14.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 249/38


VERORDENING (EU) 2021/1153 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 7 juli 2021

tot vaststelling van de Connecting Europe Facility en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 172 en 194,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om slimme, duurzame en inclusieve groei te creëren, het scheppen van banen te bevorderen en langetermijntoezeggingen op het gebied van decarbonisatie te eerbiedigen, heeft de Unie behoefte aan moderne, multimodale hoogwaardige infrastructuur in de vervoers-, de energie- en de digitale sector die de Unie en al haar eilanden en regio’s, met inbegrip van haar afgelegen, ultraperifere, perifere, bergachtige en dunbevolkte regio’s, met elkaar verbindt en integreert. Die verbindingen moeten het vrij verkeer van personen, goederen, kapitaal en diensten ten goede komen. De trans-Europese netwerken moeten grensoverschrijdende verbindingen faciliteren, voor een sterkere economische, maatschappelijke en territoriale cohesie zorgen, en bijdragen aan een meer concurrerende en duurzamere sociale markteconomie en aan de strijd tegen de klimaatverandering.

(2)

De financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (Connecting Europe Facility — de “CEF”) heeft tot doel de investeringen in trans-Europese netwerken te versnellen en via een hefboomeffect financiële middelen uit de publieke en particuliere sector aan te trekken, en moet tegelijk meer rechtszekerheid bieden en voldoen aan het beginsel van technologische neutraliteit. De CEF moet ervoor zorgen dat synergieën tussen de vervoers-, de energie- en de digitale sector optimaal worden benut, waardoor het Unieoptreden doeltreffender wordt en de uitvoeringskosten tot een minimum kunnen worden beperkt.

(3)

De CEF moet tevens bijdragen aan het Unieoptreden tegen klimaatverandering en milieuvriendelijke en sociaal duurzame projecten ondersteunen, waaronder, waar passend, acties voor mitigatie van en adaptatie aan de klimaatverandering. Met name de bijdrage van de CEF aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs die is gesloten in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (4) (“de Overeenkomst van Parijs”), alsook van de klimaat- en energiestreefcijfers voor 2030 en de langetermijndoelstelling op het gebied van decarbonisatie, moet worden versterkt.

(4)

De CEF moet een hoog niveau van transparantie waarborgen en ervoor zorgen dat de bevolking wordt geraadpleegd, conform het toepasselijke Unie- en nationale recht.

(5)

Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties ten uitvoer te leggen, is deze verordening bedoeld om bij te dragen aan het mainstreamen van klimaatmaatregelen en aan het bereiken van het algemene streefdoel om ten minste 30 % van de Uniebegroting te spenderen aan maatregelen die bijdragen tot de klimaatdoelstellingen. Voorts moet deze verordening bijdragen aan de ambitie om in 2024 7,5 % en in 2026 en 2027 10 % van de jaarlijkse uitgaven in het kader van het meerjarig financieel kader (het “MFK”) 2021-2027 te besteden aan biodiversiteitsdoelstellingen, rekening houdend met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen. Via haar acties moet de CEF 60 % van zijn totale financiële middelen bijdragen aan de klimaatdoelstellingen, onder meer op basis van de volgende coëfficiënten: i) 100 % wat betreft de uitgaven voor spoorweginfrastructuur, oplaadinfrastructuur, alternatieve en duurzame brandstoffen, schoon stadsvervoer, transport en opslag van elektriciteit, slimme netwerken, CO2-transport en hernieuwbare energie; ii) 40 % voor binnenwateren en multimodaal vervoer, alsook gasinfrastructuur, mits die meer mogelijkheden creëert om meer gebruik te maken van hernieuwbare waterstof of biomethaan. De toe te passen gedetailleerde traceringscoëfficiënten voor de klimaatuitgaven moeten in overeenstemming zijn met die welke zijn opgenomen in bijlage I bij Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (5), indien van toepassing. Tijdens de voorbereiding en uitvoering van de CEF zal worden bepaald welke acties relevant zijn, en die acties zullen vervolgens opnieuw worden beoordeeld in het kader van de toepasselijke evaluaties en toetsingsprocedures. Om te voorkomen dat infrastructuur kwetsbaar is voor de mogelijke langetermijneffecten van de klimaatverandering, en ervoor te zorgen dat in de economische evaluatie van een project rekening wordt gehouden met de kosten van broeikasgasemissies die dat project genereert, moeten door de CEF gesteunde projecten aan een klimaattoets worden onderworpen, in voorkomend geval overeenkomstig richtsnoeren die door de Commissie moeten worden ontwikkeld in samenhang met de voor andere Unieprogramma’s opgestelde richtsnoeren.

(6)

Overeenkomstig artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) streeft de Unie er bij elk optreden naar de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen. Bij het beoordelen, voorbereiden, uitvoeren en monitoren van de CEF moeten gendergelijkheid, gelijke rechten en kansen voor iedereen, en de mainstreaming van die doelstellingen in aanmerking worden genomen en worden bevorderd.

(7)

Om te voldoen aan de rapportageverplichtingen met betrekking tot de besteding van financieringsmiddelen van de Unie ter ondersteuning van de maatregelen die worden genomen om de doelstellingen van Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad (6) te halen, moet een overzicht worden bijgehouden van de uitgaven voor het verminderen van de emissies of luchtverontreinigende stoffen in het kader van die richtlijn.

(8)

Een belangrijke doelstelling van de CEF is meer synergieën en complementariteit tot stand brengen tussen de vervoers-, de energie- en de digitale sector. Daartoe moet de CEF voorzien in de vaststelling van werkprogramma’s gewijd aan specifieke gebieden zoals geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit of duurzame alternatieve brandstoffen. Het faciliteren van digitale communicatie zou een integraal onderdeel kunnen zijn van een project van gemeenschappelijk belang op het gebied van energie en vervoer. Voorts moet de CEF binnen elke sector toestaan dat synergetische componenten uit een andere sector als subsidiabel worden beschouwd indien de investering zo meer sociaal-economische voordelen oplevert. Synergieën tussen sectoren moeten worden bevorderd via de toekenningscriteria voor de selectie van acties, en via hogere medefinancieringspercentages.

(9)

Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7) bevat richtsnoeren voor het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T) (“de TEN-T-richtsnoeren”), waarin de infrastructuur van het TEN-T in kaart wordt gebracht en de eisen waaraan moet worden voldaan en de maatregelen voor de totstandbrenging van het TEN-T zijn opgenomen. Meer bepaald voorzien de TEN-T-richtsnoeren in de voltooiing van het kernnetwerk in 2030 door de aanleg van nieuwe infrastructuur en in de ingrijpende opwaardering en rehabilitatie van de bestaande infrastructuur die nodig is om de continuïteit van het netwerk te garanderen.

(10)

Om voor connectiviteit in de hele Unie te zorgen, moeten door de CEF gefinancierde acties die bijdragen tot de ontwikkeling van projecten van gemeenschappelijk belang in de vervoerssector, voortbouwen op de complementariteit van alle vervoerswijzen met het oog op efficiënte, onderling verbonden en multimodale netwerken. Dat moet tevens gelden voor wegen in de lidstaten waar er nog steeds een aanzienlijke behoefte is aan investeringen om hun TEN-T-kernwegennet te voltooien.

(11)

Overeenkomstig artikel 193, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8) (“het Financieel Regelement”) kan subsidiëring van reeds begonnen acties worden toegestaan indien de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was met de actie te beginnen vóór de ondertekening van de subsidieovereenkomst. Vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag gemaakte kosten zijn evenwel niet subsidiabel, tenzij in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen. Om te voorkomen dat steun van de Unie onderbroken wordt en de belangen van de Unie aldus mogelijk geschaad worden, moet het mogelijk zijn om gedurende een beperkte periode aan het begin van het MFK 2021-2027 kosten die gemaakt zijn voor acties waarvoor steun uit hoofde van deze verordening is verleend en die reeds zijn begonnen, vanaf 1 januari 2021 als subsidiabel te beschouwen, zelfs indien die kosten gemaakt zijn vóór de indiening van de subsidieaanvraag.

(12)

Om de in de TEN-T-richtsnoeren vastgestelde doelstellingen te verwezenlijken, moet prioritair steun worden verleend aan lopende TEN-T-projecten, alsmede aan de grensoverschrijdende verbindingen en ontbrekende schakels en moet, waar toepasselijk, worden gewaarborgd dat de gesteunde acties conform zijn met de werkplannen voor de corridors die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 1315/2013 en met de algemene ontwikkeling van het netwerk op het gebied van prestaties en interoperabiliteit.

(13)

Opdat het Europees beheersysteem voor het spoorverkeer (ERTMS) uiterlijk in 2030 volledig op het kernnetwerk is uitgerold, zoals geregeld in Verordening (EU) nr. 1315/2013, moet met name de steun op Unieniveau worden opgevoerd en de deelname van particuliere investeerders worden gestimuleerd.

(14)

Daarnaast is de aansluiting van luchthavens op het TEN-T-kernnetwerk een belangrijke voorwaarde voor een geslaagde voltooiing van het TEN-T-kernnetwerk en voor het garanderen van effectieve intermodaliteit. Daarom moet prioriteit gegeven worden aan dergelijke aansluitingen waar zij nog ontbreken.

(15)

De uitvoering van grensoverschrijdende acties vergt een hoge mate van integratie bij planning en uitvoering. Zonder aan een van de volgende voorbeelden voorrang te willen geven, kan die integratie gebeuren middels de oprichting van een centrale projectonderneming, een gezamenlijke beheerstructuur, een gemeenschappelijke onderneming, een bilateraal juridisch kader, een kader op basis van een uitvoeringshandeling op grond van artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1315/2013, of een andere samenwerkingsvorm. De oprichting van geïntegreerde beheerstructuren, met inbegrip van gemeenschappelijke ondernemingen, moet worden gepromoot, onder andere door middel van een hoger niveau van medefinanciering.

(16)

Het stroomlijnen van de maatregelen met het oog op een snellere voltooiing van het TEN-T die momenteel worden uitgewerkt, moet de efficiëntere uitvoering van vervoersprojecten van gemeenschappelijk belang ondersteunen.

(17)

Om in te spelen op de toenemende vervoersstromen en de ontwikkeling van het TEN-T, moet de uittekening van de kernnetwerkcorridors en van de vooraf vastgelegde tracés daarvan worden aangepast. Die aanpassingen aan de kernnetwerkcorridors mogen de voltooiing van het kernnetwerk in 2030 niet in de weg staan, moeten ertoe leiden dat de corridors het grondgebied van de lidstaten beter dekken en moeten evenredig zijn, zodat de samenhang en de efficiëntie van de corridorontwikkeling en -coördinatie verzekerd blijft. Om die reden mag de lengte van de kernnetwerkcorridors niet met meer dan 15 % toenemen. Te zijner tijd moet bij de uittekening van de kernnetwerkcorridors rekening worden gehouden met de resultaten van de evaluatie van de totstandbrenging van het kernnetwerk waarin is voorzien bij Verordening (EU) nr. 1315/2013. Bij die evaluatie moet rekening worden gehouden met de regionale grensoverschrijdende spoorverbindingen in het TEN-T die niet meer worden gebruikt of zijn ontmanteld, alsook met andere veranderingen in het uitgebreide netwerk en met de gevolgen van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie.

(18)

Publieke en private investeringen in alle vervoerswijzen met het oog op slimme, interoperabele, duurzame, multimodale, inclusieve, toegankelijke, veilige en beveiligde mobiliteit in de hele Unie moeten worden gepromoot. Met haar mededeling van 31 mei 2017, getiteld “Europa in beweging: agenda voor een sociaal rechtvaardige transitie naar schone, concurrerende en geconnecteerde mobiliteit voor iedereen”, heeft de Commissie een breed scala aan initiatieven gepresenteerd om het verkeer veiliger te maken, slimme kilometerheffingen te promoten, de CO2-uitstoot, luchtvervuiling en congestie terug te dringen, geconnecteerde en autonome mobiliteit te bevorderen en correcte arbeidsvoorwaarden en rusttijden voor werknemers te waarborgen. Waar relevant moeten die initiatieven gepaard gaan met financiële steun van de Unie via de CEF.

(19)

De TEN-T-richtsnoeren schrijven met betrekking tot nieuwe technologieën en innovatie voor dat het TEN-T de decarbonisatie van alle vervoerswijzen mogelijk moet maken door energie-efficiëntie en het gebruik van alternatieve brandstoffen te stimuleren, met inachtneming van het beginsel van technologische neutraliteit. Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad (9) heeft geleid tot een gemeenschappelijk kader met maatregelen voor de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen voor alle vervoerswijzen in de Unie om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen zo veel mogelijk te verminderen en de milieu- en klimaatimpact van vervoer te beperken. Die richtlijn verplicht de lidstaten ook ervoor te zorgen dat er uiterlijk op 31 december 2025 publiek toegankelijke oplaad- of tankpunten beschikbaar zijn. Zoals de Commissie heeft toegelicht in haar mededeling van 8 november 2017, getiteld: “Invulling geven aan emissiearme mobiliteit — Een Europese Unie die de planeet beschermt, haar consumenten sterker maakt en haar industrie en werknemers verdedigt”, is er nood aan een uitgebreid pakket maatregelen om emissiearme mobiliteit te promoten, met inbegrip van financiële steun voor situaties waarin de markt onvoldoende stimulansen biedt.

(20)

In het kader van haar mededeling van 17 mei 2018, getiteld “Duurzame mobiliteit voor Europa: veilig, geconnecteerd en schoon”, heeft de Commissie benadrukt dat voertuigen dankzij automatisering en geavanceerde connectiviteitssystemen veiliger, gemakkelijker te delen en toegankelijker zullen worden voor alle burgers, ook voor hen die op dit moment geen toegang hebben tot mobiliteitsdiensten, zoals ouderen of mensen met beperkte mobiliteit. In dat kader heeft de Commissie ook een “strategisch EU-actieplan inzake verkeersveiligheid” en de wijziging van Richtlijn 2008/96/EG van het Europees Parlement en de Raad (10) voorgesteld.

(21)

Om bij te dragen aan de voltooiing van vervoersprojecten in de minder ontwikkelde delen van het netwerk, moet een toewijzing uit het bij Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad (11) geregelde Cohesiefonds aan de CEF worden overgedragen ter financiering van vervoersprojecten in de lidstaten die in aanmerking komen voor financiering uit het Cohesiefonds. In een eerste fase, die betrekking heeft op 70 % van de overgedragen middelen, moeten de toewijzingen aan subsidiabele projecten sporen met de nationale toewijzingen in het kader van het Cohesiefonds. De resterende 30 % van de overgedragen middelen moet op concurrerende basis worden toegewezen aan zo veel mogelijk projecten in de lidstaten die in aanmerking komen voor financiering uit het Cohesiefonds, met prioriteit voor grensoverschrijdende verbindingen en ontbrekende schakels. De lidstaten moeten op gelijke voet worden behandeld, en nadelen als gevolg van permanente geografische kwetsbaarheden moeten terdege in aanmerking worden genomen. De Commissie dient de lidstaten die in aanmerking komen voor financiering uit het Cohesiefonds te ondersteunen bij hun inspanningen om een passende reeks subsidiabele projecten te ontwikkelen, met name door de institutionele capaciteit van de betrokken overheden te versterken.

(22)

In zijn conclusies van 21 juli 2020 is de Europese Raad overeengekomen dat, in de bredere context van het MFK 2021-2027, een bedrag van 1 384 000 000 EUR (in prijzen van 2018) van de CEF zal worden gebruikt voor de voltooiing van ontbrekende belangrijke grensoverschrijdende spoorwegverbindingen tussen cohesielanden om de werking van de interne markt te ondersteunen, en dat de medefinancieringsregels voor de overdracht van het Cohesiefonds naar de CEF op dat bedrag toegepast moeten worden.

(23)

Na de gezamenlijke mededeling van 10 november 2017, getiteld “Verbetering van de militaire mobiliteit in de Europese Unie”, is er in de gezamenlijke mededeling van 28 maart 2018 over het actieplan voor militaire mobiliteit op gewezen dat het beleid inzake vervoersinfrastructuur duidelijke kansen biedt om de synergieën tussen de defensiebehoeften en het TEN-T te versterken, met als overkoepelend doel de militaire mobiliteit binnen de Unie te verbeteren, rekening houdend met het geografische evenwicht en met de mogelijke voordelen op het vlak van civiele bescherming. Conform het actieplan voor militaire mobiliteit heeft de Raad zich in 2018 over de militaire eisen inzake vervoersinfrastructuur gebogen en heeft ze die gevalideerd, en in 2019 hebben de diensten van de Commissie bepaald welke delen van het TEN-T geschikt zijn voor tweeërlei gebruik en welke opwaarderingen van bestaande infrastructuur daartoe nodig zijn. De Uniefinanciering van projecten voor tweeërlei gebruik moet via de CEF worden uitgevoerd op basis van werkprogramma’s, rekening houdend met de toepasselijke eisen als vastgesteld in het kader van het actieplan voor militaire mobiliteit, en op basis van een eventuele indicatieve lijst met prioritaire projecten die de lidstaten hebben aangewezen overeenkomstig dat plan.

(24)

In de TEN-T-richtsnoeren wordt onderkend dat het uitgebreide netwerk de toegankelijkheid en connectiviteit verzekert van alle eilanden en regio’s in de Unie, ook van afgelegen en ultraperifere gebieden. Voorts heeft de Commissie in haar mededeling van 24 oktober 2017, getiteld “Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU”, de specifieke vervoers-, energie- en digitale behoeften van de ultraperifere regio’s benadrukt, alsook de noodzaak om voldoende Uniefinanciering vrij te maken om in die behoeften te voorzien, onder meer via de CEF, door medefinancieringspercentages van maximaal 70 % te hanteren.

(25)

Gezien de aanzienlijke omvang van de investeringsbehoeften waarin moet worden voorzien om voortgang te maken met de voltooiing van het TEN-T-kernnetwerk uiterlijk in 2030 (geraamd op 350 miljard EUR in de periode 2021-2027) en van het uitgebreide TEN-T-netwerk uiterlijk in 2050, en de investeringen in decarbonisatie, digitalisering en stedelijke mobiliteit (geraamd op 700 miljard EUR in de periode 2021-2027), is het passend de verschillende financieringsprogramma’s en -instrumenten van de Unie zo efficiënt mogelijk te benutten, om de meerwaarde van de door de Unie ondersteunde investeringen te maximaliseren. Dat zou worden bereikt door een gestroomlijnd investeringsproces dat meer zicht geeft op de op stapel staande vervoersprojecten en dat de coherentie tussen de relevante Unieprogramma’s, met name de CEF, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Cohesiefonds en het programma InvestEU, vergroot. Waar relevant moet met name rekening worden gehouden met de randvoorwaarden die nader zijn beschreven in bijlage IV bij Verordening (EU) 2021/1060.

(26)

In Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12) wordt bepaald welke prioriteiten inzake trans-Europese energie-infrastructuur ten uitvoer moeten worden gelegd om de beleidsdoelstellingen van de Unie inzake energie en klimaat te kunnen verwezenlijken en welke projecten van gemeenschappelijk belang noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die prioriteiten; voorts bevat die verordening maatregelen inzake het verlenen van vergunningen, publieke participatie en regelgeving om de uitvoering van die projecten te versnellen en/of vlotter te laten verlopen, met inbegrip van criteria om te bepalen of zij in aanmerking komen voor financiële steun van de Unie. Bij het bepalen welke projecten van gemeenschappelijk belang zijn overeenkomstig die verordening, zal nog steeds het beginsel “energie-efficiëntie eerst” worden gevolgd, waarbij projecten worden getoetst aan scenario’s inzake de vraag naar energie die volledig overeenstemmen met de energie- en klimaatstreefcijfers van de Unie.

(27)

In Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (13) wordt gewezen op de behoefte aan een faciliterend kader dat een intensiever gebruik van Uniemiddelen omvat, met een expliciete verwijzing naar faciliterende acties om grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie te ondersteunen.

(28)

Hoewel de voltooiing van netwerkinfrastructuur prioritair blijft voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie, vormen het integreren van grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie en het ontwikkelen van een slim en efficiënt energiesysteem met oplossingen voor opslag en vraagsturing die het net in evenwicht helpen houden een weerspiegeling van enerzijds de aanpak die is gekozen in het kader van het pakket Schone energie voor alle Europeanen, met een collectieve verantwoordelijkheid om het ambitieuze streefcijfer op het gebied van hernieuwbare energie in 2030 te bereiken, en anderzijds de gewijzigde beleidscontext, waarbij een rechtvaardige en adequate transitie wordt gegarandeerd, met ambitieuze langetermijndoelstellingen op het gebied van decarbonisatie.

(29)

Innovatieve infrastructuurtechnologieën die het pad effenen voor een transitie naar emissiearme energie- en mobiliteitssystemen die de voorzieningszekerheid verbeteren, waarbij tegelijkertijd wordt gestreefd naar een grotere energieonafhankelijkheid voor de Unie, zijn essentieel in het licht van de decarbonisatieagenda van de Unie. In haar mededeling van 23 november 2017, getiteld “Versterken van de energienetten van Europa”, heeft de Commissie benadrukt dat aangezien in 2030 de helft van de elektriciteitsproductie afkomstig zal zijn van hernieuwbare bronnen, elektriciteit een steeds grotere rol zal spelen in de decarbonisatie van sectoren die tot nu toe worden gedomineerd door fossiele brandstoffen, zoals vervoer, industrie en verwarming en koeling, en dat de focus in het kader van de trans-Europese energie-infrastructuur dienovereenkomstig op investeringen in elektriciteitsinterconnecties, in elektriciteitsopslag, in slimme netwerken en in gasinfrastructuur moet liggen. Om de decarbonisatiedoelstellingen van de Unie, de integratie van de interne markt en de voorzieningszekerheid te ondersteunen, moet voldoende aandacht en prioriteit worden gegeven aan technologieën en projecten die bijdragen aan de transitie naar een emissiearme economie. De Commissie zal ernaar streven meer projecten voor grensoverschrijdende slimme netwerken en innovatieve opslag, alsook voorCO2-transport, via de CEF te financieren.

(30)

Grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie dienen ervoor te zorgen dat hernieuwbare energie kostenefficiënt in de Unie kan worden uitgerold en dat het in artikel 3 van Richtlijn (EU) 2018/2001 genoemde bindende streefcijfer van de Unie — uiterlijk in 2030 minstens 32 % aan energie uit hernieuwbare bronnen — kan worden gehaald, en ze dienen bij te dragen aan het strategisch inpassen van innovatieve technologieën op het gebied van hernieuwbare energie. Illustratieve voorbeelden van subsidiabele technologieën zijn de opwekking van hernieuwbare energie door windkrachtcentrales op het land en voor de kust, zonne-energie, duurzame biomassa, oceaanenergie, geothermische energie of een combinatie daarvan, de aansluiting ervan op het net en aanvullende elementen zoals opslag- en omzettingsvoorzieningen. Subsidiabele acties zijn niet beperkt tot de elektriciteitssector en kunnen betrekking hebben op andere energiedragers en de mogelijke sectorale koppeling met, bijvoorbeeld, verwarming en koeling, de omzetting van elektriciteit in gas, opslag en vervoer. Om flexibel te blijven ten aanzien van de technologische vooruitgang en ontwikkelingen is die lijst niet uitputtend. Voor dergelijke projecten is een fysieke verbinding tussen de samenwerkende lidstaten niet noodzakelijk. Die projecten kunnen zich op het grondgebied van slechts één van de betrokken lidstaten bevinden, mits de algemene criteria van deel IV van de bijlage bij deze verordening van toepassing zijn.

(31)

Ter bevordering van grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie en van de marktacceptatie van projecten moet de Commissie de ontwikkeling van grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie faciliteren. In de energiesector moeten, in geval van onvoldoende marktacceptatie van grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie, ongebruikte middelen die bedoeld waren voor dergelijke projecten worden ingezet om de doelstellingen van de trans-Europese energienetwerken te verwezenlijken voor acties in verband met projecten van gemeenschappelijk belang, als beschreven in Verordening (EU) nr. 347/2013; pas daarna kan worden overwogen de middelen te gebruiken voor het Uniefinancieringsmechanisme voor hernieuwbare energie dat is ingesteld bij Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (14).

(32)

Het is nodig slimmenetwerkprojecten die de opwekking, de distributie of het verbruik van elektriciteit met behulp van realtime-beheersystemen integreren en van invloed zijn op grensoverschrijdende energiestromen, te ondersteunen. De steun uit de CEF voor dergelijke projecten moet ook recht doen aan de centrale rol van slimme netwerken voor de energietransitie en ertoe bijdragen financieringstekorten te verhelpen die momenteel investeringen voor de grootschalige uitrol van slimmenetwerktechnologie belemmeren.

(33)

In het kader van steun van de Unie dient bijzondere aandacht uit te gaan naar grensoverschrijdende energie-interconnecties, met inbegrip van die welke nodig zijn om de bij Verordening (EU) 2018/1999 vastgestelde streefcijfers inzake elektriciteitsinterconnectie van 10 % tegen 2020 en 15 % tegen 2030 te halen. De uitrol van elektriciteitsinterconnectoren is van cruciaal belang om markten te integreren en het isolement op energiegebied te doorbreken door meer hernieuwbare energie in het systeem te laten invoeren en zo voordeel te halen uit de diverse vraag naar en het diverse aanbod van hernieuwbare energie in die markten, alsook uit windparken op zee en slimme netwerken, en om alle landen in een liquide en concurrerende energiemarkt te integreren.

(34)

De verwezenlijking van de digitale eengemaakte markt vergt een onderliggende infrastructuur voor digitale connectiviteit. De digitalisering van het bedrijfsleven in de Unie en de modernisering van sectoren zoals vervoer, energie, gezondheidszorg en de overheid hangen af van universele toegang tot betrouwbare en betaalbare netwerken met hoge en zeer hoge capaciteit. Digitale connectiviteit draagt bij aan de modernisering van lokale economieën en de diversificatie van de economische activiteiten, en is aldus uitgegroeid tot een doorslaggevende factor om economische, sociale en territoriale verschillen te overbruggen. De reikwijdte van de steun van de CEF voor infrastructuur voor digitale connectiviteit moet worden aangepast in het licht van het groeiende belang ervan voor de economie en voor de samenleving in het algemeen. Daarom moet worden vastgesteld welke infrastructuurprojecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van digitale connectiviteit noodzakelijk zijn om de doelstellingen van de digitale eengemaakte markt van de Unie te verwezenlijken en moet Verordening (EU) nr. 283/2014 van het Europees Parlement en de Raad (15) worden ingetrokken.

(35)

In haar mededeling van 14 september 2016, getiteld “Connectiviteit voor een competitieve digitale eengemaakte markt — Naar een Europese gigabitmaatschappij” (“de strategie voor de gigabitmaatschappij”), heeft de Commissie de strategische doelstellingen voor 2025 vastgelegd met het oog op het optimaliseren van de investeringen in infrastructuur voor digitale connectiviteit. Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad (16) beoogt onder meer de totstandbrenging van een regelgevingskader dat particuliere investeringen in digitale netwerken stimuleert. Het is echter duidelijk dat de uitrol van netwerken in talrijke gebieden van de Unie commercieel niet levensvatbaar zal blijven, onder meer door de afgelegen ligging, specifieke territoriale of geografische kenmerken en lage bevolkingsdichtheid, alsook door diverse sociaal-economische factoren, en bijgevolg dringend meer aandacht moet krijgen. De CEF moet daarom worden aangepast om bij te dragen aan de verwezenlijking van de in de strategie voor de gigabitmaatschappij vastgestelde strategische doelstellingen, waarmee wordt beoogd bij te dragen aan een evenwicht tussen ontwikkelingen op het platteland en in steden, en om een aanvulling te vormen op de steun voor de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit door andere programma’s, met name het EFRO, het Cohesiefonds en het programma InvestEU.

(36)

Terwijl alle digitale netwerken die op het internet zijn aangesloten een intrinsieke trans-Europese dimensie hebben, vooral vanwege de werking van de toepassingen en diensten die zij mogelijk maken, moet voor steun uit de CEF prioriteit worden gegeven aan acties waarvan de grootste impact op de digitale eengemaakte markt wordt verwacht, onder meer door de afstemming daarvan op de doelstellingen van de strategie voor de gigabitmaatschappij, en op de digitale transformatie van de economie en de samenleving, rekening houdend met de geconstateerde markttekortkomingen en uitvoeringsbelemmeringen.

(37)

Scholen, universiteiten, bibliotheken, plaatselijke, regionale en nationale overheden, de belangrijkste aanbieders van openbare diensten, ziekenhuizen en medische centra, vervoersknooppunten en ondernemingen met een hoge digitale intensiteit kunnen een invloed hebben op belangrijke sociaal-economische ontwikkelingen in de regio’s waar zij zijn gevestigd, met inbegrip van plattelandsgebieden en dunbevolkte gebieden. Dergelijke sociaal-economische actoren moeten het voortouw nemen op het gebied van gigabitconnectiviteit om huishoudens, bedrijven en lokale gemeenschappen in de Unie toegang te bieden tot de best mogelijke diensten en toepassingen. De CEF dient de toegang tot netwerken met zeer hoge capaciteit, waaronder 5G-systemen en andere geavanceerde connectiviteit die in staat is die sociaal-economische actoren gigabitconnectiviteit te bieden, te ondersteunen om hun positieve effect op de rest van de economie en de samenleving op de betrokken gebieden te maximaliseren, onder meer door ervoor te zorgen dat gebruikers meer naar connectiviteit en diensten vragen.

(38)

Niet-geconnecteerde gebieden in de gehele Unie vormen knelpunten en onbenut potentieel voor de digitale eengemaakte markt. Hoogwaardige internetconnectiviteit kan in de meeste landelijke en afgelegen gebieden een essentiële rol spelen om een digitale kloof, isolatie en ontvolking te voorkomen doordat de levering van goederen en diensten goedkoper wordt en de afgelegen ligging deels wordt gecompenseerd. Hoogwaardige internetconnectiviteit is noodzakelijk voor nieuwe economische kansen, zoals precisielandbouw of de ontwikkeling van een bio-economie in plattelandsgebieden. De CEF dient bij te dragen aan de beschikbaarheid van vaste en draadloze connectiviteit met zeer hoge capaciteit voor alle huishoudens in de Unie, zowel in de stad als op het platteland, met een focus op situaties waarin een zekere mate van marktfalen wordt waargenomen en die kunnen worden aangepakt met subsidies met een geringe intensiteit. Bij de door de CEF ondersteunde acties moeten zo veel mogelijk synergieën worden betracht, met voldoende aandacht voor de concentratiegraad van sociaal-economische actoren in een bepaald gebied en voor het financieringsniveau dat nodig is om dekking te bewerkstelligen. Daarnaast moet de CEF streven naar een volledige dekking van alle huishoudens en regio’s, aangezien het niet rendabel is om leemtes in een reeds gedekt gebied in een later stadium aan te pakken.

(39)

Voortbouwend op het succes van het initiatief WiFi4EU, moet de CEF daarnaast steun blijven verlenen voor de verstrekking van kosteloze, beveiligde en hoogwaardige lokale draadloze connectiviteit in lokale centra van het openbare leven, waaronder entiteiten met een openbare opdracht, zoals overheidsdiensten en openbare-dienstverleners, alsook voor het publiek toegankelijke openbare plaatsen in open lucht, om de digitale visie van de Unie bij lokale gemeenschappen te promoten.

(40)

Digitale infrastructuur vormt een belangrijke springplank voor innovatie. Om de impact van de CEF te maximaliseren, moet zij gericht zijn op financiering van de digitale infrastructuur. Individuele digitale diensten en toepassingen, zoals diensten en toepassingen die verschillende “distributed ledger”-technologieën omvatten of waarbij kunstmatige intelligentie wordt toegepast, mogen daarom niet binnen het toepassingsgebied van de CEF vallen, maar moeten voor zover passend worden benaderd met andere instrumenten, zoals het programma Digitaal Europa, dat is opgericht bij Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad (17). Het is eveneens belangrijk om de synergieën tussen de verschillende programma’s te maximaliseren.

(41)

De levensvatbaarheid van de verwachte volgende generatie digitale diensten, zoals diensten in verband met “het internet der dingen”, en digitale toepassingen, waarvan in verschillende sectoren en voor de samenleving als geheel aanzienlijke voordelen worden verwacht, zal een ononderbroken grensoverschrijdende 5G-dekking vereisen, met name om ervoor te zorgen dat gebruikers en toestellen onderweg verbonden kunnen blijven. Toch blijft er onduidelijkheid bestaan over de scenario’s voor kostendeling voor de uitrol van 5G in die sectoren, en de risico’s van commerciële uitrol in bepaalde belangrijke domeinen worden verondersteld zeer groot te zijn. De wegcorridors en treinverbindingen zullen naar verwachting cruciaal zijn voor de eerste fase van de nieuwe toepassingen op het gebied van geconnecteerde mobiliteit en zijn derhalve belangrijke grensoverschrijdende projecten voor financiering in het kader van de CEF.

(42)

De uitrol van digitale backbonecommunicatienetwerken, met inbegrip van onderzeese kabels die Europese regio’s verbinden met derde landen op andere continenten of die Europese eilanden, ultraperifere gebieden of overzeese landen en gebieden verbinden — ook via de territoriale wateren van de Unie en de exclusieve economische zones van de lidstaten — is nodig om voor een zo vitale infrastructuur de nodige redundantie te creëren, de capaciteit en weerbaarheid van de digitale netwerken van de Unie te versterken en bij te dragen tot territoriale samenhang. Dergelijke projecten zijn echter zonder overheidssteun vaak niet commercieel levensvatbaar. Voorts is er steun nodig om de Europese high-performance computingmiddelen aan te vullen met passende verbindingen voor terabitcapaciteit.

(43)

Acties die bijdragen tot projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van infrastructuur voor digitale connectiviteit moeten gebruikmaken van de voor het specifieke project beste beschikbare en meest geschikte technologie, die het beste evenwicht biedt tussen geavanceerde technologieën op het gebied van gegevensstroomcapaciteit, transmissiebeveiliging, netwerkweerbaarheid en kostenefficiëntie. Dergelijke acties moeten worden geprioriteerd door middel van werkprogramma’s, rekening houdend met de in deze verordening vastgelegde criteria. De uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit kan ook passieve infrastructuur omvatten, met het oog op maximale sociaal-economische en milieuvoordelen. Ten slotte moet bij het prioriteren van de acties rekening worden gehouden met de potentiële positieve overloopeffecten op het gebied van connectiviteit, bijvoorbeeld projecten die kunnen bijdragen aan de rendabiliteit van toekomstige acties die zorgen voor een betere dekking van het grondgebied en de bevolking in streken waar nog geen dekking is.

(44)

De Unie heeft een eigen PNT-technologie voor plaatsbepaling, navigatie en tijdsmeting per satelliet (de programma’s Galileo en Egnos) en een eigen programma voor aardobservatie en -monitoring (Copernicus) ontwikkeld. De programma’s Galileo en Egnos en het programma Copernicus leveren geavanceerde diensten die publieke en private gebruikers belangrijke economische voordelen bieden. Daarom moet alle vervoers-, energie- en digitale infrastructuur die door de CEF wordt gefinancierd en die gebruikmaakt van PNT-systemen of aardobservatiediensten, technisch compatibel zijn met die programma’s.

(45)

De positieve resultaten van de eerste blendingoproep die in 2017 in het kader van het huidige programma is gelanceerd, hebben de relevantie en meerwaarde bevestigd van Uniesubsidies met het oog op blending met financiering van de Europese Investeringsbank, nationale stimuleringsbanken, andere ontwikkelingsbanken en openbare financiële instellingen, alsmede van particuliere financiële instellingen en investeerders uit de particuliere sector, al dan niet via publiek-private partnerschappen. Blending moet bijdragen tot het aantrekken van particuliere investeringen en tot het bewerkstelligen van een hefboomwerking ten aanzien van de algehele bijdrage van de overheidssector, in overeenstemming met de doelstellingen van het programma InvestEU. De CEF moet dan ook acties blijven ondersteunen waarbij Uniesubsidies met andere bronnen van financiering kunnen worden gecombineerd.

(46)

In de vervoerssector mogen de bedragen voor blendingverrichtingen niet meer bedragen dan 10 % van het bedrag in rubriek 1(2) van het MFK 2021-2027. Het moet mogelijk zijn blendingverrichtingen te gebruiken, bijvoorbeeld voor acties die verband houden met slimme, interoperabele, duurzame, inclusieve, toegankelijke, veilige en beveiligde mobiliteit.

(47)

De beleidsdoelstellingen van de CEF moeten ook worden gerealiseerd door middel van financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties in het kader van de beleidsonderdelen van het programma InvestEU. De CEF-acties moeten worden gebruikt om een impuls te geven aan investeringen, en dit door tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties op evenredige wijze aan te pakken, zonder overlapping met of verdringing van particuliere financiering, in het bijzonder indien acties commercieel niet levensvatbaar zijn, maar wel een duidelijke meerwaarde voor de Unie hebben.

(48)

Om de geïntegreerde ontwikkeling van de innovatiecyclus te stimuleren, moet worden gezorgd voor complementariteit tussen innovatieve oplossingen die zijn ontwikkeld in het kader van de kaderprogramma’s van de Unie voor onderzoek en innovatie en innovatieve oplossingen die met steun van de CEF worden uitgerold. Daarvoor moeten synergieën met het programma Horizon Europa, vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (18), ervoor zorgen dat de onderzoeks- en innovatiebehoeften in de vervoers-, de energie- en de digitale sector binnen de Unie worden geïdentificeerd en vastgesteld tijdens het strategische planningsproces van Horizon Europa. Daarnaast moeten synergieën met Horizon Europa ervoor zorgen dat de CEF de grootschalige invoering en uitrol van innovatieve technologieën en oplossingen op het gebied van vervoers-, energie- en digitale infrastructuur ondersteunt, in het bijzonder die welke het resultaat zijn van Horizon Europa. Voorts moeten de synergieën met Horizon Europa ervoor zorgen dat de uitwisseling van informatie en gegevens tussen Horizon Europa en de CEF wordt gefaciliteerd, bijvoorbeeld door de aandacht te vestigen op behoorlijk marktklare technologieën uit Horizon Europa die verder via de CEF zouden kunnen worden uitgerold.

(49)

De looptijd van de CEF moet afgestemd zijn op de duur van het MFK. In deze verordening moeten de financiële middelen voor de hele periode 2021-2027 worden bepaald die in de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag voor het Europees Parlement en de Raad zullen vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (19).

(50)

Op het niveau van de Unie is het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid het kader waarbinnen nationale hervormingsprioriteiten worden vastgelegd en de uitvoering ervan wordt gemonitord. De lidstaten ontwikkelen hun eigen nationale meerjarige investeringsstrategieën ter ondersteuning van die hervormingsprioriteiten. Die strategieën moeten samen met de jaarlijkse nationale hervormingsprogramma’s worden gepresenteerd om de prioritaire investeringsprojecten in kaart te brengen en te coördineren die met nationale middelen of Uniemiddelen, of beide, moeten worden ondersteund. Voorts moeten die strategieën ervoor zorgen dat de Uniefinanciering op samenhangende wijze wordt gebruikt en dat de meerwaarde van de financiële steun die, naargelang het geval, zal worden ontvangen van met name het EFRO, het Cohesiefonds, de Europese stabilisatiefunctie voor investeringen, het programma InvestEU en de CEF, wordt gemaximaliseerd. Ook moet de financiële steun, voor zover relevant, worden gebruikt in overeenstemming met de energie- en klimaatplannen van de Unie en van de lidstaten.

(51)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Die regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, prijzen, overheidsopdrachten en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

(52)

De soorten financiering en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze verordening moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het verwezenlijken van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, met name rekening houdend met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Bij het maken van dergelijke keuzes moet worden overwogen gebruik te maken van vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten, alsook van financiering die niet gekoppeld is aan kosten, zoals bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.

(53)

In de Unie gevestigde juridische entiteiten moeten zo veel mogelijk op basis van wederkerigheid kunnen deelnemen aan gelijkwaardige programma’s van derde landen die aan de CEF deelnemen.

(54)

Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen aan programma’s van de Unie deelnemen in het kader van de samenwerking die is ingesteld uit hoofde van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (20) (“de EER-overeenkomst”), waarin is bepaald dat de programma’s worden uitgevoerd op basis van een uit hoofde van die overeenkomst vastgesteld besluit. Derde landen kunnen ook deelnemen op basis van andere rechtsinstrumenten. Er moet een specifieke bepaling in deze verordening worden opgenomen die derde landen verplicht om de verantwoordelijke ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Rekenkamer de nodige rechten en toegang te verlenen zodat zij hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.

(55)

De regels inzake de toekenning van subsidies zijn vastgelegd in het Financieel Reglement. Om rekening te houden met het specifieke karakter van de door de CEF gesteunde acties en om een consistente uitvoering in alle door de CEF bestreken sectoren te waarborgen, moeten aanvullende regels inzake de subsidiabiliteits- en toekenningscriteria worden vastgesteld. Bij de selectie van concrete acties en de financiering ervan moeten uitsluitend de in deze verordening en in het Financieel Reglement opgenomen voorwaarden in acht genomen worden. Onverminderd het Financieel Reglement moeten de werkprogramma’s in vereenvoudigde procedures kunnen voorzien.

(56)

In de werkprogramma’s worden in overeenstemming met het Financieel Reglement selectie- en toekenningscriteria vastgelegd. In de vervoerssector moeten de kwaliteit en de relevantie van een project ook worden beoordeeld door rekening te houden met de verwachte effecten van het project voor de Europese connectiviteit, de naleving van toegankelijkheidseisen door het project en de strategie van het project met het oog op de toekomstige behoeften aan onderhoud.

(57)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (21) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (22), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (23) en (EU) 2017/1939 (24) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, onder meer maatregelen met betrekking tot preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met betrekking tot terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, waar passend, met betrekking tot het opleggen van administratieve sancties. Met name heeft OLAF overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (25). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(58)

Op grond van Besluit 2013/755/EU van de Raad (26) komen in landen en gebieden overzee (LGO’s) gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van de CEF en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het betrokken land of gebied overzee banden heeft.

(59)

De Unie dient te streven naar samenhang en synergieën met de Unieprogramma’s voor het extern beleid, met inbegrip van pretoetredingssteun na de toezeggingen die zijn gedaan in het kader van de mededeling van de Commissie van 6 februari 2018, getiteld “Een geloofwaardig vooruitzicht op toetreding en een grotere EU-betrokkenheid bij de Westelijke Balkan”.

(60)

Indien derde landen of in derde landen gevestigde entiteiten deelnemen aan acties die bijdragen tot projecten van gemeenschappelijk belang of tot grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie, mag alleen financiële steun worden verleend indien die onontbeerlijk is om de doelstellingen van die projecten te verwezenlijken. Wat betreft grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie moeten bij de samenwerking tussen één of meer lidstaten en een derde land (ook binnen de Energiegemeenschap) de voorwaarden in Richtlijn (EU) 2018/2001 over de noodzaak van een fysieke verbinding met de Unie, in acht worden genomen.

(61)

In haar mededeling van 3 oktober 2017, getiteld “Succesvolle overheidsopdrachten in en voor Europa”, merkt de Commissie op dat de Unie wereldwijd de meest openstaande markt is voor overheidsopdrachten, maar dat de toegankelijkheid van andere landen voor Unie-ondernemingen niet altijd even groot is. Begunstigden van de CEF moeten dan ook ten volle gebruikmaken van de mogelijkheden inzake strategische overheidsopdrachten die Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad (27) biedt.

(62)

Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (28) moet de CEF worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van de CEF in de praktijk te evalueren. De Commissie moet evaluaties verrichten en de resultaten daarvan meedelen aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s om de doeltreffendheid en doelmatigheid van de financiering te beoordelen en na te gaan welke de impact daarvan is op de algemene doelstellingen van de CEF, en in voorkomend geval de nodige wijzigingen aan te brengen.

(63)

Er moeten transparante, controleerbare en adequate monitoring- en verslagleggingsmaatregelen, met inbegrip van meetbare indicatoren, worden ingevoerd om een beoordeling te maken van en verslag uit te brengen over de voortgang van de CEF bij de verwezenlijking van de algemene en specifieke doelstellingen die in deze verordening zijn vastgelegd. Die maatregelen moeten er ook voor zorgen dat de verwezenlijkingen van de CEF worden erkend. Dat prestatieverslagleggingssysteem moet waarborgen dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van de CEF geschikt zijn voor een grondige analyse van de geboekte vooruitgang en van de vastgestelde problemen, en dat die gegevens en resultaten efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Aan ontvangers van Uniefinanciering moeten evenredige verslagleggingsvereisten worden opgelegd om relevante gegevens te verzamelen voor de CEF.

(64)

De CEF moet aan de hand van werkprogramma’s worden uitgevoerd. Uiterlijk op 15 oktober 2021 moet de Commissie de eerste meerjarige werkprogramma’s vaststellen, die het tijdschema voor de oproepen tot het indienen van voorstellen voor de eerste drie jaar van de CEF moeten omvatten, evenals de onderwerpen ervan, het indicatieve budget en een toekomstig kader voor de volledige programmeringsperiode.

(65)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor de vaststelling van specifieke regels betreffende medefinanciering tussen de onderdelen inzake grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie; voor de nadere bepaling, waar nodig, van de infrastructuurvereisten die van toepassing zijn op bepaalde categorieën van acties betreffende infrastructuur voor tweeërlei gebruik, alsook van de beoordelingsprocedure voor acties die verband houden met infrastructuur voor tweeërlei gebruik; voor de vaststelling van het werkprogramma, en voor de verlening van financiële steun van de Unie. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (29).

(66)

Met het oog op de aanpassing, indien nodig, van de indicatoren voor de monitoring van de CEF, van de indicatieve percentages van de begrotingsmiddelen die aan elke specifieke doelstelling in de vervoerssector zijn toegewezen en van de afbakening van de vervoerscorridors van het kernnetwerk, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van wijzigingen van de delen I, II en III van de bijlage bij deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(67)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het aanleggen, ontwikkelen, moderniseren en voltooien van de trans-Europese netwerken in de vervoers-, de energie- en de digitale sector en het faciliteren van grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(68)

Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad (30) en Verordening (EU) nr. 283/2014 moeten dan ook worden ingetrokken. De rechtsgevolgen van artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1316/2013, waarbij de bijlage bij Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad (31) werd gewijzigd wat de lijst van goederencorridors betreft, moeten evenwel worden gehandhaafd.

(69)

Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het MFK 2021-2027, moet deze verordening met spoed in werking treden, en met terugwerkende kracht van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2021,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt voor de duur van het meerjarig financieel kader (het “MFK”) 2021-2027 de Connecting Europe Facility (de “CEF”) vastgesteld.

In deze verordening worden de doelstellingen van de CEF, de begroting ervan voor de periode 2021-2027, de vormen van Uniefinanciering en de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

“actie”: elke in financieel en technisch opzicht als autonoom aangeduide activiteit waarvoor een bepaalde termijn is gesteld en die noodzakelijk is voor de uitvoering van een project;

b)

“alternatieve brandstoffen”: alternatieve brandstoffen voor alle vervoerswijzen als gedefinieerd in artikel 2, punt 1), van Richtlijn 2014/94/EU;

c)

“begunstigde”: een entiteit met rechtspersoonlijkheid waarmee een subsidieovereenkomst is ondertekend;

d)

“blendingverrichting”: een door de Uniebegroting ondersteunde actie, ook binnen blendingfaciliteiten, op grond van artikel 2, punt 6), van het Financieel Reglement, waarbij niet-terugvorderbare vormen van steun en/of financieringsinstrumenten en/of begrotingsgaranties uit de Uniebegroting worden gecombineerd met terugvorderbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;

e)

“uitgebreid netwerk”: de overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 1315/2013 afgebakende vervoersinfrastructuur;

f)

“kernnetwerk”: de overeenkomstig hoofdstuk III van Verordening (EU) nr. 1315/2013 afgebakende vervoersinfrastructuur;

g)

“kernnetwerkcorridors”: instrumenten die de gecoördineerde totstandbrenging van het kernnetwerk faciliteren, waarin is voorzien bij hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 1315/2013, en die zijn opgesomd in deel III van de bijlage bij deze verordening;

h)

“grensoverschrijdende verbinding”: in de vervoerssector, een project van gemeenschappelijk belang dat zorgt voor de continuïteit van het TEN-T tussen lidstaten of tussen een lidstaat en een derde land;

i)

“ontbrekende schakel”: een voor alle vervoerswijzen bestemd, ontbrekend tracé van het TEN-T of een vervoerstracé dat kern- of uitgebreide netwerken met de TEN-T-corridors verbindt en de continuïteit van het TEN-T in het gedrang brengt, of dat één of meer knelpunten bevat die de continuïteit van het TEN-T in het gedrang brengen;

j)

“infrastructuur voor tweeërlei gebruik”: een vervoersnetwerkinfrastructuur die inspeelt op zowel civiele als militaire behoeften;

k)

“grensoverschrijdend project op het gebied van hernieuwbare energie”: een project dat is geselecteerd of in aanmerking komt om te worden geselecteerd in het kader van een samenwerkingsovereenkomst of een andere regeling tussen twee of meer lidstaten of regelingen tussen één of meer lidstaten en één of meer derde landen als beschreven in de artikelen 8, 9, 11 en 13 van Richtlijn (EU) 2018/2001 met betrekking tot de planning of uitrol van hernieuwbare energie, overeenkomstig de criteria van deel IV van de bijlage bij deze verordening;

l)

“energie-efficiëntie eerst”: het beginsel dat energie-efficiëntie op de eerste plaats komt, in de zin van artikel 2, punt 18), van Verordening (EU) 2018/1999;

m)

“infrastructuur voor digitale connectiviteit”: netwerken met zeer hoge capaciteit, 5G-systemen, zeer hoogwaardige lokale draadloze connectiviteit en backbonenetwerken, alsook operationele digitale platforms die een directe band hebben met de vervoers- en energie-infrastructuur;

n)

“5G-systemen”: een reeks digitale infrastructuurcomponenten, op basis van mondiaal overeengekomen normen voor mobiele en draadloze communicatietechnologie, die worden gebruikt voor connectiviteit en diensten met meerwaarde met geavanceerde prestatiekenmerken, zoals zeer hoge transmissiesnelheden en capaciteit, communicatie met lage latentie, ultrahoge betrouwbaarheid, of ondersteuning voor een groot aantal aangesloten apparaten;

o)

“5G-corridor”: een vervoerstraject, weg, spoorweg of binnenwater, dat of die volledig wordt gedekt door infrastructuur voor digitale connectiviteit en met name 5G-systemen, waardoor de ononderbroken levering van digitale synergiediensten zoals geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit, soortgelijke slimme mobiliteitsdiensten voor het spoor of digitale connectiviteit op binnenwateren mogelijk is;

p)

“operationele digitale platforms die een directe band hebben met vervoers- en energie-infrastructuur”: fysieke en virtuele voorzieningen voor informatie- en communicatietechnologie die via de communicatie-infrastructuur functioneren ter ondersteuning van de stroom, opslag, verwerking en analyse van vervoers- of energie-infrastructuurgegevens of beide;

q)

“project van gemeenschappelijk belang”: een project dat als zodanig is aangewezen in Verordening (EU) nr. 1315/2013, Verordening (EU) nr. 347/2013 of artikel 8 van deze verordening;

r)

“studies”: activiteiten die nodig zijn ter voorbereiding van de uitvoering van projecten, zoals voorbereidende studies, het in kaart brengen, haalbaarheidsstudies, evaluatie-, test- en validatiestudies, ook in de vorm van software, en andere technische ondersteuningsmaatregelen, met inbegrip van preliminaire acties die nodig zijn om een project te definiëren en te ontwikkelen en om te besluiten over de financiering ervan, zoals verkenning ter plaatse en de voorbereiding van het financieringspakket;

s)

“sociaal-economische actoren”: entiteiten die door hun opdracht, aard of vestigingsplaats direct of indirect grote sociaal-economische voordelen kunnen genereren voor de burgers, het bedrijfsleven en lokale gemeenschappen in hun regio of hun invloedssfeer;

t)

“derde land”: een land dat geen lidstaat is van de Unie;

u)

“netwerken met zeer hoge capaciteit”: netwerken met zeer hoge capaciteit in de zin van artikel 2, punt 2) van Richtlijn (EU) 2018/1972;

v)

“werkzaamheden”: het aanschaffen, leveren en inzetten van componenten, systemen en diensten, inclusief software, het uitvoeren van ontwikkelings-, bouw- en installatieactiviteiten in verband met een project, het opleveren van de installaties en het in gang zetten van een project.

Artikel 3

Doelstellingen

1.   De algemene doelstellingen van de CEF zijn het aanleggen, ontwikkelen, moderniseren en voltooien van de trans-Europese netwerken in de vervoers-, energie- en digitale sector en het faciliteren van grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie, rekening houdend met de langetermijntoezeggingen op het gebied van decarbonisatie en met de volgende doelen: het vergroten van het Europese concurrentievermogen; slimme, duurzame en inclusieve groei; territoriale, sociale en economische cohesie, en de toegang tot en de integratie van de interne markt, dit alles met de nadruk op het faciliteren van synergieën tussen de vervoers-, de energie- en de digitale sector.

2.   De specifieke doelstellingen van de CEF zijn:

a)

in de vervoerssector:

i)

bijdragen aan de ontwikkeling van projecten van gemeenschappelijk belang voor efficiënte, onderling verbonden en multimodale netwerken en infrastructuur voor slimme, interoperabele, duurzame, inclusieve, toegankelijke, veilige en beveiligde mobiliteit, zulks in overeenstemming met de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1315/2013, en

ii)

aanpassen van delen van het TEN-T met het oog op het tweeërlei gebruik van de vervoersinfrastructuur om zowel de civiele als de militaire mobiliteit te verbeteren;

b)

in de energiesector:

i)

bijdragen aan de ontwikkeling van projecten van gemeenschappelijk belang in verband met het verder integreren van een doelmatige en concurrerende interne energiemarkt, met de sector- en grensoverschrijdende interoperabiliteit van de netwerken, met het faciliteren van de decarbonisatie van de economie, met het bevorderen van de energie-efficiëntie en met het waarborgen van de voorzieningszekerheid, en

ii)

faciliteren van grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van energie, inclusief hernieuwbare energie;

c)

in de digitale sector: bijdragen aan de ontwikkeling van projecten van gemeenschappelijk belang die verband houden met de uitrol van en de toegang tot veilige en beveiligde netwerken met zeer hoge capaciteit, waaronder 5G-systemen, en aan een grotere weerbaarheid en capaciteit van digitale backbonenetwerken op het grondgebied van de Unie door die netwerken te verbinden met naburige regio’s, alsmede aan de digitalisering van de vervoers- en energienetwerken.

Artikel 4

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van de CEF voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 bedragen 33 710 000 000 EUR (32) in lopende prijzen.

In overeenstemming met de doelstelling van de Unie om klimaatactie in het sectorale beleid en de fondsen van de Unie te integreren, draagt de CEF via zijn acties 60 % van zijn totale financiële middelen bij aan klimaatdoelstellingen.

2.   Het in lid 1 bedoelde bedrag wordt als volgt verdeeld:

a)

25 807 000 000 EUR voor de specifieke doelstellingen genoemd in artikel 3, lid 2, punt a), waarvan:

i)

12 830 000 000 EUR uit rubriek 1(2) van het MFK 2021-2027, de Europese strategische investering;

ii)

11 286 000 000 EUR overgedragen uit het Cohesiefonds om conform deze verordening te worden besteed, uitsluitend in de lidstaten die in aanmerking komen voor financiering uit het Cohesiefonds;

iii)

1 691 000 000 EUR uit rubriek 5(13) van het MFK 2021-2027 voor de specifieke doelstelling genoemd in artikel 3, lid 2, punt a), ii);

b)

5 838 000 000 EUR voor de specifieke doelstellingen genoemd in artikel 3, lid 2, punt b), waarvan 15 % — afhankelijk van de marktacceptatie — voor grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie, en indien de drempel van 15 % wordt bereikt, verhoogt de Commissie die drempel tot 20 %, afhankelijk van de marktacceptatie;

c)

2 065 000 000 EUR voor de specifieke doelstellingen genoemd in artikel 3, lid 2, punt c).

3.   De Commissie mag niet afwijken van het bedrag genoemd in lid 2, punt a), ii).

4.   Maximaal 1 % van het in lid 1 genoemde bedrag mag worden gebruikt voor de financiering van technische en administratieve bijstand bij de uitvoering van de CEF en de sectorspecifieke richtsnoeren, zoals voorbereidende, monitoring-, controle-, audit- en evaluatieactiviteiten, met inbegrip van institutionele informatie en technologiesystemen. Dat bedrag mag ook worden gebruikt voor de financiering van begeleidende maatregelen ter ondersteuning van de voorbereiding van projecten, en in het bijzonder om de initiatiefnemers te helpen met het structureren van de projectfinanciering door hun adviesdiensten te verstrekken over financieringsmogelijkheden.

5.   Vastleggingen in de begroting voor acties waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, mogen over een periode van twee of meer jaar in jaartranches worden verdeeld.

6.   Overeenkomstig artikel 193, lid 2, tweede alinea, punt a), van het Financieel Reglement kunnen, rekening houdend met de vertraagde inwerkingtreding van deze verordening en ter waarborging van de continuïteit, gedurende een beperkte periode, kosten die gemaakt zijn in verband met acties die in het kader van deze verordening worden ondersteund, vanaf 1 januari 2021 als subsidiabel worden beschouwd, zelfs indien zij gemaakt zijn vóór de indiening van de subsidieaanvraag.

7.   De uit het Cohesiefonds overgedragen bedragen worden besteed overeenkomstig deze verordening, met inachtneming van lid 8 van dit artikel en onverminderd artikel 15, lid 2, punt c).

8.   Van de bedragen die uit het Cohesiefonds zijn overgedragen wordt 30 % onmiddellijk op concurrerende basis ter beschikking gesteld van alle lidstaten die in aanmerking komen voor financiering uit het Cohesiefonds, voor het financieren van vervoersinfrastructuurprojecten overeenkomstig van deze verordening, waarbij prioriteit wordt gegeven aan de voltooiing van zo veel mogelijk grensoverschrijdende verbindingen en ontbrekende schakels. Tot en met 31 december 2023 worden bij het selecteren van de subsidiabele projecten de nationale toewijzingen in het kader van het Cohesiefonds in acht genomen met betrekking tot 70 % van de overgedragen middelen. Met ingang van 1 januari 2024 worden de middelen die naar de CEF zijn overgedragen en niet voor een vervoersinfrastructuurproject zijn vastgelegd, beschikbaar gesteld aan alle lidstaten die in aanmerking komen voor financiering uit het Cohesiefonds, voor het financieren van vervoersinfrastructuurprojecten overeenkomstig deze verordening.

9.   Ten aanzien van lidstaten waarvan het bruto nationaal inkomen (bni) per hoofd van de bevolking, gemeten in koopkrachtstandaarden voor de periode 2015-2017 minder dan 60 % van het gemiddelde bni per hoofd van de bevolking van de EU-27 bedraagt, wordt 70 % van 70 % van het bedrag dat die lidstaten naar de CEF hebben overgedragen, tot en met 31 december 2024 gegarandeerd.

10.   Tot en met 31 december 2025 bedraagt het totale bedrag dat uit het in lid 2, punt a), ii), bedoelde bedrag wordt toegewezen aan acties in een lidstaat die in aanmerking komt voor financiering uit het Cohesiefonds, niet meer dan 170 % van het aandeel van die lidstaat in het totale bedrag dat uit het Cohesiefonds wordt overgedragen.

11.   Ter ondersteuning van de lidstaten die voor financiering uit het Cohesiefonds in aanmerking komen en die moeilijkheden zouden kunnen ondervinden om projecten uit te werken die voldoende rijpheid, kwaliteit of beide hebben, en die voldoende meerwaarde voor de Unie hebben, wordt bijzondere aandacht besteed aan technische bijstand die gericht is op het vergroten van de institutionele capaciteit en de doeltreffendheid van overheidsinstellingen en overheidsdiensten met betrekking tot de ontwikkeling en uitvoering van de projecten die in deze verordening worden genoemd.

De Commissie doet al het mogelijke om de lidstaten die voor financiering uit het Cohesiefonds in aanmerking komen, in staat te stellen om vóór het einde van de periode 2021-2027 zo veel mogelijk van het naar de CEF overgedragen bedrag op te nemen, onder meer door extra oproepen tot het indienen van voorstellen te organiseren.

Daarnaast moeten bijzondere aandacht en bijzondere steun naar lidstaten gaan waarvan het bni per hoofd van de bevolking, gemeten in koopkrachtstandaarden voor de periode 2015-2017, minder dan 60 % van het gemiddelde bni per hoofd van de bevolking van de EU-27 bedraagt.

12.   Het bedrag dat uit het Cohesiefonds wordt overgedragen, wordt niet gebruikt voor het financieren van sectoroverschrijdende werkprogramma’s en blendingverrichtingen.

13.   Aan de lidstaten in gedeeld beheer toegewezen middelen kunnen, op verzoek van de betrokken lidstaat, onder de voorwaarden van artikel 21 van Verordening (EU) 2021/1060 worden overgedragen naar de CEF. De Commissie voert die middelen overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement op directe wijze dan wel overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement op indirecte wijze uit. Die middelen worden gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

14.   Onverminderd lid 13 van dit artikel kunnen in de digitale sector middelen die in gedeeld beheer aan de lidstaten zijn toegewezen, op verzoek van die lidstaten naar de CEF worden overgedragen, onder meer om de financiering van subsidiabele acties uit hoofde van artikel 9, lid 4, van deze verordening aan te vullen tot 100 % van de totale subsidiabele kosten, zonder dat hiermee afbreuk wordt gedaan aan het in artikel 190 van het Financieel Reglement bedoelde medefinancieringsbeginsel of aan de voorschriften inzake staatssteun. Die middelen worden uitsluitend ten voordele van de betrokken lidstaat gebruikt.

Artikel 5

Deelname van derde landen aan de CEF

1.   De CEF staat open voor deelname van de volgende derde landen:

a)

landen van de Europese Vrijhandelsassociatie die lid zijn van de EER, overeenkomstig de in de EER-overeenkomst vastgestelde voorwaarden;

b)

toetredende staten, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, overeenkomstig de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma’s van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad of in soortgelijke overeenkomsten, en overeenkomstig de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

c)

landen van het Europees nabuurschapsbeleid, overeenkomstig de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma’s van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad of in soortgelijke overeenkomsten, en overeenkomstig de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

d)

andere derde landen, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgelegd in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan programma’s van de Unie, op voorwaarde dat de overeenkomst:

i)

zorgt voor een billijk evenwicht tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan programma’s van de Unie deelneemt;

ii)

de voorwaarden voor deelname aan de programma’s, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma’s, en de administratieve kosten ervan vaststelt;

iii)

het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma van de Unie verleent;

iv)

de rechten van de Unie waarborgt om voor een goed financieel beheer te zorgen en de financiële belangen van de Unie te beschermen;

v)

voor wederkerigheid zorgt bij de toegang tot soortgelijke programma’s in het derde land dat aan de programma’s van de Unie deelneemt.

De in de eerste alinea, punt d), ii), van dit artikel bedoelde bijdragen vormen bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.

2.   Onverminderd artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 mag aan derde landen als bedoeld in lid 1 van dit artikel en aan in die landen gevestigde entiteiten in het kader van deze verordening geen financiële bijstand worden verleend, tenzij die bijstand onontbeerlijk is om de doelstellingen van een bepaald project van gemeenschappelijk belang of van een project overeenkomstig artikel 7, lid 1, van deze verordening te verwezenlijken en onder de voorwaarden die zijn uiteengezet in de werkprogramma’s bedoeld in artikel 20 van deze verordening.

Artikel 6

Uitvoering en vormen van Uniefinanciering

1.   De CEF wordt uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement of in indirect beheer door organen als bedoeld in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement.

2.   In het kader van de CEF kan financiering worden verstrekt in de vorm van subsidies en aanbestedingen, zoals vastgelegd in het Financieel Reglement. De CEF kan ook bijdragen aan blendingverrichtingen overeenkomstig Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (33) en titel X van het Financieel Reglement. De bijdrage van de Unie aan blendingverrichtingen in de vervoerssector bedraagt maximaal 10 % van het in artikel 4, lid 2, punt a), i), van deze verordening vermelde bedrag. In de vervoerssector mogen blendingverrichtingen worden gebruikt voor acties die verband houden met slimme, interoperabele, duurzame, inclusieve, toegankelijke, veilige en beveiligde mobiliteit als bedoeld in artikel 9, lid 2, punt b), van deze verordening.

3.   De Commissie kan de bevoegdheid voor de uitvoering van een deel van de CEF overeenkomstig artikel 69 van het Financieel Reglement delegeren aan uitvoerende agentschappen met het oog op het voldoen aan de vereisten van de CEF inzake optimaal beheer en efficiëntie in de vervoers-, de energie- en de digitale sector.

4.   Bijdragen aan een systeem voor onderlinge verzekeringen kunnen dienen ter dekking van het risico dat is verbonden aan de terugvordering van door ontvangers verschuldigde financiering en worden in het kader van het Financieel Reglement als voldoende garantie beschouwd. Artikel 33, lid 7, van Verordening (EU) 2021/695 is van toepassing.

Artikel 7

Grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie

1.   Grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie moeten bijdragen tot decarbonisatie, tot de voltooiing van de interne energiemarkt en tot de verbetering van de voorzieningszekerheid. Die projecten worden opgenomen in een samenwerkingsovereenkomst of in een andere regeling tussen twee of meer lidstaten of regelingen tussen één of meer lidstaten en één of meer derde landen, als beschreven in de artikelen 8, 9, 11 en 13 van Richtlijn (EU) 2018/2001. Die projecten sporen met de doelstellingen, de algemene criteria en de procedure die zijn vastgelegd in deel IV van de bijlage bij deze verordening.

2.   Uiterlijk op 31 december 2021 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast tot vaststelling, zonder afbreuk te doen aan de toekenningscriteria van artikel 14, van specifieke selectiecriteria en van de details van de procedure voor het selecteren van de projecten. De Commissie maakt de methode bekend voor het beoordelen van de bijdrage van het project aan de algemene criteria, alsook die voor het opstellen van de in deel IV van de bijlage bedoelde kosten-batenanalyse.

3.   Studies met het oog op het ontwikkelen en in kaart brengen van grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie zijn subsidiabel in het kader van deze verordening.

4.   Grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie komen in aanmerking voor Uniefinanciering voor werkzaamheden indien zij aan de volgende aanvullende criteria voldoen:

a)

voor alle gesteunde projecten moet de kosten-batenanalyse op grond van deel IV, punt 3, van de bijlage worden verricht, waarbij rekening wordt gehouden met eventuele inkomsten uit steunregelingen; aan de hand van de op transparante, alomvattende en integrale wijze uitgevoerde analyse wordt het bewijs geleverd van het bestaan van aanzienlijke kostenbesparingen of voordelen, of beide, in termen van systeemintegratie, milieuduurzaamheid, voorzieningszekerheid, of innovatie, en

b)

de aanvrager toont aan dat het project zonder subsidie niet zou kunnen worden verwezenlijkt of commercieel niet levensvatbaar zou zijn.

5.   Het bedrag van de subsidie voor werkzaamheden:

a)

staat in verhouding tot de in deel IV, punt 2, b), van de bijlage bedoelde kostenbesparingen of voordelen, of beide;

b)

ligt niet hoger dan het bedrag dat nodig is om ervoor te zorgen dat het project wordt verwezenlijkt of commercieel levensvatbaar wordt, en

c)

voldoet aan artikel 15, lid 3.

6.   De CEF voorziet in de mogelijkheid van gecoördineerde financiering met het faciliterend kader voor de uitrol van hernieuwbare energie, bedoeld in artikel 3, lid 5, van Richtlijn (EU) 2018/2001, en van medefinanciering met het Uniefinancieringsmechanisme voor hernieuwbare energie, bedoeld artikel 33 van Verordening (EU) 2018/1999.

7.   De Commissie beoordeelt regelmatig de besteding van de middelen voor grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie in het licht van het in artikel 4, lid 2, punt b), van deze verordening vermelde referentiebedrag. Op basis van die beoordeling worden ongebruikte middelen die bedoeld waren voor grensoverschrijdende projecten voor hernieuwbare energie in geval van onvoldoende marktacceptatie ingezet om de in artikel 3, lid 2, punt b), i), van deze verordening vastgelegde doelstellingen van de trans-Europese energienetwerken te verwezenlijken voor subsidiabele acties als bedoeld in artikel 9, lid 3, punt a), van deze verordening; vanaf 2024 kunnen die middelen ook worden gebruikt voor de medefinanciering van het uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999 ingestelde Uniefinancieringsmechanisme voor hernieuwbare energie.

8.   De Commissie stelt bij uitvoeringshandeling specifieke regels vast betreffende medefinanciering tussen de onderdelen inzake grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie in het kader van de CEF en het uit hoofde van artikel 33 van Verordening (EU) 2018/1999 ingestelde Uniefinancieringsmechanisme voor hernieuwbare energie. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 24, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 8

Projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van infrastructuur voor digitale connectiviteit

1.   Projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van infrastructuur voor digitale connectiviteit zijn projecten die een belangrijke bijdrage leveren tot de strategische doelstellingen van de Unie op het gebied van connectiviteit en/of de nodige netwerkinfrastructuur bieden ter ondersteuning van de digitale transformatie van de economie en de samenleving, alsook van de digitale eengemaakte markt van de Unie.

2.   Projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van infrastructuur voor digitale connectiviteit voldoen aan de volgende criteria:

a)

het project draagt bij tot de verwezenlijking van de specifieke doelstelling genoemd in artikel 3, lid 2, punt c), en

b)

het project gebruikt de voor dat specifieke project beste beschikbare en meest geschikte technologie, die het beste evenwicht biedt op het gebied van gegevensstroomcapaciteit, transmissiebeveiliging, netwerkweerbaarheid, cyberveiligheid en kostenefficiëntie.

3.   Studies met het oog op het ontwikkelen en in kaart brengen van projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van infrastructuur voor digitale connectiviteit zijn subsidiabel in het kader van deze verordening.

4.   Onverminderd de in artikel 14 vastgestelde toekenningscriteria wordt bij het bepalen van de prioriteiten voor financiering rekening gehouden met de volgende criteria:

a)

acties die overeenkomstig de strategische connectiviteitsdoelstellingen van de Unie bijdragen tot de uitrol van en de toegang tot netwerken met zeer hoge capaciteit, waaronder 5G-systemen en andere geavanceerde connectiviteit, in gebieden waar sociaal-economische actoren zijn gevestigd, krijgen prioriteit, rekening houdend met de connectiviteitsbehoeften van die gebieden en de extra dekking die wordt gegenereerd, inclusief voor huishoudens, overeenkomstig deel V, punt 1, van de bijlage; de specifieke uitrol ten behoeve van sociaal-economische actoren komt in aanmerking voor financiering, mits die uitrol vanuit economisch oogpunt proportioneel is en vanuit praktisch oogpunt mogelijk is;

b)

acties die bijdragen tot het verstrekken van zeer hoogwaardige lokale draadloze connectiviteit in lokale gemeenschappen, krijgen prioriteit overeenkomstig deel V, punt 2, van de bijlage;

c)

acties die bijdragen tot de uitrol van 5G-corridors op belangrijke vervoerstrajecten, onder meer op het TEN-T, zoals die welke zijn vermeld in deel V, punt 3, van de bijlage, krijgen prioriteit teneinde de dekking op die belangrijke vervoerstrajecten en daardoor de ononderbroken levering van synergetische digitale diensten te garanderen, waarbij in het kader van een toekomstgerichte benadering rekening wordt gehouden met de sociaal-economische relevantie daarvan ten opzichte van de momenteel geïnstalleerde technologische oplossingen;

d)

projecten van gemeenschappelijk belang voor het uitrollen of ingrijpend opwaarderen van grensoverschrijdende backbonenetwerken tussen de Unie en derde landen en voor het versterken van de verbindingen tussen elektronische-communicatienetwerken binnen de Unie, met inbegrip van onderzeese kabels, krijgen prioriteit afhankelijk van de mate waarin ze aanzienlijk bijdragen tot de betere prestaties, grotere weerbaarheid en zeer hoge capaciteit van die elektronische-communicatienetwerken;

e)

projecten van gemeenschappelijk belang voor het uitrollen van operationele digitale platforms, krijgen prioriteit op basis van geavanceerde technologieën, rekening houdend met aspecten zoals interoperabiliteit, cyberveiligheid, gegevensbescherming en hergebruik.

HOOFDSTUK II

SUBSIDIABILITEIT

Artikel 9

Subsidiabele acties

1.   Alleen acties die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen genoemd in artikel 3, rekening houdend met de langetermijntoezeggingen op het gebied van decarbonisatie, zijn subsidiabel. Subsidiabele acties omvatten studies, werkzaamheden en andere begeleidende maatregelen voor het beheer en de uitvoering van de CEF en de sectorspecifieke richtsnoeren. Studies zijn enkel subsidiabel indien zij verband houden met in het kader van de CEF subsidiabele projecten.

2.   In de vervoerssector komen alleen de volgende acties in aanmerking voor financiële steun van de Unie in het kader van deze verordening:

a)

acties in verband met efficiënte, onderling verbonden, interoperabele en multimodale netwerken voor de ontwikkeling van infrastructuur voor spoorwegen, wegen, de binnenvaart en de zeevaart;

i)

acties voor de totstandbrenging van het kernnetwerk overeenkomstig hoofdstuk III van Verordening (EU) nr. 1315/2013, met inbegrip van acties met betrekking tot grensoverschrijdende verbindingen en ontbrekende schakels, zoals die welke zijn opgenomen in deel III van de bijlage bij deze verordening, alsook acties met betrekking tot stedelijke knooppunten, multimodale logistieke platforms, zeehavens, binnenhavens, overslagterminals voor weg- en spoorvervoer en verbindingen met luchthavens die deel uitmaken van het kernnetwerk als afgebakend in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1315/2013; acties voor de totstandbrenging van het kernnetwerk kunnen daaraan gerelateerde componenten van het uitgebreide netwerk omvatten indien nodig om de investering te optimaliseren en overeenkomstig de nadere bepalingen in de werkprogramma’s bedoeld in artikel 20 van deze verordening;

ii)

acties met betrekking tot grensoverschrijdende verbindingen van het uitgebreide netwerk overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 1315/2013, zoals die welke zijn opgenomen in deel III, punt 2, van de bijlage bij deze verordening, acties waarnaar wordt verwezen in deel III, punt 3, van de bijlage bij deze verordening, acties die verband houden met studies voor de ontwikkeling van het uitgebreide netwerk, en acties die verband houden met de zeehavens en binnenhavens op het uitgebreide netwerk overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 1315/2013;

iii)

acties met het oog op het herstel van ontbrekende regionale grensoverschrijdende spoorverbindingen op het TEN-T die buiten gebruik gesteld of ontmanteld zijn;

iv)

acties voor de totstandbrenging van tracés van het uitgebreide netwerk in ultraperifere gebieden overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EU) nr. 1315/2013, waaronder acties met betrekking tot stedelijke knooppunten, zeehavens, binnenhavens, overslagterminals voor weg- en spoorvervoer, verbindingen met luchthavens en multimodale logistieke platforms die deel uitmaken van het uitgebreide netwerk als afgebakend in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1315/2013;

v)

acties ter ondersteuning van projecten van gemeenschappelijk belang om het trans-Europese netwerk te verbinden met infrastructuurnetwerken van buurlanden in de zin van artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1315/2013;

b)

acties op het gebied van slimme, interoperabele, duurzame, multimodale, inclusieve, toegankelijke, veilige en beveiligde mobiliteit:

i)

acties ter ondersteuning van snelwegen op zee als voorzien in artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 met nadruk op de grensoverschrijdende kustvaart;

ii)

acties ter ondersteuning van systemen voor telematicatoepassingen overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 voor de verschillende vervoerswijzen, met name:

voor spoorvervoer: ERTMS,

voor binnenwateren: Rivierinformatiediensten (RIS),

voor wegvervoer: Intelligente vervoerssystemen (ITS),

voor vervoer over zee: monitoring- en informatiesystemen voor de zeescheepvaart (VTMIS) en elektronische maritieme diensten, met inbegrip van maritieme diensten via één elektronisch platform zoals het geïntegreerde elektronisch platform voor maritieme diensten, havencommunicatiesystemen en relevante douane-informatiesystemen,

voor luchtvervoer: luchtverkeersbeheersystemen, met name de systemen die uit het ATM-onderzoek voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim (Sesar) voortkomen;

iii)

acties ter ondersteuning van duurzame goederenvervoersdiensten overeenkomstig artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 en acties om de geluidsoverlast van spoorgoederenvervoer te verminderen;

iv)

acties ter ondersteuning van nieuwe technologieën en innovatie, met inbegrip van automatisering, geavanceerde vervoersdiensten, integratie van vervoerswijzen, infrastructuur voor alternatieve brandstoffen voor alle vervoerswijzen, overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1315/2013;

v)

acties om interoperabiliteitsbelemmeringen in de zin van artikel 3, punt o), van Verordening (EU) nr. 1315/2013 weg te werken, met name belemmeringen bij het verwezenlijken van corridor-/netwerkeffecten, met inbegrip van acties die een uitbreiding van het goederenvervoer over het spoor en automatische voorzieningen voor het overschakelen naar een andere spoorbreedte bevorderen;

vi)

acties om interoperabiliteitsbelemmeringen weg te werken, met name in stedelijke knooppunten in de zin van artikel 30 van Verordening (EU) nr. 1315/2013;

vii)

acties met het oog op de totstandbrenging van veilige en beveiligde infrastructuur en mobiliteit, waaronder verkeersveiligheid, overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) nr. 1315/2013;

viii)

acties om de vervoersinfrastructuur weerbaarder te maken, met name tegen klimaatverandering en natuurrampen, alsook tegen cyberdreigingen;

ix)

acties om de vervoersinfrastructuur beter toegankelijk te maken voor alle vervoerswijzen en alle gebruikers, in het bijzonder gebruikers met beperkte mobiliteit, overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1315/2013;

x)

acties om de vervoersinfrastructuur toegankelijker en beschikbaarder te maken voor beveiligings- en civielebeschermingsdoeleinden, en acties om de vervoersinfrastructuur af te stemmen op de controles aan de buitengrenzen van de Unie, met als doel de verkeersstromen te faciliteren;

c)

in het kader van de specifieke doelstelling genoemd in artikel 3, lid 2, punt a), ii), en overeenkomstig artikel 12, acties of specifieke activiteiten die deel uitmaken van een actie, ter ondersteuning van nieuwe of bestaande onderdelen van het TEN-T die geschikt zijn voor militair vervoer, om het TEN-T aan te passen aan de eisen inzake infrastructuur voor tweeërlei gebruik.

3.   In de energiesector komen alleen de volgende acties in aanmerking voor financiële steun van de Unie in het kader van deze verordening:

a)

acties in verband met projecten van gemeenschappelijk belang als bedoeld in artikel 14 van Verordening (EU) nr. 347/2013;

b)

acties ter ondersteuning van grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie, met inbegrip van innovatieve oplossingen, en de opslag van hernieuwbare energie, alsmede de opzet daarvan, als omschreven in deel IV van de bijlage, mits aan de voorwaarden van artikel 7 wordt voldaan.

4.   In de digitale sector komen alleen de volgende acties in aanmerking voor financiële steun van de Unie in het kader van deze verordening:

a)

acties ter ondersteuning van de uitrol van en toegang tot netwerken met zeer hoge capaciteit, waaronder 5G-systemen, die gigabitconnectiviteit kunnen leveren in gebieden waar sociaal-economische actoren zijn gevestigd;

b)

acties ter ondersteuning van het kosteloos en onder niet-discriminerende voorwaarden aanbieden van zeer hoogwaardige lokale draadloze connectiviteit in lokale gemeenschappen;

c)

acties voor de totstandbrenging van de ononderbroken dekking met 5G-systemen op alle belangrijke vervoerstrajecten, met inbegrip van het TEN-T, zoals de acties die zijn vermeld in deel V, punt 3, van de bijlage;

d)

acties ter ondersteuning van de uitrol van nieuwe backbonenetwerken of de ingrijpende opwaardering van bestaande backbonenetwerken, met inbegrip van onderzeese kabels, binnen en tussen lidstaten en tussen de Unie en derde landen, zoals de acties die zijn vermeld in deel V, punt 3, van de bijlage, evenals andere acties ter ondersteuning van de uitrol van backbonenetwerken als bedoeld in dat punt;

e)

acties om te voldoen aan de infrastructurele vereisten voor digitale connectiviteit in verband met grensoverschrijdende vervoers- of energieprojecten of ter ondersteuning van operationele digitale platforms die een direct verband hebben met vervoers- of energie-infrastructuur, of beide.

Artikel 10

Synergieën tussen de vervoers-, de energie- en de digitale sector

1.   Acties die tegelijkertijd bijdragen tot de verwezenlijking van één of meer doelstellingen van ten minste twee sectoren, als bepaald in artikel 3, lid 2, punten a), b) en c), komen in aanmerking voor financiële steun van de Unie in het kader van deze verordening en voor de toepassing van een hoger medefinancieringspercentage overeenkomstig artikel 15. Dergelijke acties worden uitgevoerd via werkprogramma’s die ten minste twee sectoren bestrijken en specifieke toekenningscriteria bevatten, en worden gefinancierd met bijdragen uit de begroting van de betrokken sectoren.

2.   Acties in de vervoers-, de energie- of de digitale sector die overeenkomstig artikel 9 subsidiabel zijn, mogen aan de twee andere sectoren gerelateerde synergetische componenten omvatten die losstaan van de in artikel 9, lid 2, 3 of 4, bepaalde subsidiabele acties, mits die componenten voldoen aan alle volgende vereisten:

a)

de kosten van de synergetische componenten bedragen niet meer dan 20 % van de totale subsidiabele kosten van de actie;

b)

de synergetische componenten hebben betrekking op de vervoers-, de energie- of de digitale sector, en

c)

de synergetische componenten maken een aanzienlijke toename van de sociaal-economische, klimaat- of milieuvoordelen van de actie mogelijk.

Artikel 11

Subsidiabele entiteiten

1.   Wat entiteiten betreft, zijn naast de in artikel 197 van het Financieel Reglement vermelde criteria de in dit artikel vastgestelde subsidiabiliteitscriteria van toepassing.

2.   De volgende entiteiten zijn subsidiabel:

a)

juridische entiteiten die zijn gevestigd in:

i)

een lidstaat, waaronder gemeenschappelijke ondernemingen;

ii)

een met de CEF geassocieerd derde land, of

iii)

een land of gebied overzee;

b)

uit hoofde van het Unierecht opgerichte juridische entiteiten en, mits de werkprogramma’s daarin voorzien, internationale organisaties.

3.   Natuurlijke personen zijn niet subsidiabel.

4.   In de werkprogramma’s kan worden bepaald dat juridische entiteiten die gevestigd zijn in derde landen die overeenkomstig artikel 5 met de CEF geassocieerd zijn, en juridische entiteiten die in de Unie zijn gevestigd maar direct of indirect onder zeggenschap staan van derde landen of onderdanen van derde landen of van in derde landen gevestigde entiteiten, om naar behoren gemotiveerde veiligheidsredenen niet in aanmerking komen voor deelname aan alle of sommige van de acties in het kader van de specifieke doelstellingen van artikel 3, lid 2, punt c). In dergelijke gevallen worden oproepen tot het indienen van voorstellen en aanbestedingen beperkt tot entiteiten die zijn gevestigd of worden geacht te zijn gevestigd in de lidstaten en waarover de lidstaten of onderdanen van de lidstaten direct of indirect zeggenschap hebben.

5.   Juridische entiteiten die gevestigd zijn in een niet met de CEF geassocieerd derde land komen bij wijze van uitzondering in aanmerking voor financiële steun van de Unie in het kader van de CEF indien die steun onontbeerlijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van een bepaald project van gemeenschappelijk belang in de vervoers-, de energie- of de digitale sector of van een grensoverschrijdend project op het gebied van hernieuwbare energie.

6.   Om in aanmerking te komen, worden voorstellen ingediend:

a)

door één of meer lidstaten, of

b)

met instemming van de betrokken lidstaten, door internationale organisaties, gemeenschappelijke ondernemingen, dan wel publieke of private ondernemingen of organen, inclusief regionale of plaatselijke autoriteiten.

Indien de betrokken lidstaat niet akkoord gaat met een indiening in het kader van punt b) van de eerste alinea, doet hij daarvan kennisgeving.

Een lidstaat kan besluiten dat voorstellen voor een specifiek werkprogramma of voor specifieke categorieën toepassingen zonder zijn instemming kunnen worden ingediend. In dat geval wordt dat op verzoek van de betrokken lidstaat vermeld in het desbetreffende werkprogramma en in de oproep tot het indienen van dergelijke voorstellen.

Artikel 12

Specifieke subsidiabiliteitsregels voor acties die verband houden met de aanpassing van het TEN-T met het oog op tweeërlei civiel-militair gebruik

1.   Acties die bijdragen tot de aanpassing van het TEN-T-kernnetwerk of het uitgebreide TEN-T-netwerk als gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 1315/2013, met als doel een tweeërlei civiel-militair gebruik van de infrastructuur mogelijk te maken, voldoen aan de volgende aanvullende subsidiabiliteitregels:

a)

de voorstellen worden ingediend door één of meer lidstaten of, met instemming van de betrokken lidstaten, door in de lidstaten gevestigde juridische entiteiten;

b)

de acties houden verband met de tracés of knooppunten die de lidstaten hebben aangewezen in de bijlagen bij de “Militaire eisen voor militaire mobiliteit binnen en buiten de EU”, zoals vastgesteld door de Raad op 20 november 2018, of in eventuele later goedgekeurde lijsten, en in eventuele aanvullende indicatieve lijsten met prioritaire projecten die de lidstaten hebben aangewezen in overeenstemming met het actieplan voor militaire mobiliteit;

c)

de acties kunnen zowel verband houden met de opwaardering van bestaande infrastructuuronderdelen als met de aanleg van nieuwe infrastructuuronderdelen, rekening houdend met de in lid 2 van dit artikel genoemde infrastructuurvereisten;

d)

acties die, wat de infrastructuurvereisten betreft, worden uitgevoerd op een hoger niveau dan wat voor infrastructuur voor tweeërlei gebruik vereist is, zijn subsidiabel; de kosten ervan zijn echter slechts subsidiabel tot het niveau vereist voor tweeërlei gebruik; acties die verband houden met infrastructuur die uitsluitend voor militaire doeleinden wordt gebruikt, zijn niet subsidiabel;

e)

de acties uit hoofde van dit artikel worden enkel gefinancierd uit het bedrag overeenkomstig artikel 4, lid 2, punt a), iii), van deze verordening.

2.   Indien nodig stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast tot nadere bepaling van de infrastructuurvereisten die van toepassing zijn op bepaalde categorieën van acties betreffende infrastructuur voor tweeërlei gebruik, en van de beoordelingsprocedure voor acties die verband houden met infrastructuur voor tweeërlei gebruik. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   Na de tussentijdse evaluatie van de CEF waarin artikel 23, lid 2, voorziet, kan de Commissie de begrotingsautoriteit voorstellen om niet-vastgelegde bedragen over te schrijven van artikel 4, lid 2, punt a), iii), naar artikel 4, lid 2, punt a), i).

HOOFDSTUK III

SUBSIDIES

Artikel 13

Subsidies

Subsidies in het kader van de CEF worden toegekend en beheerd in overeenstemming met titel VIII van het Financieel Reglement.

Artikel 14

Toekenningscriteria

1.   In de in artikel 20 bedoelde werkprogramma’s en in de oproepen tot het indienen van voorstellen worden transparante toekenningscriteria vastgesteld, rekening houdend met, voor zover van toepassing, uitsluitend de volgende elementen:

a)

economische, sociale en milieueffecten, waaronder de klimaatimpact (kosten en baten over de hele projectlevenscyclus), en de degelijkheid, alomvattendheid en transparantie van de analyse;

b)

innovatie en digitalisering, veiligheid, interoperabiliteit en toegankelijkheid, ook voor personen met beperkte mobiliteit:

c)

de grensoverschrijdende dimensie, netwerkintegratie en territoriale toegankelijkheid, ook voor Europese eilanden en ultraperifere regio’s;

d)

de meerwaarde voor de Unie;

e)

synergieën tussen de vervoers-, de energie- en de digitale sector;

f)

de rijpheid van de actie in het licht van de ontwikkeling van het project;

g)

de degelijkheid van de voorgestelde onderhoudsstrategie voor het project op het tijdstip van de voltooiing ervan;

h)

de degelijkheid van het voorgestelde uitvoeringsplan;

i)

de katalyserende werking van financiële steun van de Unie op de investering;

j)

de noodzaak om financiële belemmeringen weg te werken, bijvoorbeeld als gevolg van een gebrek aan commerciële levensvatbaarheid, hoge aanloopkosten of het gebrek aan marktfinanciering;

k)

het potentieel voor tweeërlei gebruik in de context van militaire mobiliteit;

l)

samenhang met de energie- en klimaatplannen van de Unie en de lidstaten, daaronder begrepen het beginsel “energie-efficiëntie eerst”.

2.   Bij de toetsing van de voorstellen aan de toekenningscriteria wordt, voor zover relevant, rekening gehouden met de weerbaarheid ten aanzien van de negatieve gevolgen van klimaatverandering door middel van een analyse van de klimaatkwetsbaarheid en een risicobeoordeling, met inbegrip van de relevante adaptatiemaatregelen.

3.   De toetsing van voorstellen aan de toekenningscriteria zorgt ervoor dat door de CEF ondersteunde acties die PNT-technologie omvatten, technisch compatibel zijn met de programma’s Galileo en Egnos en met het programma Copernicus, voor zover relevant volgens de specificaties in het werkprogramma.

4.   Wat acties in verband met de vervoerssector betreft, zorgt de toetsing van de voorstellen aan de toekenningscriteria er waar toepasselijk voor dat de voorgestelde acties in overeenstemming zijn met de werkplannen voor de corridors en de uitvoeringshandelingen op grond van artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 en rekening houden met het advies van de bevoegde Europese coördinator op grond van artikel 45, lid 8, van die verordening. Daarnaast wordt bekeken of de uitvoering van door de CEF gefinancierde acties het risico met zich meebrengt dat de goederen- of passagiersstromen op het tracé van de lijn waarop het project betrekking heeft, worden onderbroken en of er maatregelen zijn genomen om dat risico te beperken.

5.   Voor acties met betrekking tot grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie wordt in de toekenningscriteria rekening gehouden met de voorwaarden van artikel 7, lid 4.

6.   Voor acties met betrekking tot projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van digitale connectiviteit wordt in de toekenningscriteria die zijn vastgesteld in de werkprogramma’s en de oproepen tot het indienen van voorstellen rekening gehouden met de criteria van artikel 8, lid 4.

Artikel 15

Medefinancieringspercentages

1.   Voor studies bedraagt de financiële steun van de Unie ten hoogste 50 % van de totale subsidiabele kosten. Voor studies die worden gefinancierd met de bedragen die uit het Cohesiefonds zijn overgedragen, gelden de maximale medefinancieringspercentages van het Cohesiefonds die zijn vermeld in lid 2, punt c).

2.   Voor werkzaamheden in de vervoerssector gelden de volgende maximale medefinancieringspercentages:

a)

voor werkzaamheden in verband met de specifieke doelstellingen genoemd in artikel 3, lid 2, punt a), i), bedraagt de financiële steun van de Unie ten hoogste 30 % van de totale subsidiabele kosten; de medefinancieringspercentages kunnen evenwel tot maximaal 50 % worden verhoogd voor de volgende acties:

i)

acties in verband met grensoverschrijdende verbindingen onder de voorwaarden in punt e) van dit lid;

ii)

acties ter ondersteuning van systemen voor telematicatoepassingen;

iii)

acties ter ondersteuning van binnenwateren of de interoperabiliteit van spoorwegen;

iv)

acties ter ondersteuning van nieuwe technologieën en innovatie;

v)

acties ter ondersteuning van infrastructurele verbeteringen ten behoeve van de veiligheid, en

vi)

acties met het oog op het aanpassen van de vervoersinfrastructuur aan de controles aan de buitengrenzen van de Unie, overeenkomstig het toepasselijke Unierecht;

b)

voor werkzaamheden in verband met de specifieke doelstellingen genoemd in artikel 3, lid 2, punt a), ii), bedraagt de financiële steun van de Unie ten hoogste 50 % van de totale subsidiabele kosten; de medefinancieringspercentages kunnen evenwel worden verhoogd tot maximaal 85 % indien de nodige middelen naar de CEF worden overgedragen op grond van artikel 4, lid 13;

c)

voor bedragen die uit het Cohesiefonds zijn overgedragen, bedragen de maximale medefinancieringspercentages niet meer dan 85 % van de totale subsidiabele kosten;

d)

voor bedragen uit de rubriek Europese strategische investeringen ter grootte van 1 559 800 000 EUR, als bedoeld in deel II, eerste alinea, eerste streepje, van de bijlage, voor de voltooiing van ontbrekende belangrijke grensoverschrijdende spoorwegverbindingen tussen lidstaten die in aanmerking komen voor financiering uit het Cohesiefonds, bedragen de maximale medefinancieringspercentages niet meer dan 85 % van de totale subsidiabele kosten;

e)

voor acties in verband met grensoverschrijdende verbindingen mogen de hogere maximale medefinancieringspercentages bedoeld in de punten a), c) en d) van dit lid alleen worden toegepast op acties waarbij er volgens het in artikel 14, lid 1, punt c), genoemde toekenningscriterium sprake is van een verregaande integratie bij de planning en uitvoering van de actie, bijvoorbeeld door de oprichting van een centrale projectonderneming, een gezamenlijke beheerstructuur, een bilateraal juridisch kader of door een uitvoeringshandeling op grond van artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1315/2013; daarnaast kan het medefinancieringspercentage dat van toepassing is op projecten die worden uitgevoerd door een geïntegreerde beheerstructuur, zoals een gemeenschappelijke onderneming, overeenkomstig artikel 11, lid 2, punt a), met 5 % worden verhoogd.

3.   Voor werkzaamheden in de energiesector gelden de volgende maximale medefinancieringspercentages:

a)

voor werkzaamheden in verband met de specifieke doelstellingen genoemd in artikel 3, lid 2, punt b), bedraagt de financiële steun van de Unie ten hoogste 50 % van de totale subsidiabele kosten;

b)

de medefinancieringspercentages kunnen worden verhoogd tot maximaal 75 % van de totale subsidiabele kosten voor acties die bijdragen aan de ontwikkeling van projecten van gemeenschappelijk belang die volgens de in artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) nr. 347/2013 vermelde bewijzen zorgen voor een hoge mate van regionale of Uniebrede voorzieningszekerheid, de solidariteit in de Unie versterken of bijzonder innovatieve oplossingen bieden.

4.   Voor werkzaamheden in de digitale sector zijn de volgende maximale medefinancieringspercentages van toepassing: voor werkzaamheden in verband met de specifieke doelstellingen genoemd in artikel 3, lid 2, punt c), bedraagt de financiële steun van de Unie maximaal 30 % van de totale subsidiabele kosten.

De medefinancieringspercentages kunnen worden verhoogd:

a)

tot maximaal 50 % voor acties met een sterke grensoverschrijdende dimensie, zoals de ononderbroken dekking met 5G-systemen van belangrijke vervoerstrajecten of de uitrol van backbonenetwerken tussen lidstaten en tussen de Unie en derde landen, en

b)

tot maximaal 75 % voor acties voor de totstandbrenging van gigabitconnectiviteit bij sociaal-economische actoren.

Voor acties die lokale draadloze connectiviteit verstrekken in lokale gemeenschappen die worden uitgevoerd met subsidies van kleine bedragen, kan de financiële steun van de Unie tot 100 % van de subsidiabele kosten bedragen, onverminderd het medefinancieringsbeginsel.

5.   Het maximale medefinancieringspercentage voor acties als bedoeld in artikel 10, lid 1, is het hoogste maximale medefinancieringspercentage dat van toepassing is op de betrokken sectoren. Daarnaast kan het medefinancieringspercentage dat van toepassing is op die acties met 10 % worden verhoogd.

6.   Wat betreft werkzaamheden in ultraperifere gebieden zowel in de vervoers-, de energie- als de digitale sector is een specifiek maximaal medefinancieringspercentage van 70 % van toepassing.

Artikel 16

Subsidiabele kosten

Naast de in artikel 186 van het Financieel Reglement vermelde criteria zijn de volgende kostensubsidiabiliteitscriteria van toepassing:

a)

alleen in de lidstaten verrichte uitgaven zijn subsidiabel, tenzij het project van gemeenschappelijk belang of het grensoverschrijdende project op het gebied van hernieuwbare energie ook betrekking heeft op het grondgebied van één of meer derde landen als bedoeld in artikel 5 of artikel 11, lid 4, van deze verordening of op internationale wateren, en de actie onontbeerlijk is om de doelstellingen van het betrokken project te verwezenlijken;

b)

de kosten van apparatuur, voorzieningen en infrastructuur die door de begunstigde als kapitaaluitgaven worden behandeld, zijn volledig subsidiabel;

c)

uitgaven in verband met de aankoop van gronden zijn geen subsidiabele kosten, tenzij het middelen betreft die uit het Cohesiefonds naar de vervoerssector zijn overgedragen overeenkomstig artikel 64 van Verordening (EU) 2021/1060;

d)

subsidiabele kosten omvatten geen belasting over de toegevoegde waarde.

Artikel 17

Combinatie van subsidies met andere financieringsbronnen

1.   Subsidies kunnen worden gebruikt in combinatie met financiering van de Europese Investeringsbank, nationale stimuleringsbanken of andere ontwikkelingsbanken en openbare financiële instellingen, alsmede van particuliere financiële instellingen en investeerders uit de particuliere sector, ook via publiek-private partnerschappen.

2.   De in lid 1 bedoelde subsidies mogen ten uitvoer worden gelegd middels specifieke oproepen tot het indienen van voorstellen.

Artikel 18

Verlaging of beëindiging van subsidies

1.   Naast de in artikel 131, lid 4, van het Financieel Reglement genoemde gronden kan het subsidiebedrag, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen, worden verlaagd op de volgende gronden:

a)

wat betreft studies, indien de actie niet van start is gegaan binnen één jaar na de in de subsidieovereenkomst vermelde begindatum;

b)

wat betreft werkzaamheden, indien de actie niet van start is gegaan binnen twee jaar na de in de subsidieovereenkomst vermelde begindatum;

c)

indien na evaluatie van de vooruitgang van de actie is gebleken dat de uitvoering van de actie zoveel vertraging heeft opgelopen dat de doelstellingen van de actie waarschijnlijk niet zullen worden verwezenlijkt.

2.   De subsidieovereenkomst kan worden gewijzigd of beëindigd op de in lid 1 genoemde gronden.

3.   Voordat een beslissing over de verlaging of beëindiging van een subsidie wordt genomen, wordt een uitvoerig onderzoek verricht en wordt de betrokken begunstigden de mogelijkheid geboden om binnen een redelijke termijn opmerkingen in te dienen.

4.   Beschikbare vastleggingskredieten die resulteren uit de toepassing van lid 1 of lid 2 van dit artikel worden verdeeld over andere werkprogramma’s die zijn voorgesteld in het kader van de overeenkomstige financiële middelen vermeld in artikel 4, lid 2.

Artikel 19

Cumulatieve en alternatieve financiering

1.   Aan een actie waaraan een bijdrage uit hoofde van de CEF is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit een ander Unieprogramma, met inbegrip van fondsen in gedeeld beheer, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van het desbetreffende Unieprogramma zijn van toepassing op de overeenkomstige bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie. De steun uit de verschillende Unieprogramma’s kan op een pro-ratabasis worden berekend overeenkomstig de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgelegd.

2.   Het Excellentiekeurmerk wordt toegekend aan acties die voldoen aan de volgende cumulatieve voorwaarden:

a)

zij zijn beoordeeld in een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van de CEF;

b)

zij voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van die oproep tot het indienen van voorstellen;

c)

zij kunnen wegens budgetbeperkingen niet in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen worden gefinancierd.

Aan acties waaraan overeenkomstig de eerste alinea een excellentiekeurmerk werd toegekend, kan steun uit het EFRO worden verleend overeenkomstig artikel 67, lid 5, van Verordening (EU) 2021/1060, of uit het Cohesiefonds, zonder verdere beoordeling en voor zover die acties sporen met de doelstellingen en regels van het desbetreffende fonds.

HOOFDSTUK IV

PROGRAMMERING, MONITORING, EVALUATIE EN CONTROLE

Artikel 20

Werkprogramma’s

1.   De CEF wordt uitgevoerd door middel van werkprogramma’s als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement.

2.   Om redenen van transparantie en voorspelbaarheid en om de kwaliteit van de projecten te verbeteren stelt de Commissie uiterlijk op 15 oktober 2021 de eerste meerjarige werkprogramma’s vast. Die eerste meerjarige werkprogramma’s omvatten het tijdschema voor de oproepen tot het indienen van voorstellen voor de eerste drie jaar van de CEF, evenals de onderwerpen en het indicatieve budget ervan, alsook een toekomstig kader voor de volledige programmeringsperiode.

3.   De werkprogramma’s worden bij uitvoeringshandelingen door de Commissie vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

4.   Bij het vaststellen van werkprogramma’s in de energiesector besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan projecten van gemeenschappelijk belang en daaraan gerelateerde acties die gericht zijn op het verder integreren van de interne markt voor energie, het doorbreken van het isolement op energiegebied, en het wegwerken van knelpunten inzake elektriciteitsinterconnectie, waarbij de nadruk moet liggen op projecten die bijdragen aan de verwezenlijking van de interconnectiedoelstelling van ten minste 10 % in 2020 en 15 % in 2030, alsook aan projecten die bijdragen aan de synchronisatie van elektriciteitssystemen en netwerken van de Unie.

5.   Overeenkomstig artikel 200, lid 2, van het Financieel Reglement kan de bevoegde ordonnateur waar passend een selectieprocedure in twee fasen organiseren, die als volgt verloopt:

a)

de aanvragers dienen een vereenvoudigd dossier in met relatief beknopte informatie, zodat er op basis van een beperkt aantal criteria een voorselectie van de projecten kan worden gemaakt;

b)

de in de eerste fase geselecteerde aanvragers dienen na afronding van die fase een volledig dossier in.

Artikel 21

Toekenning van financiële steun van de Unie

1.   Na iedere oproep tot het indienen van voorstellen op basis van de in artikel 20 bedoelde werkprogramma’s stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarin wordt vastgelegd hoeveel financiële bijstand er wordt toegekend aan de geselecteerde projecten of onderdelen daarvan en welke voorwaarden en methoden er gelden voor de uitvoering ervan. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 24, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   Tijdens de uitvoering van de subsidieovereenkomsten stelt de Commissie de begunstigden en de betrokken lidstaten in kennis van wijzigingen in de subsidiebedragen en de uiteindelijk betaalde bedragen.

3.   De begunstigden dienen zonder voorafgaande toestemming van de lidstaten verslagen in, zoals overeengekomen in de desbetreffende subsidieovereenkomsten. De Commissie biedt de lidstaten toegang tot de verslagen over acties die op hun grondgebied plaatsvinden.

Artikel 22

Monitoring en verslaglegging

1.   De indicatoren voor de verslaglegging over de voortgang van de CEF bij de verwezenlijking van de in artikel 3 vastgestelde algemene en specifieke doelstellingen zijn in deel I van de bijlage opgenomen.

2.   Om ervoor te zorgen dat de voortgang van de CEF bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deel I van de bijlage te wijzigen met betrekking tot de indicatoren, indien nodig, en om deze verordening aan te vullen met bepalingen betreffende de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader.

3.   Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat gegevens voor het toezicht op de uitvoering en de resultaten van de CEF geschikt zijn voor een grondige analyse van de gemaakte voortgang, onder meer wat klimaatmonitoring betreft, en dat zij efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van financiële middelen van de Unie en, waar passend, aan de lidstaten.

4.   De Commissie verbetert de speciale internetsite door er in real time een kaart te publiceren met de projecten in uitvoering, samen met relevante informatie waaronder effectbeoordelingen en de waarde, de begunstigde, het uitvoeringsorgaan en de stand van zaken van het project. De Commissie legt ook om de twee jaar voortgangsverslagen voor. Die voortgangsverslagen bevatten de informatie over de uitvoering van de CEF, overeenkomstig de in artikel 3 vastgelegde algemene en specifieke doelstellingen, en verduidelijken of de verschillende sectoren op schema liggen, of de totale begrotingsvastlegging in overeenstemming is met het totale toegewezen bedrag, of de lopende projecten in voldoende mate volbracht zijn, of ze nog steeds haalbaar zijn en of het passend is dat ze worden voltooid.

Artikel 23

Evaluatie

1.   Evaluaties worden tijdig verricht zodat de resultaten ervan in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.

2.   Er wordt een tussentijdse evaluatie van de CEF verricht zodra voldoende informatie over de uitvoering van de CEF beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar na de start van de uitvoering ervan.

3.   Aan het einde van de uitvoering van de CEF, doch uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, verricht de Commissie een eindevaluatie van de CEF.

4.   De Commissie dient de conclusies van de evaluaties samen met haar opmerkingen in bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s.

Artikel 24

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het CEF-Coördinatiecomité, dat in diverse formaties kan bijeenkomen, afhankelijk van het thema. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Indien naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 25

Gedelegeerde handelingen

1.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door:

a)

het vastleggen van een monitoring- en evaluatiekader op basis van de indicatoren in deel I van de bijlage;

b)

het vaststellen van regels voor het selecteren van grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie naast de projecten in deel IV van de bijlage, en het opstellen en actualiseren van een lijst van geselecteerde grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie.

2.   Met inachtneming van artikel 172, tweede alinea, VWEU is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 26 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen:

a)

tot wijziging van deel III van de bijlage betreffende de afbakening van de corridors van het vervoerskernnetwerk en vooraf vastgelegde tracés van het uitgebreide netwerk;

b)

tot wijziging van deel V van de bijlage betreffende het aanwijzen van de projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van digitale connectiviteit.

Artikel 26

Uitoefening van de delegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 22, lid 2, en artikel 25 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2028.

3.   De in artikel 7, lid 2, artikel 22, lid 2, en artikel 25 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een op grond van artikel 7, lid 2, artikel 22, lid 2, en artikel 25 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 27

Informatie, communicatie en publiciteit

1.   De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van die middelen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende en proportionele wijze te informeren.

2.   De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot de CEF, de op grond van de CEF ondernomen acties en de resultaten ervan. De aan de CEF toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die prioriteiten verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.

3.   Er wordt voor transparantie gezorgd, en de bevolking wordt geraadpleegd, conform het toepasselijke Unie- en nationale recht.

Artikel 28

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Indien een derde land aan de CEF deelneemt door middel van een op grond van een internationale overeenkomst of op basis van een ander rechtsinstrument vastgesteld besluit, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer, zodat zij hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten dergelijke rechten het recht om onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren als bepaald in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.

HOOFDSTUK V

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 29

Intrekkings- en overgangsbepalingen

1.   De verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 worden ingetrokken.

2.   Onverminderd lid 1 doet deze verordening geen afbreuk aan de voortzetting of wijziging van acties die geïnitieerd zijn op grond van Verordening (EU) nr. 1316/2013, die op die acties van toepassing blijft tot zij worden afgesloten.

3.   De financiële middelen voor de CEF kunnen tevens de uitgaven dekken voor de technische en administratieve bijstand die noodzakelijk zijn om de overgang te waarborgen tussen de CEF en de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 1316/2013.

4.   Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in artikel 4, lid 5, bedoelde uitgaven in de Uniebegroting worden opgenomen, overeenkomstig deze verordening.

Artikel 30

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 7 juli 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A. LOGAR


(1)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 191.

(2)  PB C 461 van 21.12.2018, blz. 173.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2019 (PB C 158 van 30.4.2021, blz. 884) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 14 juni 2021 (PB C 276 van 9.7.2021, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 6 juli 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(5)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

(6)  Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).

(8)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(9)  Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (PB L 307 van 28.10.2014, blz. 1).

(10)  Richtlijn 2008/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur (PB L 319 van 29.11.2008, blz. 59).

(11)  Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 60).

(12)  Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009 (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 39).

(13)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

(14)  Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

(15)  Verordening (EU) nr. 283/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 betreffende richtsnoeren voor trans-Europese netwerken op het gebied van telecommunicatie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1336/97/EG (PB L 86 van 21.3.2014, blz. 14).

(16)  Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (PB L 321 van 17.12.2018, blz. 36).

(17)  Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het programma Digitaal Europa en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (PB L 166 van 11.5.2021 blz. 1).

(18)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).

(19)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

(20)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(21)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(22)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(23)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(24)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(25)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(26)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (“LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

(27)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(28)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(29)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(30)  Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EU) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).

(31)  Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 22).

(32)  De financiële middelen van de CEF voor de periode 2021-2027 in constante prijzen van 2018 bedragen 29 896 000 000 EUR, verdeeld als volgt: a) vervoer: 22 884 000 000 EUR, waarvan i) 11 384 000 000 EUR uit rubriek 1(2) van het MFK 2021-2027, Europese strategische investeringen; ii) 10 000 000 000 EUR overgedragen uit het Cohesiefonds; iii) 1 500 000 000 EUR uit rubriek 5(13) van het MFK 2021-2027, Defensie; b) energie: 5 180 000 000 EUR; c) digitaal: 1 832 000 000 EUR.

(33)  Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30


BIJLAGE

DEEL I

INDICATOREN

De CEF wordt nauwlettend gemonitord aan de hand van een reeks indicatoren om te meten in hoeverre de algemene en specifieke doelstellingen van de CEF zijn verwezenlijkt, mede met het oog op het beperken van de administratieve lasten en de kosten. Daartoe zullen gegevens worden verzameld met betrekking tot de volgende indicatoren:

Sectoren

Specifieke doelstellingen

Kernindicatoren

Vervoer

Efficiënte, onderling verbonden en multimodale netwerken en infrastructuur voor slimme, interoperabele, duurzame, inclusieve, toegankelijke, veilige en beveiligde mobiliteit

Aantal grensoverschrijdende verbindingen en ontbrekende schakels die met steun van de CEF zijn aangepakt (onder meer acties in verband met stedelijke knooppunten, regionale grensoverschrijdende spoorwegverbindingen, multimodale logistieke platforms, zeehavens, binnenhavens, verbindingen met luchthavens en terminals voor overslag tussen weg- en spoorvervoer op het TEN-T-kernnetwerk en het uitgebreide TEN-T-netwerk)

Aantal door de CEF ondersteunde acties die bijdragen aan de digitalisering van het vervoer, met name door de uitrol van ERTMS, RIS, ITS, VTMIS/elektronische maritieme diensten en Sesar

Aantal bevoorradingspunten voor alternatieve brandstoffen die met steun van de CEF zijn gecreëerd of opgewaardeerd

Aantal door de CEF ondersteunde acties die bijdragen aan de veiligheid van vervoer

Aantal door de CEF ondersteunde acties die bijdragen aan de toegankelijkheid van vervoer voor personen met beperkte mobiliteit

Aantal door de CEF ondersteunde acties die bijdragen aan de vermindering van de geluidsoverlast door goederenvervoer per spoor

Aanpassing voor tweeërlei gebruik van vervoersinfrastructuur

Aantal vervoersinfrastructuurcomponenten die zijn aangepast aan de vereisten voor tweeërlei gebruik

Energie

Bijdrage aan de interconnectiviteit en integratie van markten

Aantal door de CEF ondersteunde acties die bijdragen aan projecten om netwerken van lidstaten met elkaar te verbinden en interne knelpunten weg te werken

Voorzieningszekerheid

Aantal door de CEF ondersteunde acties die bijdragen aan projecten om de weerbaarheid van het gasnetwerk te waarborgen

Aantal door de CEF ondersteunde acties die bijdragen aan de totstandbrenging van slimmere en gedigitaliseerde netwerken en aan een toename van de energieopslagcapaciteit

Duurzame ontwikkeling door het mogelijk maken van decarbonisatie

Aantal door de CEF ondersteunde acties die bijdragen aan projecten die een toename van het aandeel van hernieuwbare energie in de energiesystemen mogelijk maken

Aantal door de CEF ondersteunde acties die bijdragen aan grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie

Digitalisering

Bijdrage aan de uitrol van infrastructuur voor digitale connectiviteit in de hele Unie

Nieuwe aansluitingen op netwerken met zeer hoge capaciteit voor sociaal-economische actoren en zeer hoogwaardige aansluitingen voor lokale gemeenschappen

Aantal door de CEF ondersteunde acties die 5G-dekking op belangrijke vervoerstrajecten mogelijk maken

Aantal door de CEF ondersteunde acties die nieuwe aansluitingen op netwerken met zeer hoge capaciteit mogelijk maken

Aantal door de CEF ondersteunde acties die bijdragen aan de digitalisering van de energie- en de vervoerssector

DEEL II

INDICATIEVE PERCENTAGES VOOR DE VERVOERSSECTOR

De in artikel 4, lid 2, punt a), i), bedoelde budgettaire middelen worden als volgt verdeeld:

60 % voor de in artikel 9, lid 2, punt a), genoemde acties: “Acties in verband met efficiënte, onderling verbonden, interoperabele en multimodale netwerken”, waarvan 1 559 800 000 EUR (1), prioritair en op basis van concurrentie, moet worden toegewezen aan de voltooiing van ontbrekende belangrijke grensoverschrijdende spoorwegverbindingen tussen lidstaten die in aanmerking komen voor financiering uit het Cohesiefonds;

40 % voor de in artikel 9, lid 2, punt b), genoemde acties: “Acties in verband met slimme, interoperabele, duurzame, multimodale, inclusieve, toegankelijke, veilige en beveiligde mobiliteit”.

De in artikel 4, lid 2, punt a), ii), bedoelde budgettaire middelen worden als volgt verdeeld:

85 % voor de in artikel 9, lid 2, punt a), genoemde acties: “Acties in verband met efficiënte, onderling verbonden, interoperabele en multimodale netwerken”;

15 % voor de in artikel 9, lid 2, punt b), genoemde acties: “Acties in verband met slimme, interoperabele, duurzame, multimodale, inclusieve, toegankelijke, veilige en beveiligde mobiliteit”.

Wat de in artikel 9, lid 2, punt a), genoemde acties betreft, zou 85 % van de begrotingsmiddelen moeten worden toegewezen aan acties op het kernnetwerk en 15 % aan acties op het uitgebreide netwerk.

DEEL III

CORRIDORS VAN HET VERVOERSKERNNETWERK EN GRENSOVERSCHRIJDENDE VERBINDINGEN OP HET UITGEBREIDE NETWERK

1.

Kernnetwerkcorridors en indicatieve lijst met vooraf vastgelegde grensoverschrijdende verbindingen en ontbrekende schakels

“Atlantische” kernnetwerkcorridor

Uittekening

Gijón — León — Valladolid

A Coruña — Vigo — Orense — León

Zaragoza — Pamplona/Logroño — Bilbao

Tenerife/Gran Canaria — Huelva/Sanlúcar de Barrameda — Sevilla — Córdoba

Algeciras — Bobadilla — Madrid

Sines/Lisboa— Madrid — Valladolid

Lisboa — Aveiro — Leixões/Porto — Dourorivier

Sionainn Faing of Shannon Foynes/Baile Átha Cliath of Dublin/Corcaigh of Cork — Le Havre — Rouen — Paris

Aveiro — Valladolid — Vitoria-Gasteiz — Bergara — Bilbao/Bordeaux — Toulouse/Tours — Paris — Metz — Mannheim/Strasbourg

Sionainn Faing of Shannon Foynes/Baile Átha Cliath of Dublin/Corcaigh of Cork — Saint Nazaire — Nantes — Tours — Dijon

Grensoverschrijdende verbindingen

Évora — Mérida

Spoor

Vitoria-Gasteiz — San Sebastián — Bayonne — Bordeaux

Aveiro — Salamanca

Dourorivier (Via Navegável do Douro)

Binnenwateren

Ontbrekende schakels

Interoperabele lijnen op het Iberisch schiereiland, niet op UIC-breedte

Spoor

Kernnetwerkcorridor “Oostzee — Adriatische Zee”

Uittekening

Gdynia — Gdańsk — Katowice/Sławków

Gdańsk — Warszawa — Katowice/Kraków

Katowice — Ostrava — Brno — Wien

Szczecin/Świnoujście — Poznań — Wrocław — Ostrava

Katowice — Bielsko-Biała — Žilina — Bratislava — Wien

Wien — Graz— Villach — Udine — Trieste

Udine — Venezia — Padova — Bologna — Ravenna — Ancona

Graz — Maribor — Ljubljana — Koper/Trieste

Grensoverschrijdende

verbindingen

Katowice/Opole— Ostrava — Brno

Katowice — Žilina

Bratislava — Wien

Graz — Maribor

Venezia — Trieste — Divača — Ljubljana

Spoor

Katowice — Žilina

Brno — Wien

Weg

Ontbrekende schakels

Gloggnitz — Mürzzuschlag: Semmeringbasistunnel

Graz — Klagenfurt: Koralmspoorlijn en tunnel

Koper — Divača

Spoor

Kernnetwerkcorridor “Middellandse Zeegebied”

Uittekening

Algeciras — Bobadilla — Madrid — Zaragoza — Tarragona

Madrid — Valencia — Sagunto — Teruel — Zaragoza

Sevilla — Bobadilla — Murcia

Cartagena — Murcia — Valencia — Tarragona/Palma de Mallorca — Barcelona

Tarragona — Barcelona — Perpignan — Narbonne — Toulouse/Marseille — Genova/Lyon — La Spezia/Torino — Novara — Milano — Bologna/Verona — Padova — Venezia — Ravenna/Trieste/Koper — Ljubljana — Budapest

Ljubljana/Rijeka — Zagreb — Budapest — grens met Oekraïne

Grensoverschrijdende verbindingen

Barcelona — Perpignan

Spoor

Lyon — Torino: basistunnel en toegangswegen

Nice — Ventimiglia

Venezia — Trieste — Divača — Ljubljana

Ljubljana — Zagreb

Zagreb — Budapest

Budapest — Miskolc — grens met Oekraïne

Lendava — Letenye

Weg

Vásárosnamény — grens met Oekraïne

Ontbrekende schakels

Almería — Murcia

Spoor

Interoperabele lijnen op het Iberisch schiereiland, niet op UIC-breedte

Perpignan — Montpellier

Koper — Divača

Rijeka — Zagreb

Milano — Cremona — Mantova — Porto Levante/Venezia — Ravenna/Trieste

Binnenwateren

Kernnetwerkcorridor “Noordzee — Oostzee”

Uittekening

Luleå — Helsinki — Tallinn — Rīga

Ventspils — Rīga

Rīga — Kaunas

Klaipėda — Kaunas — Vilnius

Kaunas — Warszawa

Grens met Belarus — Warszawa— Łódź/Poznań — Frankfurt/Oder — Berlin — Hamburg — Kiel

Łódź — Katowice/Wrocław

Grens met Oekraïne — Rzeszów — Katowice — Wrocław — Falkenberg — Magdeburg

Szczecin/Świnoujście — Berlin — Magdeburg — Braunschweig — Hannover

Hannover — Bremen — Bremerhaven/Wilhelmshaven

Hannover — Osnabrück — Hengelo — Almelo — Deventer — Utrecht

Utrecht — Amsterdam

Utrecht — Rotterdam — Antwerpen

Hannover/Osnabrück — Köln — Antwerpen

Grensoverschrijdende verbindingen

Tallinn — Riga — Kaunas — Warszawa: nieuwe volledig interoperabele Baltica-spoorlijn op UIC-breedte

Spoor

Świnoujście/Szczecin — Berlin

Spoor en binnenwateren

De “Via Baltica” corridor EE-LV-LT-PL

Weg

Ontbrekende schakels

Kaunas — Vilnius: deel van de nieuwe volledig interoperabele Baltica-spoorlijn op UIC-breedte

Spoor

Warszawa/Idzikowice — Poznań/Wrocław, inclusief verbindingen met de geplande Central Transport Hub

Nord-Ostsee-Kanal

Binnenwateren

Berlin — Magdeburg — Hannover Mittellandkanaal — Westelijke Duitse kanalen

Rijn, Waal

Noordzeekanaal, IJssel, Twentekanaal

Kernnetwerkcorridor “Noordzee — Middellandse Zee”

Uittekening

Grens met het Verenigd Koninkrijk — Baile Átha Cliath of Dublin — Sionainn Faing of Shannon Foynes/Corcaigh of Cork

Sionainn Faing of Shannon Foynes/Baile Átha Cliath of Dublin/Corcaigh of Cork — Le Havre/Calais/Dunkerque/Zeebrugge/Terneuzen/Gent/Antwerpen/Rotterdam/Amsterdam

Grens met het Verenigd Koninkrijk — Lille — Brussel of Bruxelles

Amsterdam — Rotterdam — Antwerpen — Brussel of Bruxelles — Luxembourg

Luxembourg — Metz — Dijon — Mâcon — Lyon — Marseille

Luxembourg — Metz — Strasbourg — Basel

Antwerpen/Zeebrugge — Gent — Calais/Dunkerque/Lille — Paris — Rouen — Le Havre

Grensoverschrijdende verbindingen

Brussel of Bruxelles — Luxembourg — Strasbourg

Spoor

Terneuzen — Gent

Binnenwateren

Seine — Scheldenetwerk en de daarmee verbonden stroomgebieden van de Seine, Schelde en Maas

Rijn-Scheldecorridor

Ontbrekende schakels

Albertkanaal en Kanaal Bocholt-Herentals

Binnenwateren

Kernnetwerkcorridor “Oriënt/Oostelijke Middellandse Zee”

Uittekening

Hamburg — Berlin

Rostock — Berlin — Dresden

Bremerhaven/Wilhelmshaven — Magdeburg — Dresden

Dresden — Ústí nad Labem — Mělník/Praha — Lysá nad Labem/Poříčany — Kolín

Kolín — Pardubice — Brno — Wien/Bratislava — Budapest — Arad — Timișoara — Craiova — Calafat — Vidin — Sofia

Sofia — grens met Servië/grens met Noord-Macedonië

Sofia — Plovdiv — Burgas/grens met Turkije

Grens met Turkije — Alexandroupouli — Kavala — Thessaloniki — Ioannina — Kakavia/Igoumenitsa

Grens met Noord-Macedonië — Thessaloniki

Sofia — Thessaloniki — Athina — Piraeus/Ikonio — Irakleio — Lemesos (Vasiliko) — Lefkosia/Larnaka

Athina — Patra/Igoumenitsa

Grensoverschrijdende verbindingen

Dresden — Praha/Kolín

Spoor

Wien/Bratislava— Budapest

Békéscsaba — Arad — Timișoara

Craiova — Calafat — Vidin — Sofia — Thessaloniki

Sofia — grens met Servië/grens met Noord-Macedonië

Grens met Turkije — Alexandroupouli

Grens met Noord-Macedonië — Thessaloniki

Ioannina — Kakavia (grens met Albanië)

Weg

Drobeta Turnu Severin/Craiova— Vidin — Montana

Sofia — grens met Servië

Hamburg — Dresden — Praag — Pardubice

Binnenwateren

Ontbrekende schakels

Igoumenitsa — Ioannina

Praha — Brno

Thessaloniki — Kavala — Alexandroupouli

Timişoara — Craiova

Spoor

Kernnetwerkcorridor “Rijn — Alpen”

Uittekening

Genova — Milano — Lugano — Basel

Genova — Novara — Brig — Bern — Basel — Karlsruhe — Mannheim — Mainz — Koblenz — Köln

Köln — Düsseldorf — Duisburg — Nijmegen/Arnhem — Utrecht — Amsterdam

Nijmegen — Rotterdam — Vlissingen

Köln — Liège — Brussel of Bruxelles — Gent

Liège — Antwerpen — Gent — Zeebrugge

Grensoverschrijdende

verbindingen

Zevenaar — Emmerich — Oberhausen

Spoor

Karlsruhe — Basel

Milano/Novara— grens met Zwitserland

Basel — Antwerpen/Rotterdam — Amsterdam

Binnenwateren

Ontbrekende schakels

Genova — Tortona/Novi Ligure

Spoor

 

Zeebrugge — Gent

Kernnetwerkcorridor “Rijn — Donau”

Uittekening

Strasbourg — Stuttgart — München — Wels/Linz

Strasbourg — Mannheim — Frankfurt am Main — Würzburg — Nürnberg — Regensburg — Passau — Wels/Linz

München/Nürnberg — Praha — Ostrava/Přerov — Žilina — Košice — grens met Oekraïne

Wels/Linz— Wien — Bratislava — Budapest — Vukovar

Wien/Bratislava— Budapest — Arad — Moravita/Brașov/Craiova — București — Giurgiu/Constanta — Sulina

Grensoverschrijdende verbindingen

München — Praha

Spoor

Nürnberg — Plzeň

München — Mühldorf — Freilassing — Salzburg

Strasbourg — Kehl Appenweier

Hranice — Žilina

Košice — grens met Oekraïne

 

Wien — Bratislava/Budapest

Bratislava — Budapest

Békéscsaba — Arad — Timişoara — grens met Servië

București — Giurgiu — Rousse

Donau (Kehlheim — Constanța/Midia/Sulina) en de daarmee verbonden stroomgebieden van de Váh, de Sava en de Tisza

Binnenwateren

Zlín — Žilina

Weg

Timişoara — grens met Servië

Ontbrekende schakels

Stuttgart — Ulm

Spoor

Salzburg — Linz

Craiova — București

Arad — Sighişoara — Brașov — Predeal

Kernnetwerkcorridor “Scandinavië — Middellandse Zee”

Uittekening

Grens met Rusland — Hamina/Kotka — Helsinki — Turku/Naantali — Stockholm — Örebro (Hallsberg)/Linköping — Malmö

Narvik/Oulu— Luleå — Umeå — Stockholm/Örebro (Hallsberg)

Oslo — Göteborg — Malmö — Trelleborg

Malmö — København — Fredericia — Aarhus — Aalborg — Hirtshals/Frederikshavn

København — Kolding/Lübeck — Hamburg — Hannover

Bremerhaven — Bremen — Hannover — Nürnberg

Rostock — Berlin — Halle/Leipzig — Erfurt — München

Nürnberg — München — Innsbruck — Verona — Bologna — Ancona/Firenze

Livorno/La Spezia — Firenze — Roma — Napoli — Bari — Taranto — Valletta/Marsaxlokk

Cagliari — Napoli — Gioia Tauro — Palermo/Augusta — Valletta/Marsaxlokk

Grensoverschrijdende verbindingen

Grens met Rusland — Helsinki

Spoor

København — Hamburg: Toegangswegen tot de vaste Fehmarnbeltverbinding

München — Wörgl — Innsbruck — Fortezza — Bolzano — Trento — Verona: Brennerbasistunnel en toegangswegen

Göteborg — Oslo

København — Hamburg: Vaste Fehmarnbeltverbinding

Spoor/weg

2.

Indicatieve lijst van vooraf vastgelegde grensoverschrijdende verbindingen op het uitgebreide netwerk

De grensoverschrijdende tracés van het uitgebreide netwerk bedoeld in artikel 9, lid 2, punt a), ii), omvatten met name de volgende tracés:

Baile Átha Cliath of Dublin/Letterkenny — grens met het Verenigd Koninkrijk

Weg

Pau — Huesca

Spoor

Lyon — grens met Zwitserland

Spoor

Athus — Mont-St.-Martin

Spoor

Breda — Venlo — Viersen — Duisburg

Spoor

Antwerpen — Duisburg

Spoor

Mons — Valenciennes

Spoor

Gent — Terneuzen

Spoor

Heerlen — Aachen

Spoor

Groningen — Bremen

Spoor

Stuttgart — grens met Zwitserland

Spoor

Gallarate/Sesto Calende — grens met Zwitserland

Spoor

Berlijn — Rzepin/Horka — Wrocław

Spoor

Praha — Linz

Spoor

Villach — Ljubljana

Spoor

Pivka — Rijeka

Spoor

Plzeň — České Budějovice — Wien

Spoor

Wien — Győr

Spoor

Graz — Celldömölk — Győr

Spoor

Neumarkt-Kallham — Mühldorf

Spoor

Ambercorridor PL-SK-HU

Spoor

Corridor Via Carpathia grens met Belarus/Oekraïne-PL-SK-HU-RO

Weg

Focșani — grens met Moldavië

Weg

Budapest — Osijek — Svilaj (grens met Bosnië en Herzegovina)

Weg

Faro — Huelva

Spoor

Porto — Vigo

Spoor

Giurgiu — Varna

Spoor

Svilengrad — Pithio

Spoor

3.

Onderdelen van het uitgebreide netwerk die zich bevinden in lidstaten zonder landgrens met een andere lidstaat.

DEEL IV

SELECTIE VAN GRENSOVERSCHRIJDENDE PROJECTEN OP HET GEBIED VAN HERNIEUWBARE ENERGIE

1.

Doelstelling van grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie

Grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie bevorderen de grensoverschrijdende samenwerking tussen de lidstaten inzake planning, ontwikkeling en kosteneffectieve exploitatie van hernieuwbare energiebronnen en faciliteren de integratie ervan aan de hand van energieopslagfaciliteiten, met als doel bij te dragen aan de langetermijnstrategie van de Unie inzake decarbonisatie.

2.

Algemene criteria

Om in aanmerking te komen als grensoverschrijdend project op het gebied van hernieuwbare energie moet een project voldoen aan alle hierna genoemde criteria:

a)

het project wordt opgenomen in een samenwerkingsovereenkomst of in een andere regeling tussen twee of meer lidstaten of tussen één of meer lidstaten en één of meer derde landen, als beschreven in de artikelen 8, 9, 11 en 13 van Richtlijn (EU) 2018/2001;

b)

het project levert kostenbesparingen op bij de uitrol van hernieuwbare energie of voordelen op het gebied van systeemintegratie, voorzieningszekerheid of innovatie, of beide, in vergelijking met een soortgelijk project of een project op het gebied van hernieuwbare energie dat door slechts één van de deelnemende lidstaten wordt uitgevoerd;

c)

de potentiële algemene voordelen van samenwerking wegen zwaarder dan de kosten ervan, ook op langere termijn, zoals beoordeeld op basis van de kosten-batenanalyse bedoeld in punt 3 van dit deel en aan de hand van de methode bedoeld in artikel 7, lid 2, van deze verordening.

3.

Kosten-batenanalyse

a)

energieopwekkingskosten;

b)

systeemintegratiekosten;

c)

ondersteuningskosten;

d)

uitstoot van broeikassen;

e)

voorzieningszekerheid;

f)

luchtverontreiniging en andere plaatselijke verontreiniging zoals effecten op de plaatselijke natuur en het milieu;

g)

innovatie.

4.

Procedure

a)

Initiatiefnemers, waaronder lidstaten, van een project dat in aanmerking komt om te worden geselecteerd als grensoverschrijdend project op het gebied van hernieuwbare energie in het kader van een samenwerkingsovereenkomst of een andere regeling tussen twee of meer lidstaten of tussen één of meer lidstaten en één of meer derde landen als beschreven in de artikelen 8, 9, 11, en 13 van Richtlijn (EU) 2018/2001, die hun project willen laten erkennen als grensoverschrijdend project op het gebied van hernieuwbare energie, dienen bij de Commissie een aanvraag in met het oog op selectie als grensoverschrijdend project op het gebied van hernieuwbare energie. De aanvraag gaat vergezeld van de relevante informatie die de Commissie in staat stelt het project volgens de in artikel 7, lid 2, van deze verordening bedoelde methode te toetsen aan de criteria in de punten 2 en 3 van dit deel.

De Commissie zorgt ervoor dat initiatiefnemers minstens eenmaal per jaar de gelegenheid krijgen om de status van grensoverschrijdend project op het gebied van hernieuwbare energie aan te vragen.

b)

De Commissie zet een groep voor grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie op, die is samengesteld uit een vertegenwoordiger van elke lidstaat en een vertegenwoordiger van de Commissie, en zit die groep voor. De groep stelt een reglement van orde vast.

c)

De Commissie organiseert minstens één keer per jaar een procedure voor de selectie van grensoverschrijdende projecten. Na de evaluatie van de projecten legt de Commissie aan de onder b) van dit punt bedoelde groep een lijst van subsidiabele projecten op het gebied van hernieuwbare energie voor die voldoen aan de criteria in artikel 7 en onder d) van dit punt.

d)

De in punt b) genoemde groep ontvangt relevante informatie — tenzij die commercieel gevoelig is — over de subsidiabele projecten die zijn opgenomen in de door de Commissie voorgelegde lijst met betrekking tot de volgende criteria:

i)

een bevestiging dat alle projecten voldoen aan de subsidiabiliteits- en selectiecriteria;

ii)

informatie over het samenwerkingsmechanisme waarvan het project deel uitmaakt en over de mate waarin een project steun krijgt van één of meer lidstaten;

iii)

beschrijving van het doel van het project, met inbegrip van de geraamde capaciteit (in kW) en, indien beschikbaar, de productie van hernieuwbare energie (in kWh per jaar) en de totale projectkosten en subsidiabele kosten, in euro;

iv)

informatie over de verwachte meerwaarde voor de Unie overeenkomstig punt 2, b), van dit deel en over de verwachte kosten en voordelen en de verwachte meerwaarde voor de Unie overeenkomstig punt 2, c), van dit deel.

e)

De groep kan eventueel initiatiefnemers van subsidiabele projecten, vertegenwoordigers van derde landen die bij subsidiabele projecten betrokken zijn en andere relevante belanghebbenden op haar bijeenkomsten uitnodigen.

f)

Op basis van de beoordelingsresultaten stelt de groep een ontwerplijst op van grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie; die lijst moet worden vastgesteld overeenkomstig punt g).

g)

Bij gedelegeerde handeling stelt de Commissie op basis van de in punt f) genoemde ontwerplijst en rekening houdend met punt i) de definitieve lijst vast van geselecteerde grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie. De Commissie publiceert tevens op haar website de lijst van de geselecteerde grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie. Die lijst wordt voor zover nodig maar ten minste elke twee jaar geëvalueerd.

h)

De groep houdt toezicht op de uitvoering van de projecten die op de definitieve lijst staan en doet aanbevelingen om mogelijke vertraging bij de uitvoering ervan tegen te gaan. Hiertoe verstrekken de initiatiefnemers van de geselecteerde projecten informatie over de uitvoering van hun projecten.

i)

De Commissie streeft bij het selecteren van grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie naar een passend geografisch evenwicht. Voor het selecteren van projecten mogen regionale groeperingen worden gebruikt.

j)

Een project wordt niet geselecteerd als grensoverschrijdend project op het gebied van hernieuwbare energie of, indien het al als dusdanig is geselecteerd, verliest die status, indien de informatie die bij de beoordeling van doorslaggevend belang was, onjuist was of indien het project strijdig is met het Unierecht.

DEEL V

INFRASTRUCTUURPROJECTEN VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG OP HET GEBIED VAN DIGITALE CONNECTIVITEIT

1.

Gigabitconnectiviteit, met inbegrip van 5G-systemen en andere geavanceerde mobiele connectiviteit, voor sociaal-economische actoren

Acties worden geprioriteerd rekening houdend met de functie van de sociaal-economische actoren, de relevantie van de digitale diensten en toepassingen die door het aanbieden van de onderliggende connectiviteit mogelijk worden gemaakt, en de potentiële sociaal-economische baten voor de burgers, het bedrijfsleven en de lokale gemeenschappen, met inbegrip van de extra dekking die wordt gegenereerd, ook voor huishoudens. Het beschikbare budget wordt op een geografisch evenwichtige wijze toegewezen aan de lidstaten.

Er wordt prioriteit gegeven aan acties die bijdragen tot gigabitconnectiviteit, met inbegrip van 5G-systemen en andere geavanceerde mobiele connectiviteit, voor:

a)

ziekenhuizen en medische centra, overeenkomstig de inspanningen om de gezondheidszorg te digitaliseren, teneinde het welzijn van de burgers van de Unie te bevorderen en over te schakelen op een nieuwe manier om gezondheids- en zorgdiensten te verstrekken aan patiënten;

b)

onderwijs- en onderzoekscentra, in het kader van de inspanningen om het gebruik van onder andere gegevensverwerking op hoge snelheid, cloudapplicaties en big data te faciliteren, de digitale kloof te dichten en te innoveren in de onderwijsstelsels, alsmede de leerresultaten, de kansengelijkheid en de efficiëntie te verbeteren;

c)

ononderbroken draadloze 5G-breedbanddekking in 2025 voor alle stedelijke centra.

2.

Draadloze connectiviteit in lokale gemeenschappen

Acties die gericht zijn op het aanbieden van lokale draadloze connectiviteit op voor lokale gemeenschappen belangrijke openbare plaatsen, waaronder openbare plaatsen in open lucht die een belangrijke rol spelen in het openbare leven van lokale gemeenschappen, voldoen aan de volgende voorwaarden om in aanmerking te komen voor financiering:

a)

zij worden uitgevoerd door een overheidsinstantie als bedoeld in de tweede alinea, die de installatie van lokale draadloze toegangspunten in openbare binnen- of buitenruimten kan plannen en controleren en gedurende ten minste drie jaar de exploitatiekosten daarvan kan dragen;

b)

zij bouwen voort op digitale netwerken met zeer hoge capaciteit, die gebruikers toegang bieden tot zeer hoogwaardig internet dat:

i)

gratis en zonder discriminerende voorwaarden is, gemakkelijk toegankelijk en beveiligd is, en gebruik maakt van de nieuwste en best beschikbare apparatuur, en de gebruikers ervan zeer snelle connectiviteit kan leveren, en

ii)

algemeen verspreide en niet-discriminerende toegang tot innovatieve digitale diensten ondersteunt;

c)

zij gebruiken de door de Commissie te verstrekken gemeenschappelijke visuele identiteit en een link naar de bijbehorende meertalige online-instrumenten;

d)

met het oog op de verwezenlijking van synergieën, een grotere capaciteit en een betere gebruikservaring faciliteren zij de uitrol van voor 5G geschikte draadloze toegangspunten met klein bereik, zoals omschreven in Richtlijn (EU) 2018/1972, en

e)

bij de actie wordt de verbintenis aangegaan de nodige apparatuur en/of de daaraan gerelateerde installatiediensten aan te schaffen overeenkomstig het toepasselijke recht om ervoor te zorgen dat projecten de mededinging niet onnodig verstoren.

Financiële steun van de Unie is beschikbaar voor overheidsinstanties als gedefinieerd in artikel 3, punt 1), van Richtlijn (EU) 2016/2102 van het Europees Parlement en de Raad (2) die zich ertoe verbinden om, in overeenstemming met het nationaal recht, gratis en tegen niet-discriminerende voorwaarden lokale draadloze connectiviteit te verstrekken door de installatie van lokale draadloze toegangspunten.

Gefinancierde acties mogen niet overlappen met een bestaand gratis particulier of publiek aanbod met soortgelijke kenmerken, onder meer op het gebied van kwaliteit, in dezelfde publieke ruimte.

Het beschikbare budget wordt op een geografisch evenwichtige wijze toegewezen aan de lidstaten.

Waar dat relevant is, wordt gezorgd voor coördinatie en samenhang met de door de CEF ondersteunde acties ter bevordering van de toegang van sociaal-economische actoren tot netwerken met zeer hoge capaciteit die gigabitconnectiviteit, met inbegrip van 5G-systemen en andere geavanceerde connectiviteit, bieden.

3.

Indicatieve lijst van subsidiabele 5G-corridors en grensoverschrijdende backboneverbindingen

Overeenkomstig de door de Commissie geformuleerde doelstellingen in het kader van de gigabitmaatschappij om uiterlijk in 2025 ononderbroken 5G-dekking van belangrijke terrestrische vervoerstrajecten te waarborgen, omvatten acties voor een ononderbroken dekking met 5G-systemen op grond van artikel 9, lid 4, punt c), als eerste stap, acties op grensoverschrijdende tracés met het oog op experimenten inzake geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit (connected automated mobility, CAM) en, als tweede stap, acties op langere tracés met het oog op een grootschaligere uitrol van CAM op corridors, overeenkomstig de onderstaande tabel (indicatieve lijst). De TEN-T-corridors worden hiervoor als basis gebruikt, maar de uitrol van 5G hoeft niet noodzakelijkerwijs beperkt te blijven tot die corridors (3).

Daarnaast wordt ook steun verleend voor acties ter ondersteuning van de uitrol van backbonenetwerken, onder meer met onderzeese kabels tussen de lidstaten, tussen de Unie en derde landen of tussen Europese eilanden, op grond van artikel 9, lid 4, punt d), met als doel voor die vitale infrastructuur de nodige redundantie te creëren en de capaciteit en weerbaarheid van de digitale netwerken van de Unie te versterken.

“Atlantische” kernnetwerkcorridor

Proefproject met CAM-experimenten op grensoverschrijdende tracés

Porto — Vigo

Mérida —Évora

Paris — Amsterdam — Frankfurt am Main

Aveiro — Salamanca

San Sebastián — Biarritz

Proefproject met CAM met het oog op de uitrol op een langer tracé

Metz — Paris — Bordeaux — Bilbao — Vigo — Porto — Lisboa

Bilbao — Madrid — Lisboa

Madrid — Mérida — Sevilla — Tarifa

Uitrol van backbonenetwerken, onder meer met onderzeese kabels

Açores/Madeira — Lisboa

Kernnetwerkcorridor “Oostzee — Adriatische Zee”

Proefproject met CAM op grensoverschrijdende tracés

 

Proefproject met CAM met het oog op de uitrol op een langer tracé

Gdańsk — Warszawa — Brno — Wien — Graz — Ljubljana — Koper/Trieste

Kernnetwerkcorridor “Middellandse Zeegebied”

Proefproject met CAM op grensoverschrijdende tracés

 

Proefproject met CAM met het oog op de uitrol op een langer tracé

Budapest — Zagreb — Ljubljana — Rijeka — Split — Dubrovnik

Ljubljana — Zagreb — Slavonski Brod — Bajakovo (grens met Servië)

Slavonski Brod — Đakovo — Osijek

Montpellier — Narbonne — Perpignan — Barcelona — Valencia — Málaga — Tarifa met een uitbreiding naar Narbonne — Toulouse

Uitrol van backbonenetwerken, onder meer met onderzeese kabels

Onderzeese kabelnetwerken Lisboa — Marseille — Milano

Kernnetwerkcorridor “Noordzee — Oostzee”

Proefproject met CAM op grensoverschrijdende tracés

Warszawa — Kaunas — Vilnius

Kaunas — Klaipėda

Proefproject met CAM met het oog op de uitrol op een langer tracé

Tallinn — Rīga — Kaunas — Litouws-Poolse grens — Warszawa

Belarussische-Litouwse grens — Vilnius — Kaunas — Klaipėda

Via Carpathia:

Klaipėda — Kaunas — Ełk — Białystok — Lublin — Rzeszów — Barwinek — Košice

Kernnetwerkcorridor “Noordzee — Middellandse Zee”

Proefproject met CAM op grensoverschrijdende tracés

Metz — Merzig — Luxembourg

Rotterdam — Antwerpen — Eindhoven

Proefproject met CAM met het oog op de uitrol op een langer tracé

Amsterdam — Rotterdam — Breda — Lille — Paris

Brussel of Bruxelles — Metz — Basel

Mulhouse — Lyon — Marseille

Kernnetwerkcorridor “Oriënt/Oostelijke Middellandse Zee”

Proefproject met CAM op grensoverschrijdende tracés

Sofia — Thessaloniki — Beograd

Proefproject met CAM met het oog op de uitrol op een langer tracé

Berlin — Praha — Brno — Bratislava — Timişoara — Sofia — grens met Turkije

Bratislava — Košice

Sofia — Thessaloniki — Athina

Kernnetwerkcorridor “Rijn — Alpen”

Proefproject met CAM op grensoverschrijdende tracés

Bologna — Innsbruck — München (Brennercorridor)

Proefproject met CAM met het oog op de uitrol op een langer tracé

Rotterdam — Oberhausen — Frankfurt am Main

Basel — Milano — Genova

Kernnetwerkcorridor “Rijn — Donau”

Proefproject met CAM op grensoverschrijdende tracés

 

Proefproject met CAM met het oog op de uitrol op een langer tracé

Frankfurt am Main (M) — Passau — Wien — Bratislava — Budapest — Osijek — Vukovar — Bucurešti — Constanta

Bucurešti — Iasi

Karlsruhe — München — Salzburg — Wels

Frankfurt am Main (M) — Strasbourg

Kernnetwerkcorridor “Scandinavië — Middellandse Zee”

Proefproject met CAM op grensoverschrijdende tracés

Oulu — Tromsø

Oslo — Stockholm— Helsinki

Proefproject met CAM met het oog op de uitrol op een langer tracé

Turku — Helsinki — grens met Rusland

Oslo — Malmö — København — Hamburg — Würzburg — Nürnberg — München — Rosenheim — Verona — Bologna — Napoli — Catania — Palermo

Stockholm — Malmö

Napoli — Bari — Taranto

Aarhus — Esbjerg — Padborg


(1)  1 384 000 000 EUR in prijzen van 2018.

(2)  Richtlijn (EU) 2016/2102 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 inzake de toegankelijkheid van de websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties (PB L 327 van 2.12.2016, blz. 1).

(3)  De cursief gedrukte segmenten maken geen deel uit van de TEN-T-kernnetwerkcorridors maar wel van de 5G-corridors.