikel teneinde de daarin bedoelde gewichten te wijzigen, indien een dergelijke wijziging gerechtvaardigd is met het oog op een nauwkeuriger tracering van de uitgaven voor milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen.
Artikel 101
Indicatieve financiële toewijzingen
1. De lidstaten stellen in hun strategische GLB-plannen voor elke interventie en voor elk jaar een indicatieve financiële toewijzing vast. Deze indicatieve financiële toewijzing komt overeen met het verwachte betalingsniveau in het kader van het strategisch GLB-plan voor de interventie in het desbetreffende begrotingsjaar, exclusief de verwachte betalingen op basis van aanvullende nationale financiering bedoeld in artikel 115, lid 5.
2. In afwijking van lid 1 bepalen de lidstaten voor de interventietypes in de in artikel 42, punten a), d), e) en f), vermelde sectoren, in hun strategisch GLB-plannen een indicatieve financiële toewijzing voor elke sector en voor elk jaar, met daarin de verwachte betalingsniveaus voor de interventies in die sector per begrotingsjaar, exclusief verwachte betalingen op basis van de in artikel 53 bedoelde nationale financiële steun.
3. De door de lidstaten overeenkomstig de leden 1 en 2 vastgestelde indicatieve financiële toewijzingen beletten die lidstaten niet om middelen uit die indicatieve financiële toewijzingen te gebruiken voor andere interventies, zonder hun strategisch GLB-plan te wijzigen overeenkomstig artikel 119, mits de onderhavige verordening, met name de artikelen 87, 88, 89, 90, 92 tot en met 98 en 102, en Verordening (EU) 2021/2116, met name artikel 32, lid 6, punt b), wordt nageleefd, en met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a) |
financiële toewijzingen voor interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen worden gebruikt voor andere interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen; |
b) |
financiële toewijzingen voor interventies voor plattelandsontwikkeling worden gebruikt voor andere interventies voor plattelandsontwikkeling; |
c) |
financiële toewijzingen voor interventies in de bijenteeltsector en in de wijnsector worden alleen gebruikt voor andere interventies in dezelfde sector; |
d) |
financiële toewijzingen voor interventies in andere sectoren bedoeld in artikel 42, punt f), worden gebruikt voor in het strategisch GLB-plan vastgelegde interventies in andere sectoren bedoeld in dat punt, en dat gebruik heeft geen gevolgen voor goedgekeurde operationele programma’s. |
Voor de toepassing van de eerste alinea, punt a) kunnen de lidstaten die hebben besloten de basisinkomenssteun toe te kennen op basis van betalingsrechten overeenkomstig artikel 23, de te betalen bedragen lineair verhogen of verlagen op basis van de waarde van de in het kalenderjaar geactiveerde rechten, binnen de grenzen van de geplande minimum- en maximumeenheidsbedragen die zijn vastgesteld voor interventies in het kader van de basisinkomenssteun overeenkomstig artikel 102, lid 2.
Artikel 102
Geplande eenheidsbedragen en geplande outputs
1. De lidstaten stellen voor elke in hun strategische GLB-plannen opgenomen interventie een of meer geplande eenheidsbedragen vast. Het geplande eenheidsbedrag kan uniform zijn of gemiddeld, zoals bepaald door de lidstaten. Onder “gepland uniform eenheidsbedrag” wordt verstaan de waarde die naar verwachting voor elke gerelateerde output zal worden betaald. Onder “gepland gemiddeld eenheidsbedrag” wordt verstaan de gemiddelde waarde van de verschillende eenheidsbedragen die naar verwachting voor de gerelateerde outputs zal worden betaald.
Voor interventies die onder het in artikel 65, lid 2, van Verordening 2021/2116 bedoelde geïntegreerd systeem vallen, worden uniforme eenheidsbedragen vastgesteld, tenzij uniforme eenheidsbedragen niet mogelijk of niet geschikt zijn wegens de opzet of de reikwijdte van de interventie. In dat geval worden er gemiddelde eenheidsbedragen vastgesteld.
2. Voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen kunnen de lidstaten geplande maximum- of minimumeenheidsbedragen of beide vaststellen voor elk eenheidsbedrag dat voor elke interventie is gepland.
Onder “gepland maximumeenheidsbedrag” en “gepland minimumeenheidsbedrag” worden verstaan de maximum- en minimumeenheidsbedragen die naar verwachting voor de gerelateerde outputs zullen worden betaald.
Bij het vaststellen van het geplande maximum- of minimumeenheidsbedrag of beide, kunnen de lidstaten die waarden verantwoorden met de nodige herverdelingsflexibiliteit om te voorkomen dat er middelen ongebruikt blijven.
Het gerealiseerde eenheidsbedrag bedoeld in artikel 134, lid 5, eerste alinea, punt c), mag alleen lager zijn dan het geplande eenheidsbedrag of het geplande minimumeenheidsbedrag, voor zover die zijn vastgesteld, om een overmaat aan financiële toewijzingen voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen bedoeld in artikel 87, lid 1, te voorkomen.
3. Voor interventietypes voor plattelandsontwikkeling kunnen de lidstaten, wanneer zij geplande gemiddelde eenheidsbedragen hanteren, een gemiddeld gepland maximumeenheidsbedrag vaststellen.
Het “gepland gemiddeld maximumeenheidsbedrag” is het maximumbedrag dat naar verwachting gemiddeld voor de gerelateerde outputs zal worden betaald.
4. Indien voor een interventie verschillende eenheidsbedragen worden vastgesteld, zijn de leden 2 en 3 van toepassing op elk relevant eenheidsbedrag voor die interventie.
5. De lidstaten stellen voor elke interventie de jaarlijkse geplande outputs vast en kwantificeren die voor elk gepland uniform of gemiddeld eenheidsbedrag. Binnen een interventie kunnen de jaarlijkse geplande outputs in geaggregeerde vorm worden verstrekt voor alle eenheidsbedragen of voor een groep eenheidsbedragen.
Artikel 103
Flexibiliteit tussen toewijzingen voor rechtstreekse betalingen en Elfpo-toewijzingen
1. Als onderdeel van zijn voorstel voor een strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 118, lid 1, kan een lidstaat besluiten de volgende percentages over te hevelen:
a) |
maximaal 25 % van zijn toewijzing voor rechtstreekse betalingen beschreven in bijlage V, in voorkomend geval na aftrek van de toewijzingen voor katoen beschreven in bijlage VIII voor de kalenderjaren 2023 tot en met 2026, naar de Elfpo-toewijzing van de lidstaat in de boekjaren 2024 tot en met 2027, of |
b) |
maximaal 25 % van de Elfpo-toewijzing in de begrotingsjaren 2024 tot en met 2027, naar zijn toewijzing voor rechtstreekse betalingen beschreven in bijlage V voor de kalenderjaren 2023 tot en met 2026. |
2. Het percentage van de toewijzing van een lidstaat voor rechtstreekse betalingen dat wordt overgeheveld naar de Elfpo-toewijzing bedoeld in lid a, punt a), kan worden verhoogd met:
a) |
maximaal 15 procentpunten, indien die lidstaat de corresponderende verhoging gebruikt voor uit het Elfpo gefinancierde interventies gericht op de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f); |
b) |
maximaal 2 procentpunten, indien die lidstaat de corresponderende verhoging gebruikt overeenkomstig artikel 95, lid 1, punt b). |
3. Het percentage van de Elfpo-toewijzing dat een lidstaat overhevelt naar zijn toewijzing voor rechtstreekse betalingen bedoeld in lid 1, punt b), kan worden verhoogd tot 30 % voor lidstaten met rechtstreekse betalingen per hectare van minder dan 90 % van het Uniegemiddelde. Deze voorwaarde is vervuld voor Bulgarije, Estland, Spanje, Letland, Litouwen, Polen, Portugal, Roemenië, Slowakije, Finland en Zweden.
4. De in lid 1 bedoelde besluiten vermelden het in de leden 1, 2 en 3 bedoelde percentage, dat per kalenderjaar kan variëren.
5. De lidstaten kunnen in 2025 hun in lid 1 bedoelde beslissing herzien als onderdeel van een verzoek tot wijziging van hun strategische GLB-plannen bedoeld in artikel 119.
TITEL V
STRATEGISCH GLB-PLAN
HOOFDSTUK I
ALGEMENE VEREISTEN
Artikel 104
Strategische GLB-plannen
1. De lidstaten stellen overeenkomstig deze verordening strategische GLB-plannen op om de uit het ELGF en het Elfpo gefinancierde steun van de Unie te implementeren en de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2, te verwezenlijken.
2. Elke lidstaat stelt één strategisch GLB-plan voor zijn gehele grondgebied op, rekening houdend met zijn grondwettelijke en institutionele bepalingen.
Wanneer elementen van het strategisch GLB-plan op regionaal niveau worden vastgesteld, zorgt de lidstaat ervoor dat die consistent zijn met de op nationaal niveau vastgestelde elementen van het strategisch GLB-plan. De op regionaal niveau vastgestelde elementen worden naar behoren weerspiegeld in de relevante afdelingen van het strategisch GLB-plan als vastgesteld in artikel 107.
3. Op basis van de SWOT-analyse bedoeld in artikel 115, lid 2, en een behoeftebeoordeling bedoeld in artikel 108, bepaalt de lidstaat in de strategische GLB-plannen een interventiestrategie bedoeld in artikel 109, waarbij de streefcijfers en mijlpalen worden bepaald teneinde de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2, te verwezenlijken. De streefcijfers worden vastgesteld aan de hand van een gemeenschappelijke set resultaatindicatoren vastgelegd in bijlage I.
Om deze streefcijfers te halen, stellen de lidstaten interventies vast op basis van de interventietypes in titel III.
4. Ieder strategisch GLB-plan bestrijkt de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027.
Artikel 105
Meer ambitie met betrekking tot de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen
1. De lidstaten zetten zich in om door middel van hun strategische GLB-plannen en in het bijzonder de in artikel 109, lid 2, punt a), bedoelde elementen van de interventiestrategie, een grotere algehele bijdrage te leveren tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), dan de totale bijdrage die in de periode 2014 tot en met 2020 door middel van steun in het kader van het ELGF en het Elfpo is geleverd tot de verwezenlijking van de doelstelling in artikel 110, lid 2, eerste alinea, punt b), van Verordening (EU) nr. 1306/2013.
2. De lidstaten leggen in hun strategische GLB-plannen op basis van de beschikbare informatie uit op welke manier ze de in lid 1 beschreven grotere algehele bijdrage willen bereiken. Die uitleg wordt gebaseerd op relevante informatie, waaronder de elementen bedoeld in artikel 107, lid 1, punten a) tot en met f), en in artikel 107, lid 2, punt b), alsook de verwachte verbeteringen ten opzichte van de in bijlage I vermelde relevante impactindicatoren.
Artikel 106
Procedurevereisten
1. De lidstaten ontwerpen de strategische GLB-plannen op basis van transparante procedures, indien van toepassing in samenwerking met hun regio’s, in overeenstemming met hun institutionele en wettelijke kader.
2. De instantie die in de lidstaat verantwoordelijk is voor het ontwerp van het strategisch GLB-plan zorgt ervoor dat:
a) |
indien van toepassing, de relevante autoriteiten op regionaal niveau naar behoren worden betrokken bij het strategisch GLB-plan, en |
b) |
de bevoegde overheidsinstanties voor milieu en klimaat naar behoren worden betrokken bij de milieu- en klimaatgerelateerde aspecten van het strategisch GLB-plan. |
3. Elke lidstaat organiseert een partnerschap met de bevoegde regionale en lokale autoriteiten. Dit partnerschap bestaat minstens uit de volgende partners:
a) |
relevante autoriteiten op regionaal en lokaal niveau en andere overheidsinstanties, waaronder instanties die bevoegd zijn voor milieu- en klimaatkwesties; |
b) |
economische en sociale partners, waaronder vertegenwoordigers van de landbouwsector; |
c) |
relevante maatschappelijke instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen en, waar van toepassing, instanties die tot taak hebben sociale inclusie, grondrechten, gendergelijkheid en non-discriminatie te bevorderen. |
De lidstaten betrekken deze partners daadwerkelijk bij de voorbereiding van de strategische GLB-plannen en plegen overleg met de betrokken belanghebbenden, onder meer met betrekking tot de in artikel 13 bedoelde minimumnormen, voor zover van toepassing.
4. De lidstaten, waaronder, indien van toepassing, hun regio’s, en de Commissie werken samen om te zorgen voor doeltreffende coördinatie bij de uitvoering van de strategische GLB-plannen, en houden daarbij rekening met de beginselen van evenredigheid en gedeeld beheer.
5. De organisatie en uitvoering van het partnerschap worden uitgevoerd overeenkomstig de op grond van artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 vastgestelde gedelegeerde handeling.
HOOFDSTUK II
INHOUD VAN HET STRATEGISCH GLB-PLAN
Artikel 107
Inhoud van het strategisch GLB-plan
1. Elk strategisch GLB-plan bevat afdelingen over de volgende onderwerpen:
a) |
de behoeftebeoordeling; |
b) |
de interventiestrategie; |
c) |
de elementen die gemeenschappelijk zijn voor verschillende interventies; |
d) |
de in de strategie gespecificeerde rechtstreekse betalingen, interventies in bepaalde sectoren en interventies voor plattelandsontwikkeling; |
e) |
streefcijfer- en financiële plannen; |
f) |
het governance- en coördinatiesysteem; |
g) |
de elementen die zorgen voor modernisering van het GLB; |
h) |
indien elementen van het strategisch GLB-plan op regionaal niveau worden vastgesteld, een korte beschrijving van de nationale en regionale opzet van de lidstaat, en met name van de elementen die op nationaal en regionaal niveau zijn vastgesteld. |
2. Elk strategisch GLB-plan bevat de volgende bijlagen:
a) |
bijlage I over de ex-ante-evaluatie en de strategische milieueffectrapportage (SMER) bedoeld in Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (50); |
b) |
bijlage II over de SWOT-analyse; |
c) |
bijlage III over de raadpleging van de partners; |
d) |
indien relevant, bijlage IV over de gewasspecifieke betaling voor katoen; |
e) |
bijlage V over de aanvullende nationale financiering die wordt verstrekt in het kader van het strategisch GLB-plan; |
f) |
indien relevant, bijlage VI over nationale overgangssteun. |
3. De gedetailleerde regels voor de inhoud van de in de leden 1 en 2 van dit artikel genoemde afdelingen van en de bijlagen bij het strategisch GLB-plan worden vastgesteld in de artikelen 108 tot en met 115.
Artikel 108
Behoeftebeoordeling
De in artikel 107, lid 1, punt a), bedoelde behoeftebeoordeling omvat het volgende:
a) |
een samenvatting van de in artikel 115, lid 2, bedoelde SWOT-analyse; |
b) |
een bepaling van de behoeften voor elke in artikel 6, leden 1 en 2, vastgelegde specifieke doelstelling, op basis van de uit de SWOT-analyse verkregen elementen; alle uit de SWOT-analyse voortvloeiende behoeften worden beschreven, ongeacht of zij in het strategisch GLB-plan worden aangepakt; |
c) |
wat betreft de specifieke doelstelling van het bieden van steun met het oog op een levensvatbaar bedrijfsinkomen en veerkracht beschreven in artikel 6, lid 1, punt a), een beoordeling van de behoeften inzake een eerlijkere verdeling en het doeltreffender en doelmatiger toespitsen van rechtstreekse betalingen, in voorkomend geval rekening houdend met hun landbouwbedrijfsstructuur, en inzake risicobeheer; |
d) |
indien relevant, een analyse van de behoeften van specifieke geografische gebieden, zoals de ultraperifere gebieden alsook bergachtige en insulaire gebieden; |
e) |
een prioritering van de behoeften, waaronder een solide motivering van de gemaakte keuzes met vermelding, indien relevant, van de redenen waarom bepaalde geconstateerde behoeften niet of slechts deels in het strategisch GLB-plan aan bod komen. |
Wat betreft de in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), beschreven specifieke doelstellingen wordt in de behoeftebeoordeling rekening gehouden met de nationale milieu- en klimaatplannen die voortvloeien uit de in bijlage XIII vermelde wetgevingshandelingen.
De lidstaten maken voor hun behoeftebeoordeling gebruik van gegevens die recent en betrouwbaar zijn en, indien beschikbaar, uitgesplitst naar geslacht.
Artikel 109
Interventiestrategie
1. De in artikel 107, lid 1, punt b), bedoelde interventiestrategie beschrijft voor elke in artikel 6, leden 1 en 2, vastgelegde specifieke doelstelling die in het strategisch GLB-plan wordt aangepakt:
a) |
streefcijfers en gerelateerde mijlpalen voor de betrokken resultaatindicatoren die de lidstaat op grond van zijn in artikel 108 bedoelde behoeftebeoordeling gebruikt. De waarde van deze streefcijfers wordt gemotiveerd op grond van die behoeftebeoordeling. Wat betreft de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), worden streefcijfers afgeleid van de toelichtende elementen in lid 2, punt a), van dit artikel; |
b) |
interventies, die worden ontwikkeld op basis van de in titel III vermelde interventietypes om de specifieke situatie in het betrokken gebied aan te pakken, volgens een doordachte interventielogica, en ondersteund door de in artikel 139 bedoelde ex-ante-evaluatie, de in artikel 115, lid 2, bedoelde SWOT-analyse en de in artikel 108 bedoelde behoeftebeoordeling; |
c) |
elementen die aantonen hoe de interventies ervoor zorgen dat de streefcijfers kunnen worden gehaald en hoe zij onderling samenhangend en verenigbaar zijn; |
d) |
elementen die aantonen dat de toewijzing van de financiële middelen aan de interventies van het strategisch GLB-plan gerechtvaardigd is en volstaat om de gestelde streefcijfers te halen, en strookt met het financieel plan bedoeld in artikel 112. |
2. In de interventiestrategie wordt aangetoond dat de strategie, met het oog op de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2, samenhangend is en de interventies complementair zijn, door middel van:
a) |
een overzicht van de architectuur van het strategisch GLB-plan op het gebied van milieu en klimaat, met een beschrijving van het volgende:
|
b) |
met betrekking tot de in artikel 6, lid 1, punt g), beschreven specifieke doelstelling, een overzicht van de in het strategisch GLB-plan opgenomen relevante interventies en specifieke voorwaarden voor jonge landbouwers, zoals die nader genoemd in artikel 26, lid 4, punt a), de artikelen 30, 73 en 75, en artikel 77, lid 6. Bij de presentatie van het financieel plan met betrekking tot de interventietypes bedoeld in de artikelen 30, 73 en 75, vermelden de lidstaten in het bijzonder artikel 95. Het overzicht bevat eveneens in algemene termen een overzicht van de interactie met nationale instrumenten, ter verbetering van de samenhang tussen de Unie- en de nationale acties op dit gebied; |
c) |
een toelichting over hoe de interventies in het kader van gekoppelde inkomenssteun als bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1, stroken met Richtlijn 2000/60/EG; |
d) |
met betrekking tot de in artikel 6, lid 1, punt a), beschreven specifieke doelstelling, een overzicht van hoe wordt gewerkt aan de doelstelling van een eerlijkere verdeling en het doeltreffender en doelmatiger toespitsen van de inkomenssteun die in het kader van het strategisch GLB-plan aan landbouwers wordt toegekend, in voorkomend geval met inbegrip van informatie die het gebruik van de in artikel 29, lid 1, tweede alinea, bepaalde afwijking rechtvaardigt. In dit overzicht wordt, indien van toepassing, ook ingegaan op de samenhang en complementariteit van de territorialisering van de in artikel 22, lid 2, bedoelde basisinkomenssteun met steun in het kader van andere interventies, met name de betalingen voor natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen bedoeld in artikel 71; |
e) |
een overzicht van de sectorgerelateerde interventies, met inbegrip van de gekoppelde inkomenssteun bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1, en de interventies in bepaalde sectoren bedoeld in titel III, hoofdstuk III, met een motivering van de keuze voor de betrokken sectoren, de lijst van interventies per sector en hun complementariteit; |
f) |
indien van toepassing, een toelichting over welke interventies bedoeld zijn om bij te dragen aan een samenhangende en geïntegreerde aanpak voor risicobeheer; |
g) |
indien van toepassing, een beschrijving van de interactie tussen nationale en regionale interventies, met inbegrip van de verdeling van de financiële toewijzingen per interventie en per fonds; |
h) |
een overzicht van de wijze waarop het strategisch GLB-plan bijdraagt aan het bereiken van de in artikel 6, lid 1, punt i), beschreven specifieke doelstelling om het dierenwelzijn te verbeteren en antimicrobiële resistentie te bestrijden, met inbegrip van de basisvoorwaarden en de complementariteit tussen conditionaliteit en de verschillende interventies; |
i) |
een toelichting over hoe de interventies en elementen die gemeenschappelijk zijn voor verschillende interventies bijdragen tot vereenvoudiging voor eindbegunstigden en tot een vermindering van de administratieve lasten. |
3. Wanneer elementen van het strategisch GLB-plan op regionaal niveau worden vastgesteld, zorgt de interventiestrategie voor de samenhang en consistentie van die elementen zijn met de op nationaal niveau vastgestelde elementen van het strategisch GLB-plan.
Artikel 110
Elementen die gemeenschappelijk zijn voor verschillende interventies
De afdeling over de elementen die gemeenschappelijk zijn voor verschillende interventies bedoeld in artikel 107, lid 1, punt c), omvat:
a) |
de definities en voorwaarden die de lidstaten hebben geformuleerd overeenkomstig artikel 4, alsook de minimumvereisten voor interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen op grond van artikel 18; |
b) |
een beschrijving van het gebruik van “technische bijstand” bedoeld in artikel 94, en artikel 125, en een beschrijving van het nationale GLB-netwerk bedoeld in artikel 126; |
c) |
met betrekking tot de specifieke doelstellingen beschreven in artikel 6, lid 1, de definitie van plattelandsgebieden die wordt gebruikt in het strategisch GLB-plan als bepaald door de lidstaten; |
d) |
andere informatie over de implementatie, met name:
|
Artikel 111
Interventies
De afdeling over elke interventie die wordt vermeld in de strategie bedoeld in artikel 107, lid 1, punt d), met inbegrip van de op regionaal niveau vastgestelde interventies, omvat:
a) |
het interventietype waarop de interventie is gebaseerd; |
b) |
het territoriaal toepassingsgebied; |
c) |
het specifieke ontwerp of de vereisten van die interventie die waarborgen dat een effectieve bijdrage wordt geleverd aan het bereiken van de specifieke doelstelling(en) beschreven in artikel 6, leden 1 en 2; voor milieu- en klimaatgerelateerde interventies blijkt uit de koppeling met de conditionaliteitsvereisten dat de praktijken elkaar aanvullen en elkaar niet overlappen; |
d) |
de subsidiabiliteitsvoorwaarden; |
e) |
de in bijlage I vermelde resultaatindicatoren waaraan de interventie rechtstreeks en significant moet bijdragen. |
f) |
voor elke interventie die is gebaseerd op de interventietypes in bijlage II bij deze verordening, de wijze waarop de interventie voldoet aan de betrokken bepalingen van bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO, als omschreven in artikel 10 van en bijlage II bij deze verordening, en voor elke interventie die niet is gebaseerd op de interventietypes in bijlage II bij deze verordening, of, en zo ja op welke wijze, de interventie voldoet aan de bepalingen ter zake van artikel 6.5 van of bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO; |
g) |
één outputindicator en de jaarlijkse geplande outputs voor de interventies bedoeld in artikel 102, lid 5; |
h) |
de jaarlijks geplande uniforme of gemiddelde eenheidsbedragen bedoeld in artikel 102, lid 1, en, in voorkomend geval, de geplande maximum- of minimumeenheidsbedragen bedoeld in artikel 102, leden 2 en 3; |
i) |
een uitleg over hoe de in punt h) van dit lid bedoelde bedragen werden vastgelegd; |
j) |
indien van toepassing:
|
k) |
de jaarlijkse financiële toewijzing voor de interventie bedoeld in artikel 101, lid 1, of, in het geval van de in artikel 42, punten a), d), e) en f), bedoelde sectoren, de jaarlijkse financiële toewijzing voor de betrokken sector bedoeld in artikel 101, lid 2, waaronder, indien van toepassing, een uitsplitsing van de bedragen die voor subsidies zijn gepland en de bedragen die voor financieringsinstrumenten zijn gepland; |
l) |
een vermelding of de interventie buiten het toepassingsgebied van artikel 42 VWEU valt en afhankelijk is van een staatssteunbeoordeling. |
Punt e) van de eerste alinea is niet van toepassing op interventies in het kader van het in artikel 55, lid 1, punten a) en c) tot en met g), bedoelde interventietype in de bijenteeltsector, op interventies in het kader van het in artikel 58, lid 1, punten h) tot en met k), bedoelde interventietype in de wijnsector en op voorlichtings- en promotieactiviteiten voor kwaliteitsregelingen in het kader van het in artikel 77 bedoelde interventietype voor samenwerking.
Artikel 112
Streefcijfer- en financiële plannen
1. Het in artikel 107, lid 1, punt e), bedoelde streefcijferplan bestaat uit een overzichtstabel met de streefcijfers en mijlpalen bedoeld in artikel 109, lid 1, punt a).
2. Het in artikel 107, lid 1, punt e), bedoelde financiële plan bestaat uit een overzichtstabel met daarin:
a) |
de toewijzingen van de lidstaat voor de in artikel 87, lid 1, bedoelde interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, de in artikel 88, lid 1, genoemde interventietypes in de wijnsector, de in artikel 88, lid 2, genoemde interventietypes voor de sector van de bijenteelt, en de in artikel 89, lid 3, bedoelde interventietypes voor plattelandsontwikkeling, met een specificatie van de jaarlijkse en totale bedragen die door de lidstaten worden gereserveerd om te voldoen aan de in artikelen 92 tot en met 98 vastgelegde eisen inzake minimale financiële toewijzingen; |
b) |
de overhevelingen van de in punt a) vermelde bedragen tussen interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen en interventietypes voor plattelandsontwikkeling overeenkomstig artikel 103 en de verlagingen van de toewijzingen van de lidstaat voor de interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen met het oog op het beschikbaar maken van bedragen voor de interventietypes in andere sectoren bedoeld in titel III, hoofdstuk III, afdeling 7, overeenkomstig artikel 88, lid 6; |
c) |
de bedoelde toewijzingen van de lidstaat voor de in artikel 88, lid 3, interventietypes voor de sector hop en de in artikel 88, lid 4, bedoelde interventietypes voor de sector olijfolie en tafelolie, en indien die interventietypes niet worden geïmplementeerd, het besluit om de desbetreffende toewijzingen op te nemen in de toewijzing van de lidstaat voor rechtstreekse betalingen overeenkomstig artikel 88, lid 5; |
d) |
indien van toepassing, de overheveling van toewijzingen van de lidstaat uit het Elfpo voor steun in het kader van InvestEU overeenkomstig artikel 81 van deze verordening, krachtens Verordening (EU) 2021/783 of krachtens Verordening (EU) 2021/817 in overeenstemming met artikel 99 van de onderhavige verordening; |
e) |
indien relevant, de bedragen die zijn gepland voor de ultraperifere gebieden. |
3. Naast het bepaalde in lid 2 bevat een gedetailleerd financieel plan voor elk begrotingsjaar, uitgedrukt als prognoses van een lidstaat voor de uitvoering van betalingen, de volgende tabellen consistent met artikel 11, punten g) en k):
a) |
een uitsplitsing van de toewijzingen van de lidstaat voor interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen na overhevelingen als nader bepaald in lid 2, punten b) en c), gebaseerd op indicatieve financiële toewijzingen per interventietype en per interventie, met nadere omschrijving voor elke interventie van de geplande outputs, de geplande gemiddelde of uniforme eenheidsbedragen bedoeld in artikel 102, lid 1, en, in voorkomend geval, de geplande maximum- of minimumeenheidsbedragen of beide, bedoeld in artikel 102, lid 2. Waar van toepassing is in de uitsplitsing het bedrag van de reserve aan betalingsrechten vermeld. De totale geraamde opbrengst van de verlaging van de betalingen bedoeld in artikel 17 wordt vermeld. Rekening houdend met het gebruik van de geraamde opbrengst van de verlaging van de betalingen bedoeld in artikel 17 en artikel 87, lid 3, worden deze indicatieve financiële toewijzingen, de bijbehorende geplande outputs en de desbetreffende geplande gemiddelde of uniforme eenheidsbedragen vastgesteld vóór de verlaging van de betalingen; |
b) |
een uitsplitsing van de toewijzingen voor de in titel III, hoofdstuk III, bedoelde interventietypes per interventie, met vermelding van de geplande outputs of, in geval van de in artikel 42, punten a), d), e) en f), bedoelde sectoren, de indicatieve financiële toewijzing per sector met een vermelding van de geplande outputs uitgedrukt als aantal operationele programma’s per sector; |
c) |
een uitsplitsing van de toewijzingen van de lidstaat voor plattelandsontwikkeling na overhevelingen naar en van rechtstreekse betalingen als nader bepaald in punt b), per interventietype en per interventie, met inbegrip van de totalen voor de door het strategisch GLB-plan bestreken periode en met vermelding van het toepasselijke Elfpo-bijdragepercentage, waar van toepassing uitgesplitst naar interventie en naar regiotype. In het geval van overheveling van middelen van rechtstreekse betalingen, wordt vermeld welke interventies of onderdelen daarvan met de overheveling worden gefinancierd. Die tabel omschrijft ook nader de geplande outputs per interventie en de geplande gemiddelde of uniforme eenheidsbedragen bedoeld in artikel 102, lid 1, alsmede, in voorkomend geval, de gemiddelde geplande maximumeenheidsbedragen bedoeld in artikel 102, lid 3. Indien van toepassing bevat de tabel ook een uitsplitsing van de subsidies en de bedragen die voor financieringsinstrumenten zijn gepland. De bedragen voor technische bijstand worden eveneens vermeld; |
Artikel 113
Governance- en coördinatiesystemen
De afdeling over de in artikel 107, lid 1, punt f), bedoelde governance- en coördinatiesystemen omvat:
a) |
de vermelding van alle in titel II, hoofdstuk II, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde governance-instanties en van de nationale beheersautoriteit en, in voorkomend geval, de regionale beheersautoriteiten; |
b) |
de vermelding en de rol van intermediaire instanties bedoeld in artikel 123, lid 4, van deze verordening; |
c) |
informatie over de in titel IV van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde controlesystemen en sancties, met inbegrip van:
|
d) |
een overzicht van de monitoring- en verslagleggingsstructuur. |
Artikel 114
Modernisering
De afdeling over de elementen die zorgen voor modernisering van het GLB bedoeld in artikel 107, lid 1, punt g), belicht de elementen van het strategisch GLB-plan die de modernisering van de landbouw- en plattelandsgebieden en het GLB ondersteunen en omvat in het bijzonder:
a) |
een overzicht van de wijze waarop het strategisch GLB-plan zal bijdragen tot het bereiken van de in artikel 6, lid 2, beschreven horizontale doelstelling, met name via:
|
b) |
een beschrijving van de strategie voor de ontwikkeling van digitale technologieën in de landbouw en in plattelandsgebieden en voor het gebruik van deze technologieën met het oog op de verbetering van de doeltreffendheid en de efficiëntie van de interventies uit het strategisch GLB-plan. |
Artikel 115
Bijlagen
1. De in artikel 107, lid 2, punt a), bedoelde bijlage I bij het strategisch GLB-plan bevat een samenvatting van de belangrijkste resultaten van de ex-ante-evaluatie genoemd in artikel 139 en van de strategische milieubeoordeling bedoeld in Richtlijn 2001/42/EG, en de manier waarop die zijn aangepakt of de reden waarom er geen rekening mee is gehouden, alsmede een link naar de volledige verslagen van de ex-ante-evaluatie en de strategische milieubeoordeling.
2. Bijlage II bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 107, lid 2, punt b), bevat een SWOT-analyse van de huidige situatie van het gebied dat onder het strategisch GLB-plan valt.
De SWOT-analyse wordt gebaseerd op de huidige situatie in het gebied dat onder het strategisch GLB-plan valt en omvat voor elke specifieke doelstelling beschreven in artikel 6, leden 1 en 2, een alomvattende beschrijving van de huidige situatie in het voorgenoemde gebied, op basis van gemeenschappelijke contextindicatoren en andere kwantitatieve en kwalitatieve actuele informatie zoals studies, eerdere evaluatieverslagen, sectorale analyse, en lessen die uit eerdere ervaringen zijn getrokken.
Indien relevant omvat de SWOT-analyse ook een analyse van de territoriale aspecten, inclusief specifieke regionale kenmerken, met nadruk op de gebieden die specifiek het voorwerp zijn van interventies, alsmede een analyse van de sectorale aspecten, met name voor die sectoren waarop specifieke interventies of programma’s van toepassing zijn.
In deze beschrijving wordt daarnaast met betrekking tot elke algemene en specifieke doelstelling beschreven in artikel 5 en artikel 6, leden 1 en 2, met name het volgende benadrukt:
a) |
geïdentificeerde sterke punten in het gebied waarop het strategisch GLB-plan betrekking heeft; |
b) |
geïdentificeerde zwakke punten in het gebied waarop het strategisch GLB-plan betrekking heeft; |
c) |
geïdentificeerde kansen in het gebied waarop het strategisch GLB-plan betrekking heeft; |
d) |
geïdentificeerde bedreigingen in het gebied waarop het strategisch GLB-plan betrekking heeft. |
Wat betreft de in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), vastgestelde specifieke doelstellingen, wordt in de SWOT-analyse rekening gehouden met de nationale plannen die voortvloeien uit de in bijlage XIII opgesomde wetgevingshandelingen.
Wat betreft de in artikel 6, lid 1, punt g), vastgestelde specifieke doelstelling, bevat de SWOT-analyse een korte analyse van toegang tot land, mobiliteit en herverkaveling van het land, toegang tot financiering en krediet, en toegang tot kennis en advies.
Voor de in artikel 6, lid 2, beschreven horizontale doelstelling biedt de SWOT-analyse tevens relevante informatie over het functioneren van het AKIS en aanverwante structuren.
3. Bijlage III bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 107, lid 2, punt c), bevat de resultaten van de raadpleging van de partners, en met name de relevante autoriteiten op regionaal en lokaal niveau, en voorts een korte beschrijving van de wijze waarop de raadpleging is gehouden.
4. Bijlage IV bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 107, lid 2, punt d), bevat een korte beschrijving van de gewasspecifieke betaling voor katoen en de complementariteit daarvan met de andere interventies uit het strategisch GLB-plan.
5. Bijlage V bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 107, lid 2, punt e), omvat het volgende:
a) |
een korte beschrijving van de aanvullende nationale financiering voor interventies in plattelandsontwikkeling vastgelegd in titel III, hoofdstuk IV, die wordt verstrekt in het kader van het strategisch GLB-plan, met inbegrip van de bedragen per interventie en vermelding van de naleving van de vereisten uit hoofde van deze verordening; |
b) |
een toelichting van de complementariteit met de interventies in het kader van het strategisch GLB-plan; |
c) |
een vermelding of de aanvullende nationale financiering buiten het toepassingsgebied van artikel 42 VWEU valt en afhankelijk is van een staatssteunbeoordeling, en |
d) |
de in artikel 53 bedoelde nationale financiële steun in de sector groenten en fruit. |
6. Bijlage VI bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 107, lid 2, punt f), bevat de volgende informatie met betrekking tot nationale overgangssteun:
a) |
de jaarlijkse sectorspecifieke totaalbedragen van financiële middelen voor elke sector waarvoor nationale overgangssteun wordt verstrekt; |
b) |
in voorkomend geval, voor elk jaar van de periode het maximale steunpercentage per eenheid; |
c) |
in voorkomend geval, informatie over de overeenkomstig artikel 147, lid 2, tweede alinea, gewijzigde referentieperiode; |
d) |
een korte beschrijving van de complementariteit van de nationale overgangssteun met interventies in het kader van het strategisch GLB-plan. |
Artikel 116
Gedelegeerde bevoegdheden voor de inhoud van het strategisch GLB-plan
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 tot en met 31 december 2023 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van dit hoofdstuk wat betreft de inhoud van het strategisch GLB-plan en de bijlagen erbij. Die gedelegeerde handelingen blijven strikt beperkt tot het verhelpen van door de lidstaten ondervonden problemen.
Artikel 117
Uitvoeringsbevoegdheden voor de inhoud van het strategisch GLB-plan
De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin voorschriften worden vastgelegd voor de presentatie van de in de artikelen 108 tot en met 115 beschreven elementen in strategische GLB-plannen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
HOOFDSTUK III
GOEDKEURING EN WIJZIGING VAN HET STRATEGISCH GLB-PLAN
Artikel 118
Goedkeuring van het strategisch GLB-plan
1. Elke lidstaat dient uiterlijk op 1 januari 2022 bij de Commissie een voorstel voor een strategisch GLB-plan met de in artikel 107 bedoelde inhoud in.
2. De Commissie beoordeelt de voorgestelde strategische GLB-plannen op basis van hun volledigheid, hun consistentie en hun samenhang met de algemene beginselen van het Unierecht, met deze verordening en de op grond van deze verordening vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, en met Verordening (EU) 2021/2116, alsmede op basis van hun daadwerkelijke bijdrage aan het bereiken van de specifieke doelstellingen als vastgesteld in artikel 6, leden 1 en 2, en hun gevolgen voor de goede werking van de interne markt en concurrentieverstoring, en de omvang van de administratieve lasten voor begunstigden en overheidsdiensten. In de beoordeling wordt in het bijzonder gelet op de toereikendheid van de strategie van het strategisch GLB-plan, de desbetreffende specifieke doelstellingen, streefcijfers en interventies en de toewijzing van begrotingsmiddelen om de specifieke doelstellingen van het strategisch GLB-plan te halen door middel van de voorgestelde reeks interventies die zijn gebaseerd op de SWOT-analyse en de ex-ante-evaluatie.
3. Afhankelijk van de resultaten van de in lid 2 bedoelde beoordeling kan de Commissie binnen drie maanden na de datum van indiening van het strategisch GLB-plan opmerkingen aan de lidstaten doen toekomen.
De lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke aanvullende informatie en past zo nodig het voorgestelde plan aan.
4. De Commissie keurt het voorgestelde strategisch GLB-plan goed mits de vereiste informatie is ingediend en het plan verenigbaar is met artikel 9 en de andere in deze verordening en in Verordening (EU) 2021/2116 vastgestelde vereisten, evenals met de op grond van die verordeningen vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen. De goedkeuring wordt uitsluitend gebaseerd op handelingen die juridisch bindend zijn voor de lidstaten.
5. Elk strategisch GLB-plan wordt uiterlijk zes maanden nadat het door de betrokken lidstaat is ingediend, goedgekeurd.
De goedkeuring heeft geen betrekking op de informatie bedoeld in artikel 113, punt c), en in de bijlagen I tot en met IV bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 107, lid 2, punten a) tot en met d ).
In naar behoren gemotiveerde gevallen kan een lidstaat de Commissie verzoeken een strategisch GLB-plan goed te keuren dat niet alle elementen bevat. In dat geval geeft de betrokken lidstaat aan welke elementen ontbreken en verstrekt hij met betrekking tot het gehele strategische GLB-plan indicatieve streefcijfers en financiële plannen als bedoeld in artikel 112, teneinde de algehele consistentie en samenhang ervan aan te tonen. De ontbrekende elementen van het strategisch GLB-plan worden binnen een tijdsbestek van ten hoogste drie maanden vanaf de datum van goedkeuring van het strategisch GLB-plan bij de Commissie ingediend als een wijziging van het plan in overeenstemming met artikel 119.
6. Elk strategisch GLB-plan wordt door de Commissie goedgekeurd door middel van een uitvoeringsbesluit, zonder toepassing van de in artikel 153 bedoelde comitéprocedure.
7. De strategische GLB-plannen hebben enkel rechtsgevolgen nadat zij door de Commissie zijn goedgekeurd.
Artikel 119
Wijziging van het strategisch GLB-plan
1. De lidstaten kunnen bij de Commissie een verzoek indienen om hun strategische GLB-plannen te wijzigen.
2. Verzoeken tot wijziging van strategische GLB-plannen worden naar behoren gemotiveerd en vermelden met name het verwachte effect van de wijzigingen aan het plan op het bereiken van de doelstellingen beschreven in artikel 6, leden 1 en 2. De verzoeken gaan vergezeld van het gewijzigde plan, inclusief de geactualiseerde bijlagen, naargelang het geval.
3. De Commissie beoordeelt de samenhang van de wijziging met deze verordening en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen die op grond ervan zijn vastgesteld, alsmede met Verordening (EU) 2021/2116 en de werkelijke bijdrage van de wijziging aan het bereiken van de specifieke doelstellingen.
4. De Commissie keurt de gevraagde wijziging van een strategisch GLB-plan goed mits de vereiste informatie is ingediend en het gewijzigde plan verenigbaar is met artikel 9 en de andere in deze verordening en in Verordening (EU) 2021/2116 vastgestelde vereisten, evenals met de op grond van die verordeningen vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.
5. De Commissie kan binnen dertig werkdagen na de datum waarop het verzoek tot wijziging van het strategisch GLB-plan is ingediend, opmerkingen formuleren. De lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke aanvullende informatie.
6. Het verzoek tot wijziging van een strategisch GLB-plan wordt uiterlijk drie maanden na de indiening van het verzoek door de lidstaat goedgekeurd.
7. Per kalenderjaar kan één verzoek tot wijziging van een strategisch GLB-plan worden ingediend, onder voorbehoud van eventuele in deze verordening voorziene of door de Commissie overeenkomstig artikel 122 bepaalde uitzonderingen. Daarnaast kunnen tijdens de door het strategisch GLB-plan bestreken periode drie extra verzoeken tot wijziging van het strategisch GLB-plan worden ingediend. Dit lid is niet van toepassing op verzoeken tot wijziging met het oog op het indienen van ontbrekende elementen overeenkomstig artikel 118, lid 5.
Een verzoek tot wijziging van het strategisch GLB-plan in verband met artikel 17, lid 5, artikel 88, lid 7, artikel 103, lid 5, of artikel 120 telt niet mee voor de in de eerste alinea van dit lid vastgestelde beperking.
8. Een wijziging van het strategisch GLB-plan met betrekking tot artikel 17, lid 5, artikel 88, lid 7, of artikel 103, lid 1, met betrekking tot het ELGF, wordt van kracht vanaf 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar van goedkeuring van het verzoek tot wijziging door de Commissie, en na de overeenkomstige wijziging van de toewijzingen overeenkomstig artikel 87, lid 2.
Een wijziging van het strategisch GLB-plan met betrekking tot artikel 103, lid 1, met betrekking tot het ELGF, wordt van kracht na goedkeuring van het verzoek tot wijziging door de Commissie en na de overeenkomstige wijziging van de toewijzingen overeenkomstig artikel 89, lid 4.
Een verzoek tot wijziging van het strategisch GLB-plan met betrekking tot het ELGF, anders dan de in de eerste alinea van dit lid bedoelde wijzigingen, wordt van kracht vanaf een door de lidstaat te bepalen datum die later is dan de datum van goedkeuring van het verzoek voor die wijziging door de Commissie. De lidstaten kunnen voor verschillende elementen van de wijziging verschillende data voor het van kracht worden ervan vaststellen. Bij het bepalen van deze data houden de lidstaten rekening met de bij dit artikel vastgestelde goedkeuringstermijnen en met de behoefte van landbouwers en andere begunstigden aan voldoende tijd om de wijziging te kunnen verwerken. De lidstaat meldt de geplande datum tegelijkertijd met het verzoek tot wijziging van het strategisch GLB-plan, en het verzoek moet overeenkomstig lid 10 van dit artikel, worden goedgekeurd door de Commissie.
9. In afwijking van de leden 2 tot en met 8, 10, en 11 van dit artikel, kunnen de lidstaten elementen van hun strategische GLB-plannen die betrekking hebben op interventies in het kader van titel III, hoofdstuk IV, en op de subsidiabiliteitsvoorwaarden van dergelijke interventies te allen tijde wijzigen en toepassen, mits zulks niet tot wijziging van de in artikel 109, lid 1, punt a), bedoelde streefcijfers leidt. Ze stellen de Commissie in kennis van die wijzigingen voordat ze met de toepassing ervan beginnen en nemen deze op in het volgende verzoek tot wijziging van het strategisch GLB-plan overeenkomstig lid 1 van dit artikel.
10. Elke wijziging van het strategisch GLB-plan wordt door de Commissie goedgekeurd door middel van een uitvoeringsbesluit, zonder toepassing van de in artikel 153 bedoelde comitéprocedure.
11. Onverminderd artikel 86 krijgen wijzigingen van strategische GLB-plannen pas rechtsgevolgen na te zijn goedgekeurd door de Commissie.
12. Correcties van tikfouten of kennelijke fouten of fouten van louter redactionele aard die de uitvoering van het beleid en de interventie niet beïnvloeden, worden niet beschouwd als een verzoek tot wijziging uit hoofde van dit artikel. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van dergelijke correcties.
Artikel 120
Herziening van het strategisch GLB-plan
Ingeval een van de in bijlage XIII vermelde wetgevingshandelingen wordt gewijzigd, beoordeelt elke lidstaat of zijn strategisch GLB-plan dienovereenkomstig moet worden gewijzigd, en dan met name de in artikel 109, lid 2, punt a), v), bedoelde toelichting en de verdere elementen van het in die toelichting bedoelde strategische GLB-plan. De lidstaten stellen de Commissie in geval van een in bijlage XIII vermelde richtlijn binnen zes maanden na de omzettingstermijn van de wijziging, of in geval van een in bijlage XIII vermelde verordening binnen zes maanden na de datum van toepassing van de wijziging, in kennis van het resultaat van hun beoordeling, vergezeld van een toelichting, en zo nodig vergezeld van een verzoek tot wijziging van hun strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 119, lid 2.
Artikel 121
Berekening van termijnen voor acties van de Commissie
Voor de toepassing van dit hoofdstuk begint een termijn waarbinnen de Commissie actie moet ondernemen, wanneer alle informatie die krachtens deze verordening en de op grond van deze verordening vastgestelde bepalingen vereist is, is ingediend.
In deze termijn is niet inbegrepen:
a) |
de periode tussen de datum volgend op de datum waarop de Commissie haar opmerkingen aan de lidstaat heeft toegezonden en de datum waarop de lidstaat op deze opmerkingen heeft gereageerd; |
b) |
voor wijzigingen met betrekking tot artikel 17, lid 5, artikel 88, lid 7 en artikel 103, lid 5, de termijn voor de vaststelling van de gedelegeerde handeling voor de wijziging van de toewijzingen overeenkomstig artikel 87, lid 2. |
Artikel 122
Gedelegeerde bevoegdheden betreffende wijzigingen van het strategisch GLB-plan
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van dit hoofdstuk wat betreft:
a) |
de procedures en uiterste termijnen voor de indiening van verzoeken tot wijziging van strategische GLB-plannen; |
b) |
het bepalen van verdere gevallen waarvoor het in artikel 119, lid 7, bedoelde maximumaantal wijzigingen niet geldt. |
TITEL VI
COÖRDINATIE EN GOVERNANCE
Artikel 123
Beheersautoriteit
1. Elke lidstaat wijst voor zijn strategisch GLB-plan een nationale beheersautoriteit aan.
De lidstaten kunnen, met inachtneming van hun grondwettelijke en institutionele bepalingen, regionale beheersautoriteiten aanwijzen die verantwoordelijk zijn voor alle of een aantal van de in lid 2 bedoelde taken.
De lidstaten zorgen ervoor dat het nodige beheers- en controlesysteem is opgezet zodat een duidelijke verdeling en scheiding van de taken van de nationale beheersautoriteit, en in voorkomend geval de regionale beheersautoriteiten en andere instanties, wordt gewaarborgd. De lidstaten zijn ervoor verantwoordelijk dat het systeem doeltreffend functioneert gedurende de gehele door het strategisch GLB-plan bestreken periode.
2. De beheersautoriteit is ervoor verantwoordelijk dat het strategisch GLB-plan op efficiënte, doeltreffende en correcte wijze wordt beheerd en uitgevoerd. Met name zorgt zij ervoor dat:
a) |
er een elektronisch informatiesysteem als bedoeld in artikel 130 is; |
b) |
landbouwers, andere begunstigden en de andere bij de uitvoering van interventies betrokken instanties:
|
c) |
de betrokken landbouwers en andere begunstigden, indien toepasselijk langs elektronische weg, duidelijke en nauwkeurige informatie krijgen over de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de minimale GLMC-normen die zijn vastgesteld op grond van titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, alsook over de voorschriften inzake sociale conditionaliteit die zijn vastgesteld op grond van titel III, hoofdstuk I, afdeling 3, en die op bedrijfsniveau moeten worden toegepast; |
d) |
de in artikel 139 bedoelde ex-ante-evaluatie strookt met het evaluatie- en monitoringsysteem en wordt ingediend bij de Commissie; |
e) |
het in artikel 140 bedoelde evaluatieplan voorhanden is, dat de in datzelfde artikel bedoelde ex-postevaluaties worden uitgevoerd binnen de in deze verordening vastgestelde termijnen, dat die evaluaties in overeenstemming zijn met het monitoring- en evaluatiesysteem en dat ze worden ingediend bij het monitoringcomité en de Commissie; |
f) |
het monitoringcomité de nodige informatie en documenten ontvangt om de uitvoering van het strategisch GLB-plan te kunnen monitoren in het licht van de specifieke doelstellingen en prioriteiten ervan; |
g) |
het jaarlijkse prestatieverslag wordt opgesteld, met inbegrip van geaggregeerde monitoringtabellen, en dat dit verslag, nadat het voor advies aan het monitoringcomité is voorgelegd, wordt ingediend bij de Commissie overeenkomstig artikel 9, lid 3, eerste alinea, punt b), van Verordening (EU) 2021/2116; |
h) |
relevante follow-upacties worden ondernomen naar aanleiding van de opmerkingen van de Commissie over de jaarlijkse prestatieverslagen; |
i) |
het betaalorgaan met betrekking tot de voor financiering geselecteerde verrichtingen alle nodige informatie, met name over de toegepaste procedures en de verrichte controles, ontvangt voordat betalingen worden toegestaan; |
j) |
begunstigden van uit het Elfpo gefinancierde interventies, uitgezonderd gebieds- en diergerelateerde interventies, blijk geven van de ontvangen financiële steun, onder meer door passend gebruik te maken van het logo van de Unie volgens de door de Commissie overeenkomstig lid 5 vastgestelde regels; |
k) |
bekendheid wordt gegeven aan het strategisch GLB-plan, onder meer via het nationale GLB-netwerk, door het informeren van:
|
Voor uit het ELGF gefinancierde steun voorzien de lidstaten, naar gelang het geval, in het gebruik door de beheersautoriteit van de door het Elfpo gebruikte instrumenten en structuren voor zichtbaarheid en communicatie.
3. Indien regionale beheersautoriteiten bedoeld in lid 1, tweede alinea, verantwoordelijk zijn voor de in lid 2 bedoelde taken, zorgt de nationale beheersautoriteit voor passende coördinatie tussen deze autoriteiten teneinde de consistentie en samenhang van het ontwerp en de uitvoering van het strategisch GLB-plan te waarborgen.
4. De nationale beheersautoriteit of, in voorkomend geval, de regionale beheersautoriteiten, kunnen taken aan intermediaire instanties delegeren. In dat geval blijft de delegerende beheersautoriteit er volledig verantwoordelijk voor dat de gedelegeerde taken efficiënt en correct worden aangestuurd en uitgevoerd en zorgt zij ervoor dat er passende bepalingen zijn op basis waarvan de intermediaire instantie alle nodige gegevens en informatie voor de uitvoering van die taken kan verkrijgen.
5. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de in lid 2, punten j) en k), vermelde vereisten inzake informatie, bekendheid en zichtbaarheid. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 124
Monitoringcomité
1. Elke lidstaat richt binnen drie maanden na de datum van kennisgeving aan de lidstaat van het uitvoeringsbesluit van de Commissie tot goedkeuring van het strategisch GLB-plan, een nationaal comité op om de uitvoering van het strategisch GLB-plan te monitoren.
Elk monitoringcomité stelt zijn reglement van orde vast met bepalingen over onder meer de coördinatie met de overeenkomstig lid 5 opgerichte regionale monitoringcomités, en met bepalingen inzake het voorkomen van belangenconflicten en de toepassing van het transparantiebeginsel.
Het monitoringcomité vergadert ten minste een keer per jaar en evalueert alle vraagstukken die invloed hebben op de vooruitgang die wordt geboekt ten aanzien van het bereiken van de streefcijfers van het strategisch GLB-plan.
Elke lidstaat maakt het reglement van orde en de adviezen van het monitoringcomité bekend.
2. Elke lidstaat bepaalt de samenstelling van het monitoringcomité en zorgt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de bevoegde overheidsinstanties, intermediaire instanties en van vertegenwoordigers van de in artikel 106, lid 3, bedoelde partners.
Elk lid van het monitoringcomité heeft een stem.
De lidstaat publiceert de ledenlijst van het monitoringcomité online.
Vertegenwoordigers van de Commissie nemen met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het monitoringcomité deel.
3. Het monitoringcomité onderzoekt in het bijzonder:
a) |
de vooruitgang die is geboekt ten aanzien van de uitvoering van het strategisch GLB-plan en het bereiken van de mijlpalen en streefcijfers; |
b) |
alle kwesties met nadelige invloed op de prestaties van het strategisch GLB-plan en de ter verhelping daarvan getroffen maatregelen, met inbegrip van de vooruitgang op weg naar vereenvoudiging en vermindering van de administratieve lasten voor eindbegunstigden; |
c) |
de in artikel 58, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060 opgesomde elementen van de ex-antebeoordeling en het in artikel 59, lid 1, van die verordening bedoelde strategiedocument; |
d) |
de vorderingen met de uitvoering van de evaluaties, de samenvattingen van evaluaties en het vervolg dat aan de bevindingen is gegeven; |
e) |
door het nationale GLB-netwerk verstrekte relevante informatie over de prestaties van het strategisch GLB-plan; |
f) |
de uitvoering van acties op het gebied van communicatie en zichtbaarheid; |
g) |
de capaciteitsopbouw voor overheidsinstanties en landbouwers en andere begunstigden, indien van toepassing. |
4. Het monitoringcomité brengt advies uit over:
a) |
de voor de selectie van verrichtingen gebruikte methoden en criteria; |
b) |
de jaarlijkse prestatieverslagen; |
c) |
het evaluatieplan en eventuele wijzigingen daarin; |
d) |
voorstellen van de beheersautoriteit voor een wijziging van het strategisch GLB-plan. |
5. Indien er elementen op regionaal niveau worden vastgesteld, dan kan de betrokken lidstaat regionale monitoringcomités oprichten voor het toezicht op de uitvoering van de regionale elementen en het nationale monitoringcomité hierover informatie verstrekken. Wat de op regionaal niveau vastgestelde elementen betreft, is dit artikel van overeenkomstige toepassing op die regionale monitoringcomités.
Artikel 125
Technische bijstand op initiatief van lidstaten
1. Op initiatief van een lidstaat kan het Elfpo acties ondersteunen die noodzakelijk zijn voor het effectieve beheer en de effectieve uitvoering van de steun met betrekking tot het strategisch GLB-plan, met inbegrip van het opzetten en het functioneren van de nationale GLB-netwerken bedoeld in artikel 126, lid 1. De in dit lid bedoelde acties kunnen betrekking hebben op voorgaande programmeringsperioden en volgende door het strategisch GLB-plan bestreken perioden.
2. Ook acties van de autoriteit van het hoofdfonds overeenkomstig artikel 31, leden 4, 5 en 6, van Verordening (EU) 2021/1060 kunnen worden ondersteund, mits Leader steun van het Elfpo met zich meebrengt.
3. Technische ondersteuning op initiatief van lidstaten is niet bestemd voor de financiering van certificerende instanties bedoeld in artikel 12 van Verordening (EU) 2021/2116.
Artikel 126
Nationale en Europese GLB-netwerken
1. Elke lidstaat zet uiterlijk twaalf maanden na de goedkeuring van het strategisch GLB-plan door de Commissie een nationaal netwerk voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (“nationale GLB-netwerk”) op om een netwerk te vormen tussen organisaties en overheidsdiensten, adviseurs, onderzoekers en andere actoren op het vlak van innovatie alsmede andere actoren op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling op nationaal niveau. Het nationale GLB-netwerk bouwt voort op de bestaande netwerkervaring en -praktijken in de lidstaten.
2. De Commissie zet een Europees netwerk voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (“Europees GLB-netwerk”) op om op Unieniveau een netwerk te vormen tussen nationale netwerken, organisaties en overheidsdiensten die op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling werkzaam zijn.
3. Het netwerken via de nationale en Europese GLB-netwerken heeft de volgende doelstellingen:
a) |
alle betrokken belanghebbenden nauwer bij de uitvoering van de strategische GLB-plannen en, in voorkomend geval, bij het ontwerp ervan betrekken; |
b) |
de overheidsdiensten van de lidstaten begeleiden bij de uitvoering van de strategische GLB-plannen en de overgang naar een prestatiegericht uitvoeringsmodel; |
c) |
bijdragen tot een betere kwaliteit van de uitvoering van strategische GLB-plannen; |
d) |
bijdragen tot de verstrekking van informatie aan het publiek en potentiële begunstigden over het GLB en de financieringsmogelijkheden; |
e) |
de innovatie op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling bevorderen, helpen alle belanghebbenden bij de kennisuitwisseling en kennisopbouw te betrekken, en hun interactie in die processen ondersteunen; |
f) |
bijdragen tot de monitoring- en evaluatiecapaciteit en -activiteiten; |
g) |
bijdragen aan de verspreiding van de resultaten van het strategisch GLB-plan. |
De doelstelling in de eerste alinea, punt d), wordt met name via de nationale GLB-netwerken aangepakt.
4. De nationale en Europese GLB-netwerken hebben ter verwezenlijking van de doelstellingen in lid 3 de volgende taken:
a) |
het verzamelen, analyseren en verspreiden van informatie over acties en goede praktijken die in het kader van strategische GLB-plannen worden uitgevoerd of ondersteund, evenals het analyseren van de ontwikkelingen in de landbouw en in plattelandsgebieden die relevant zijn voor de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2; |
b) |
bijdragen aan capaciteitsopbouw voor overheidsdiensten van de lidstaten en voor andere actoren die bij de uitvoering van strategische GLB-plannen betrokken zijn, onder meer met betrekking tot monitoring- en evaluatieprocedures; |
c) |
het oprichten van platforms, fora en evenementen waar belanghebbenden ervaringen kunnen uitwisselen en peerlearning wordt bevorderd, met inbegrip van uitwisselingen met netwerken in derde landen, indien van toepassing; |
d) |
informatie verzamelen, en helpen bij de verspreiding ervan, en voorts netwerken tussen gefinancierde structuren en projecten, zoals in artikel 33 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde plaatselijke actiegroepen faciliteren, in artikel 127, lid 3, van deze verordening bedoelde operationele groepen in het kader van het EIP, en equivalente structuren en projecten faciliteren; |
e) |
ondersteuning voor samenwerkingsprojecten tussen in artikel 127, lid 3, van deze verordening bedoelde operationele groepen in het kader van het EIP, in artikel 33 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde plaatselijke actiegroepen of soortgelijke plaatselijke ontwikkelingsstructuren, met inbegrip van transnationale samenwerking; |
f) |
banden vormen met andere door de Unie gefinancierde strategieën of netwerken; |
g) |
bijdragen tot de verdere ontwikkeling van het GLB en voorbereiden van volgende door het strategisch GLB-plan bestreken perioden; |
h) |
in het geval van nationale GLB-netwerken, deelnemen aan en bijdragen aan de activiteiten van het Europees GLB-netwerk; |
i) |
in het geval van het Europees GLB-netwerk, samenwerken met en bijdragen aan de activiteiten van de nationale GLB-netwerken. |
5. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de organisatiestructuur en de werking van het Europees GLB-netwerk worden vastgelegd. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 127
Europees Innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw
1. Het doel van het Europees Innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP) bestaat erin innovatie te stimuleren en kennisuitwisseling te verbeteren.
Het EIP ondersteunt het AKIS door beleidsmaatregelen en instrumenten te koppelen teneinde innovatie te versnellen.
2. Het EIP draagt bij tot het bereiken van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2.
In het bijzonder door:
a) |
meerwaarde te creëren door het onderzoek en de landbouwpraktijk beter op elkaar af te stemmen, en het op bredere schaal gebruiken van beschikbare innovatiemaatregelen aan te moedigen; |
b) |
actoren en projecten op het vlak van innovatie met elkaar te verbinden; |
c) |
het sneller en ruimer in praktijk brengen van innovatieve oplossingen te bevorderen, onder meer door uitwisseling tussen landbouwers, alsmede |
d) |
de wetenschappelijke gemeenschap te informeren over de onderzoeksbehoeften van de landbouwpraktijk. |
3. De operationele groepen in het kader van het EIP die worden ondersteund via het in artikel 77 bedoelde interventietype samenwerking, maken deel uit van het EIP. Elke operationele groep in het kader van het EIP stelt een plan op voor het ontwikkelen of uitvoeren van een innovatief project. Het innovatieve project is gebaseerd op het interactief innovatiemodel, dat uitgaat van de volgende leidende beginselen:
a) |
het ontwikkelen van innovatieve oplossingen die gericht zijn op de behoeften van land- of bosbouwers en die waar nuttig tegelijk de interacties in de gehele toeleveringsketen aanpakken; |
b) |
het samenbrengen van partners met complementaire kennis zoals landbouwers, adviseurs, onderzoekers, ondernemingen of niet-gouvernementele organisaties in de configuratie die het meest geschikt is om de doelstellingen van het project te verwezenlijken, en |
c) |
medebeslissing en co-creatie gedurende het gehele project. |
Operationele groepen in het kader van het EIP kunnen optreden op transnationaal, waaronder grensoverschrijdend, niveau. De beoogde innovatie kan gebaseerd zijn op nieuwe praktijken maar ook op traditionele praktijken in een nieuwe geografische of milieucontext.
De operationele groepen in het kader van het EIP verspreiden een samenvatting van hun plannen en van de resultaten van hun projecten, in het bijzonder via de nationale en Europese GLB-netwerken.
TITEL VII
MONITORING, VERSLAGLEGGING EN EVALUATIE
HOOFDSTUK I
PRESTATIEKADER
Artikel 128
Vaststelling van het prestatiekader
1. Onder gedeelde verantwoordelijkheid van de lidstaten en de Commissie wordt een prestatiekader vastgesteld. Met het prestatiekader kunnen de prestaties van het strategisch GLB-plan tijdens de uitvoering ervan worden gemonitord, gerapporteerd en geëvalueerd.
2. Het prestatiekader omvat de volgende elementen:
a) |
een reeks gemeenschappelijke output-, resultaat, impact- en contextindicatoren bedoeld in artikel 7, op basis waarvan de monitoring, de evaluatie en het jaarlijkse prestatieverslag worden uitgevoerd; |
b) |
streefcijfers en jaarlijkse mijlpalen die zijn vastgesteld voor de betrokken specifieke doelstelling met gebruik van de toepasselijke resultaatindicatoren; |
c) |
gegevensverzameling, -opslag, en -transmissie; |
d) |
regelmatige verslaglegging over prestaties en monitoring- en evaluatieactiviteiten; |
e) |
de ex-ante-, tussentijdse en ex-postevaluaties en alle andere evaluatieactiviteiten in verband met het strategisch GLB-plan. |
Artikel 129
Doelstellingen van het prestatiekader
Het prestatiekader heeft tot doel:
a) |
de impact, doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en meerwaarde voor de Unie van het GLB te beoordelen; |
b) |
de vooruitgang in de richting van het bereiken van de streefcijfers van de strategische GLB-plannen te monitoren; |
c) |
de impact, doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie en samenhang van de interventies van de strategische GLB-plannen te beoordelen; |
d) |
een gemeenschappelijk leerproces met betrekking tot monitoring en evaluatie te ondersteunen. |
Artikel 130
Elektronisch informatiesysteem
De lidstaten zetten een beveiligd elektronisch informatiesysteem op of gebruiken een bestaand systeem, waarin zij belangrijke informatie over de uitvoering van het strategisch GLB-plan registreren en bijhouden die nodig is voor monitoring en evaluatie, in het bijzonder voor het monitoren van de vooruitgang bij het bereiken van de vastgestelde doelstellingen en streefcijfers, met inbegrip van informatie over elke begunstigde en elke verrichting.
Artikel 131
Informatieverstrekking
De lidstaten zorgen ervoor dat begunstigden van steun in het kader van interventies uit het strategisch GLB-plan en plaatselijke actiegroepen bedoeld in artikel 33 van Verordening (EU) 2021/1060, de beheersautoriteit, of andere instanties die zijn aangewezen om namens haar functies uit te oefenen, alle nodige informatie verstrekken om monitoring en evaluatie van het strategisch GLB-plan mogelijk te maken.
De lidstaten zorgen ervoor dat brede, actuele en betrouwbare gegevensbronnen worden opgezet om het mogelijk te maken de vooruitgang in de richting van de doelstellingen doeltreffend te volgen aan de hand van output-, resultaat- en impactindicatoren.
Artikel 132
Monitoringprocedures
De beheersautoriteit en het monitoringcomité monitoren de uitvoering van het strategisch GLB-plan en de vooruitgang in de richting van het bereiken van de doelstellingen van het strategisch GLB-plan op basis van de output- en resultaatindicatoren.
Artikel 133
Uitvoeringsbevoegdheden voor het prestatiekader
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast over de inhoud van het prestatiekader. Die handelingen bevatten andere indicatoren dan die van bijlage I die benodigd zijn voor de passende monitoring en evaluatie van het beleid, de in bijlage I en elders vastgestelde berekeningsmethoden voor indicatoren en de bepalingen die nodig zijn om de nauwkeurigheid en de betrouwbaarheid van de door de lidstaten verzamelde gegevens te garanderen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
HOOFDSTUK II
JAARLIJKSE PRESTATIEVERSLAGEN
Artikel 134
Jaarlijkse prestatieverslagen
1. De lidstaten verstrekken overeenkomstig artikel 9, lid 3, en artikel 10 van Verordening (EU) 2021/2116 een jaarlijks prestatieverslag over de uitvoering van het strategisch GLB-plan in het voorgaande begrotingsjaar.
2. Het laatste jaarlijkse prestatieverslag, dat overeenkomstig artikel 9, lid 3, en artikel 10 van Verordening (EU) 2021/2116 moet worden ingediend, bevat een samenvatting van de tijdens de implementatieperiode uitgevoerde evaluaties.
3. Om ontvankelijk te worden geacht, moet het jaarlijks prestatieverslag alle in de leden 4, 5, 7, 8, 9 en 10, en, indien toepasselijk, lid 6 vereiste informatie bevatten. Onverminderd de in Verordening (EU) 2021/2116 vastgestelde jaarlijkse goedkeuringsprocedures deelt de Commissie binnen 15 werkdagen na de datum van indiening van het jaarlijks prestatieverslag aan de betrokken lidstaat mee of het verslag niet ontvankelijk is; zo niet, dan wordt het verslag ontvankelijk geacht.
4. In de jaarlijkse prestatieverslagen wordt de voornaamste kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de uitvoering van het strategisch GLB-plan gepresenteerd met vermelding van financiële gegevens en van output- en resultaatindicatoren, onder meer, indien relevant, op regionaal niveau.
5. De in lid 4 bedoelde kwantitatieve informatie omvat:
a) |
de gerealiseerde outputs; |
b) |
de in de jaarrekening gedeclareerde uitgaven die relevant zijn voor de in punt a) bedoelde outputs, vóór toepassing van eventuele sancties of andere verlagingen, en voor het Elfpo, rekening houdend met herverdeling van ingetrokken of teruggevorderde middelen op grond van artikel 57 van Verordening (EU) 2021/2116; |
c) |
de ratio tussen de in punt b) bedoelde uitgaven en de in punt a) bedoelde relevante outputs (“gerealiseerd eenheidsbedrag”); |
d) |
de resultaten en de afstand tot bijbehorende mijlpalen zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 109, lid 1, punt a). |
De in de eerste alinea, punten a), b) en c), bedoelde informatie wordt uitgesplitst naar eenheidsbedrag, als vermeld in het strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 111 punt h), met het oog op de prestatiegoedkeuring. Voor outputindicatoren die volgens bijlage I alleen voor monitoring worden gebruikt, wordt alleen de in de eerste alinea, punt a), van dit lid bedoelde informatie opgenomen.
6. Voor een interventie die niet onder het geïntegreerd systeem bedoeld in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 valt, kunnen de lidstaten besluiten in elk jaarlijks prestatieverslag, naast de in lid 5 van dit artikel bedoelde informatie, de volgende informatie te verstrekken:
a) |
hetzij de gemiddelde eenheidsbedragen voor de in het voorgaande begrotingsjaar geselecteerde verrichtingen en de daarop betrekking hebbende outputs en uitgaven; hetzij |
b) |
de ratio tussen de totale overheidsuitgaven, exclusief aanvullende nationale financiering bedoeld in artikel 115, lid 5, die zijn vastgelegd voor verrichtingen waarvoor in het voorgaande begrotingsjaar betalingen zijn gedaan, en de gerealiseerde outputs, alsook de daarop betrekking hebbende outputs en uitgaven. |
Die informatie wordt door de Commissie gebruikt voor de toepassing van de artikelen 40 en 54 van Verordening (EU) 2021/2116 in elk van de jaren waarin de betalingen voor de betrokken verrichtingen worden betaald.
7. De in lid 4 bedoelde kwalitatieve informatie omvat:
a) |
een synthese van de met betrekking tot het voorgaande begrotingsjaar gerealiseerde stand van uitvoering van het strategisch GLB-plan; |
b) |
eventuele kwesties die van invloed zijn op de prestaties van het strategisch GLB-plan, met name wat betreft afwijkingen van de mijlpalen, in voorkomend geval met vermelding van achterliggende redenen en een beschrijving van de genomen maatregelen. |
8. Voor de toepassing van artikel 54, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 kunnen de lidstaten besluiten dat de in de in lid 4 van dit artikel bedoelde kwalitatieve informatie ook het volgende omvat:
a) |
een motivering voor een eventuele overschrijding van het gerealiseerde eenheidsbedrag in vergelijking met het overeenkomstige geplande eenheidsbedrag of, indien van toepassing, het in artikel 102 van deze verordening bedoelde geplande maximumeenheidsbedrag, of |
b) |
indien een lidstaat besluit gebruik te maken van een van de in lid 6 van dit artikel geboden mogelijkheden, een motivering voor een eventuele overschrijding van het gerealiseerde eenheidsbedrag in vergelijking met ofwel het overeenkomstige gemiddelde eenheidsbedrag voor geselecteerde verrichtingen ofwel de ratio tussen de totale overheidsuitgaven exclusief aanvullende nationale financiering bedoeld in artikel 115, lid 5, die zijn vastgelegd voor verrichtingen waarvoor in het voorgaande begrotingsjaar betalingen zijn gedaan en de daarop betrekking hebbende gerealiseerde outputs, afhankelijk van de keuze van de lidstaat. |
9. De motivering wordt opgenomen voor de toepassing van artikel 40, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 indien de in lid 8, punt a), van dit artikel bedoelde overschrijding hoger is dan 50 %.
Bij wijze van alternatief is, indien een lidstaat besluit gebruik te maken van de in lid 6 geboden mogelijkheid, enkel een motivering nodig indien de in lid 8, punt b), bedoelde overschrijding hoger is dan 50 %.
10. Voor financieringsinstrumenten wordt aanvullend op de krachtens lid 4 te verstrekken gegevens, informatie verstrekt over:
a) |
subsidiabele uitgaven per type financieel product; |
b) |
het bedrag van als subsidiabele uitgaven gedeclareerde beheerskosten en -vergoedingen; |
c) |
het bedrag, per type financieel product, van particuliere en overheidsmiddelen die bovenop het Elfpo zijn gemobiliseerd; |
d) |
rente en andere voordelen die voortvloeien uit de steun van Elfpo-bijdragen aan financieringsinstrumenten overeenkomstig artikel 60 van Verordening (EU) 2021/1060 en middelen die aan steun uit het Elfpo toe te rekenen zijn overeenkomstig artikel 62 van die verordening. |
e) |
de totale waarde van leningen aan en investeringen in eigen vermogen of in quasi-eigenvermogen van eindontvangers die met subsidiabele overheidsuitgaven, exclusief aanvullende nationale financiering bedoeld in artikel 115, lid 5, van deze verordening, worden gegarandeerd en daadwerkelijk aan eindontvangers zijn uitgekeerd. |
Indien lidstaten besluiten lid 6 van dit artikel toe te passen op financieringsinstrumenten, wordt de in dat lid bedoelde informatie verstrekt op het niveau van de eindontvangers.
11. Met het oog op de tweejaarlijkse prestatie-evaluatie bedoeld in artikel 135 bevat het jaarlijkse prestatieverslag informatie over de aanvullende nationale financiering bedoeld in artikel 115, lid 5, punten a) en d). Met deze financiering wordt rekening gehouden bij de tweejaarlijkse prestatie-evaluatie.
12. De jaarlijkse prestatieverslagen, alsmede een op burgers afgestemde samenvatting van de inhoud daarvan, worden voor het publiek beschikbaar gemaakt.
13. Onverminderd de in Verordening (EU) 2021/2116 vastgestelde jaarlijkse goedkeuringsprocedures kan de Commissie opmerkingen formuleren over de ontvankelijke jaarlijkse prestatieverslagen binnen één maand na de indiening ervan. Indien de Commissie binnen deze termijn geen opmerkingen maakt, worden de verslagen geacht te zijn aanvaard. Artikel 121 van deze verordening over de berekening van termijnen voor acties van de Commissie is van overeenkomstige toepassing.
14. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met voorschriften voor de inhoud van het jaarlijkse prestatieverslag. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 135
Tweejaarlijkse prestatie-evaluatie
1. De Commissie verricht een tweejaarlijkse prestatie-evaluatie op basis van de in de jaarlijkse prestatieverslagen verstrekte informatie.
2. Indien de waarde van een of meer overeenkomstig artikel 134 gerapporteerde resultaatindicatoren die door de betrokken lidstaat overeenkomstig bijlage I zijn gebruikt voor de prestatie-evaluatie in het strategisch GLB-plan, meer dan 35 % lager is dan de bijbehorende mijlpaal voor begrotingsjaar 2024 en meer dan 25 % lager is dan de mijlpaal voor begrotingsjaar 2026, dient de betrokken lidstaat een motivering in voor deze afwijking. Na beoordeling van die motivering kan de Commissie de betrokken lidstaat zo nodig vragen overeenkomstig artikel 41, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 een actieplan in te dienen waarin de beoogde corrigerende maatregelen en het verwachte tijdschema staan beschreven.
3. In 2026 evalueert de Commissie de informatie in de prestatieverslagen voor het begrotingsjaar 2025. Indien de waarde van een of meer overeenkomstig artikel 134 gerapporteerde resultaatindicatoren die door de betrokken lidstaat overeenkomstig bijlage I zijn gebruikt voor de prestatie-evaluatie in het strategisch GLB-plan, meer dan 35 % lager is dan de betrokken mijlpaal voor begrotingsjaar 2025, kan de Commissie de betrokken lidstaat om corrigerende maatregelen vragen.
Artikel 136
Jaarlijkse evaluatievergaderingen
1. De lidstaten organiseren elk jaar een evaluatievergadering met de Commissie. De evaluatievergadering wordt gezamenlijk of door de Commissie wordt voorgezeten en vindt op zijn vroegst twee maanden na de indiening van het jaarlijks prestatieverslag plaats.
2. De evaluatievergadering is erop gericht de prestaties van elk plan te onderzoeken, met inbegrip van de vooruitgang in de richting van het bereiken van de bestaande streefcijfers, en beschikbare informatie over relevante effecten te bezien, alsook kwesties die van invloed zijn op de prestaties, en reeds ondernomen of te ondernemen acties die die kwesties moeten aanpakken.
HOOFDSTUK III
VERSLAGLEGGING VOOR DE GEWASSPECIFIEKE BETALING VOOR KATOEN EN DE NATIONALE OVERGANGSSTEUN
Artikel 137
Jaarlijkse verslaglegging
Uiterlijk op 15 februari 2025 en 15 februari van elk daaropvolgende jaar tot en met 2030 verstrekken de lidstaten die de gewasspecifieke betaling voor katoen als vastgelegd in titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 2, verlenen, aan de Commissie de volgende informatie over de uitvoering van die betaling in het voorgaande begrotingsjaar:
a) |
het aantal begunstigden, |
b) |
het bedrag van de betaling per hectare, en |
c) |
het aantal betaalde hectaren waarvoor de betaling is gedaan. |
Artikel 138
Jaarlijkse verslaglegging over nationale overgangssteun
Uiterlijk op 15 februari 2025 en 15 februari van elk daaropvolgend jaar tot en met 2030 verstrekt de lidstaat die de in artikel 140 vastgestelde nationale overgangssteun toekent, aan de Commissie de volgende informatie over de uitvoering van die steun in het voorgaande begrotingsjaar voor elke betrokken sector:
a) |
het aantal begunstigden, |
b) |
het totale bedrag van de nationale overgangssteun, en |
c) |
het aantal hectaren, dieren of andere eenheden waarvoor die steun is toegekend. |
HOOFDSTUK IV
EVALUATIE VAN HET STRATEGISCH GLB-PLAN
Artikel 139
Ex-ante-evaluaties
1. De lidstaten verrichten ex-ante-evaluaties om de kwaliteit van het ontwerp van hun strategisch GLB-plannen te verbeteren.
2. De ex-ante-evaluatie wordt verricht onder verantwoordelijkheid van de autoriteit die verantwoordelijk is voor het opstellen van het strategisch GLB-plan.
3. De ex-ante-evaluatie omvat een beoordeling van:
a) |
de bijdrage van het strategisch GLB-plan aan het bereiken van de in artikel 6, leden 1 en 2, beschreven specifieke doelstellingen, waarbij rekening wordt gehouden met de nationale en regionale behoeften, met het ontwikkelingspotentieel en met de ervaring met de uitvoering van het GLB in vorige programmeringsperioden; |
b) |
de interne samenhang van het voorgestelde strategisch GLB-plan en de relatie met andere relevante instrumenten; |
c) |
de verenigbaarheid van de toewijzing van begrotingsmiddelen met die in artikel 6, leden 1 en 2, beschreven specifieke doelstellingen waarop het strategisch GLB-plan zich richt; |
d) |
op welke wijze de verwachte outputs zullen bijdragen tot resultaten; |
e) |
of de gekwantificeerde streefwaarden voor resultaten en mijlpalen passend en realistisch zijn, gezien de beoogde steun uit het ELGF en het Elfpo; |
f) |
de maatregelen die zijn gepland om de administratieve lasten voor landbouwers en andere begunstigden te verlichten; |
g) |
indien relevant, de redenen voor het gebruik van uit het Elfpo gefinancierde financieringsinstrumenten. |
4. De ex-ante-evaluatie kan de voorschriften voor de strategische milieubeoordeling omvatten die zijn vastgesteld in Richtlijn 2001/42/EG, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften ten aanzien van de matiging van klimaatverandering.
Artikel 140
Evaluatie van strategische GLB-plannen tijdens en na de uitvoeringsperiode
1. De lidstaten evalueren hun strategische GLB-plannen tijdens en na de uitvoeringsperiode ter verbetering van de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van de plannen. De lidstaten beoordelen de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang, EU-meerwaarde en impact van hun strategisch GLB-plannen in het licht van de bijdrage ervan aan het bereiken van de in artikel 5 beschreven algemene doelstellingen van het GLB en aan de in artikel 6, leden 1 en 2, beschreven specifieke doelstellingen waarop het betreffende strategisch GLB-plan zich richt. Het algemene effect van het strategische GLB-plan wordt alleen bij de ex-postevaluatie beoordeeld.
2. De lidstaten laten de evaluaties uitvoeren door functioneel onafhankelijke deskundigen.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat procedures voor het opstellen en verzamelen van de voor evaluaties vereiste gegevens beschikbaar zijn.
4. De lidstaten stellen een evaluatieplan op met informatie over de tijdens de uitvoeringsperiode beoogde evaluatieactiviteiten.
5. De lidstaten dienen het evaluatieplan uiterlijk een jaar na de goedkeuring van het strategisch GLB-plan in bij het monitoringcomité.
6. Uiterlijk op 31 december 2031 voltooit de beheersautoriteit een uitgebreide ex-postevaluatie van het strategisch GLB-plan.
7. De lidstaten maken alle evaluaties voor het publiek beschikbaar.
HOOFDSTUK V
PRESTATIEBEOORDELING DOOR DE COMMISSIE
Artikel 141
Beoordeling en evaluatie van de prestaties
1. De Commissie stelt een meerjarig plan op voor de evaluatie van het GLB dat onder haar verantwoordelijkheid moet worden uitgevoerd. Dit evaluatieplan bestrijkt ook de maatregelen in het kader van Verordening (EU) nr. 1308/2013.
2. De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2023 bij het Europees Parlement en de Raad een samenvattend verslag in van de strategische GLB-plannen van de lidstaten. Het verslag bevat een analyse van de gezamenlijke inspanning en de gezamenlijke ambitie van de lidstaten om de specifieke doelstellingen van artikel 6, leden 1 en 2, met name de doelstellingen die worden genoemd in artikel 6, lid 1, punt d), e), f) en i), te verwezenlijken.
3. Uiterlijk op 31 december 2025 dient de Commissie een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad zodat de lidstaten de werking van het nieuwe uitvoeringsmodel kunnen beoordelen en de consistentie en de gecombineerde bijdrage van de interventies uit de strategische plannen van de lidstaten aan het bereiken van de milieu- en klimaatgerelateerde verbintenissen van de Unie kunnen evalueren. Indien nodig doet de Commissie aanbevelingen aan de lidstaten om de nakoming van deze verbintenissen te vergemakkelijken.
4. De Commissie verricht uiterlijk op 31 december 2026 een tussentijdse evaluatie om de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en meerwaarde voor de Unie van het ELGF en het Elfpo te onderzoeken, rekening houdend met de in bijlage I vastgestelde indicatoren. De Commissie kan gebruikmaken van alle relevante informatie die al beschikbaar is overeenkomstig artikel 128 van het Financieel Reglement.
5. De Commissie verricht een ex-postevaluatie om de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en meerwaarde voor de Unie van het ELGF en het Elfpo te onderzoeken.
6. Op basis van elementen verstrekt in de evaluaties van het GLB, met inbegrip van evaluaties van de strategische GLB-plannen, alsmede andere relevante informatiebronnen, presenteert de Commissie voor het einde van 2027 aan het Europees Parlement en de Raad een verslag over de tussentijdse evaluatie, inclusief eerste resultaten met betrekking tot de prestaties van het GLB. Uiterlijk op 31 december 2031 wordt een tweede verslag met een beoordeling van de prestaties van het GLB gepresenteerd.
Artikel 142
Verslaglegging op basis van een kernreeks van indicatoren
Overeenkomstig de verslagleggingsverplichting uit hoofde van artikel 41, lid 3, punt h), iii), van het Financieel Reglement presenteert de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad de in dat artikel bedoelde informatie over de prestaties gemeten aan de hand van de kernreeks van indicatoren beschreven in bijlage XIV bij deze verordening.
Artikel 143
Algemene bepalingen
1. De lidstaten verstrekken de Commissie de beschikbare informatie die nodig is om de in artikel 141 bedoelde monitoring en evaluatie van het GLB te kunnen verrichten.
2. De gegevens die nodig zijn voor de context- en impactindicatoren zijn hoofdzakelijk afkomstig van bestaande gegevensbronnen, zoals het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen en Eurostat. Als de gegevens voor deze indicatoren niet beschikbaar of niet volledig zijn, worden de lacunes verholpen in de context van het Europees statistisch programma dat krachtens Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (51) is opgericht, het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1217/2009 van de Raad (52), of via formele overeenkomsten met andere gegevensverstrekkers zoals het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek en het Europees Milieuagentschap.
3. Gegevens uit administratieve registers zoals het in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde geïntegreerd systeem, het in artikel 68 van die verordening bedoelde systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen, en dier- en wijnbouwregisters worden ook gebruikt voor statistische doeleinden, in samenwerking met statistische instanties van de lidstaten en Eurostat.
4. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen, waarin regels aangaande de door de lidstaten te verstrekken informatie worden opgenomen, waarbij zij rekening houdt met de noodzaak overbodige administratieve lasten te voorkomen, alsmede de gegevensbehoeften en de synergieën tussen potentiële gegevensbronnen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
TITEL VIII
BEPALINGEN INZAKE MEDEDINGING
Artikel 144
Regels voor ondernemingen
Steun die krachtens titel III van deze verordening voor vormen van samenwerking tussen ondernemingen wordt verleend, wordt enkel verleend aan samenwerkingsvormen die voldoen aan de mededingingsregels zoals die gelden krachtens de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.
Artikel 145
Staatssteun
1. Tenzij in deze titel anders is bepaald, zijn de artikelen 107, 108 en 109 VWEU van toepassing op steun uit hoofde van deze verordening.
2. De artikelen 107, 108 en 109 VWEU zijn niet van toepassing op steun die door de lidstaten wordt verleend op grond van en in overeenstemming met deze verordening, noch op in artikel 146 van deze verordening bedoelde aanvullende nationale financiering, die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU valt.
Artikel 146
Aanvullende nationale financiering
Steun van de lidstaten voor binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallende verrichtingen, die tot doel heeft te voorzien in aanvullende financiering voor interventies in plattelandsontwikkeling vastgelegd in titel III, hoofdstuk IV, van deze verordening waarvoor op enig moment tijdens de door het strategisch GLB-plan bestreken periode Uniesteun wordt verleend, wordt alleen verleend als deze steun aan de criteria van deze verordening voldoet en is opgenomen in bijlage V bij de door de Commissie goedgekeurde strategische GLB-plannen.
De lidstaten verlenen geen steun voor interventies in sectoren bedoeld in titel III, hoofdstuk III, van deze verordening, tenzij dat hoofdstuk daarin uitdrukkelijk voorziet.
Artikel 147
Nationale overgangssteun
1. Lidstaten die in de periode 2015-2022 nationale overgangssteun hebben verleend overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, mogen landbouwers overgangssteun blijven verlenen.
2. De voorwaarden voor de toekenning van nationale overgangssteun zijn identiek aan die bedoeld in artikel 37, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.
In afwijking van de eerste alinea van dit lid kunnen de lidstaten, indien de in de eerste alinea bedoelde voorwaarden voor de toekenning van nationale overgangssteun betrekking hadden op een referentieperiode, besluiten de referentieperiode te wijzigen tot uiterlijk het jaar 2018.
3. Het totale bedrag van de nationale overgangssteun dat per sector mag worden toegekend, is beperkt tot het onderstaande percentage van de waarde van de betalingen in het kader van elk van de sectorspecifieke totaalbedragen van financiële middelen waarvoor de Commissie toestemming heeft gegeven overeenkomstig artikel 132, lid 7, of artikel 133 bis, lid 5, van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (53) in 2013:
— |
50 % in 2023, |
— |
45 % in 2024, |
— |
40 % in 2025, |
— |
35 % in 2026, |
— |
30 % in 2027. |
Voor Cyprus wordt dit percentage berekend op basis van de sectorspecifieke totaalbedragen van financiële middelen als vermeld in bijlage XVII bis bij Verordening (EG) nr. 73/2009.
TITEL IX
ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 148
Maatregelen om specifieke problemen op te lossen
1. Om specifieke problemen op te lossen, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast die in een spoedeisende situatie noodzakelijk en te rechtvaardigen zijn. Die uitvoeringshandelingen mogen afwijken van de bepalingen van deze verordening, doch slechts voor zover en zolang dat strikt noodzakelijk is. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
2. Indien naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie dit vereisen, en om specifieke problemen als bedoeld in lid 1 op te lossen en in uitzonderlijke omstandigheden de continuïteit van het strategisch GLB-plan te waarborgen, stelt de Commissie onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast overeenkomstig de in artikel 153, lid 3, bedoelde procedure.
3. Maatregelen die krachtens de leden 1 of 2 zijn vastgesteld, blijven van kracht voor een periode van maximaal twaalf maanden. Indien de in die leden bedoelde specifieke problemen na deze periode blijven bestaan, kan de Commissie met het oog op een definitieve oplossing een passend wetgevingsvoorstel indienen.
4. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad binnen twee werkdagen na vaststelling van krachtens de leden 1 of 2 vastgestelde maatregelen in kennis van die maatregelen.
Artikel 149
Toepassing op de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee
1. Titel III, hoofdstuk II, geldt niet voor de ultraperifere gebieden.
2. Voor rechtstreekse betalingen die worden toegekend in de ultraperifere gebieden van de Unie overeenkomstig hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 228/2013 en in de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee overeenkomstig hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 229/2013, zijn artikel 3, punten 1 en 2, artikel 4, leden 2, 3 en 5, artikel 4, lid 4, tweede alinea, titel III, hoofdstuk I, afdelingen 2 en 3, en titel IX van deze verordening van toepassing. Artikel 4, leden 2, 3 en 5, en titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, zijn van toepassing zonder verplichtingen met betrekking tot het strategisch GLB-plan.
HOOFDSTUK II
INFORMATIESYSTEEM EN BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS
Artikel 150
Uitwisseling van informatie en documenten
1. In samenwerking met de lidstaten zet de Commissie een informatiesysteem op om de veilige uitwisseling van gegevens van gemeenschappelijk belang tussen de Commissie en elke lidstaat mogelijk te maken.
2. De Commissie zorgt ervoor dat er een geschikt beveiligd elektronisch systeem is waarin belangrijke informatie en verslagen over monitoring en evaluatie kunnen worden geregistreerd, bijgehouden en beheerd.
3. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met voorschriften voor de werking van het in lid 1 bedoelde systeem. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 151
Verwerking en bescherming van persoonsgegevens
1. Onverminderd de artikelen 98, 99 en 100 van Verordening (EU) 2021/2116, verzamelen de lidstaten en de Commissie persoonsgegevens met het oog op het vervullen van hun respectieve verplichtingen inzake beheer, controle, monitoring en evaluatie uit hoofde van deze Verordening, en in het bijzonder die waarin is voorzien in titel VI en titel VII, en verwerken zij die gegevens niet op een wijze die niet strookt met dat doel.
2. Wanneer persoonsgegevens worden verwerkt ten behoeve van monitoring en evaluatie uit hoofde van titel VII met gebruikmaking van het in artikel 150 bedoelde beveiligd elektronisch systeem, worden ze geanonimiseerd.
3. Persoonsgegeven, ook als dergelijke gegevens worden verwerkt door aanbieders van bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw bedoeld in artikel 15, worden verwerkt overeenkomstig de Verordeningen (EU) 2016/679 en (EU) 2018/1725. Met name worden die gegevens niet langer bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren dan noodzakelijk is voor het bereiken van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, rekening houdend met de minimumbewaartermijnen die in het toepasselijke nationale recht en het Unierecht zijn vastgesteld.
4. De lidstaten stellen de betrokkenen ervan in kennis dat hun persoonsgegevens door nationale instanties en instanties van de Unie overeenkomstig lid 1 kunnen worden verwerkt en dat zij in dit verband de gegevensbeschermingsrechten genieten waarin de Verordeningen (EU) 2016/679 en (EU) 2018/1725 voorzien.
HOOFDSTUK III
GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN UITVOERINGSHANDELINGEN
Artikel 152
Uitoefening van de delegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 4, lid 8, artikel 7, lid 2, artikel 13, lid 3, artikel 17, lid 6, artikel 35, artikel 37, lid 5, artikel 38, lid 5, artikel 39, lid 3, artikelen 45, 56 en 84, artikel 87, lid 2, artikel 89, lid 4, artikel 100, lid 3 en artikelen 116, 122 en 158 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend voor een termijn van zeven jaar vanaf 7 december 2021. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van zeven jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de bevoegdheidsdelegatie bedoeld in artikel 4, lid 8, artikel 7, lid 2, artikel 13, lid 3, artikel 17, lid 6, artikel 35, artikel 37, lid 5, artikel 38, lid 5, artikel 39, lid 3, artikelen 45, 56 en 84, artikel 87, lid 2, artikel 89, lid 4, artikel 100, lid 3 en artikelen 116, 122 en 158 te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheden. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Voordat de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, raadpleegt zij de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een krachtens artikel 4, lid 8, artikel 7, lid 2, artikel 13, lid 3, artikel 17, lid 6, artikel 35, artikel 37, lid 5, artikel 38, lid 5, artikel 39, lid 3, artikelen 45, 56 en 84, artikel 87, lid 2, artikel 89, lid 4, artikel 100, lid 3, en artikelen 116, 122 en 158 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 153
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité, genaamd “Comité voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid”. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht met betrekking tot de in artikel 133 en artikel 143, lid 4, van deze verordening bedoelde handelingen, stelt de Commissie het ontwerp van uitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.
HOOFDSTUK IV
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 154
Intrekkingen
1. Verordening (EU) nr. 1305/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2023.
Ze blijft evenwel, met inachtneming van Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad (54) , tot en met 31 december 2025 van toepassing op de uitvoering van plattelandsontwikkelingsprogramma’s uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1305/2013. De verordening is onder dezelfde voorwaarden van toepassing op uitgaven die door de begunstigden zijn gedaan en door het betaalorgaan in het kader van die plattelandsontwikkelingsprogramma’s zijn betaald tot en met 31 december 2025.
Artikel 32 van, en bijlage III bij, Verordening (EU) nr. 1305/2013 blijven van toepassing op de aanwijzing van gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen. Verwijzingen naar de plattelandsontwikkelingsprogramma’s gelden als verwijzingen naar de strategische GLB-plannen.
Totdat de in artikel 126 van deze verordening bedoelde nationale en Europese GLB-netwerken zijn opgericht, kunnen het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling, het EIP-netwerk (Europees partnerschap voor innovatie) en de nationale netwerken voor het platteland, die worden vermeld in de artikelen 52, 53 en 54 van Verordening (EU) nr. 1305/2013, naast de in die artikelen bedoelde activiteiten, de in de artikelen 126 en 127 van deze verordening vermelde activiteiten uitvoeren.
Wanneer de in artikel 126 van deze verordening bedoelde nationale en Europese GLB-netwerken zijn opgericht, kunnen zij tot en met 31 december 2025 naast de in de artikelen 126 en 127 van de onderhavige verordening vermelde activiteiten, de in artikel 52, lid 3, artikel 53, lid 3, en artikel 54, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde taken in verband met de uitvoering van de plattelandsontwikkelingsprogramma’s uit hoofde van die verordening verrichten.
2. Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2023.
Zij blijft evenwel van toepassing op steunaanvragen met betrekking tot de claimjaren die vóór 1 januari 2023 ingaan.
3. De verwijzingen in deze verordening naar Verordeningen (EG) nr. 73/2009 en (EU) nr. 1307/2013 worden gelezen als verwijzingen naar die verordeningen zoals die golden tot de intrekking ervan.
Artikel 155
Subsidiabiliteit van bepaalde soorten uitgaven betreffende de door het strategisch GLB-plan bestreken periode
1. Uitgaven die verband houden met juridische verbintenissen jegens begunstigden en zijn gedaan in het kader van de in artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 of de in artikel 39 of artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde maatregelen die steun ontvangen in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013, kunnen in aanmerking blijven komen voor een Elfpo-bijdrage in de door het strategisch GLB-plan bestreken periode, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) |
deze uitgaven zijn opgenomen in het desbetreffende strategisch GLB-plan overeenkomstig deze verordening en voldoen aan Verordening (EU) 2021/2116; |
b) |
het Elfpo-bijdragepercentage van de interventie in het strategisch GLB-plan overeenkomstig deze verordening ter dekking van deze maatregelen, is van toepassing; |
c) |
het in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde geïntegreerde systeem is van toepassing op de juridische verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van maatregelen die overeenstemmen met de areaal- en diergebonden interventietypes vermeld in titel III, hoofdstukken II en IV, van deze verordening, en er wordt duidelijk aangegeven om welke verrichtingen het gaat, en |
d) |
de betalingen voor de juridische verbintenissen bedoeld in punt c) worden binnen de in artikel 44, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 vastgelegde periode gedaan. |
2. Uitgaven die verband houden met juridische verbintenissen jegens begunstigden en zijn gedaan in het kader van de in artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde maatregelen kunnen in aanmerking blijven komen voor een Elfpo-bijdrage in de door het strategisch GLB-plan bestreken periode, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a) |
deze uitgaven worden aan de Commissie gemeld als aanvullende informatie in het deel van het strategisch GLB-plan dat gewijd is aan de interventiestrategie, bedoeld in artikel 109, en worden vermeld in het in artikel 112, lid 2, bedoelde financieringsplan van het strategisch GLB-plan; |
b) |
deze uitgaven voldoen aan Verordening (EU) nr. 1306/2013, die van toepassing blijft op dergelijke uitgaven overeenkomstig artikel 104, lid 1, tweede alinea, punt d), van Verordening (EU) 2021/2116, en |
c) |
het op grond van artikel 91, lid 2, punt d), van deze verordening in het strategisch GLB-plan vastgestelde Elfpo-bijdragepercentage is van toepassing. |
3. Uitgaven die verband houden met juridische verbintenissen jegens begunstigden en zijn gedaan in het kader van de in de artikelen 22, 28, 29, 33 en 34 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde meerjarige maatregelen kunnen in aanmerking komen voor een Elfpo-bijdrage in de door het strategisch GLB-plan bestreken periode, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a) |
deze uitgaven zijn opgenomen in het desbetreffende strategisch GLB-plan overeenkomstig deze verordening en voldoen aan Verordening (EU) 2021/2116; |
b) |
het in het strategisch GLB-plan vastgestelde Elfpo-bijdragepercentage van de interventie overeenkomstig deze verordening ter dekking van deze maatregelen, is van toepassing; |
c) |
het in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde geïntegreerde systeem is van toepassing op de juridische verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van maatregelen die overeenstemmen met de areaal- en diergebonden interventietypes vermeld in titel III, hoofdstukken II en IV, van deze verordening, en er wordt duidelijk aangegeven om welke verrichtingen het gaat, en |
d) |
de betalingen voor de juridische verbintenissen bedoeld in punt c) van dit lid worden binnen de in artikel 44, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 vastgelegde periode gedaan. |
4. Uitgaven die verband houden met juridische verbintenissen jegens begunstigden en zijn gedaan in het kader van de maatregelen bedoeld in de artikelen 14 tot en met 18, artikel 19, lid 1, punten a) en b), en de artikelen 20, 23 tot en met 27, 35, 38, 39 en 39 bis van Verordening (EU) nr. 1305/2013, artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en artikel 4 van Verordening (EU) 2020/2220 na 31 december 2025, kunnen in aanmerking komen voor een Elfpo-bijdrage in de door het strategisch GLB-plan bestreken periode, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a) |
deze uitgaven zijn opgenomen in het desbetreffende strategisch GLB-plan overeenkomstig deze verordening, met uitzondering van artikel 73, lid 3, eerste alinea, punt f), van deze verordening, en voldoen aan Verordening (EU) 2021/2116; |
b) |
het in het strategisch GLB-plan vastgestelde Elfpo-bijdragepercentage van de interventie overeenkomstig deze verordening ter dekking van deze maatregelen, is van toepassing. |
5. Uitgaven die verband houden met juridische verbintenissen jegens begunstigden en zijn gedaan in het kader van de in de artikelen 28 en 29 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde meerjarige maatregelen kunnen in aanmerking komen voor steun uit het ELGF in de door het strategisch GLB-plan bestreken periode, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a) |
deze uitgaven zijn opgenomen in het desbetreffende strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 31, lid 7, eerste alinea, punt b), van deze verordening en voldoen aan Verordening (EU) 2021/2116; |
b) |
het in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde geïntegreerde systeem is van toepassing op de juridische verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van maatregelen die overeenstemmen met ecoregelingen bedoeld in artikel 31 van deze verordening, en er wordt duidelijk aangegeven om welke verrichtingen het gaat; |
c) |
de betalingen voor de juridische verbintenissen bedoeld in punt b) van dit lid worden binnen de in artikel 44, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 vastgelegde periode gedaan. |
Artikel 156
Overgang voor financiële toewijzingen voor interventietypes in bepaalde sectoren
Vanaf de datum waarop een strategisch GLB-plan rechtsgevolgen heeft overeenkomstig artikel 118, lid 7, van deze verordening, mag de som van de betalingen die in een begrotingsjaar in het kader van de in de artikelen 29 tot en met 31 en de artikelen 39 tot en met 60 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde steunregelingen en binnen elk van de interventietypes voor bepaalde sectoren bedoeld in artikel 42, punten b) tot en met e), van de onderhavige verordening zijn gedaan, niet hoger zijn dan de financiële toewijzingen die in artikel 88 van de onderhavige verordening voor elk begrotingsjaar zijn vastgesteld voor elk van die interventietypes.
Artikel 157
Subsidiabiliteit van de uitgaven voor door meerdere fondsen gefinancierde vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling
In afwijking van artikel 86, lid 1, en artikel 118, lid 7 van deze verordening, komen uitgaven uit hoofde van artikel 31, lid 2, punt c), en artikel 31, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060 in combinatie met artikel 77, lid 1, punt b), en artikel 2, lid 2, van de onderhavige verordening in aanmerking voor een bijdrage uit het Elfpo vanaf de datum van indiening van het strategisch GLB-plan, op voorwaarde dat de steun door het betaalorgaan wordt betaald met ingang van 1 januari 2023. Verordening (EU) nr. 1306/2013 is op dergelijke uitgaven van toepassing vanaf de datum van indiening van het strategisch GLB-plan tot en met 31 december 2022.
Artikel 158
Overgangsmaatregelen
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met maatregelen die nodig zijn om verworven rechten en het gewettigd vertrouwen van begunstigden te beschermen, voor zover dat nodig is om een vlotte overgang van de bij de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1307/2013 en (EU) nr. 1308/2013 ingestelde regelingen naar die van de onderhavige verordening te vergemakkelijken. Die overgangsregels stellen meer in het bijzonder de voorwaarden vast waaronder door de Commissie krachtens Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1308/2013 goedgekeurde steun kan worden geïntegreerd in steun krachtens de onderhavige verordening, onder meer voor technische bijstand en voor de ex-postevaluaties.
Artikel 159
Evaluatie van bijlage XIII
Uiterlijk op 31 december 2025 evalueert de Commissie de lijst in bijlage XIII op basis van het op dat moment bestaande acquis van de Unie op het gebied van milieu en klimaat en doet zij, in voorkomend geval, wetgevingsvoorstellen om aanvullende wetgevingshandelingen aan die lijst toe te voegen.
Artikel 160
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 2 december 2021.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
D. M. SASSOLI
Voor de Raad
De voorzitter
J. VRTOVEC
(1) PB C 41 van 1.2.2019, blz. 1.
(2) PB C 62 van 15.2.2019, blz. 214.
(3) PB C 86 van 7.3.2019, blz. 173.
(4) Standpunt van het Europees Parlement van 23 november 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 2 december 2021.
(5) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
(6) Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).
(7) Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).
(8) Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PB L 187, blz.).
(9) Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).
(10) Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).
(11) Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).
(12) PB L 147 van 18.6.1993, blz. 26.
(13) Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433I van 22.12.2020, blz. 11).
(14) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
(15) Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
(16) Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).
(17) Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).
(18) Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
(19) Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).
(20) Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1).
(21) Richtlijn 2009/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (tweede bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 260 van 3.10.2009, blz. 5).
(22) Richtlijn (EU) 2019/1152 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in de Europese Unie (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 105).
(23) Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PB L 141 van 27.5.2011, blz. 1).
(24) Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PB L 150 van 14.6.2018, blz. 1).
(25) Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).
(26) Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 en Besluit nr. 529/2013/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 1).
(27) Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).
(28) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
(29) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
(30) Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
(31) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(32) Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 23).
(33) Verordening (EU) nr. 229/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1405/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 41).
(34) Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 193 van 1.7.2014, blz. 1).
(35) Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80).
(36) Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1).
(37) Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).
(38) Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).
(39) Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB L 152 van 11.6.2008, blz. 1).
(40) Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).
(41) Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4).
(42) Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1).
(43) Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).
(44) PB C 249 van 31.7.2014, blz. 1.
(45) Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij („Fokkerijverordening”) (PB L 171 van 29.6.2016, blz. 66).
(46) Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake minimumeisen voor hergebruik van water (PB L 177 van 5.6.2020, blz. 32).
(47) Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014 -2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).
(48) Verordening (EU) 2021/783 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1293/2013 (PB L 172 van 17.5.2021, blz. 53).
(49) Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van “Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs en opleiding, jeugd en sport, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013 (PB L 189 van 28.5.2021, blz. 1).
(50) Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).
(51) Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).
(52) Verordening (EG) nr. 1217/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot oprichting van een boekhoudkundig informatienet betreffende de inkomens en de bedrijfseconomische positie van de landbouwbedrijven in de Europese Gemeenschap (PB L 328 van 15.12.2009, blz.27).
(53) Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16).
(54) Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022 (PB L 437 van 28.12.2020, blz. 1).
BIJLAGE I
IMPACT-, RESULTAAT-,OUTPUT- EN CONTEXTINDICATOREN KRACHTENS ARTIKEL 7
Beoordeling van de prestaties van het beleid (meerjarig) — IMPACT Doelstellingen en de daarmee overeenkomende impactindicatoren. (1) |
Prestatie-evaluatie - RESULTAAT (2) Enkel gebaseerd op door het GLB ondersteunde interventies |
Horizontale EU-doelstelling |
Impactindicatoren |
|
Resultaatindicatoren |
||||||||
Modernisering van landbouw- en plattelandsgebieden door kennisstimulering en -deling, innovatie en digitalisering in de landbouw en plattelandsgebieden en door bevordering van de benutting daarvan door landbouwers via betere toegang tot onderzoek, innovatie, kennisuitwisseling en scholing |
|
|
|
Specifieke doelstelling van de EU |
Impactindicatoren |
|
Resultaatindicatoren |
||||||||||||||||||||||||||
Het bieden van steun met het oog op een leefbaar landbouwinkomen en veerkracht van de landbouwsector in de hele Unie, ten behoeve van een grotere voedselzekerheid op lange termijn, van een meer diverse landbouw en van een economisch duurzame landbouwproductie in de Unie |
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||
Vergroting van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven op zowel korte als lange termijn, onder meer door meer aandacht voor onderzoek, technologie en digitalisering |
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||
Verbetering van de positie van de landbouwers in de waardeketen |
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||
Bijdragen tot matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen en meer koolstof vast te leggen, en tot bevordering van duurzame energie |
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||
Bevordering van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verminderen |
|
|
|