12.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 170/69


VERORDENING (EU) 2021/696 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 28 april 2021

tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie, tot oprichting van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 189, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Ruimtevaarttechnologie, -gegevens en -diensten zijn onmisbaar geworden in het dagelijks leven van de Europeanen en zijn essentieel om tal van strategische belangen veilig te stellen. De ruimtevaartindustrie van de Unie is een van de competitiefste ter wereld. De opkomst van nieuwe spelers en de ontwikkeling van nieuwe technologieën brengen echter een omwenteling teweeg in de traditionele industriële modellen. Opdat de Unie internationaal een voortrekkersrol blijft spelen met een ruime vrijheid van handelen op het gebied van de ruimtevaart, is het daarom van cruciaal belang dat zij wetenschappelijke en technische vooruitgang bevordert en het concurrentie- en innovatievermogen van de ruimtevaartsectoren in de Unie ondersteunt, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), start-ups en innoverende ondernemingen.

(2)

De mogelijkheden die de ruimte biedt voor de veiligheid van de Unie en haar lidstaten moeten worden benut, zoals in het bijzonder wordt vermeld in de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie van juni 2016; daarbij moet de civiele aard van het ruimtevaartprogramma van de Unie (“het programma”) worden gehandhaafd en moeten de eventuele bepalingen in de grondwet van lidstaten inzake neutraliteit of niet-gebondenheid worden geëerbiedigd. Van oudsher is de ontwikkeling van de ruimtevaartsector gekoppeld aan veiligheid. In veel gevallen dienen de apparatuur, onderdelen en instrumenten die worden gebruikt in de ruimtevaartsector, evenals ruimtevaartgegevens en -diensten voor tweeërlei gebruik. Niettemin wordt het veiligheids- en defensiebeleid van de Unie bepaald binnen het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, overeenkomstig titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).

(3)

De Unie ontwikkelt sinds het eind van de jaren 1990 haar eigen initiatieven en programma’s op het vlak van de ruimtevaart, namelijk het Europees overlaysysteem voor geostationaire navigatie (European Geostationary Navigation Overlay Service — Egnos) en vervolgens Galileo en Copernicus, die tegemoetkomen aan de behoeften van de EU-burgers en de vereisten van het overheidsbeleid. De continuïteit van deze initiatieven en programma’s moet worden gewaarborgd en de diensten die zij bieden moeten worden verbeterd, zodat ze voldoen aan de nieuwe behoeften van gebruikers, voorlopers blijven in het licht van nieuwe technologische ontwikkelingen en de veranderingen in de digitale, informatie- en communicatietechnologie en kunnen worden ingeschakeld voor politieke prioriteiten zoals klimaatverandering, met inbegrip van het monitoren van de veranderingen in het poolgebied, vervoer, veiligheid en defensie.

(4)

Synergieën tussen de vervoerssector, de ruimtevaartsector en de digitale sectoren moeten worden benut om het bredere gebruik van nieuwe technologieën, zoals e-call, digitale tachograaf, verkeerstoezicht en -beheer, autonoom rijden en onbemande voertuigen en drones, te bevorderen en te voorzien in de behoefte aan beveiligde en naadloze connectiviteit, robuuste plaatsbepaling, intermodaliteit en interoperabiliteit. Zulk gebruik van synergieën zou het concurrentievermogen van de vervoersdiensten en -industrie te vergroten.

(5)

Om ervoor te zorgen dat alle lidstaten en alle burgers de maximale vruchten van het programma te plukken, is het ook van essentieel belang om de toepassing en acceptatie van de geleverde gegevens, informatie en diensten te bevorderen, alsook om de ontwikkeling te ondersteunen van downstreamtoepassingen die op deze gegevens, informatie en diensten zijn gebaseerd. Met het oog hierop kunnen de lidstaten, de Commissie en de bevoegde entiteiten in het bijzonder op gezette tijden informatiecampagnes over de voordelen van het programma organiseren.

(6)

Om de doelstellingen van vrijheid van handelen, onafhankelijkheid en veiligheid te verwezenlijken, is het cruciaal dat de Unie autonome toegang tot de ruimte heeft en er veilig gebruik van kan maken. Het is daarom van essentieel belang dat de Unie autonome, betrouwbare en kosteneffectieve toegang tot de ruimte ondersteunt, in het bijzonder wat betreft kritieke infrastructuur en technologie, openbare veiligheid en de veiligheid van de Unie en haar lidstaten. De Commissie moet dan ook de mogelijkheid hebben om lanceerdiensten te aggregeren op Europees niveau, zowel voor haar eigen behoeften als, op hun verzoek, voor die van andere entiteiten, waaronder de lidstaten, overeenkomstig artikel 189, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Om in een zich snel evoluerende markt te kunnen blijven concurreren, is het tevens van cruciaal belang dat de Unie toegang blijft hebben tot moderne, efficiënte en flexibele lanceerinfrastructuur en beschikt over geschikte lanceersystemen. Daarom moet het mogelijk zijn, zonder afbreuk te doen aan maatregelen die door de lidstaten of het Europees Ruimteagentschap (ESA) worden genomen, voor het programma om aanpassingen van de ruimtevaartinfrastructuur op de grond te ondersteunen, inclusief nieuwe ontwikkelingen, die nodig zijn voor de uitvoering van het programma en aanpassingen, inclusief technologische ontwikkelingen, van de ruimtelanceersystemen, die noodzakelijk zijn voor het lanceren van satellieten, waaronder alternatieve technologieën en innovatieve systemen, met het oog op de uitvoering van de onderdelen van het programma. Deze activiteiten moeten worden uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (2) (“het Financieel Reglement”) en er moet naar worden gestreefd het programma kostenefficiënter te maken. Aangezien er geen sprake is van een speciaal budget, moeten de acties ter ondersteuning van de toegang tot de ruimte de uitvoering van de onderdelen van het programma onverlet laten.

(7)

Om het concurrentievermogen van de Europese ruimtevaartindustrie te versterken en capaciteit te vergroten in het ontwerpen, bouwen en doen functioneren van haar eigen systemen, dient de Unie steun te verlenen aan de totstandbrenging, groei en ontwikkeling van de gehele ruimtevaartindustrie. De opkomst van een ondernemings- en innovatiegericht model dient op Europees, regionaal en nationaal niveau te worden ondersteund via initiatieven zoals ruimtevaarthubs die de ruimtevaart-, de digitale en andere sectoren evenals gebruikers, samenbrengen. Deze ruimtevaarthubs moeten ondernemerschap en vaardigheden bevorderen, en tegelijkertijd synergieën met de digitale innovatiehubs tot stand brengen. De Unie dient de oprichting en groei van ruimtevaartondernemingen met hoofdzetel in de Unie te ondersteunen om hun slaagkansen te vergroten, onder meer door hen te steunen bij het verkrijgen van toegang tot risicofinanciering, aangezien er een gebrek is aan passende toegang tot particulier kapitaal binnen de Unie voor start-ups die actief zijn op het gebied van de ruimtevaart, en door de vraag te stimuleren, bekend als de “first contract”-benadering.

(8)

De waardeketen op ruimtevaartgebied is doorgaans opgedeeld tussen upstreamactiviteiten en downstreamactiviteiten. Upstreamactiviteiten omvatten die activiteiten die gericht zijn op het verwezenlijken van een operationeel ruimtevaartsysteem, waaronder de ontwikkelings-, vervaardigings- en lanceringsactiviteiten en het functioneren van een dergelijk systeem Downstreamactiviteiten omvatten die activiteiten die de verstrekking van ruimtevaartgerelateerde diensten en producten aan gebruikers betreffen. Digitale platforms vormen eveneens een belangrijk element in de ondersteuning van de ontwikkeling van de ruimtevaartsector. Zij bieden toegang tot gegevens en producten en tot instrumentaria en opslag- en computerfaciliteiten.

(9)

Op het gebied van ruimtevaart oefent de Unie haar bevoegdheden krachtens artikel 4, lid 3, VWEU uit. De Commissie moet de coherentie van de in het kader van het programma uitgevoerde activiteiten waarborgen.

(10)

Terwijl een aantal lidstaten een traditie van een actieve aan de ruimtevaart gelieerde industrie hebben, moet worden onderkend dat het noodzakelijk is om ruimtevaartindustrieën te ontwikkelen en uit te bouwen in lidstaten met opkomende mogelijkheden, alsook om de uitdagingen aan te gaan waarmee traditionele ruimtevaartindustrieën te maken krijgen als gevolg van New Space. Er moet steun worden verleend aan acties om in de hele Unie ruimtevaartindustrie tot ontwikkeling te brengen en om samenwerking tussen ruimtevaartbedrijven in alle lidstaten te faciliteren.

(11)

Bij de acties in het kader van het programma moet worden voortgebouwd op en gebruikgemaakt van nationale en Europese capaciteiten die voorhanden zijn op het moment dat de actie wordt uitgevoerd.

(12)

Omdat het programma een grote reikwijdte heeft en kan helpen bij de aanpak van mondiale uitdagingen, hebben ruimtevaartactiviteiten een sterke internationale dimensie. In nauwe samenwerking met en met de goedkeuring van de lidstaten kunnen de bevoegde instanties van het programma deelnemen aan onder dit programma vallende activiteiten in het kader van internationale samenwerking en in samenwerking met de bevoegde sectorale instanties van de Verenigde Naties (VN). Voor kwesties die verband houden met het programma, kan de Commissie, namens de Unie en binnen haar bevoegdheidsgebied, de activiteiten op het internationale toneel coördineren, met name om de belangen van de Unie en haar lidstaten te behartigen op internationale fora, onder meer op het vlak van frequenties wat betreft het programma, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de lidstaten op dat gebied. Het is van bijzonder belang voor de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, om mee te werken aan de organen van het internationale programma Cospas-Sarsat.

(13)

Internationale samenwerking is van cruciaal belang om de rol van de Unie als mondiale speler in de ruimtevaartsector te bevorderen en om de technologie en industrie van de Unie te promoten, eerlijke concurrentie op internationaal niveau te stimuleren, waarbij moet worden gewaarborgd dat de rechten en plichten van de partijen wederkerig zijn, en samenwerking op het vlak van opleiding te steunen. Internationale samenwerking is een cruciaal element van de ruimtevaartstrategie voor Europa, zoals de Commissie heeft aangegeven in haar mededeling van 26 oktober 2016. De Commissie moet het programma gebruiken om bij te dragen aan en te profiteren van internationale inspanningen via initiatieven, om de Europese technologie en industrie internationaal te promoten, bijvoorbeeld via bilaterale dialogen, workshops voor de sector en ondersteuning voor de internationalisering van kmo’s, en de toegang tot internationale markten te versoepelen en eerlijke concurrentie te bevorderen, waarbij wordt voortgebouwd op initiatieven van economische diplomatie. Europese diplomatieke initiatieven in verband met de ruimtevaart moeten in volledige overeenstemming zijn met en een aanvulling vormen op bestaande beleidsmaatregelen van de Unie, -prioriteiten en -instrumenten, terwijl het van groot belang is dat de Unie, samen met de lidstaten, een voortrekkersrol op het wereldtoneel blijft vervullen.

(14)

Onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten moet de Commissie samen met de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (de “hoge vertegenwoordiger”) en in nauwe coördinatie met de lidstaten, bij de uitvoering van het programma verantwoord gedrag in de ruimte, met inbegrip van de vermindering van verspreiding van ruimteschroot, propageren. De Commissie moet tevens de mogelijkheid onderzoeken dat de Unie de rechten en verplichtingen die zijn bepaald in de relevante VN-verdragen en –akkoorden accepteert en, zo nodig, passende voorstellen doen.

(15)

De doelstellingen van het programma zijn vergelijkbaar met die van andere programma’s van de Unie, in het bijzonder Horizon Europa dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (3), het InvestEU-programma dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (4), het Europees Defensiefonds dat is opgericht bij Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad (5) en de Fondsen in het kader van een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa (de “verordening gemeenschappelijke bepalingen”). Daarom moet worden voorzien in cumulatieve financiering uit deze programma’s, op voorwaarde dat zij niet betrekking hebben op dezelfde kostenposten, in het bijzonder via regelingen voor aanvullende financiering uit EU-programma’s waar de beheersvoorschriften dit toelaten — hetzij achtereenvolgens, afwisselend of door een combinatie van middelen voor de gezamenlijke financiering van acties, met, waar mogelijk, innovatiepartnerschappen en blendingverrichtingen. Tijdens de uitvoering van het programma moet de Commissie daarom synergieën bevorderen met andere aanverwante programma’s en financieringsinstrumenten van de Unie, waardoor, waar mogelijk, gebruik kan worden gemaakt van de toegang tot risicokapitaal, innovatiepartnerschappen en cumulatieve of gecombineerde financiering. De Commissie moet eveneens zorgen voor synergieën en samenhang tussen de in het kader van deze programma’s, in het bijzonder Horizon Europa, ontwikkelde oplossingen en de oplossingen die worden ontwikkeld in het kader van het programma.

(16)

Overeenkomstig artikel 191, lid 3, van het Financieel Reglement mogen dezelfde kosten onder geen beding twee keer uit de Uniebegroting worden gefinancierd.

(17)

De beleidsdoelstellingen van het programma zullen ook worden meegenomen als gebieden die in aanmerking komen voor financierings- en investeringsoperaties door middel van financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties van het InvestEU-programma, met name in het kader van de beleidsvensters voor duurzame infrastructuur en onderzoek, innovatie en digitalisering. De financiële steun moet worden gebruikt om tekortkomingen op de markt of suboptimale investeringssituaties op een evenredige manier aan te pakken, en acties mogen niet in de plaats komen van particuliere financiering of deze dupliceren of de concurrentie op de interne markt verstoren. De acties moeten een duidelijke Europese meerwaarde hebben.

(18)

Samenhang en synergieën tussen Horizon Europa en het programma moeten een concurrerende en innoverende Europese ruimtevaartsector bevorderen, Europa meer autonomie geven wat betreft de toegang tot en gebruikmaking van de ruimte in een beveiligde en veilige omgeving, en de rol van Europa als mondiale speler versterken. Baanbrekende oplossingen in Horizon Europa zouden worden ondersteund door gegevens en diensten die via het programma aan de onderzoeks- en innovatiegemeenschap ter beschikking worden gesteld.

(19)

Om het sociaal-economisch rendement van het programma te optimaliseren, is het van cruciaal belang dat systemen zo geavanceerd mogelijk zijn, dat ze worden aangepast aan de veranderende behoeften van gebruikers, en dat er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen in de sector voor downstreamtoepassingen op het gebied van ruimtevaart. De Unie moet steun verlenen aan activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling, of aan de vroege fasen van de ontwikkeling in verband met de in het kader van het programma tot stand gebrachte infrastructuren, evenals aan de onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten in verband met toepassingen en diensten die zijn gebaseerd op in het kader van het programma tot stand gebrachte systemen, en zo economische activiteiten stimuleren, zowel upstream als downstream. Het passende instrument voor de financiering van onderzoeks- en innovatieactiviteiten op Unieniveau is Horizon Europa. Een zeer specifiek deel van de ontwikkelingsactiviteiten moet evenwel gefinancierd worden uit de op grond van deze verordening aan de Galileo- en Egnos-onderdelen toegekende begrotingsmiddelen, in het bijzonder indien deze activiteiten betrekking hebben op fundamentele elementen zoals Galileo-compatibele chipsets en ontvangers, die de ontwikkeling van toepassingen in diverse sectoren van de economie zullen faciliteren. Deze financiering mag de stationering of de exploitatie van de in het kader van het programma tot stand gebrachte infrastructuren echter niet in het gedrang brengen.

(20)

Om het concurrentievermogen van de Europese ruimtevaartindustrie in de toekomst te waarborgen, moet het programma de ontwikkeling van geavanceerde vaardigheden op ruimtevaartgerelateerde gebieden alsook onderwijs- en opleidingsactiviteiten ondersteunen, en daarbij aandacht besteden aan gelijke kansen, waaronder gendergelijkheid, zodat het volledige potentieel van de burgers van de Unie op dit gebied wordt gerealiseerd.

(21)

Specifieke infrastructuur voor het programma zou extra onderzoek en innovatie kunnen vereisen, wat zou kunnen worden ondersteund in het kader van Horizon Europa; hierbij moet worden gestreefd naar samenhang met de werkzaamheden op dit gebied van ESA. Synergieën met Horizon Europa moeten ervoor zorgen dat de onderzoeks- en innovatiebehoeften van de ruimtevaartsector in kaart worden gebracht en als onderdeel van het strategische planningsproces op het gebied van onderzoek en innovatie worden opgevat. Ruimtevaartgegevens en -diensten die vrijelijk beschikbaar worden gesteld door het programma, zullen worden gebruikt voor het ontwikkelen van baanbrekende oplossingen via onderzoek en innovatie, onder meer in het kader van Horizon Europa, ter ondersteuning van de voornaamste beleidsprioriteiten van de Unie. Het proces van strategische planning in het kader van Horizon Europa zal aanwijzen welke onderzoeks- en innovatieactiviteiten gebruik moeten maken van infrastructuur in het bezit van de Unie, zoals Galileo, Egnos en Copernicus. Onderzoeksinfrastructuur, met name netwerken voor observatie ter plaatse, zal een essentieel deel vormen van de infrastructuur voor observatie ter plaatse die de Copernicusdiensten mogelijk maakt.

(22)

Het is belangrijk dat de Unie eigenaar is van alle materiële en immateriële activa die worden gecreëerd of ontwikkeld via overheidsopdrachten die zij in het kader van het programma financiert. Om ervoor te zorgen dat de fundamentele rechten met betrekking tot eigendom onverkort in acht worden genomen, moeten de nodige regelingen worden getroffen met bestaande eigenaars. Het feit dat de Unie het eigendom heeft, mag niets afdoen aan de mogelijkheid voor de Unie om — overeenkomstig deze verordening en waar dat passend wordt geacht op basis van een beoordeling per geval — deze activa beschikbaar te stellen voor derden of er afstand van te doen.

(23)

Ter bevordering van een zo ruim mogelijk gebruik van de diensten die door het programma worden geboden, zou het nuttig zijn erop te wijzen dat gegevens, informatie en diensten zonder garantie worden verstrekt, onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit wettelijk bindende bepalingen.

(24)

De Commissie moet bij het uitoefenen van sommige van haar taken met een niet-regelgevend karakter, naargelang de behoeften en voor zover nodig, een beroep kunnen doen op technische ondersteuning vanwege bepaalde externe partijen. Andere entiteiten die betrokken zijn bij het publieke bestuur van het programma, moeten ook van dezelfde technische bijstand gebruik kunnen maken bij het uitoefenen van de hun in het kader van deze verordening toevertrouwde taken.

(25)

In deze verordening worden voor de gehele duur van het programma de financiële middelen vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (6).

(26)

Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen klimaatverandering, overeenkomstig de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (7), uit te voeren en de toezegging wat betreft de VN-duurzameontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken, moeten de acties uit hoofde van deze verordening bijdragen tot het mainstreamen van klimaatacties en het verwezenlijken van de algemene doelstelling ten minste 30 % van de uitgaven van de Uniebegroting aan klimaatdoelen te besteden. Acties op dit gebied moeten in kaart worden gebracht tijdens de voorbereiding en uitvoering van het programma, en opnieuw worden beoordeeld in het kader van de toepasselijke evaluaties en toetsingsprocessen. Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zullen samenwerken aan een doeltreffende, transparante en alomvattende methodiek die door de Commissie moet worden opgesteld, om de uitgaven in het kader van alle programma’s van het meerjarig financieel kader aan biodiversiteitsdoelstellingen te beoordelen, rekening houdend met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen.

(27)

Inkomsten die gegenereerd worden door onderdelen van het programma, moeten toekomen aan de Unie ter gedeeltelijke compensatie van de investeringen die zij reeds heeft gedaan, en worden gebruikt ter ondersteuning van de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma. In overeenkomsten die met entiteiten uit de particuliere sector worden gesloten, kan om dezelfde reden worden voorzien in een mechanisme voor het delen van inkomsten.

(28)

Het Financieel Reglement is op het programma van toepassing. Het Financieel Reglement stelt de regels voor de uitvoering van de Uniebegroting vast, waaronder de regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen.

(29)

Aangezien het programma in principe door de Unie wordt gefinancierd, moeten de in het kader van het programma afgesloten aanbestedingsovereenkomsten voor uit het programma gefinancierde activiteiten voldoen aan de regels van de Unie. In dit verband moet het ook de verantwoordelijkheid van de Unie zijn om te bepalen welke doelstellingen er met betrekking tot overheidsopdrachten moeten worden nagestreefd. Het Financieel Reglement bepaalt dat de Commissie, op basis van de resultaten van een voorafgaande beoordeling, moet kunnen vertrouwen op deze systemen en procedures van de personen of entiteiten die middelen van de Unie besteden. Specifieke aanpassingen aan deze systemen en procedures, alsmede de verlengingsregelingen voor lopende overeenkomsten, moeten in de desbetreffende overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap (financial framework partnership agreement — FFPA) of bijdrageovereenkomst worden omschreven.

(30)

Het programma is afhankelijk van complexe technologieën die continu in ontwikkeling zijn. De afhankelijkheid van zulke technologieën zorgt voor onzekerheid en risico’s voor overheidsopdrachten die in het kader van het programma worden afgesloten, voor zover bij deze overeenkomsten langetermijntoezeggingen horen in verband met apparatuur of diensten. Inzake overheidsopdrachten zijn daarom specifieke maatregelen nodig, naast de regels die zijn vastgelegd in het Financieel Reglement. Het moet dus mogelijk zijn om een overeenkomst te gunnen in de vorm van een overeenkomst met voorwaardelijke betalingstranches, om onder bepaalde voorwaarden in het kader van de uitvoering van die overeenkomst een wijziging aan te brengen, of een minimumniveau van uitbesteding op te leggen, in het bijzonder om de deelname van kmo’s en start-ups mogelijk te maken. Ten slotte kunnen prijzen van overeenkomsten, gezien de technologische onzekerheden die de onderdelen van het programma kenmerken, niet altijd accuraat worden voorspeld, en moet het derhalve mogelijk zijn om overeenkomsten af te sluiten zonder een strikte vaste prijs vast te leggen en om clausules in te bouwen om de financiële belangen van de Unie te waarborgen.

(31)

Om de openbare vraag en innovatie in de publieke sector te bevorderen, moet het programma het gebruik zijn gegevens, informatie en diensten promoten om de ontwikkeling van op maat gemaakte oplossingen door de industrie en kmo’s op regionaal en lokaal niveau te ondersteunen door middel van innovatiepartnerschappen op het gebied van ruimtevaart, als vermeld in bijlage I, punt 7, bij het Financieel Reglement, zodat alle fases vanaf de ontwikkeling tot de invoering en aanbesteding van op maat gemaakte interoperabele ruimtevaartoplossingen voor overheidsdiensten kunnen worden bestreken.

(32)

Om de doelstellingen van het programma te behalen, is het belangrijk om, waar passend, een beroep te kunnen doen op capaciteiten die worden aangeboden door publieke en particuliere entiteiten in de Unie die actief zijn op het gebied van de ruimtevaart en tevens op internationaal niveau te kunnen samenwerken met derde landen of internationale organisaties. Daarom moet er in de mogelijkheid worden voorzien om alle relevante instrumenten en beheermethoden uit het VWEU en het Financieel Reglement, alsook gezamenlijke aanbestedingsprocedures aan te wenden.

(33)

Meer in het bijzonder met betrekking tot subsidies heeft de ervaring geleerd dat de gebruikers- en marktacceptatie, alsook de algemene bewustmaking, beter gedecentraliseerd verlopen dan top-down door de Commissie. Vouchers, een vorm van financiële steun van een begunstigde van subsidies aan derden, behoren tot de acties met de hoogste slaagkans bij nieuwe spelers op de markt en kmo’s. Het maximumbedrag aan financiële steun dat is opgelegd door het Financieel Reglement, staat de inzet ervan evenwel in de weg. Dat maximumbedrag moet daarom voor het programma worden opgetrokken om gelijke tred te houden met het groeiende potentieel aan markttoepassingen in de ruimtevaartsector.

(34)

De vormen van financiering en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze verordening moeten worden gekozen op grond van hun vermogen om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten te behalen, met name rekening houdend met de controlekosten, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Dit geldt ook voor de keuze voor vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten, en voor financiering die niet gekoppeld is aan kosten, zoals bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.

(35)

Krachtens Besluit 2013/755/EU van de Raad (8) komen in landen of gebieden overzee gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering met inachtneming van de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het betreffende land of gebied overzee banden heeft.

(36)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

(37)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (10), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (11) en (EU) 2017/1939 (12) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, onder meer maatregelen met betrekking tot preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met betrekking tot terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, waar passend, met betrekking tot het opleggen van administratieve sancties. Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (13). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(38)

Leden van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten, alsmede de landen van het Europees nabuurschapsbeleid, kunnen overeenkomstig hun respectieve overeenkomsten aan het programma deelnemen, uitgezonderd Galileo, Egnos, GOVSATCOM en het SST-subonderdeel. Ook andere derde landen kunnen op basis van een overeenkomstig artikel 218 VWEU te sluiten overeenkomst aan het programma deelnemen, uitgezonderd Galileo, Egnos, GOVSATCOM en het SST-subonderdeel. Galileo en Egnos dienen open te staan voor deelname door leden van EVA die lid zijn van de EER, in overeenstemming met de in de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (14) vastgelegde voorwaarden. Andere derde landen kunnen aan Galileo en Egnos deelnemen, op basis van een overeenkomstig artikel 218 VWEU te sluiten overeenkomst. GOVSATCOM dient voor derde landen uitsluitend op basis van een overeenkomstig artikel 218 VWEU te sluiten overeenkomst open te staan.

(39)

In deze verordening moet een specifieke bepaling worden opgenomen die derde landen verplicht om de bevoegde ordonnateur, OLAF, en de Rekenkamer de nodige rechten en toegang te verlenen zodat zij hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.

(40)

Internationale organisaties die hun hoofdkantoor niet in de Unie hebben, en welke toegang tot de niet openbare SST-diensten willen krijgen, moeten worden verplicht om een overeenkomst te sluiten overeenkomstig artikel 218 VWEU. Internationale organisaties die hun hoofdkantoor in de Unie hebben en openbare eigenaren en exploitanten van ruimtevaartuigen zijn, moeten als SST-kerngebruikers worden aangemerkt.

(41)

Onder openbaar beschikbare informatie voor SST-diensten dient te worden verstaan alle informatie die een gebruiker redelijkerwijze als rechtmatig toegankelijk kan beschouwen. SST-diensten voor het voorkomen van botsingen, voor terugkeer en voor versplintering, putten uit externe openbaar toegankelijke SST-informatie die op verzoek toegankelijk wordt gesteld. Bijgevolg moeten SST-diensten voor het voorkomen van botsingen, voor terugkeer en voor versplintering worden aangemerkt als zijnde openbaar beschikbare diensten en moet er hen betreffend geen overeenkomst op grond van artikel 218 VWEU worden gesloten. Toegang daartoe moet worden verleend op verzoek van de potentiële gebruikers.

(42)

Voor een goed publiek bestuur van het programma is het nodig dat de verantwoordelijkheden en taken duidelijk tussen de verschillende betrokken entiteiten worden verdeeld om onnodige overlapping te voorkomen en kostenoverschrijdingen en vertragingen te verminderen. Alle bestuursactoren moeten, binnen hun bevoegdheidsgebied en conform hun taken, de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma ondersteunen.

(43)

De lidstaten zijn reeds lange tijd actief op het gebied van de ruimtevaart. Zij beschikken over systemen, infrastructuur, nationale agentschappen en organen die verband houden met de ruimtevaart. Zij kunnen bijgevolg een grote bijdrage aan het programma leveren, met name aan de uitvoering ervan. Zij kunnen samenwerken met de Unie voor het promoten van de diensten en toepassingen van het programma. De Commissie zou de middelen waarover de lidstaten beschikken kunnen mobiliseren, gebruik kunnen maken van hun assistentie en, onder wederzijds overeengekomen voorwaarden, taken van niet-regelgevende aard bij de uitvoering van het programma aan de lidstaten kunnen toewijzen. Daarnaast moeten de betrokken lidstaten alle nodige maatregelen nemen om de op hun grondgebied gevestigde grondstations te beschermen. Daarnaast moeten de lidstaten en de Commissie met elkaar en met de bevoegde internationale organen en regelgevende instanties samenwerken om ervoor te zorgen dat de frequenties die nodig zijn voor het programma beschikbaar zijn en adequaat worden beschermd, zodat op de aangeboden diensten gebaseerde toepassingen volledig kunnen worden ontwikkeld en toegepast, met naleving van Besluit nr. 243/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad (15).

(44)

Het is de taak van de Commissie als promotor van het algemene belang van de Unie om het programma uit te voeren, er de algehele verantwoordelijkheid voor te dragen en het gebruik ervan te bevorderen. Om de middelen en competenties van de verschillende belanghebbenden te optimaliseren, moet de Commissie in gerechtvaardigde omstandigheden bepaalde taken kunnen toewijzen aan andere instanties. De Commissie draagt de algehele verantwoordelijkheid voor het programma, en zij moet dan ook de voornaamste technische en operationele vereisten bepalen die nodig zijn om in te spelen op de evolutie van systemen en diensten. Daarvoor moet zij de deskundigen van de lidstaten, gebruikers en andere belanghebbenden raadplegen. Aangezien op ruimtevaartgebied de uitoefening van bevoegdheden door de Unie overeenkomstig artikel 4, lid 3, VWEU de lidstaten niet belet hun eigen bevoegdheden uit te oefenen, moet de Commissie ten slotte zorgen voor de samenhang van de in het kader van het programma uitgevoerde activiteiten.

(45)

Het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma (“het Agentschap”), dat is opgericht als vervanger en opvolger van het bij Verordening (EU) nr. 912/2010 van het Europees Parlement en de Raad (16) opgerichte Europees GNSS-Agentschap, heeft als missie om bij te dragen aan het programma, met name wat betreft beveiligingshomologatie en de ontwikkeling van markt- en downstreamtoepassingen. Bepaalde taken die verband houden met deze gebieden moeten daarom worden toegewezen aan het Agentschap. In het bijzonder met betrekking tot beveiliging en gezien de ervaring van het Agentschap op dit gebied, moet het Agentschap worden belast met de beveiligingshomologatietaken voor alle acties van de Unie op het gebied van ruimtevaart. Voortbouwend op zijn gedegen staat van dienst wat betreft het bevorderen van de gebruikers- en marktacceptatie van Galileo en Egnos, moet het Agentschap worden belast met op gebruikersacceptatie gerichte activiteiten in verband met andere onderdelen van het programma dan Galileo en Egnos, alsook met de activiteiten inzake de ontwikkeling van downstreamapplicaties voor alle onderdelen van het programma. Dit zou het agentschap in staat stellen om te profiteren van schaalvoordelen en een kans te bieden om toepassingen te ontwikkelen op basis van diverse onderdelen van het programma (geïntegreerde toepassingen). Deze activiteiten mogen evenwel niet ten koste gaan van de op diensten en gebruikersacceptatie gerichte activiteiten die de Commissie aan de met Copernicus belaste entiteiten heeft toegewezen. Het belasten van het Agentschap met de ontwikkeling van downstreamtoepassingen mag andere belaste entiteiten niet beletten om downstreamtoepassingen te ontwikkelen. Voorts moet het Agentschap de taken uitvoeren die de Commissie aan het Agentschap overdraagt door middel van een of meerdere bijdrageovereenkomsten uit hoofde van een FFPA die betrekking heeft op andere specifieke taken die verband houden met het programma. Wanneer taken aan het Agentschap worden toegewezen, moet worden gezorgd voor voldoende personele, administratieve en financiële middelen.

(46)

In bepaalde naar behoren gemotiveerde omstandigheden moet het Agentschap de mogelijkheid hebben om specifieke taken aan lidstaten of een groep lidstaten toe te wijzen. Deze toewijzing moet beperkt blijven tot activiteiten waarvoor het Agentschap niet de capaciteit bezit om ze zelf uit te voeren en mag geen afbreuk doen aan de governance van het programma en de toewijzing van taken als omschreven in deze verordening.

(47)

Galileo en Egnos zijn complexe systemen die intensieve coördinatie vereisen. Aangezien zij onderdelen van het programma zijn, moet de coördinatie in handen zijn van een instelling of orgaan van de Unie. Het Agentschap is, doordat het kan voortbouwen op de expertise die het de afgelopen jaren heeft opgebouwd, het meest geschikte orgaan om alle operationele taken in verband met de exploitatie van deze systemen te coördineren, met uitzondering van de internationale samenwerking. Het Agentschap moet daarom worden belast met het beheer van de exploitatie van Egnos en Galileo. Dit betekent evenwel niet dat het Agentschap de taken in verband met de exploitatie van deze systemen alleen moet verrichten. Het kan steunen op de expertise van andere entiteiten, in het bijzonder die van ESA. Het moet hierbij onder meer gaan om activiteiten op het gebied van evolutie van systemen, ontwerp en ontwikkeling van delen van het grondsegment en satellieten die aan ESA moeten worden toevertrouwd. De toewijzing van taken aan andere entiteiten berust op de bevoegdheden van deze entiteiten en moet erop gericht zijn dubbel werk te voorkomen.

(48)

ESA is een internationale organisatie met uitgebreide expertise op het vlak van ruimtevaart die in 2004 een kaderovereenkomst afsloot met de Europese Gemeenschap (“de kaderovereenkomst van 2004”) (17). Het is dus een belangrijke partner bij de uitvoering van het programma waarmee gepaste betrekkingen tot stand moeten worden gebracht. In dat opzicht, en conform het Financieel Reglement, moet de Commissie met ESA en het Agentschap een FFPA sluiten die van toepassing is op alle financiële betrekkingen tussen de Commissie, het Agentschap en ESA, hun samenhang waarborgt en in overeenstemming is met de kaderovereenkomst van 2004, en met name met de artikelen 2 en 5 daarvan. Aangezien ESA geen Unie-orgaan is en niet is onderworpen aan het Unierecht, is het echter van essentieel belang dat een dergelijke overeenkomst bepaalt dat ESA passende maatregelen neemt ter bescherming van de belangen van de Unie en haar lidstaten, en de besluiten van de Commissie naleeft wat betreft de uitvoering van de begroting en de taken die eraan zijn toevertrouwd. In de overeenkomst moeten ook alle bepalingen worden opgenomen die nodig zijn om de financiële belangen van de Unie veilig te stellen

(49)

Dat het Satellietcentrum van de Europese Unie (Satcen) functioneert als een Europees autonoom vermogen dat toegang biedt tot informatie en diensten op basis van de exploitatie van relevante ruimteactiva en aanverwante gegevens, werd reeds bevestigd bij de uitvoering van Besluit nr. 541/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad (18).

(50)

Om de vertegenwoordiging van gebruikers structureel in de GOVSATCOM-governance te verankeren en de gebruikersbehoeften en -eisen over nationale grenzen en burgerlijk-militaire tussenschotten te aggregeren, moeten de relevante entiteiten van de Unie die nauwe betrekkingen hebben met de gebruikers, zoals het Europees Defensieagentschap, het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex), het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, het Europees Bureau voor visserijcontrole, het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving, het militair plannings- en uitvoeringsvermogen, het civiel plannings- en uitvoeringsvermogen en het Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties, een coördinerende rol kunnen hebben voor bepaalde groepen gebruikers. Op geaggregeerd niveau moet het Agentschap gebruikersgerelateerde aspecten voor de civiele gebruikersgemeenschappen coördineren, en kan het operationele gebruik, de vraag, de naleving van vereisten en veranderende behoeften en vereisten monitoren.

(51)

Gezien het belang van met de ruimtevaart verband houdende activiteiten voor de economie van de Unie en de levens van burgers van de Unie, en het tweeërlei gebruik van de systemen en van de toepassingen die op deze systemen zijn gebaseerd, moet het bereiken en handhaven van een hoog beveiligingsniveau een topprioriteit zijn voor het programma, met name om de belangen van de Unie en van haar lidstaten veilig te stellen, onder meer in verband met gerubriceerde en andere gevoelige niet-gerubriceerde informatie.

(52)

Zonder afbreuk te doen aan de prerogatieven van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid moeten de Commissie en de hoge vertegenwoordiger elk binnen hun bevoegdheidsgebied de beveiliging van het programma waarborgen overeenkomstig deze verordening en, waar relevant, Besluit (GBVB) 2021/698 van de Raad (19).

(53)

Gezien de specifieke expertise waarover de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) beschikt en zijn regelmatige contacten met instanties van derde landen en met internationale organisaties, kan de EDEO de Commissie assisteren bij het verrichten van sommige van haar taken in verband met de beveiliging van het programma op het vlak van de externe betrekkingen, overeenkomstig Besluit 2010/427/EU van de Raad (20).

(54)

Onverminderd de exclusieve verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de nationale veiligheid, als bepaald in artikel 4, lid 2, VEU, en het recht van de lidstaten om hun wezenlijke veiligheidsbelangen te verdedigen overeenkomstig artikel 346 VWEU, moet een specifieke beveiligingsgovernance tot stand worden gebracht om te waarborgen dat het programma vlot kan worden uitgevoerd. Deze governance moet worden gebaseerd op drie belangrijke beginselen. In de eerste plaats is het absoluut noodzakelijk dat de uitgebreide, unieke ervaring van de lidstaten op het gebied van beveiligingsaangelegenheden zoveel mogelijk in aanmerking wordt genomen. Ten tweede moeten, ter voorkoming van belangenconflicten en eventuele tekortkomingen in de toepassing van beveiligingsregels, de operationele functies worden gescheiden van de beveiligingshomologatiefuncties. Ten derde is de entiteit die verantwoordelijk is voor het beheer van alle of een deel van de onderdelen van het programma ook het best in staat om de beveiliging van de haar toegewezen taken te beheren. De beveiliging van het programma zou voortbouwen op de ervaring die de afgelopen jaren is opgedaan bij de implementatie van Galileo, Egnos en Copernicus. Een goede beveiligingsgovernance vereist ook dat de rollen op passende wijze worden verdeeld onder de verschillende spelers. Als verantwoordelijke voor het programma moet de Commissie, onverminderd de prerogatieven van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid, bepalen welke algemene beveiligingsvoorschriften van toepassing zijn op elk van de onderdelen van het programma.

(55)

De cyberbeveiliging van Europese ruimtevaartinfrastructuur, zowel op de grond als in de ruimte, is essentieel om de continuïteit van de exploitatie van de systemen alsook van de diensten te waarborgen. Er moet bij de vaststelling van de veiligheidsvereisten derhalve terdege rekening worden gehouden met de noodzaak om de systemen en hun diensten tegen cyberaanvallen te beschermen, onder meer door gebruik te maken van nieuwe technologieën.

(56)

Indien dit op grond van de risico- en dreigingsanalyse wenselijk wordt geacht, moet de Commissie een structuur voor beveiligingsmonitoring vaststellen. Deze structuur voor beveiligingsmonitoring moet een entiteit zijn die voldoet aan de binnen het toepassingsgebied van Besluit (GBVB) 2021/698 ontwikkelde instructies. Voor Galileo moet dit orgaan het Galileo-centrum voor beveiligingsmonitoring zijn. Met betrekking tot de uitvoering van Besluit (GBVB) 2021/698 moet de rol van de raad voor beveiligingshomologatie beperkt worden tot het verstrekken van input aan de Raad of de hoge vertegenwoordiger in verband met de beveiligingshomologatie van het systeem.

(57)

Gezien het unieke karakter en de complexiteit van het programma en het verband met beveiliging moeten voor de beveiligingshomologatie erkende en beproefde beginselen worden gevolgd. Het is dus absoluut noodzakelijk dat de beveiligingshomologatieactiviteiten worden uitgevoerd op basis van collectieve verantwoordelijkheid voor de beveiliging van de Unie en haar lidstaten, door naar een consensus toe te werken en alle belanghebbenden te betrekken bij de beveiligingskwestie, en dat er een procedure voor permanente risicomonitoring wordt ingevoerd. Het is eveneens onontbeerlijk dat technische beveiligingshomologatieactiviteiten worden toevertrouwd aan vakmensen die voldoende bekwaamheid bezitten op het vlak van de homologatie van complexe systemen en over een veiligheidsmachtiging van een passend niveau beschikken.

(58)

Gerubriceerde informatie van de EU (EUCI) moet worden behandeld overeenkomstig de veiligheidsvoorschriften als vastgelegd in Besluit 2013/488/EU van de Raad (21) en Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie (22). Overeenkomstig besluit 2013/488/EU moeten de lidstaten de daarin vastgelegde beginselen en minimumnormen eerbiedigen, om ervoor te zorgen dat voor gerubriceerde EU-informatie een gelijkwaardig beschermingsniveau bestaat.

(59)

Om de beveiligde uitwisseling van informatie te garanderen, moeten passende overeenkomsten worden gesloten om te zorgen voor de bescherming van EUCI die in het kader van het programma aan derde landen en internationale organisaties wordt verstrekt.

(60)

Een belangrijke doelstelling van het programma is het waarborgen van de veiligheid en het versterken van de strategische autonomie ervan voor cruciale technologieën en waardeketens — met behoud van een open economie en dus ook vrije en eerlijke handel — en ook het profiteren van de mogelijkheden die de ruimtevaart biedt voor de beveiliging van de Unie en haar lidstaten. In specifieke gevallen vereist deze doelstelling dat de nodige subsidiabiliteits- en deelnamevoorwaarden worden vastgesteld om de bescherming van de integriteit, beveiliging en veerkracht van de operationele systemen van de Unie te waarborgen. Dat mag niet ten koste gaan van de noodzaak van concurrentievermogen en kosteneffectiviteit. Bij de evaluatie van juridische entiteiten waarover een derde land of een entiteit uit een derde land zeggenschap heeft, moet de Commissie rekening houden met de beginselen en criteria bepaald in Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad (23).

(61)

In het kader van het programma moet sommige informatie, hoewel niet gerubriceerd, worden behandeld in overeenstemming met reeds geldende rechtshandelingen van de Unie of met nationale wetten, regels en verordeningen, onder meer door middel van verspreidingsbeperkingen.

(62)

In steeds meer belangrijke economische sectoren, en met name in de sectoren vervoer, telecommunicatie, landbouw en energie, neemt het gebruik van satellietnavigatie- en aardobservatiesystemen gestaag toe. Het programma moet de synergieën tussen deze sectoren benutten, daarbij rekening houdend met de voordelen die ruimtevaarttechnologieën bieden voor deze sectoren, de ontwikkeling van compatibele apparatuur ondersteunen en de ontwikkeling van relevante normen en certificeringen bevorderen. Synergieën tussen ruimtevaartactiviteiten en activiteiten in verband met de veiligheid en defensie van de Europese Unie en haar lidstaten nemen eveneens toe. Volledige controle over satellietnavigatie moet daarom de technologische onafhankelijkheid van de Unie garanderen, ook op de langere termijn voor de onderdelen van de infrastructuur, en de strategische autonomie van de Unie waarborgen.

(63)

Het doel van Galileo is het tot stand brengen en doen functioneren van de eerste specifiek voor civiele doeleinden ontworpen mondiale infrastructuur voor navigatie en plaatsbepaling per satelliet, die door diverse publieke en private actoren in Europa en in de hele wereld kan worden gebruikt. Galileo functioneert onafhankelijk van andere bestaande of potentiële systemen en draagt zo onder meer bij tot de strategische autonomie van de Unie. De tweede generatie van Galileo moet vóór 2030 geleidelijk worden ingevoerd, aanvankelijk met beperkte operationele capaciteit.

(64)

Het doel van Egnos is het verbeteren van de kwaliteit van open signalen van bestaande mondiale systemen voor satellietnavigatie, met name die welke worden uitgezonden door Galileo. De door Egnos aangeboden diensten moeten prioritair uiterlijk eind 2026 het binnen Europa gelegen grondgebied van de lidstaten dekken, waaronder in dit geval Cyprus, de Azoren, de Canarische eilanden en Madeira worden begrepen. Op het gebied van de luchtvaart moeten al deze gebieden van Egnos profiteren voor luchtvaartnavigatiediensten voor alle door Egnos ondersteunde prestatieniveaus. Afhankelijk van de technische haalbaarheid en, voor de beveiliging van mensenlevens, op basis van internationale overeenkomsten, kan de geografische dekking van de door Egnos geleverde diensten naar andere regio’s in de wereld worden uitgebreid. Onverminderd Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad (24) en de noodzakelijke kwaliteitsmonitoring van de dienstverlening van Galileo voor doeleinden in de luchtvaart moet worden opgemerkt dat — hoewel de door Galileo uitgezonden signalen doeltreffend kunnen worden gebruikt ter facilitering van de plaatsbepaling van vliegtuigen in alle fasen van de vlucht, door middel van de noodzakelijke augmentatiesystemen, inclusief regionaal, lokaal en luchtvaartelektronica aan boord, uitsluitend regionale of lokale augmentatiesystemen zoals Egnos in Europa diensten op het vlak van luchtverkeersbeheer (ATM) en luchtvaartnavigatie (ANS) mogen verlenen. De dienst beveiliging van mensenlevens van Egnos moet worden verstrekt in overeenstemming met de toepasselijke normen van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (“de ICAO-normen”).

(65)

Het is van essentieel belang dat de duurzaamheid van Galileo en Egnos- wordt gewaarborgd, evenals de continuïteit, beschikbaarheid, nauwkeurigheid, betrouwbaarheid en beveiliging van de diensten ervan. In een veranderende omgeving en een zich snel ontwikkelende markt moeten Galileo en Egnos zich ook verder ontwikkelen en moeten er nieuwe generaties van deze systemen, inclusief de daarmee gepaard gaande ruimtevaart- en grondsegmentontwikkelingen, worden voorbereid.

(66)

De term “commerciële dienst” die wordt gebruikt in Verordening (EU) nr. 1285/2013 van het Europees Parlement en de Raad (25) is niet langer geschikt in het licht van de ontwikkeling van die dienst. In plaats daarvan zijn in Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/224 van de Commissie (26) twee afzonderlijke diensten vastgesteld, namelijk de hogeprecisiedienst en de authenticatiedienst.

(67)

Om te zorgen voor een optimale benutting van de aangeboden diensten moeten de door Galileo en Egnos geleverde diensten compatibel en interoperabel zijn met elkaar, ook op gebruikersniveau, en, voor zover mogelijk, met andere satellietnavigatiesystemen en met conventionele radionavigatiemiddelen, indien dergelijke compatibiliteit en interoperabiliteit is vastgelegd in een internationale overeenkomst, onverminderd het doel van strategische autonomie van de Unie.

(68)

Gezien het belang van de grondinfrastructuur voor Galileo en Egnos en het effect ervan op hun veiligheid, is het de Commissie die de locatie van de infrastructuur moet bepalen. De stationering van de grondinfrastructuur van de systemen moet volgens een open en transparant proces blijven verlopen, waar passend met een rol voor het Agentschap op basis van zijn bevoegdheidsgebied.

(69)

Om de sociaal-economische voordelen van Galileo en Egnos te maximaliseren en tegelijkertijd bij te dragen tot de strategische autonomie van de Unie, in het bijzonder in gevoelige sectoren en op het vlak van veiligheid en beveiliging, moet het gebruik van de door Egnos en Galileo verleende diensten in andere beleidsdomeinen van de Unie worden bevorderd waar dit gerechtvaardigd is en voordelen kan opleveren. Ook maatregelen ter bevordering van het gebruik van deze diensten in alle lidstaten maken een belangrijk deel van dit proces uit.

(70)

De onderdelen van het programma moeten de toepassing van digitale technologieën in ruimtevaartsystemen, de gegevens- en dienstendistributie en de downstreamontwikkeling stimuleren. In dat verband moet bijzondere aandacht worden besteed aan de initiatieven en acties die de Commissie heeft voorgesteld in haar mededelingen van 14 september 2016 getiteld “Connectiviteit voor een competitieve digitale eengemaakte markt — Naar een Europese gigabitmaatschappij” en van 14 september 2016 getiteld “5G voor Europa: een actieplan”.

(71)

Copernicus moet zorgen voor autonome toegang tot milieukennis en cruciale technologieën voor aardobservatie- en geo-informatiediensten, om zo de Unie te helpen tot onafhankelijke besluitvorming en acties te komen op het gebied van onder andere milieu, klimaatverandering, mariene, maritieme, landbouw- en plattelandsontwikkeling, behoud van cultureel erfgoed, civiele bescherming, monitoring van land en infrastructuur, beveiliging en de digitale economie.

(72)

Rekening houdend met recente tendensen op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkelingen en innovaties die gevolgen hebben voor het domein van de aardobservatie, alsook ontwikkelingen op het vlak van de analyse van big data en artificiële intelligentie en verwante strategieën en initiatieven op het niveau van de Unie zoals door de Commissie geschetst in haar Witboek over kunstmatige intelligentie van 19 februari 2020 getiteld “Een Europese benadering op basis van excellentie en vertrouwen” en haar mededeling van 19 februari 2020 getiteld “Een Europese datastrategie”, moet Copernicus voortbouwen op, continuïteit verzekeren met en steun bieden aan de activiteiten en resultaten in het kader van Verordening (EU) nr. 377/2014 van het Europees Parlement en de Raad (27) tot vaststelling van het programma van de Europese Unie voor aardobservatie en -monitoring (Copernicus) en Verordening (EU) nr. 911/2010 van het Europees Parlement en de Raad (28), waarbij het voorloperprogramma getiteld “Wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid” en de regels voor de uitvoering van de initiële operaties ervan werden vastgesteld. Voor de ontwikkeling van nieuwe activa moet de Commissie nauw samenwerken met de lidstaten, ESA, de Europese Organisatie voor de Exploitatie van Meteorologische Satellieten (Eumetsat) en, waar passend, andere entiteiten die over ruimtevaartactiva en activa in de ruimte beschikken. Copernicus moet zo veel mogelijk gebruikmaken van de capaciteiten voor aardobservaties vanuit de ruimte van de lidstaten, ESA, Eumetsat, alsook van andere entiteiten, met inbegrip van commerciële initiatieven in de Unie, om zo ook bij te dragen tot de ontwikkeling van een levensvatbare commerciële ruimtevaartsector in Europa. Indien haalbaar en passend moet Copernicus ook gebruikmaken van de beschikbare in-situ- en aanvullende gegevens die in hoofdzaak door de lidstaten worden verstrekt overeenkomstig Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (29). De Commissie moet samenwerken met de lidstaten en het Europees Milieuagentschap om voor Copernicus een efficiënte toegang tot en een efficiënt gebruik van de in-situgegevens te verzekeren.

(73)

Copernicus moet worden geïmplementeerd conform de doelstellingen van Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (30), met name transparantie, het scheppen van voorwaarden die bevorderlijk zijn voor de ontwikkeling van diensten, het bijdragen tot economische groei en werkgelegenheid in de Unie. Copernicusgegevens en Copernicusinformatie moeten vrijelijk en openbaar beschikbaar zijn.

(74)

Om het potentieel van Copernicus voor de gehele gemeenschap en economie in de Unie volledig te realiseren, en niet alleen voor de rechtstreekse begunstigden, moeten meer maatregelen worden genomen om de gebruikersacceptatie te bevorderen, en daarvoor moet meer worden gedaan om niet-specialisten in staat te stellen de gegevens te gebruiken, hetgeen de groei, de werkgelegenheid en de kennisoverdracht zal stimuleren.

(75)

Copernicus is een door de gebruikers gestuurd programma. Bij de ontwikkeling ervan moet derhalve worden uitgegaan van de veranderende eisen van de Copernicuskerngebruikers en ook rekening worden gehouden met de opkomst van zowel openbare als particuliere nieuwe gebruikersgemeenschappen. Copernicus moet stoelen op een analyse van opties om tegemoet te komen aan de veranderende gebruikersbehoeften, onder meer in verband met de implementatie, en de monitoring van beleidsmaatregelen van de Unie die vereisen dat gebruikers continu worden betrokken, met name bij het bepalen en valideren van vereisten.

(76)

Copernicus is reeds operationeel. Het is daarom belangrijk om de continuïteit van de reeds bestaande infrastructuur en diensten te waarborgen en tegelijkertijd aanpassingen door te voeren aan de veranderende gebruikersbehoeften, marktomgeving, in het bijzonder de opkomst van private actoren in de ruimte en sociaal-politieke ontwikkelingen die een snelle reactie vereisen. Daarvoor moet de functionele structuur van Copernicus veranderen om weer te geven dat wordt overgegaan van de eerste fase van de operationele diensten naar de verstrekking van geavanceerde en meer gerichte diensten aan nieuwe gebruikersgemeenschappen en de bevordering van downstreammarkten met meerwaarde. Daartoe moet bij de verdere implementatie een benadering worden toegepast die de datawaardeketen volgt, d.w.z. gegevensverwerving, gegevens- en informatieverwerking, -verdeling en -exploitatie, en op gebruikers- en marktacceptatie en capaciteitsopbouw gerichte activiteiten, terwijl het proces van strategische planning in het kader van Horizon Europa onderzoeks- en innovatieactiviteiten in kaart zal brengen die gebruik moeten maken van Copernicus.

(77)

Met betrekking tot gegevensverwerving moeten de activiteiten in het kader van Copernicus gericht zijn op het voltooien en handhaven van de bestaande ruimtevaartinfrastructuur, het voorbereiden van de vervanging van de satellieten aan het einde van hun levensduur, evenals het opstarten van nieuwe missies met name met betrekking tot nieuwe observatiesystemen ter ondersteuning van de succesvolle aanpak van mondiale klimaatverandering, zoals monitoring van antropogene CO2- en andere broeikasgasemissies. De wereldwijde monitoring via de activiteiten in het kader van Copernicus moet worden uitgebreid tot de poolgebieden, en die activiteiten moeten bijdragen tot controle op de naleving van milieuvoorschriften, verplichte milieumonitoring en -verslaglegging en innovatieve milieutoepassingen op het gebied van land- en bosbouw, het beheer van water en mariene hulpbronnen en cultureel erfgoed, zoals voor de monitoring van gewassen, waterbeheer en betere brandmonitoring. Copernicus moet daarbij zoveel mogelijk als hefboom worden aangewend en maximaal voordeel halen uit de investeringen die in het kader van de vorige financieringsperiode (2014-2020) zijn gedaan, waaronder de investeringen door de lidstaten, ESA en Eumetsat, en tegelijkertijd nieuwe operationele en zakelijke modellen onderzoeken ter verdere aanvulling van de capaciteiten van Copernicus. Copernicus kan ook voortbouwen op de succesvolle partnerschappen met lidstaten om de beveiligingsdimensie verder te ontwikkelen in het kader van passende governancemechanismen, teneinde tegemoet te komen aan de veranderende gebruikersbehoeften in de beveiligingssector.

(78)

In het kader van de taak op het vlak van gegevens- en informatieverwerking moet Copernicus de duurzaamheid op lange termijn en de verdere ontwikkeling van zijn diensten waarborgen door informatie te verstrekken om te voldoen aan de behoeften van de overheidssector en de behoeften die voortvloeien uit de internationale verplichtingen van de Unie, en om optimaal gebruik te maken van de kansen voor commerciële exploitatie. In het bijzonder moet Copernicus op Europees, nationaal, lokaal en mondiaal niveau, informatie leveren over de samenstelling van de atmosfeer en de luchtkwaliteit; informatie over de toestand en dynamiek van de oceanen; informatie die bijdraagt tot de monitoring van land en ijs om de uitvoering van Unie-, nationaal en lokaal beleid te ondersteunen; informatie ter ondersteuning van de adaptatie aan en de mitigatie van klimaatverandering; geospatiale informatie ter ondersteuning van crisisbeheersing, onder meer via preventiemaatregelen, controle op de naleving van milieuvoorschriften, evenals civiele bescherming, waaronder steun voor het externe optreden van de Unie. De Commissie dient passende contractuele regelingen vast te stellen ter bevordering van de continuïteit van de dienstverlening.

(79)

Bij de uitvoering van de Copernicusdiensten moet de Commissie een beroep doen op bevoegde entiteiten, relevante agentschappen van de Unie, groepen of consortia van nationale organen, of een bevoegd orgaan dat in aanmerking kan komen voor de sluiting van een bijdrageovereenkomst. Bij het selecteren van die entiteiten moet de Commissie ervoor zorgen dat de verrichtingen en dienstverlening niet worden onderbroken en dat de betrokken entiteiten bij, uit beveiligingsoogpunt, gevoelige gegevens, capaciteiten hebben op het gebied van vroegtijdige waarschuwing en crisismonitoring in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en in het bijzonder het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid .Overeenkomstig artikel 154, lid 2, van het Financieel Reglement zijn personen en entiteiten waaraan de uitvoering van middelen van de Unie wordt toevertrouwd, verplicht het non-discriminatiebeginsel ten aanzien van alle lidstaten na te leven. Naleving van dat beginsel moet worden gewaarborgd middels de toepasselijke bijdrageovereenkomsten in verband met de verstrekking van de Copernicusdiensten.

(80)

De uitvoering van de Copernicusdiensten moet de publieke acceptatie van diensten faciliteren, aangezien gebruikers zouden kunnen inspelen op de beschikbaarheid en de ontwikkeling van diensten, alsook de samenwerking met lidstaten en andere partijen versoepelen. Daartoe moeten de Commissie en de entiteiten waaraan zij de levering van diensten heeft toevertrouwd, nauw samenwerken met kerngebruikersgemeenschappen van Copernicus in Europa bij de verdere ontwikkeling van het aanbod van Copernicusdiensten en -informatie, om aan de veranderende behoeften van de publieke sector en van het beleid te voldoen en zodoende een zo breed mogelijke acceptatie van aardobservatiegegevens te verwezenlijken. De Commissie en de lidstaten moeten samenwerken om de in-situcomponent van Copernicus tot ontwikkeling te brengen en om de integratie van in-situgegevens van Copernicus met gegevensreeksen uit de ruimtevaart te faciliteren met het oog op verbeterde Copernicusdiensten.

(81)

Het beleid van vrij verkrijgbare, volledige en open gegevens van Copernicus is een van de meest succesvolle elementen van de uitvoering van Copernicus en heeft geleid tot een grote vraag naar zijn gegevens en informatie, waardoor Copernicus een van de grootste aanbieders van aardobservatiegegevens ter wereld is. Om de ambitieuze doelstellingen van de ruimtevaartstrategie voor Europa te verwezenlijken is het duidelijk nodig de continuïteit van de vrije, volledige en open verstrekking van en toegang tot gegevens op de lange termijn te garanderen en daarbij te voorzien in de nodige beveiliging. Copernicusgegevens worden in de eerste plaats gegenereerd ten behoeve van de Europeanen, en door deze gegevens vrijelijk ter beschikking te stellen worden de mondiale samenwerkingsmogelijkheden voor bedrijven en wetenschappers uit de Unie gemaximaliseerd en wordt bijgedragen aan een doeltreffend Europees ruimte-ecosysteem. Indien de toegang tot Copernicusgegevens en Copernicusinformatie wordt beperkt, moet dit gebeuren in overeenstemming met het gegevensbeleid van Copernicus als vastgelegd in onderhavige verordening en in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1159/2013 van de Commissie (31).

(82)

De in het kader van Copernicus geproduceerde gegevens en informatie moeten volledig, open en kosteloos beschikbaar worden gesteld, met inachtneming van passende voorwaarden en beperkingen, zodat die gegevens en informatie zo veel mogelijk worden gebruikt en gedeeld, en de markten voor Europese aardobservatiegegevens, en meer bepaald de downstreamsector, worden versterkt om de groei en werkgelegenheid in de Unie te bevorderen. Dergelijke beschikbaarstelling mag geen afbreuk worden gedaan aan de vereiste hoge mate van samenhang, continuïteit, betrouwbaarheid en kwaliteit van de aangeleverde gegevens en informatie. Dit vereist grootschalige en gebruiksvriendelijke toegang tot, verwerking en gebruik van Copernicusgegevens en Copernicusinformatie op verschillende actualiteitsniveaus, waarvoor de Commissie een geïntegreerde aanpak moet blijven volgen, zowel op het niveau van de Unie als op dat van de lidstaten, waardoor tevens de integratie met andere bronnen van gegevens en informatie mogelijk wordt. De Commissie moet daarom de noodzakelijke maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat Copernicusgegevens en Copernicusinformatie gemakkelijk en efficiënt toegankelijk en bruikbaar zijn, in het bijzonder door de diensten voor de toegang tot gegevens en informatie van Copernicus (DIAS) binnen de lidstaten te promoten en waar mogelijk de interoperabiliteit tussen de bestaande Europese infrastructuren voor aardobservatiegegevens te bevorderen om synergieën met deze middelen tot stand te brengen teneinde de marktacceptatie van Copernicusgegevens en Copernicusinformatie te maximaliseren en te versterken.

(83)

De Commissie moet samenwerken met gegevensaanbieders om de vergunningsvoorwaarden voor gegevens van derden overeen te komen, zodat het gebruik daarvan binnen Copernicus wordt vergemakkelijkt, in overeenstemming met deze verordening en de toepasselijke rechten van derden. Aangezien bepaalde Copernicusgegevens en -informatie, met inbegrip van hogeresolutiebeelden, van invloed kunnen zijn op de veiligheid van de Unie of van lidstaten, moeten er in met redenen omklede gevallen maatregelen voor het omgaan met risico’s en dreigingen voor de veiligheid van de Unie of van lidstaten kunnen worden vastgesteld.

(84)

Om het gebruik van aardobservatiegegevens en -technologieën door nationale, regionale en lokale overheden, kmo’s, wetenschappers en onderzoekers te bevorderen en te faciliteren, moeten speciale netwerken voor Copernicusgegevensdistributie, waaronder nationale en regionale instanties zoals “Copernicus Relays” en “Copernicus Academies”, worden bevorderd door middel van op gebruikersacceptatie gerichte activiteiten. Daartoe moeten de Commissie en de lidstaten ernaar streven nauwere banden te smeden tussen Copernicus en beleidsmaatregelen op Unie- en nationaal niveau om de vraag naar commerciële toepassingen en diensten te stimuleren en om ondernemingen, in het bijzonder kmo’s en start-ups, in staat te stellen toepassingen te ontwikkelen op basis van Copernicusgegevens en Copernicusinformatie met het oog op het ontwikkelen van een concurrerend ecosysteem voor aardobservatiegegevens in Europa.

(85)

Op het internationale niveau moet Copernicus voorzien in accurate en betrouwbare informatie voor de samenwerking met derde landen en internationale organisaties, en ter ondersteuning van het buitenlands beleid en het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking van de Unie. Copernicus moet worden beschouwd als een Europese bijdrage aan het wereldwijde systeem van systemen voor aardobservatie, het Comité voor aardobservatiesatellieten, de Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van 1992 van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, de verwezenlijking van de VN-duurzameontwikkelingsdoelstellingen en het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering. De Commissie moet passende samenwerking met de relevante sectorale organen van de VN en de Wereld Meteorologische Organisatie tot stand brengen of handhaven.

(86)

Bij het implementeren van Copernicus moet de Commissie, waar passend, een beroep doen op Europese internationale organisaties waarmee zij reeds een partnerschap heeft, in het bijzonder ESA, voor het ontwikkelen, coördineren, uitvoeren en uitwerken van de ruimteonderdelen, toegang tot gegevens van derden, waar passend, en, indien dit niet door andere entiteiten wordt gedaan, het uitvoeren van specifieke missies. Voorts dient de Commissie een beroep te doen op Eumetsat voor het uitvoeren van specifieke missies of delen ervan en, waar passend, de toegang tot gegevens van bijdragende missies overeenkomstig het mandaat en de deskundigheid van Eumetsat.

(87)

Op het gebied van diensten moet de Commissie passende voordelen halen uit de specifieke capaciteiten van agentschappen van de Unie, zoals het Europees Milieuagentschap, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, Frontex, Satcen, als ook het intergouvernementele Europees Centrum voor Weersvoorspellingen op Middellange Termijnen uit de Europese investeringen die al zijn gedaan in monitoringdiensten voor het mariene milieu via Mercator Ocean. Op het vlak van beveiliging wordt met de hoge vertegenwoordiger een alomvattende aanpak op het niveau van de Unie nagestreefd. Het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) van de Commissie was van meet af aan actief betrokken bij het GMES-initiatief en heeft steun verleend aan ontwikkelingen inzake Galileo en het SWE-subonderdeel. Uit hoofde van Verordening (EU) nr. 377/2014 beheert het JRC de Copernicusdienst voor het beheer van noodsituaties en de mondiale component van de Copernicusdienst voor landmonitoring, en draagt het bij aan de evaluatie van de kwaliteit en de geschiktheid voor het beoogde gebruik van gegevens en informatie, en aan de toekomstige ontwikkeling. De Commissie moet voor de uitvoering van het programma een beroep blijven doen op het wetenschappelijke en technische advies van het JRC.

(88)

Naar aanleiding van de verzoeken van het Europees Parlement en de Raad heeft de Unie een ondersteuningskader voor ruimtebewaking en monitoring (SST) vastgesteld bij Besluit nr. 541/2014/EU. Ruimteschroot vormt inmiddels een ernstige bedreiging voor de beveiliging, de veiligheid en de duurzaamheid van activiteiten in de ruimte. Het SST-subonderdeel is derhalve essentieel om de continuïteit van de onderdelen van het programma en hun bijdragen aan het beleid van de Unie veilig te stellen. Door de verspreiding van ruimteschroot te proberen voorkomen, draagt het SST-subonderdeel bij aan het waarborgen van duurzame en gegarandeerde toegang tot en het gebruik van de ruimte, een mondiaal gemeenschappelijk doel. In dit verband kan het ook de voorbereiding van Europese projecten voor het “schoonmaken” van de omgeving van de aarde ondersteunen.

(89)

Binnen het SST-subonderdeel moet verder worden gewerkt aan de ontwikkeling van de prestaties en autonomie van capaciteiten. Met het oog daarop moet het SST-subonderdeel leiden tot de vaststelling van een autonome Europese catalogus van ruimteobjecten, gebaseerd op gegevens uit het netwerk van SST-sensoren. Waar passend kan de Unie overwegen een deel van de gegevens beschikbaar te stellen voor commerciële, niet-commerciële en onderzoeksdoeleinden. Het SST-subonderdeel moet ook steun blijven verlenen voor het functioneren en verstrekken van SST-diensten. Aangezien SST-diensten door gebruikers gestuurd zijn, moeten ter verbetering van de doeltreffendheid van het systeem passende mechanismen worden ingevoerd om de behoeften van de gebruikers te verzamelen, onder meer op het gebied van beveiliging en doorgifte van nuttige informatie aan en door openbare instellingen, met inachtneming van het nationale veiligheids- en beveiligingsbeleid.

(90)

De verstrekking van SST-diensten moet gebaseerd zijn op samenwerking tussen de Unie en de lidstaten en op het gebruik van bestaande en toekomstige nationale deskundigheid en activa, waaronder die welke via ESA of door de Unie zijn ontwikkeld. Het moet mogelijk zijn financiële steun te bieden voor de ontwikkeling van nieuwe SST-sensoren. In het licht van het gevoelige karakter van het SST moeten de controle over nationale sensoren en het functioneren, onderhouden en vernieuwen ervan en de verwerking van gegevens die tot de verstrekking van SST-diensten leidt, tot de bevoegdheden van de lidstaten die deelnemen aan het SST-subonderdeel blijven behoren.

(91)

Lidstaten die beschikken over of toegang hebben tot adequate capaciteiten die beschikbaar zijn voor het SST-subonderdeel, moeten kunnen deelnemen aan de verstrekking van SST-diensten. De deelnemende lidstaten in het krachtens Besluit 541/2014/EU opgerichte consortium moeten worden geacht te beschikken over of toegang hebben tot adequate capaciteiten die beschikbaar zijn voor het SST-subonderdeel. Lidstaten die willen deelnemen aan de verstrekking van SST-diensten moeten één enkel gezamenlijk voorstel indienen en aantonen dat is voldaan aan de verdere elementen met betrekking tot de operationele inrichting. Er moeten passende regels worden vastgesteld voor de selectie en organisatie van deze lidstaten.

(92)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor het vaststellen van de gedetailleerde procedures en elementen om de deelname van de lidstaten ter verstrekking van SST-diensten tot stand te brengen. Indien geen gezamenlijk voorstel van de lidstaten die wensen deel te nemen aan de verstrekking van de SST-diensten is ingediend of indien de Commissie van oordeel is dat een dergelijk voorstel niet aan de vastgestelde criteria voldoet, moet de Commissie de mogelijkheid hebben om een tweede stap voor de deelname van lidstaten ter verstrekking van SST-diensten initiëren. De procedures en elementen voor die tweede stap moeten bepalen welke omloopbanen bestreken moeten worden, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak om zo veel mogelijk lidstaten te laten deelnemen aan de verstrekking van SST-diensten. Indien deze procedures en elementen de Commissie de mogelijkheid bieden om meerdere voorstellen te selecteren zodat alle omloopbanen worden bestreken, moet ook worden gezorgd voor passende mechanismen voor coördinatie tussen de groepen lidstaten, en voor een doeltreffende oplossing die alle SST-diensten dekt. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (32).

(93)

Zodra het SST-subonderdeel is ingericht, moet het de beginselen van complementariteit van activiteiten en continuïteit van door gebruikers gestuurde SST-diensten van hoge kwaliteit eerbiedigen en gebaseerd zijn op de grootste deskundigheid. Het SST-subonderdeel moet dan ook onnodig dubbel werk vermijden. Redundante capaciteiten moeten de continuïteit, de kwaliteit en de robuustheid van de SST-diensten waarborgen. De werkzaamheden van de deskundigenteams moeten helpen dergelijk onnodig dubbel werk te voorkomen.

(94)

Daarnaast moet het SST-subonderdeel bevorderlijk zijn voor de bestaande beperkingsmaatregelen, zoals de COPUOS-richtlijnen inzake het beperken van ruimteschroot en de richtsnoeren voor de houdbaarheid op lange termijn van activiteiten in de ruimte of andere initiatieven om de veiligheid, de beveiliging en de duurzaamheid van activiteiten in de ruimte te garanderen. Met het oog op het verminderen van de risico’s op botsingen moet het SST-subonderdeel ook synergieën nastreven met initiatieven voor actieve verwijdering en passivering van ruimteschroot. Het SST-subonderdeel moet bijdragen tot het vreedzame gebruik en de vreedzame verkenning van de ruimte. De toename van de activiteiten in de ruimte kan gevolgen hebben voor de internationale initiatieven op het gebied van ruimteverkeersbeheer. De Unie moet deze ontwikkelingen monitoren en kan ze in aanmerking nemen in het kader van de tussentijdse evaluatie van het huidige meerjarig financieel kader.

(95)

Bij de activiteiten in het kader van de SST-, SWE- en NEO-subonderdelen moet aandacht uitgaan naar samenwerking met internationale partners, in het bijzonder de Verenigde Staten, internationale organisaties en andere derden, met name om botsingen in de ruimte te vermijden, de verspreiding van ruimteschroot te voorkomen en de paraatheid ten aanzien van de gevolgen van extreme ruimteweersverschijnselen en aardscheerders te vergroten.

(96)

Het Beveiligingscomité van de Raad heeft aanbevolen een risicobeheerstructuur op te zetten om te waarborgen dat de aspecten van gegevensbeveiliging goed in acht worden genomen bij de uitvoering van Besluit 541/2014/EU. Daartoe moeten de lidstaten die deelnemen aan het SST-subonderdeel, rekening houdend met de reeds verrichte werkzaamheden, de geschikte risicobeheerstructuren en -procedures vaststellen.

(97)

Extreme en grootschalige ruimteweersverschijnselen kunnen de veiligheid van de burgers in het gedrang brengen en het functioneren van infrastructuur in de ruimte en op de grond verstoren. In het kader van het programma moet derhalve een SWE-subonderdeel worden gecreëerd met het oog op het beoordelen van risico’s in verband met ruimteweersverschijnselen en daaraan verbonden gebruikersbehoeften, het bewustmaken van risico’s in verband met ruimteweersverschijnselen, het waarborgen van het verstrekken van door gebruikers gestuurde SWE-diensten, en het verbeteren van het vermogen van lidstaten om SWE-diensten te verstrekken. De Commissie moet prioriteit toekennen aan de sectoren waaraan de operationele SWE-diensten moeten worden verleend, rekening houdend met de gebruikersbehoeften, de risico’s en de technologische paraatheid. Op de lange termijn kunnen de behoeften van andere sectoren worden aangepakt. De verstrekking van diensten op het niveau van de Unie in overeenstemming met de behoeften van de gebruikers zal gerichte, gecoördineerde en voortgezette onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten vereisen om de ontwikkeling van SWE-diensten te ondersteunen. De verstrekking van de SWE-diensten moet voortbouwen op de bestaande capaciteiten op nationaal niveau en op het niveau van de Unie, en moet brede deelname van lidstaten, Europese en internationale organisaties en betrokkenheid van de private sector mogelijk maken.

(98)

Het Witboek van de Commissie van 1 maart 2017 over de toekomst van Europa, de Verklaring van Rome van de staatshoofden en regeringsleiders van 27 EU-lidstaten van 25 maart 2017 en verscheidene resoluties van het Europees Parlement brengen in herinnering dat de Unie een belangrijke rol te spelen heeft in het waarborgen van een veilig, beveiligd en veerkrachtig Europa dat in staat is uitdagingen zoals regionale conflicten, terrorisme, cyberdreigingen en toenemende migratiedruk het hoofd te bieden. Beveiligde en gegarandeerde toegang tot satellietcommunicatie is een onmisbaar instrument voor beveiligingsactoren, en het bundelen en delen van dit belangrijke beveiligingsmiddel op het niveau van de Unie versterkt een Unie die haar burgers beschermt.

(99)

In de conclusies van de Europese Raad van 19 en 20 december 2013 werd met instemming kennis genomen van de voorbereidingen voor de volgende generatie van satellietcommunicatie voor de overheid (GOVSATCOM) door middel van nauwe samenwerking tussen de lidstaten, de Commissie en ESA. GOVSATCOM werd ook aangeduid als een van de elementen van de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie van juni 2016. GOVSATCOM moet bijdragen aan het antwoord van de EU op hybride dreigingen en steun verlenen aan de maritieme veiligheidsstrategie van de EU en het EU-beleid inzake het noordpoolgebied.

(100)

GOVSATCOM is een gebruikersgericht programma met een sterke beveiligingsdimensie. De GOVSATCOM usecases moeten door de relevante actoren geanalyseerd kunnen worden voor drie hoofdgroepen: crisisbeheersing, waaronder mogelijk civiele en militaire missies en operaties in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen, humanitaire crises en maritieme noodsituaties; bewaking, waaronder mogelijk bewaking aan en voor de grenzen, aan de zeegrenzen en op zee, en monitoring van illegale handel, en belangrijke infrastructuur, waaronder mogelijk het diplomatieke netwerk, politiecommunicatie, digitale infrastructuur, zoals datacentra en servers, kritieke infrastructuur, zoals energie, vervoer en waterkeringen zoals stuwdammen, en ruimte-infrastructuur.

(101)

GOVSATCOM-capaciteiten en -diensten moeten door actoren van de Unie en van de lidstaten worden gebruikt in voor de beveiliging en veiligheid kritieke missies en operaties. Er moet derhalve sprake zijn van een passend niveau van onafhankelijkheid ten aanzien van derden (derde landen en entiteiten uit derde landen) met betrekking tot alle GOVSATCOM-elementen, zoals ruimte- en grondtechnologieën op het niveau van onderdelen, subsystemen en systemen, vervaardigingsindustrieën, eigenaren en beheerders van ruimtesystemen, en de fysieke locatie van onderdelen van grondsystemen.

(102)

Satellietcommunicatie is een eindig hulpmiddel dat wordt beperkt door de capaciteit, de frequentie en de geografische dekking van de satellieten. Om kosteneffectief te zijn en te profiteren van schaalvoordelen, moet GOVSATCOM de vraag van GOVSATCOM-gebruikers optimaal afstemmen op het aanbod dat wordt verstrekt in het kader van contracten voor GOVSATCOM-capaciteiten en -diensten. Aangezien zowel de vraag als het potentiële aanbod mettertijd veranderen, zijn voortdurende monitoring en flexibiliteit vereist om de GOVSATCOM-diensten aan te passen.

(103)

De operationele vereisten moeten worden gebaseerd op de usecase-analyse. Op basis van die operationele vereisten moet, in combinatie met beveiligingsvereisten, het dienstenpakket worden ontwikkeld. Op basis van het dienstenpakket moet de toepasselijke referentiewaarde voor de GOVSATCOM-diensten worden vastgesteld. Om de best mogelijke afstemming tussen de vraag en de verstrekte diensten te handhaven, moet het pakket voor GOVSATCOM-diensten regelmatig kunnen worden geactualiseerd.

(104)

In de eerste fase van GOVSATCOM, ongeveer tot 2025, zou de bestaande capaciteit worden gebruikt. In dat verband moet de Commissie GOVSATCOM-capaciteiten aankopen bij lidstaten met nationale systemen en ruimtecapaciteiten en bij commerciële satellietcommunicatie- of dienstaanbieders, daarbij rekening houdend met de essentiële beveiligingsbelangen van de Unie. In deze eerste fase worden GOVSATCOM-diensten volgens een getrapte aanpak aangeboden. Indien in de loop van de eerste fase uit een gedetailleerde analyse van de toekomstige vraag en het toekomstige aanbod blijkt dat deze aanpak niet volstaat om de veranderende vraag te dekken, moet het mogelijk zijn om een besluit te nemen om tot een tweede fase over te gaan en aanvullende, op maat gemaakte ruimtevaartinfrastructuur of -capaciteiten te ontwikkelen via een of meerdere publiek-private partnerschappen, bv. met satellietexploitanten in de Unie.

(105)

Het optimaliseren van de beschikbare satellietcommunicatiemiddelen en het garanderen van toegang in onvoorspelbare situaties zoals natuurrampen en van operationele efficiëntie en korte afhandelingstijden vereisen het noodzakelijke grondsegment, zoals GOVSATCOM-hubs en mogelijke andere grondelementen. Dit grondsegment moet worden ontworpen op basis van operationele vereisten en beveiligingsvoorschriften. Om de risico’s te beperken, kan een GOVSATCOM-hub bestaan uit verschillende fysieke locaties. Mogelijk zijn andere grondsegmentelementen nodig, zoals verankeringsstations.

(106)

Voor de gebruikers van satellietcommunicatie is de gebruikersapparatuur de belangrijkste operationele interface. De GOVSATCOM-aanpak moet het voor de meeste gebruikers mogelijk maken hun bestaande gebruikersapparatuur voor GOVSATCOM-diensten te blijven gebruiken.

(107)

Omwille van de operationele efficiëntie hebben de gebruikers aangegeven dat het belangrijk is om te streven naar interoperabiliteit van gebruikersapparatuur en naar gebruikersapparatuur die van verschillende satellietsystemen gebruik kan maken. Mogelijk zijn er op dit gebied onderzoek en ontwikkeling nodig.

(108)

Op het niveau van de uitvoering moeten de taken en verantwoordelijkheden worden verdeeld tussen gespecialiseerde instanties, zoals EDA, EDEO, EAS, het Agentschap en andere agentschappen van de Unie, en wel op zodanige wijze dat zij in overeenstemming zijn met hun voornaamste rol, met name voor met de gebruiker verband houdende aspecten.

(109)

De bevoegde GOVSATCOM-autoriteit speelt een belangrijke rol wat betreft het monitoren of de gebruikers en andere nationale instanties die een rol spelen bij GOVSATCOM, voldoen aan de regels inzake deling en prioritering en de beveiligingsprocedures die zijn vastgelegd in de beveiligingsvoorschriften. Een lidstaat die geen bevoegde GOVSATCOM-autoriteit heeft aangewezen, moet in elk geval een contactpunt aanwijzen voor het beheer van eventueel geconstateerde storingen die GOVSATCOM treffen.

(110)

De lidstaten, de Raad, de Commissie en de EDEO moeten GOVSATCOM-deelnemer kunnen worden voor zover zij ervoor kiezen GOVSATCOM-gebruikers te machtigen of te voorzien in capaciteiten, locaties of faciliteiten. Gelet op het feit dat het aan de lidstaat is om te beslissen om GOVSATCOM-gebruikers te machtigen of in capaciteiten, locaties of faciliteiten te voorzien, kunnen lidstaten niet worden verplicht om GOVSATCOM-deelnemer te worden of om GOVSATCOM-infrastructuur te huisvesten. Het GOVSATCOM-onderdeel doet bijgevolg geen afbreuk aan het recht van lidstaten om niet aan GOVSATCOM deel te nemen, onder meer op grond van hun nationaal recht of grondwettelijke bepalingen in verband met beleid van niet-gebondenheid en niet-deelname aan militaire allianties.

(111)

Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot het vaststellen van de operationele vereisten voor GOVSATCOM-diensten en voor het dienstenpakket van GOVSATCOM-diensten. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

(112)

Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de vaststelling van nadere regels inzake deling en prioritering voor het gebruik van gebundelde GOVSATCOM-satellietcommunicatiecapaciteiten. Bij het vaststellen van nadere regels inzake deling en prioritering moet de Commissie rekening houden met de operationele vereisten en de beveiligingsvoorschriften, alsook met een analyse van de risico’s en de verwachte vraag vanwege GOVSATCOM-deelnemers. Hoewel GOVSATCOM-diensten in beginsel kosteloos aan GOVSATCOM-gebruikers moeten worden verstrekt, kan, indien in die analyse wordt vastgesteld dat er sprake is van een gebrek aan capaciteit en om verstoring van de markt te voorkomen, een prijsbeleid worden ontwikkeld als onderdeel van die nadere regels inzake deling en prioritering. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

(113)

Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de locatie van de grondsegmentinfrastructuur voor GOVSATCOM. Voor de selectie van zulke locaties moet de Commissie de mogelijkheid hebben om rekening te houden met de operationele vereisten en de beveiligingsvoorschriften, alsook met de bestaande infrastructuur. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.

(114)

Bij Verordening (EU) nr. 912/2010 is het Europees GNSS-Agentschap opgericht om bepaalde aspecten van de Galileo- en Egnos-satellietnavigatieprogramma’s te beheren. Deze verordening vertrouwt het Europees GNSS-Agentschap nieuwe taken toe, met name op het gebied van beveiligingshomologatie, niet alleen ten aanzien van Galileo en Egnos, maar ook met betrekking tot andere onderdelen van het programma. De naam, de taken en de organisatorische aspecten van het Europese GNSS-Agentschap moeten daarom dienovereenkomstig worden aangepast.

(115)

Zoals vastgesteld bij Besluit 2010/803/EU (33), is het agentschap gevestigd in Praag. Voor de uitvoering van de taken van het Agentschap mag het personeel van het Agentschap worden ondergebracht in één van de grondinfrastructuurcentra van Galileo of Egnos als bedoeld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/413 van de Commissie (34) met het oog op het uitvoeren van programma-activiteiten als vermeld in de desbetreffende overeenkomst. Opdat het Agentschap zo efficiënt en doeltreffend mogelijk functioneert, kan daarnaast een beperkt aantal personeelsleden worden toegewezen aan lokale kantoren in een of meer lidstaten. Dergelijke plaatsing van personeelsleden buiten de zetel van het Agentschap of de Galileo- en Egnos-grondcentra mag niet leiden tot de overdracht van kernactiviteiten van het Agentschap naar die lokale kantoren.

(116)

Gezien het uitgebreide toepassingsgebied, dat niet langer beperkt mag zijn tot Galileo en Egnos, moet de naam van het Europees GNSS-Agentschap worden aangepast. De continuïteit van de activiteiten van het Europees GNSS-Agentschap, onder andere op het gebied van rechten en verplichtingen, personeel en de geldigheid van genomen besluiten, moet echter door het Agentschap worden gewaarborgd.

(117)

Gezien het mandaat van het Agentschap en de rol van de Commissie bij de uitvoering van het Programma, is het passend te bepalen dat sommige van de beslissingen van de raad van bestuur niet mogen worden aangenomen zonder instemming van de vertegenwoordigers van de Commissie.

(118)

Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie moeten de raad van bestuur, de raad voor beveiligingshomologatie en de uitvoerend directeur onafhankelijk zijn bij het uitvoeren van hun taken, en moeten zij handelen in het openbaar belang.

(119)

Het is mogelijk en zelfs waarschijnlijk dat sommige onderdelen van het programma gebaseerd zullen zijn op het gebruik van gevoelige of met beveiliging verband houdende nationale infrastructuur. In zulke gevallen zou het om redenen van nationale veiligheid nodig zijn om te bepalen dat de vergaderingen van de raad van bestuur en de raad voor beveiligingshomologatie op een “need to know”-basis worden bijgewoond door de vertegenwoordigers van de lidstaten en de vertegenwoordigers van de Commissie. In de raad van bestuur mogen alleen de vertegenwoordigers van lidstaten die over dergelijke infrastructuur beschikken en een vertegenwoordiger van de Commissie aan stemmingen deelnemen. In het reglement van de raad van bestuur en van de raad voor beveiligingshomologatie moet staan in welke situaties deze procedure van toepassing dient te zijn.

(120)

Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (35) moet dit programma worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, , waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het programma in de praktijk te evalueren.

(121)

Het gebruik van op Copernicus en Galileo gebaseerde diensten zal volgens de voorspellingen van grote invloed zijn op de Europese economie in het algemeen. Vandaag de dag echter lijken ad hoc-metingen en casestudies het beeld te bepalen. De Commissie (Eurostat) moet relevante statistische metingen en indicatoren vormgeven, die als basis zouden dienen om het effect van de ruimteactiviteiten van de Unie op een systematische en gezaghebbende manier te monitoren.

(122)

Het Europees Parlement en de Raad moeten onverwijld in kennis worden gesteld van de werkprogramma’s.

(123)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot het overhevelen van middelen tussen de uitgavencategorieën in de begroting van het programma, het vaststellen van bijdragebesluiten inzake de bijdrageovereenkomsten, het bepalen van de technische en operationele vereisten die nodig zijn voor de uitvoering en de evolutie van de onderdelen van het programma en van de door hen geleverde diensten, het nemen van besluiten inzake de FFPA, het vaststellen van maatregelen die nodig zijn voor het vlotte functioneren van Galileo en Egnos en hun acceptatie door de markt, het vaststellen van de gedetailleerde bepalingen betreffende de toegang tot SST-diensten en relevante procedures, het vaststellen van het meerjarenplan en de kernprestatie-indicatoren voor de ontwikkeling van SST-diensten van de Unie, het vaststellen van nadere regels betreffende de werking van het organisatorisch kader van de deelname van de lidstaten aan het SST-subonderdeel, de selectie van SWE-diensten, en het vaststellen van werkprogramma’s. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011. De Commissie moet worden bijgestaan door het programmacomité dat moet samenkomen in een specifieke configuratie.

(124)

Aangezien de onderdelen van het programma door de gebruikers ervan gestuurd worden, vereisen zij, voor de uitvoering en ontwikkeling ervan, de voortdurende, daadwerkelijke participatie van de gebruikers, met name wat betreft het bepalen en valideren van de dienstbehoeften. Om de waarde voor de gebruikers te verhogen, moet actief naar hun inbreng worden gevraagd door middel van regelmatig overleg met de eindgebruikers in zowel de publieke als particuliere sector van de lidstaten en, waar passend, met internationale organisaties. Daartoe moet een werkgroep (“gebruikersforum”) worden ingesteld om het programmacomité te helpen bij het bepalen van gebruikersbehoeften en het controleren van de conformiteit van de diensten, als ook het vaststellen van tekortkomingen bij de verstrekte diensten. In het reglement van het programmacomité moet de organisatie van het gebruikersforum worden vastgelegd, zodat rekening wordt gehouden met de bijzonderheden van elk programmaonderdeel en elke dienst binnen de onderdelen. Waar mogelijk moeten de lidstaten bijdragen aan het gebruikersforum op basis van een systematische en gecoördineerde raadpleging van de gebruikers op nationaal niveau.

(125)

Aangezien goed publiek bestuur een uniform beheer van het programma, snellere besluitvorming en gelijke toegang tot informatie vereist, kunnen vertegenwoordigers van de met taken in verband met het programma belaste entiteiten als waarnemer deelnemen aan de werkzaamheden van het op grond van Verordening (EU) nr. 182/2011 ingestelde programmacomité. Om dezelfde redenen kunnen vertegenwoordigers van derde landen en internationale organisaties die met de Unie een internationale overeenkomst hebben gesloten die verband houdt met het programma of met onderdelen of subonderdelen ervan, deelnemen aan de werkzaamheden van het programmacomité op voorwaarde dat de beveiligingsvoorschriften dat niet beletten en overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst. Vertegenwoordigers van met taken in verband met het programma belaste entiteiten, derde landen of internationale organisaties mogen geen stemrecht hebben in het programmacomité. De voorwaarden voor deelname van waarnemers en ad hoc-deelnemers moeten worden vastgelegd in het reglement van het programmacomité.

(126)

Om ervoor te zorgen dat de vooruitgang van het programma doeltreffend aan de doelstellingen ervan wordt getoetst, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot het aanvullen van de bepalingen betreffende de Copernicusgegevens en Copernicusinformatie die aan Copernicus-gebruikers moeten worden geleverd ten aanzien van de specificaties en voorwaarden en procedures voor de toegang tot en gebruik van zulke gegeven en zulke informatie, tot het wijzigen van de bijlage bij deze verordening wat betreft de indicatoren waar dit nodig wordt geacht en tot het aanvullen van deze verordening met bepalingen inzake de vaststelling van een kader voor monitoring en evaluatie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(127)

Aangezien de doelstelling van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en gevolgen van de acties die de financiële en technische mogelijkheden van de afzonderlijke lidstaten te boven gaan, beter op Unieniveau kan worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(128)

Teneinde eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de beveiligingsvoorschriften van het programma te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011. Lidstaten moeten maximale controle kunnen uitoefenen op de beveiligingsvoorschriften van het programma. Bij de vaststelling van uitvoeringshandelingen op het gebied van de beveiliging van het programma moet de Commissie worden bijgestaan door het programmacomité dat in een speciale beveiligingsconfiguratie bijeenkomt. Gezien de gevoelige aard van beveiligingskwesties moet de voorzitter van het programmacomité ernaar streven oplossingen te vinden die in het comité de ruimst mogelijke steun genieten. De Commissie mag geen uitvoeringshandelingen vaststellen tot bepaling van de algemene beveiligingsvoorschriften van het programma indien het programmacomité geen advies heeft uitgebracht.

(129)

Het programma moet een looptijd krijgen van zeven jaar om het gelijk te laten lopen met het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021 tot en met 2027 dat is vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) nr. 2020/2093 (36) (“het MFK 2021-2027”). Het Agentschap, dat zijn eigen taken uitoefent, mag niet aan deze tijdsbeperking onderworpen zijn.

(130)

Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en dat de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het MFK 2021-2027, moet deze verordening met spoed in werking treden, en met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021.

(131)

De Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU moeten daarom worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt het ruimtevaartprogramma van de Unie (“het programma”) vastgesteld voor de duur van het MFK 2021-2027. In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2021-2027, de vormen van financiering door de Unie, de regels voor de verstrekking van die financiering en de regels voor de uitvoering van het programma vastgelegd.

Bij deze verordening wordt het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma (“het Agentschap”) opgericht als vervanger en opvolger van het bij Verordening (EU) nr. 912/2010 opgerichte Europees GNSS-Agentschap en wordt het huishoudelijk reglement van het Agentschap vastgesteld.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

“ruimtevaartuig”: een in een baan om de aarde gebracht object dat is ontworpen om een bepaalde functie of taak te vervullen, zoals communicatie, navigatie of aardobservatie, met inbegrip van satellieten, de boventrappen van lanceerders, en terugkeervoertuigen; een ruimtevaartuig dat de taak waarvoor het bedoeld was niet langer kan vervullen, wordt als niet-functioneel beschouwd; een in afwachting van mogelijke reactivering in reserve of stand-by gehouden ruimtevaartuig wordt als functioneel beschouwd;

2.

“ruimteobject”: ieder in de ruimte aanwezig, door de mens gemaakt object;

3.

“aardscheerders”: natuurlijke objecten in het zonnestelsel die de aarde naderen;

4.

“ruimteschroot”: ieder ruimteobject, waaronder ruimtevaartuigen of brokstukken en delen daarvan die zich in een baan om de aarde bevinden of terugkeren in de aardse dampkring, dat niet functioneel is of niet langer een bepaald doel dient, inclusief delen van raketten of kunstmanen, of inactieve kunstmanen;

5.

“weersverschijnselen in de ruimte”: van nature optredende variaties in de ruimteomgeving bij de zon en rond de aarde, omvatten onder meer zonnevlammen, hoog-energetische zonnedeeltjes, variaties van zonnewind, plasmawolken, geomagnetische stormen en dynamiek, stralingsstormen en ionosferische verstoringen die gevolgen kunnen hebben voor de aarde of voor de infrastructuur in de ruimte;

6.

“omgevingsbewustzijn in de ruimte” of “SSA” (space situational awareness): een holistische benadering, met uitgebreide kennis en begrip, van de voornaamste gevaren in de ruimte, waaronder botsingen tussen ruimteobjecten, versplintering en terugkeer in de dampkring van ruimteobjecten, ruimteweersgebeurtenissen en aardscheerders;

7.

“systeem voor ruimtebewaking en volgsysteem” of “SST-systeem” (space surveillance and tracking system): een systeem van op de grond en in de ruimte gestationeerde sensoren die ruimteobjecten kunnen bewaken en volgen, in combinatie met verwerkingscapaciteiten met als doel gegevens, informatie en diensten te verstrekken met betrekking tot ruimteobjecten die zich in een baan om de aarde bewegen;

8.

“SST-sensor”: een apparaat of een combinatie van apparatuur, zoals op de grond of in de ruimte gestationeerde radars, lasers en telescopen, dat ruimtebewaking of tracking kan verrichten en dat fysieke parameters van ruimteobjecten, zoals grootte, positie en snelheid, kan meten;

9.

“SST-gegevens”: de fysieke parameters van ruimteobjecten, met inbegrip van ruimteschroot, die door SST-sensoren zijn geregistreerd of de baanparameters van ruimteobjecten die zijn afgeleid van de waarnemingen van SST-sensoren in het kader van het SST-subonderdeel;

10.

“SST-informatie”: verwerkte SST-gegevens die voor de ontvanger direct begrijpelijk zijn;

11.

“retourverbinding”: een functionele capaciteit van de opsporings- en reddingsdienst (search and rescue support — SAR-dienst) van Galileo. De SAR-dienst van Galileo zal bijdragen aan de mondiale dienst voor monitoring van luchtvaartuigen volgens het door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) gedefinieerde monitoringconcept;

12.

“Sentinels van Copernicus”: de specifieke Copernicussatellieten of -ruimtevaartuigen of de nuttige lading ervan voor aardobservatie vanuit de ruimte;

13.

“Copernicusgegevens”: door de Sentinels van Copernicus verstrekte gegevens, inclusief metagegevens;

14.

“Copernicusgegevens en -informatie van derden”: ruimtegegevens en -informatie die niet van de Sentinels van Copernicus afkomstig zijn maar waarvoor een vergunning is verstrekt of die ter beschikking zijn gesteld voor gebruik in het kader van Copernicus;

15.

“in-situgegevens van Copernicus”: observatiegegevens van grond-, zee- of luchtsensoren en referentie- en aanvullende gegevens waarvoor een vergunning wordt verstrekt of die ter beschikking worden gesteld voor gebruik in Copernicus;

16.

“Copernicusinformatie”: door de Copernicusdiensten na verwerking of modellering gegenereerde informatie, inclusief de metagegevens ervan;

17.

“aan Copernicus deelnemende landen”: derde landen die financieel bijdragen en deelnemen aan Copernicus onder de voorwaarden van een met de Unie gesloten internationale overeenkomst;

18.

“Copernicuskerngebruikers” de instellingen en organen van de Unie en Europese, nationale of regionale overheidsinstanties in de Unie of in aan Copernicus deelnemende landen die belast zijn met een openbaredienstverleningstaak in verband met de vaststelling, uitvoering, handhaving of monitoring van civiel openbaar beleid, zoals op het gebied van milieu, civiele bescherming, veiligheid, ook van infrastructuur, of beveiliging, die profiteren van Copernicusgegevens en -informatie en de aanvullende taak hebben de evolutie van Copernicus aan te drijven;

19.

“andere Copernicusgebruikers” onderwijs- en onderzoeksorganisaties, commerciële en particuliere organen, liefdadigheidsinstellingen, non-gouvernementele organisaties en internationale organisaties, die profiteren van Copernicusgegevens en -informatie;

20.

“Copernicusgebruikers” Copernicuskerngebruikers en andere Copernicusgebruikers;

21.

“Copernicusdiensten”: diensten met meerwaarde van algemeen en gemeenschappelijk belang voor de Unie en de lidstaten, die worden gefinancierd door het programma en die aardobservatiegegevens, Copernicus-in-situgegevens, en andere aanvullende gegevens omzetten in verwerkte, geaggregeerde en geïnterpreteerde informatie die is toegesneden op de behoeften van Copernicusgebruikers;

22.

“GOVSATCOM-gebruiker”: een overheidsinstantie, een met de uitoefening van openbaar gezag belast orgaan, een internationale organisatie of een natuurlijk persoon of een rechtspersoon, die naar behoren is gemachtigd en die is belast met taken in verband met toezicht op en beheer van kritieke beveiligingstaken, -activiteiten en -infrastructuur;

23.

“GOVSATCOM-hub”: een operationeel centrum met als voornaamste taak op een veilige manier GOVSATCOM-gebruikers te koppelen aan de aanbieders van GOVSATCOM-capaciteiten en -diensten om zo vraag en aanbod op ieder willekeurig moment te optimaliseren;

24.

“GOVSATCOM-usecase”: een operationeel scenario in een bepaalde omgeving waarin GOVSATCOM-diensten nodig zijn;

25.

“gerubriceerde EU-informatie” of “EUCI”: informatie of materiaal met een bepaalde EU-rubricering, waarvan ongeoorloofde openbaarmaking de belangen van de Unie of van een of meer van haar lidstaten in meerdere of mindere mate kan schaden;

26.

“gevoelige niet-gerubriceerde informatie”: niet-gerubriceerde informatie in de zin van artikel 9 van Besluit (EU, Euratom) 2015/443 (37) van de Commissie, dat uitsluitend aan de Europese Commissie en agentschappen of organen van de Unie die bij wet verplicht zijn de veiligheidsvoorschriften van de Commissie toe te passen de verplichting oplegt om gevoelige niet-gerubriceerde informatie te beschermen;

27.

“blendingverrichting”: een door de Uniebegroting ondersteunde actie, ook binnen blendingfaciliteiten, op grond van artikel 2, lid 6, van het Financieel Reglement, waarbij niet terug te betalen vormen van steun of financieringsinstrumenten of begrotingsgaranties uit de Uniebegroting worden gecombineerd met terug te betalen vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;

28.

“juridische entiteit”: een natuurlijke persoon, of een rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het recht van de Unie, het nationale recht of het internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die in eigen naam kan handelen, rechten en verplichtingen kan hebben, dan wel een entiteit die geen rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 197, lid 2, punt c), van het Financieel Reglement;

29.

“fiduciaire entiteit”: een juridische entiteit die van de Commissie of een derde onafhankelijk is en die gegevens van de Commissie of die derde in ontvangst neemt voor de veilige opslag en behandeling van die gegevens.

Artikel 3

Onderdelen van het programma

1.   Het programma bestaat uit de volgende onderdelen:

a)

“Galileo”, een autonoom civiel wereldwijd satellietnavigatiesysteem (GNSS) dat onder civiele controle staat en bestaat uit een constellatie van satellieten, centra en een mondiaal netwerk van grondstations, dat plaatsbepalings-, navigatie- en tijdmetingsdiensten aanbiedt en de beveiligingsbehoeften en -voorschriften integreert;

b)

“European Geostationary Navigation Overlay Service” (Egnos), een civiel regionaal satellietnavigatiesysteem dat onder civiele controle staat en bestaat uit grondcentra en -stations en verschillende op geosynchrone satellieten geïnstalleerde transponders, en dat de door Galileo en andere GNSS’en uitgezonden open signalen versterkt en corrigeert, onder meer voor luchtverkeersbeheer, voor luchtvaartnavigatiediensten en voor andere vervoersystemen;

c)

“Copernicus”, een operationeel, autonoom, door gebruikers gestuurd civiel aardobservatiesysteem dat onder civiele controle staat en voortbouwt op de bestaande nationale en Europese capaciteiten, geo-informatiegegevens en -diensten aanbiedt, en dat bestaat uit satellieten, grondinfrastructuur, faciliteiten voor gegevens- en informatieverwerking en verspreidingsinfrastructuur, gebaseerd op een vrij, volledig en open gegevensbeleid en dat, in voorkomend geval, de beveiligingsbehoeften en -voorschriften integreert;

d)

“omgevingsbewustzijn in de ruimte” of “SSA” (Space Situational Awareness), dat de volgende subonderdelen omvat:

i)

“SST-subonderdeel”, een systeem voor ruimtebewaking en -tracking dat is gericht op het verbeteren, gebruiken en leveren van gegevens, informatie en diensten op het gebied van de bewaking en tracking van ruimteobjecten die zich in een baan om de aarde bewegen,

ii)

“SWE-subonderdeel”, observatieparameters in verband met weersverschijnselen in de ruimte (space weather events), en

iii)

“NEO-subonderdeel”, monitoring van het risico van aardscheerders (near earth objects) die de aarde naderen;

e)

“GOVSATCOM”, een satellietcommunicatiedienst onder civiele en overheidscontrole waarmee satellietcommunicatiecapaciteiten en -diensten kunnen worden geleverd aan uniale en nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor kritieke beveiligingstaken en -infrastructuren.

2.   Het programma omvat aanvullende maatregelen om voor efficiënte en autonome toegang tot de ruimte voor het programma te zorgen en tot een innoverende en concurrerende Europese ruimtevaartsector te komen, zowel upstream als downstream, om zo het ruimte-ecosysteem van de Unie en de positie van de Unie als mondiale speler te versterken.

Artikel 4

Doelstellingen

1.   De algemene doelstellingen van het programma zijn:

a)

het verstrekken of het bijdragen tot het verstrekken, van hoogwaardige, geactualiseerde en, in voorkomend geval, veilige met de ruimtevaart verband houdende gegevens, informatie en diensten zonder onderbrekingen en zoveel mogelijk op mondiaal niveau, waarbij aan de bestaande en toekomstige behoeften wordt voldaan en de politieke prioriteiten van de Unie en aanverwante empirisch ondersteunde en onafhankelijke besluitvorming, worden ondersteund, onder meer wat betreft klimaatverandering, vervoer en beveiliging;

b)

het maximaliseren van de sociaal-economische voordelen, met name door stimulansen te geven voor de ontwikkeling van innoverende en concurrerende Europese upstream- en downstreamsectoren, inclusief kmo’s en start-ups, om zo de groei en de werkgelegenheid in de Unie te bevorderen, en door ervoor te zorgen dat de gegevens, informatie en diensten die door de onderdelen van het programma worden verstrekt, zowel binnen als buiten de Unie zo breed mogelijk worden geaccepteerd en gebruikt; hierbij wordt gezorgd voor synergie en complementariteit met de activiteiten van de Unie op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling die worden verricht in het kader van Verordening (EU) 2021/695;

c)

het verhogen van de veiligheid en de beveiliging van de Unie en haar lidstaten en het versterken van de autonomie van de Unie, met name op technologisch vlak;

d)

het bevorderen van de rol van Unie als een mondiale speler in de ruimtevaartsector, het stimuleren van internationale samenwerking, het versterken van Europese ruimtediplomatie onder meer door de beginselen van wederkerigheid en eerlijke concurrentie te bevorderen, het versterken van de rol van de Unie bij de aanpak van mondiale uitdagingen, door — onder meer wat betreft duurzame ontwikkeling — mondiale initiatieven te steunen, en het versterken van het bewustzijn van ruimte als een gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid;

e)

het verbeteren van de veiligheid, de beveiliging en de duurzaamheid van alle ruimtevaartactiviteiten in verband met ruimteobjecten en de snelle verspreiding van ruimteschroot, alsmede van de ruimteomgeving, door uitvoering van gepaste maatregelen, waaronder de ontwikkeling en inzet van technologieën voor het opruimen van ruimtevaartuigen aan het einde van hun levensduur en voor het opruimen van ruimteschroot.

2.   De specifieke doelstellingen van het programma zijn:

a)

voor Galileo en Egnos: het verstrekken van geavanceerde en beveiligde plaatsbepalings-, navigatie- en tijdsmetingsdiensten op lange termijn, waarbij de continuïteit en de robuustheid van de diensten worden gewaarborgd;

b)

voor Copernicus: het verstrekken van nauwkeurige en betrouwbare aardobservatiegegevens, -informatie en -diensten waarin andere gegevensbronnen worden geïntegreerd, op een duurzame langetermijnbasis, ter ondersteuning van de vaststelling, uitvoering en monitoring van het beleid van de Unie en haar lidstaten, en acties op basis van gebruikerseisen;

c)

voor SSA: het versterken van de capaciteiten om ruimteobjecten en ruimteschroot te monitoren, te tracken en te bepalen teneinde de prestaties en autonomie van capaciteiten in het kader van het SST-subonderdeel op Unie-niveau verder te versterken, SWE-diensten te verstrekken en de capaciteiten in he kader van het NEO-subonderdeel van de lidstaten in kaart te brengen en met elkaar te verbinden;

d)

voor GOVSATCOM: het waarborgen van de beschikbaarheid op lange termijn van betrouwbare, beveiligde en kosteneffectieve satellietcommunicatiediensten voor GOVSATCOM-gebruikers;

e)

het ondersteunen van een autonoom, beveiligd en kostenefficiënt ruimtevaartvermogen, rekening houdend met de cruciale veiligheidsbelangen van de Unie;

f)

het bevorderen van de ontwikkeling van een krachtige ruimte-economie in de Unie, onder meer door het ruimte-ecosysteem te ondersteunen en het concurrentievermogen, de innovatie, het ondernemerschap, de vaardigheden en de capaciteitsopbouw in alle lidstaten en regio’s van de Unie te stimuleren, met bijzondere aandacht voor kmo’s en start-ups of natuurlijke en rechtspersonen in de Unie die in die sector actief zijn of dat wensen te worden.

Artikel 5

Toegang tot de ruimte

1.   Het programma ondersteunt de aanbesteding en bundeling van lanceerdiensten voor de behoeften van het programma en, op hun verzoek, de bundeling ten behoeve van de lidstaten en internationale organisaties.

2.   In synergie met andere Unieprogramma’s en financieringsregelingen, en zonder afbreuk te doen aan de activiteiten van ESA op het gebied van toegang tot de ruimte, kan het programma het volgende ondersteunen:

a)

aanpassingen, inclusief technologische ontwikkelingen, van ruimtelanceersystemen, die noodzakelijk zijn voor het lanceren van satellieten, waaronder alternatieve technologieën en innovatieve systemen voor toegang tot de ruimte, met het oog op de uitvoering van de onderdelen van het programma;

b)

aanpassingen aan de ruimtevaartinfrastructuur op de grond, met inbegrip van nieuwe ontwikkelingen, die nodig zijn voor de uitvoering van het programma.

Artikel 6

Acties ter ondersteuning van een innoverende en concurrerende ruimtevaartsector voor de Unie

1.   Het programma bevordert capaciteitsopbouw in de hele Unie door het ondersteunen van:

a)

innovatieactiviteiten voor een optimaal gebruik van ruimtevaarttechnologieën, -infrastructuur of -diensten en maatregelen om de acceptatie van innovatieve oplossingen die voortvloeien uit onderzoeks- en innovatieactiviteiten te faciliteren en de ontwikkeling van de downstreamsector te ondersteunen, met name door middel van synergie met andere programma’s en financieringsinstrumenten van de Unie, waaronder het InvestEU-programma;

b)

activiteiten om de publieke vraag en innovatie in de publieke sector te bevorderen, om het volledige potentieel van overheidsdiensten voor burgers en bedrijven te benutten;

c)

ondernemerschap, ook vanaf de eerste fasen tot opschaling, overeenkomstig artikel 21, door een beroep te doen op andere bepalingen inzake toegang tot financiering als bedoeld in artikel 18 en hoofdstuk I van titel III, en door een “first contract”-benadering te hanteren;

d)

de totstandbrenging van een bedrijfsvriendelijk ruimte-ecosysteem, via samenwerking tussen ondernemingen in de vorm van een netwerk van ruimtevaarthubs dat:

i)

actoren uit de ruimtevaart-, digitale en andere sectoren samenbrengt op nationaal en regionaal niveau, alsook andere gebruikers, en

ii)

ernaar streeft om steun, faciliteiten en diensten te verlenen aan burgers en ondernemingen ter bevordering van ondernemerschap en vaardigheden, om synergieën in de downstreamsector te versterken, en om samenwerking te bevorderen met de digitale innovatiehubs die zijn opgericht in het kader van het programma “Digitaal Europa” dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad (38);

e)

de verstrekking van onderwijs- en opleidingsactiviteiten, in het bijzonder voor vakmensen, ondernemers, afgestudeerden en studenten, met name door synergieën met initiatieven op nationaal en regionaal niveau, voor de ontwikkeling van geavanceerde vaardigheden;

f)

toegang tot verwerkings- en testfaciliteiten voor vakmensen uit de overheidssector en de private sector, studenten en ondernemers;

g)

activiteiten op het gebied van certificering en normalisatie;

h)

de versterking van Europese toeleveringsketens in de hele Unie door brede deelname van ondernemingen, in het bijzonder kmo’s en start-ups, aan alle onderdelen van het programma, in het bijzonder op basis van artikel 14, en van maatregelen om hun concurrentievermogen op mondiaal niveau te verbeteren.

2.   Bij het verrichten van de in lid 1 genoemde activiteiten wordt de noodzakelijke capaciteitsontwikkeling in lidstaten met een opkomende ruimtevaartindustrie ondersteund, zodat alle lidstaten evenveel kans maken om aan het programma deel te nemen.

Artikel 7

Deelname van derde landen en internationale organisaties aan het programma

1.   Galileo, Egnos en Copernicus, alsook de SWE en NEO-subonderdelen, maar met uitzondering van het SST-subonderdeel, staan open voor deelname van leden van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), in overeenstemming met de in de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte vastgelegde voorwaarden.

Copernicus en de SWE- en NEO-subonderdelen, maar met uitzondering van het SST-subonderdeel, staan open voor deelname van de volgende derde landen:

a)

toetredende staten, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma’s van de Unie zoals vastgelegd in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad of in soortgelijke overeenkomsten, en in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

b)

landen van het Europees nabuurschapsbeleid, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma’s van de Unie zoals vastgelegd in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad of in soortgelijke overeenkomsten, en in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

2.   Overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgelegd in een specifieke overeenkomst gesloten overeenkomstig artikel 218 VWEU betreffende de deelname van een derde land of een internationale organisatie aan programma’s van de Unie staat de deelname aan:

a)

Galileo en Egnos open voor de in lid 1, tweede alinea, punten a) en b), bedoelde derde landen;

b)

GOVSATCOM open voor de leden van EVA die lid zijn van de EER, alsmede voor de in lid 1, tweede alinea, punten a) en b), bedoelde derde landen, en

c)

Galileo, Egnos, Copernicus, GOVSATCOM, alsook aan de SWE- en NEO-subonderdelen, maar met uitzondering van het SST-subonderdeel, open voor andere derde landen dan de in lid 1 bedoelde landen, en internationale organisaties.

De specifieke overeenkomst bedoeld in de eerste alinea van dit lid:

a)

moet zorgen voor een billijk evenwicht tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land of de internationale organisatie dat of die aan programma’s van de Unie deelneemt;

b)

moet de voorwaarden voor deelname aan de programma’s, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma’s, en de administratieve kosten ervan vaststellen.

c)

mag het derde land of de internationale organisatie geen beslissingsbevoegdheid verlenen ten aanzien van het programma van de Unie;

d)

moet de rechten van de Unie waarborgen om voor een goed financieel beheer te zorgen en de financiële belangen van de Unie te beschermen.

De in de tweede alinea, punt b), van dit lid bedoelde bijdragen vormen bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement;

3.   De onderdelen of subonderdelen van het programma, met uitzondering van het SST-subonderdeel, van het programma staan alleen open voor de deelname van derde landen en internationale organisaties uit hoofde van dit artikel op voorwaarde dat de wezenlijke veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten beschermd blijven, ook wat betreft de bescherming van gerubriceerde informatie krachtens artikel 43.

Artikel 8

Toegang van derde landen en internationale organisaties tot SST-diensten, GOVSATCOM-diensten en de publiek gereguleerde dienst van Galileo

1.   Derde landen en internationale organisaties krijgen toegang tot GOVSATCOM-diensten indien zij:

a)

een overeenkomst sluiten, overeenkomstig artikel 218 VWEU, waarin de voorwaarden voor toegang tot GOVSATCOM-diensten zijn vastgelegd, en

b)

aan de bepalingen van artikel 43 van deze verordening voldoen.

2.   Derde landen en internationale organisaties die hun hoofdkantoor niet in de Unie hebben, mogen toegang tot de in artikel 55, lid 1, punt d), bedoelde SST-diensten hebben indien zij:

a)

een overeenkomst sluiten, overeenkomstig artikel 218 VWEU, waarin de voorwaarden voor toegang tot dergelijke SST-diensten zijn vastgelegd, en

b)

aan de bepalingen van artikel 43 van deze verordening voldoen.

3.   Voor toegang tot algemeen beschikbare SST-diensten als bedoeld in artikel 55, lid 1, punten a), b) en c), is geen overeenkomst gesloten overeenkomstig artikel 218 VWEU nodig. Toegang tot deze diensten wordt verschaft op verzoek van de potentiële gebruikers overeenkomstig artikel 56.

4.   Voor de toegang van derde landen en internationale organisaties tot de door Galileo aangeboden publieke gereguleerde dienst (Public Regulated Service — PRS) gelden de bepalingen van artikel 3, lid 5, van Besluit nr. 1104/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad (39).

Artikel 9

Eigendom en gebruik van activa

1.   Met uitzondering als bepaald in lid 2, heeft de Unie alle materiële en immateriële activa die worden gecreëerd of ontwikkeld in het kader van de onderdelen van het programma in eigendom. Daartoe waarborgt de Commissie dat relevante contracten, overeenkomsten en andere regelingen in verband met de activiteiten die kunnen resulteren in de creatie of ontwikkeling van die activa, bepalingen bevatten die ervoor zorgen dat de Unie het eigendom van die activa heeft.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op de materiële en immateriële activa die worden gecreëerd of ontwikkeld in het kader van de onderdelen van het programma, indien de activiteiten die kunnen resulteren in de creatie of ontwikkeling van die activa:

a)

worden verricht in het kader van volledig door de Unie gefinancierde subsidies of prijzen;

b)

niet volledig door de Unie worden gefinancierd, of

c)

betrekking hebben op de ontwikkeling, de vervaardiging of het gebruik van PRS-ontvangers die EUCI bevatten of onderdelen van die ontvangers.

3.   De Commissie waarborgt dat de contracten, overeenkomsten en andere regelingen in verband met de in lid 2 van dit artikel bedoelde activiteiten bepalingen bevatten waarin voor die activa een passende eigendomsregeling wordt vastgelegd en waarin, wat lid 2, punt c), van dit artikel betreft, dat zij ervoor zorgen dat de Unie de PRS-ontvangers kan gebruiken overeenkomstig Besluit nr. 1104/2011/EU.

4.   De Commissie streeft ernaar contracten, overeenkomsten of andere regelingen te sluiten met derden met betrekking tot:

a)

reeds bestaande eigendomsrechten in verband met materiële en immateriële activa die worden gecreëerd of ontwikkeld in het kader van de onderdelen van het programma;

b)

de verwerving van eigendoms- of licentierechten in verband met andere materiële en immateriële activa die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het programma.

5.   De Commissie zorgt aan de hand van een passend kader voor een optimaal gebruik van de in de leden 1 en 2 bedoelde materiële en immateriële activa die eigendom van de Unie zijn.

6.   Waar de activa bedoeld in leden 1 en 2 bestaan uit intellectuele-eigendomsrechten, beheert de Commissie die rechten zo effectief mogelijk, rekening houdend met:

a)

de noodzaak de activa bescherming en waarde te verlenen;

b)

de rechtmatige belangen van alle betrokken belanghebbenden;

c)

de noodzaak van een harmonieuze ontwikkeling van markten en nieuwe technologieën, en

d)

de noodzaak van de continuïteit van de door de onderdelen van het programma geleverde diensten.

De Commissie zorgt er met name voor dat de relevante contracten, overeenkomsten en andere regelingen voorzien in de mogelijkheid om die intellectuele-eigendomsrechten over te dragen aan derden of om licenties voor die rechten af te geven aan derden, met inbegrip van degene die dat intellectuele-eigendom tot stand heeft gebracht, en dat het Agentschap vrijelijk over die rechten kan beschikken indien dat voor de uitvoering van zijn taken op grond van deze verordening noodzakelijk is.

De in artikel 28, lid 4, bepaalde FFPA bevat of de in artikel 32, lid 1, genoemde bijdrageovereenkomsten bevatten relevante bepalingen opdat ESA en de andere entiteiten waaraan activiteiten worden toegewezen de intellectuele-eigendomsrechten bedoeld in de eerste alinea van dit lid, kunnen gebruiken indien dit noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taken op grond van deze verordening, en de voorwaarden voor dit gebruik.

Artikel 10

Garantie

1.   Onverminderd de verplichtingen krachtens juridisch bindende bepalingen worden de door de onderdelen van het programma geleverde diensten, gegevens en informatie verstrekt zonder enige expliciete of impliciete garantie wat betreft de kwaliteit, nauwkeurigheid, beschikbaarheid, betrouwbaarheid, snelheid en geschiktheid voor ongeacht welk doel.

2.   De Commissie waarborgt dat de gebruikers van die diensten, gegevens en informatie naar behoren worden geïnformeerd over lid 1.

TITEL II

BEGROTINGSBIJDRAGE EN -MECHANISMEN

Artikel 11

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode van 1 januari 2021tot en met 31 december 2027, met inbegrip van die voor de daarmee samenhangende risico’s, bedragen 14,880 miljard EUR in lopende prijzen.

De verdeling van het in de eerste alinea bedoelde bedrag wordt gesplitst in de volgende categorieën uitgaven:

a)

voor Galileo en Egnos: 9,017 miljard EUR;

b)

voor Copernicus: 5,421 miljard EUR;

c)

voor SSA en GOVSATCOM: 0,442 miljard EUR;

2.   De Commissie kan middelen overhevelen tussen de in lid 1 van dit artikel bedoelde uitgavencategorieën, met een maximum van 7,5 % van de uitgavencategorie die de middelen ontvangt of de categorie die de middelen verstrekt. De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, middelen tussen de in lid 1 van dit artikel bedoelde uitgavencategorieën overhevelen indien de middelen in kwestie samengeteld meer bedragen dan 7,5 % van het bedrag dat is toegewezen aan de uitgavencategorie die de middelen ontvangt of de categorie die de middelen verstrekt. Deze uitvoeringshandelingen moeten worden vastgesteld volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   Aanvullende maatregelen als bepaald in artikel 3, lid 2, namelijk de in de artikelen 5 en 6 genoemde activiteiten, worden in het kader van de onderdelen van het programma gefinancierd.

4.   De aan het programma toegewezen kredieten van de Uniebegroting dekken alle activiteiten die vereist zijn voor de verwezenlijking van de in artikel 4 bedoelde doelstellingen. Die uitgaven kunnen betrekking hebben op:

a)

studies en bijeenkomsten van deskundigen, met name in verband met de naleving van de kosten- en tijdsbeperkingen;

b)

voorlichtings- en communicatieacties, inclusief de institutionele communicatie over de beleidsprioriteiten van de Unie, voor zover deze rechtstreeks verband houden met de doelstellingen van deze verordening, met name met het oog op de totstandbrenging van synergieën met ander beleid van de Unie;

c)

de informatietechnologienetwerken waarmee informatie wordt verwerkt of uitgewisseld, en de door de Commissie getroffen administratieve beheersmaatregelen, onder meer op het gebied van beveiliging;

d)

technische en administratieve bijstand voor het uitvoeren van het programma, zoals werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, daaronder begrepen institutionele informatietechnologiesystemen.

5.   Acties die cumulatieve financiering uit verschillende programma’s van de Unie ontvangen, worden slechts één keer onderworpen aan een audit die betrekking heeft op alle betrokken programma’s en de desbetreffende toepasselijke voorschriften.

6.   De aan het programma gerelateerde vastleggingen in de begroting die acties bestrijken waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, mogen in jaartranches worden verdeeld.

7.   Aan de lidstaten toegewezen middelen in gedeeld beheer kunnen, op verzoek van de betrokken lidstaat, onder de voorwaarden van artikel 26 van de verordening gemeenschappelijke bepalingen worden overgedragen naar het programma. De Commissie voert die middelen overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement op directe wijze dan wel overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement op indirecte wijze uit. Die middelen worden gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

Artikel 12

Bestemmingsontvangsten

1.   De door de onderdelen van het programma gegenereerde ontvangsten worden toegevoegd aan de Uniebegroting en gebruikt voor de financiering van het onderdeel dat de ontvangst genereerde.

2.   De lidstaten kunnen aanvullende financiering toekennen aan een onderdeel van het programma om bijkomende elementen te dekken, op voorwaarde dat die aanvullende elementen geen financiële of technische belasting met zich meebrengen of tot vertragingen in het betrokken onderdeel leiden. De Commissie besluit door middel van uitvoeringshandelingen of aan deze voorwaarden is voldaan. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   De in dit artikel bedoelde financiële bijdrage wordt behandeld als externe bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 2, van het Financieel Reglement.

Artikel 13

Uitvoering en vormen van financiering van de Unie

1.   Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement of in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement.

2.   In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de in het Financieel Reglement vastgelegde vormen, met name subsidies, prijzen en aanbestedingen. Tevens kan financiering worden verstrekt in de vorm van financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen.

3.   Indien de begroting voor Copernicus in indirect beheer wordt uitgevoerd, kunnen de aanbestedingsregels van de met begrotingsuitvoeringstaken belaste entiteiten van toepassing zijn, voor zover toegestaan is krachtens de artikelen 62 en 154 van het Financieel Reglement. Specifieke noodzakelijke aanpassingen van deze aanbestedingsregels worden in de relevante bijdrageovereenkomsten vastgelegd.

TITEL III

FINANCIËLE BEPALINGEN

HOOFDSTUK I

Aanbestedingen

Artikel 14

Aanbestedingsbeginselen

1.   Bij de aanbestedingsprocedures in het kader van het programma, neemt de aanbestedende dienst de volgende beginselen in acht:

a)

bevorderen in alle lidstaten in de hele Unie en in de hele toeleveringsketen van een zo breed en open mogelijke deelname van marktdeelnemers, in het bijzonder start-ups, nieuwe marktdeelnemers en kmo’s, inclusief in het geval van uitbesteding door de inschrijvers;

b)

waarborgen van daadwerkelijke mededinging en, waar mogelijk, het voorkomen van afhankelijkheid van één enkele aanbieder, met name wat kritieke uitrusting en diensten betreft, terwijl rekening wordt gehouden met de doelstellingen van technologische onafhankelijkheid en de continuïteit van de diensten;

c)

in afwijking van artikel 167 van het Financieel Reglement, waar passend gebruikmaken van meer dan één leverancier om een betere algemene controle van de onderdelen van het programma, de kosten en het tijdschema te waarborgen;

d)

in acht nemen van de beginselen van open toegang en eerlijke mededinging in de gehele industriële bevoorradingsketen, door inschrijving op basis van transparante en tijdige informatieverstrekking, duidelijke bekendmaking van de geldende aanbestedingsvoorschriften en -procedures, selectie- en gunningscriteria en alle andere relevante informatie die alle potentiële inschrijvers, met inbegrip van kmo’s en start-ups, gelijke kansen biedt;

e)

versterken van de autonomie van de Unie, met name op technologisch vlak;

f)

voldoen aan de beveiligingsvoorschriften van de onderdelen van het programma en bijdragen aan de bescherming van de essentiële veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten;

g)

bevorderen van de continuïteit en de betrouwbaarheid van de dienstverlening;

h)

voldoen aan passende sociale en milieucriteria.

2.   De raad voor aanbestedingen binnen de Commissie oefent toezicht uit op de aanbestedingsprocedure met betrekking tot alle onderdelen van het programma en monitort de contractuele uitvoering van de Uniebegroting door de met begrotingsuitvoeringstaken belaste entiteiten. Waar nodig wordt een vertegenwoordiger van elke met begrotingsuitvoeringstaken belaste entiteit uitgenodigd.

Artikel 15

Overeenkomsten met voorwaardelijke betalingstranches

1.   Voor operationele en infrastructuurspecifieke activiteiten kan de aanbestedende dienst een overeenkomst gunnen in de vorm van een overeenkomst met voorwaardelijke betalingstranches overeenkomstig dit artikel.

2.   De aanbestedingsstukken voor een overeenkomst met voorwaardelijke betalingstranches vermelden de specifieke kenmerken van overeenkomsten met voorwaardelijke betalingstranches. Met name vermelden ze het voorwerp van de overeenkomst, de prijs of de wijze waarop de prijs wordt vastgesteld en de regelingen voor de verrichting van de werken, leveringen en diensten voor elke tranche.

3.   Een overeenkomst met voorwaardelijke betalingstranches omvat:

a)

een vaste tranche die resulteert in een vaste verplichting om de voor deze tranche gegunde werken, leveringen of diensten uit te voeren, en

b)

een of meer voorwaardelijke tranches wat begroting en uitvoering betreft.

4.   De verplichtingen van de vaste tranche en de verplichtingen van elke voorwaardelijke tranche vormen een samenhangend geheel, rekening houdend met de verplichtingen van alle voorafgaande tranches.

5.   De uitvoering van elke voorwaardelijke tranche is afhankelijk van een beslissing van de aanbestedende dienst, die overeenkomstig de overeenkomst aan de contractant wordt meegedeeld.

Artikel 16

Overeenkomsten op basis van vergoeding van kosten

1.   De aanbestedende dienst kan kiezen voor een overeenkomst op basis van een volledige of gedeeltelijke vergoeding van kosten onder de in lid 3 vastgelegde voorwaarden.

2.   De te betalen prijs uit hoofde van een overeenkomst op basis van vergoeding van kosten bestaat uit de vergoeding van:

a)

alle directe kosten die daadwerkelijk door de contractant bij de uitvoering van de overeenkomst zijn gemaakt, zoals uitgaven voor arbeid, materialen, verbruiksgoederen en het gebruik van apparatuur en infrastructuur die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst;

b)

indirecte kosten;

c)

een vaste winst, en

d)

een passende aanmoedigingsvergoeding die afhangt van de verwezenlijking van doelstellingen inzake resultaten en tijdschema.

3.   De aanbestedende dienst kan kiezen voor een overeenkomst op basis van een volledige of gedeeltelijke vergoeding van kosten indien het moeilijk of niet passend is een precieze vaste prijs vast te stellen vanwege de onzekerheden die inherent zijn aan de uitvoering van de overeenkomst doordat:

a)

de overeenkomst zeer complexe kenmerken heeft of kenmerken waarvoor een beroep moet worden gedaan op een nieuwe technologie, en daardoor een aanzienlijk aantal technische risico’s met zich meebrengt, of

b)

de onder de overeenkomst vallende activiteiten om operationele redenen onmiddellijk moeten beginnen, terwijl er nog geen precieze vaste totaalprijs vastgesteld kan worden vanwege significante risico’s of omdat de uitvoering van de overeenkomst ten dele afhankelijk is van de uitvoering van andere overeenkomsten.

4.   In overeenkomsten op basis van vergoeding van kosten wordt een maximumprijs vastgelegd. De maximumprijs van een overeenkomst op basis van een volledige of gedeeltelijke vergoeding van kosten is de maximaal te betalen prijs. De prijs kan worden gewijzigd overeenkomstig artikel 172 van het Financieel Reglement.

Artikel 17

Uitbesteding

1.   Om nieuwe marktdeelnemers, kmo’s en start-ups aan te moedigen, de grensoverschrijdende deelname ervan te bevorderen en een zo groot mogelijke geografische dekking te bieden en tegelijk de autonomie van de Unie te beschermen, verzoekt de aanbestedende dienst de inschrijver een deel van de overeenkomst door middel van een open aanbesteding op het passende uitbestedingsniveau uit te besteden aan bedrijven buiten de groep waartoe de inschrijver behoort.

2.   De inschrijver motiveert elke afwijking van een verzoek dat is gedaan op grond van lid 1.

3.   Voor overeenkomsten van meer dan 10 miljoen EUR streeft de aanbestedende dienst ernaar ervoor te zorgen dat ten minste 30 % van de waarde van de overeenkomst door middel van een open aanbesteding op verschillende uitbestedingsniveaus wordt uitbesteed aan bedrijven buiten de groep waartoe de hoofdinschrijver behoort, met name om de grensoverschrijdende deelname van kmo’s mogelijk te maken. De Commissie informeert het in artikel 107, lid 1, bedoelde programmacomité over de verwezenlijking van deze doelstelling met betrekking tot overeenkomsten die zijn ondertekend na de inwerkingtreding van deze verordening.

HOOFDSTUK II

Subsidies, prijzen en blendingverrichtingen

Artikel 18

Subsidies en prijzen

1.   De Unie kan tot 100 % van de subsidiabele kosten dekken, onverminderd het medefinancieringsbeginsel.

2.   In afwijking van artikel 181, lid 6, van het Financieel Reglement kan de bevoegde ordonnateur bij het toepassen van vaste percentages toestaan of opleggen dat de indirecte kosten van de begunstigde worden gefinancierd tot een maximum van 25 % van de totale directe subsidiabele kosten van de actie.

3.   Niettegenstaande lid 2 van dit artikel kunnen indirecte kosten in de vorm van vaste bedragen of eenheidskosten worden gedeclareerd indien er in het in artikel 100 bedoelde werkprogramma in die mogelijkheid is voorzien.

4.   In afwijking van artikel 204 van het Financieel Reglement mag het maximumbedrag van financiële steun dat aan een derde kan worden uitbetaald ten hoogste 200 000 EUR bedragen.

Artikel 19

Gezamenlijke oproepen tot het indienen van voorstellen voor subsidies

1.   De Commissie of een in het kader van het programma belaste entiteit kan een gezamenlijke oproep tot het indienen van voorstellen doen met de in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement genoemde entiteiten, organen of personen.

2.   Bij een in lid 1 van dit artikel bedoelde gezamenlijke oproep:

a)

zijn de in titel VIII van het Financieel Reglement genoemde regels van toepassing;

b)

wordt bij de evaluatieprocedures een evenwichtige groep deskundigen betrokken, benoemd door elke partij, en

c)

voldoen de evaluatiecomité’s aan artikel 150 van het Financieel Reglement.

3.   In de subsidieovereenkomst wordt bepaald welke regeling van toepassing is op de intellectuele-eigendomsrechten.

Artikel 20

Subsidies voor precommerciële aanbesteding en aanbesteding van innovatieve oplossingen

1.   Acties kunnen precommerciële aanbestedingen of overheidsopdrachten voor innovatieve oplossingen inhouden of als hoofddoel hebben, uitgevoerd door begunstigden die aanbestedende diensten of aanbestedende instanties zijn in de zin van de Richtlijnen 2014/24/EU (40), 2014/25/EU (41) en 2009/81/EG (42) van het Europees Parlement en de Raad.

2.   De aanbestedingsprocedures voor innovatieve oplossingen:

a)

voldoen aan de beginselen van transparantie, non-discriminatie, gelijke behandeling, goed financieel beheer, evenredigheid en de mededingingsregels;

b)

kunnen, bij precommerciële aanbestedingen, voorzien in specifieke voorwaarden zoals de beperking van de plaats van uitvoering van de aanbestede activiteiten tot het grondgebied van de lidstaten en van de derde landen die deelnemen aan het programma;

c)

kunnen voorzien in de gunning van meerdere overeenkomsten binnen één en dezelfde procedure (multiple sourcing), en

d)

voorzien in de gunning van de overeenkomsten aan de economisch voordeligste inschrijving(en) en voorkomen belangenconflicten.

3.   Een contractant die in het kader van een precommerciële aanbesteding resultaten genereert, heeft minimaal recht op de daaraan verbonden intellectuele-eigendomsrechten. De aanbestedende diensten hebben minimaal en vrij van royalty’s recht op toegang tot die resultaten voor eigen gebruik en hebben het recht om niet-exclusieve licenties aan derden te verlenen of om die licentie door de contractant te laten verlenen, teneinde de resultaten onder eerlijke en redelijke voorwaarden voor de aanbestedende dienst te exploiteren, evenwel zonder het recht om een sublicentie te verlenen. Indien een contractant er niet in slaagt om de resultaten binnen een bepaalde periode na de precommerciële aanbesteding zoals vastgelegd in de overeenkomst, commercieel te exploiteren, kunnen de aanbestedende diensten eisen dat hij de eigendom van de resultaten aan de aanbestedende diensten overdraagt.

Artikel 21

Blendingverrichtingen

Blendingverrichtingen waartoe in het kader van het programma is besloten, worden uitgevoerd in overeenstemming met Verordening (EU) 2021/523 en titel X van het Financieel Reglement.

HOOFDSTUK III

Andere financiële bepalingen

Artikel 22

Cumulatieve en alternatieve financiering

1.   Aan een actie waaraan een bijdrage uit hoofde van het programma is toegekend, kan ook een bijdrage uit een ander programma van de Unie worden toegekend, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van het desbetreffende programma van de Unie zijn van toepassing op de overeenkomstige bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie. De steun uit de verschillende programma’s van de Unie kan op een pro-ratabasis worden berekend in overeenstemming met de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

2.   Acties waaraan in het kader van dit programma een Excellentiekeurmerk is toegekend kunnen steun ontvangen uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling of het Europees Sociaal Fonds Plus, overeenkomstig artikel 73, lid 4, van de verordening gemeenschappelijke bepalingen, als ze voldoen aan de volgende cumulatieve voorwaarden:

a)

ze zijn beoordeeld in een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het programma;

b)

ze voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van die oproep tot het indienen van voorstellen;

c)

zij kunnen wegens budgetbeperkingen niet in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen worden gefinancierd.

Artikel 23

Gezamenlijke aanbesteding

1.   In aanvulling op de bepalingen van artikel 165 van het Financieel Reglement kunnen/kan de Commissie of het Agentschap gezamenlijke aanbestedingsprocedures uitvoeren met ESA of andere internationale organisaties die bij de uitvoering van de onderdelen van het programma zijn betrokken.

2.   De op grond van artikel 165 van het Financieel Reglement toepasselijke aanbestedingsregels zijn van overeenkomstige toepassing, mits in elk geval de voor de instellingen van de Unie geldende procedurele bepalingen worden toegepast.

Artikel 24

Subsidiabiliteits- en deelnamevoorwaarden ter handhaving van de veiligheid, integriteit en veerkracht van de operationele systemen van de Unie

1.   De Commissie past de in lid 2 beschreven subsidiabiliteits- en deelnamevoorwaarden toe voor aanbestedingen, subsidies of prijzen in het kader van deze titel, indien zij dat noodzakelijk en passend acht ter handhaving van de veiligheid, integriteit en veerkracht van de operationele systemen van de Unie, rekening houdend met het doel van bevordering van de strategische autonomie van de Unie, met name op technologisch gebied, -voor cruciale technologieën en waardeketens, met behoud van een open economie.

Voordat de Commissie de in de eerste alinea van dit lid bedoelde subsidiabiliteits- en deelnamevoorwaarden toepast stelt ze het in artikel 107, lid 1, punt e), bedoelde programmacomité in kennis en houdt zoveel mogelijk rekening met de standpunten van de lidstaten over het toepassingsgebied en de motivering van voornoemde subsidiabiliteits- en deelnemingsvoorwaarden.

2.   De subsidiabiliteits- en deelnemingsvoorwaarden zijn als volgt:

a)

de in aanmerking komende juridische entiteit is in een lidstaat gevestigd en haar uitvoerende bestuursstructuren zijn daar gevestigd;

b)

de in aanmerking komende juridische entiteit verbindt zich ertoe alle relevante activiteiten in een of meer lidstaten uit te voeren, en

c)

de in aanmerking komende juridische entiteit staat niet onder zeggenschap van een derde land of een entiteit uit een derde land.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “zeggenschap” verstaan het vermogen om beslissende invloed op een juridische entiteit uit te oefenen, hetzij direct hetzij indirect, via een of meer intermediaire juridische entiteiten;

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “uitvoerende bestuursstructuur” verstaan een overeenkomstig het nationale recht aangewezen orgaan van een juridische entiteit dat in voorkomend geval aan de algemeen directeur rapporteert of aan een andere persoon met soortgelijke beslissingsbevoegdheid, en dat gemachtigd is om de strategie, doelstellingen en algemene richting van de juridische entiteit te bepalen, en belast is met het toezicht op en de monitoring van de bestuurlijke besluitvorming;

3.   De Commissie kan een bepaalde juridische entiteit ontheffen van de voorwaarden van lid 2, eerste alinea, punt a) of b), indien voldaan is aan alle onderstaande voorwaarden:

a)

in de lidstaten zijn er geen alternatieven voorhanden voor specifieke technologieën, goederen of diensten die nodig zijn voor de in lid 1 bedoelde activiteiten;

b)

de juridische entiteit is gevestigd in een land dat lid is van de EER of de EVA en dat een internationale overeenkomst als bedoeld in artikel 7 heeft gesloten met de Unie, haar uitvoerende bestuursstructuren zijn in dat land gevestigd en de activiteiten in verband met de aanbesteding, de subsidie of de prijs vinden uitvoering in dat land of in een of meer van dit soort landen, en

c)

er zijn afdoende maatregelen getroffen ter bescherming van EUCI krachtens artikel 43, en van de integriteit, beveiliging en veerkracht van de programmaonderdelen, van het functioneren daarvan en van hun diensten.

In afwijking van de eerste alinea, punt b), van dit lid, kan de Commissie een juridische entiteit die is gevestigd in een derde land dat geen lid is van de EER of de EVA ontheffen van de voorwaarden van lid 2, eerste alinea, punt a) of b), indien er in landen die lid zijn van de EER of de EVA geen alternatieven vlot voorhanden zijn en voldaan is aan de criteria in de eerste alinea, punten a) en c).

4.   De Commissie kan ontheffing van de voorwaarde van lid 2, eerste alinea, punt c), verlenen indien de in een lidstaat gevestigde juridische entiteit de volgende garanties biedt:

a)

de zeggenschap over de juridische entiteit wordt niet uitgeoefend op een wijze die leidt tot een belemmering of beperking van het vermogen ervan om:

i)

de aanbesteding, de subsidie of de prijs uit te voeren, en

ii)

te presteren, met name door middel van rapportageverplichtingen;

b)

het derde land of de entiteit uit het derde land met zeggenschap verbindt zich ertoe om met betrekking tot de aanbesteding, de subsidie of de prijs geen controlerechten uit te oefenen over of rapportageverplichtingen op te leggen aan de juridische entiteit, en

c)

de juridische entiteit voldoet aan artikel 34, lid 7.

5.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de juridische entiteit is gevestigd, beoordelen of de juridische entiteit voldoet aan de in lid 3, punt c), beschreven criteria en de in lid 4 bedoelde garanties. De Commissie voegt zich naar die beoordeling.

6.   De Commissie verstrekt het in artikel 107, lid 1, punt e), bedoelde programmacomité het volgende:

a)

het toepassingsgebied van de in lid 1 van dit artikel bedoelde subsidiabiliteits- en deelnamevoorwaarden;

b)

nadere gegevens en motiveringen met betrekking tot de overeenkomstig dit artikel verleende ontheffingen, en

c)

de aan de ontheffing ten grondslag liggende evaluatie, met inachtneming van de leden 3 en 4 van dit artikel, zonder daarbij commercieel gevoelige informatie openbaar te maken.

7.   De in lid 2 genoemde voorwaarden, de in lid 3 genoemde criteria en de in lid 4 genoemde garanties worden naargelang het geval opgenomen in de documenten in verband met de aanbesteding, subsidie of prijs, en bij aanbestedingen zijn de voorwaarden van toepassing op de gehele levenscyclus van de resulterende overeenkomst.

8.   Dit artikel laat Besluit nr. 1104/2011/EU en het Gedelegeerd Besluit van de Commissie van 15.9.2015 (43), Verordening (EU) 2019/452, Besluit 2013/488/EU en Besluit (EU, Euratom) 2015/444 en de veiligheidsonderzoeken die de lidstaten uitvoeren met betrekking tot juridische entiteiten die betrokken zijn bij activiteiten waarvoor toegang tot EUCI nodig is met inachtneming van de toepasselijke nationale wet- en regelgeving onverlet.

Indien uit de toepassing van dit artikel voortvloeiende contracten gerubriceerd zijn, doen de door de Commissie overeenkomstig lid 1 toegepaste subsidiabiliteits- en deelnamevoorwaarden geen afbreuk aan de bevoegdheid van de nationale veiligheidsinstanties.

Dit artikel laat bestaande interne veiligheidsmachtigingsprocedures voor vestigingen of personen in de lidstaten onverlet, en mag deze niet wijzigen of er strijdig mee zijn.

Artikel 25

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Indien een derde land aan het programma deelneemt door middel van een op grond van een internationale overeenkomst of op basis van een ander rechtsinstrument vastgesteld besluit, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten dergelijke rechten het recht om onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren als bepaald in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.

TITEL IV

GOVERNANCE VAN HET PROGRAMMA

Artikel 26

Governancebeginselen

De governance van het programma wordt gebaseerd op de volgende beginselen:

a)

een duidelijke verdeling van de taken en verantwoordelijkheden tussen de bij de uitvoering van elk van de onderdelen en maatregelen van het programma betrokken entiteiten, met name tussen de lidstaten, de Commissie, het Agentschap, ESA en Eumetsat, waarbij wordt voortgebouwd op hun respectieve competentie en overlappingen van taken en verantwoordelijkheden worden vermeden;

b)

de relevantie van de governancestructuur, in voorkomend geval, voor de specifieke behoeften van elk van de onderdelen en maatregelen van het programma;

c)

een strenge controle van het programma, onder meer of alle entiteiten zich, binnen hun eigen rollen en taken overeenkomstig deze verordening, strikt aan de kosten, het tijdschema en de prestaties houden;

d)

transparant en kostenefficiënt beheer;

e)

continuïteit van de dienstverlening en continuïteit van de noodzakelijke infrastructuur, met inbegrip van bescherming tegen relevante bedreigingen;

f)

systematisch en gestructureerd aandacht besteden aan de behoeften van de gebruikers van de door de onderdelen van het programma geleverde gegevens, informatie en diensten, en van de daaraan verbonden wetenschappelijke en technologische vooruitgang;

g)

voortdurende inspanningen om risico’s te beheersen en te verminderen.

Artikel 27

Rol van de lidstaten

1.   De lidstaten kunnen aan het programma deelnemen. De lidstaten die aan het programma deelnemen, dragen bij met hun technische competentie, knowhow en bijstand, met name op het gebied van veiligheid en beveiliging, of, waar dat passend en mogelijk is, door de gegevens, informatie, diensten en infrastructuur waarover zij beschikken of die zich op hun grondgebied bevinden, beschikbaar te maken voor de Unie, onder meer door te zorgen voor efficiënte en obstakelvrije toegang tot en gebruik van Copernicus in-situgegevens en door met de Commissie samen te werken aan een betere beschikbaarheid van door het programma vereiste Copernicus in-situgegevens, rekening houdend met de toepasselijke licenties en verplichtingen.

2.   De Commissie kan door middel van bijdrageovereenkomsten specifieke taken toewijzen aan organisaties van de lidstaten, mits die door de betrokken lidstaat zijn aangewezen. De Commissie stelt bijdragebesluiten inzake de bijdrageovereenkomsten door middel van uitvoeringshandelingen vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

3.   In bepaalde naar behoren gemotiveerde omstandigheden kan het Agentschap, voor de in artikel 29 bedoelde taken, door middel van bijdrageovereenkomsten specifieke taken toewijzen aan organisaties van de lidstaten, mits die door de betrokken lidstaat zijn aangewezen.

4.   De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het programma soepel functioneert, onder meer door de voor het programma benodigde frequenties op het passende niveau te helpen beschermen.

5.   De lidstaten en de Commissie kunnen samenwerken om de acceptatie van de door de onderdelen van het programma geleverde gegevens, informatie en diensten te bevorderen.

6.   Waar mogelijk is de bijdrage van de lidstaten aan het in artikel 107, lid 6, bedoelde gebruikersforum gebaseerd op een systematische en gecoördineerde raadpleging van de eindgebruikersgemeenschappen op nationaal niveau, in het bijzonder met betrekking tot Galileo, Egnos en Copernicus.

7.   De lidstaten en de Commissie werken samen aan de ontwikkeling van de in-situcomponent van Copernicus en de grondkalibratiediensten die nodig zijn voor de acceptatie van ruimtevaartsystemen en aan de bevordering van het gebruik van Copernicus in-situgegevens en referentiegegevensreeksen, waarbij wordt voortgebouwd op bestaande capaciteiten.

8.   Wat beveiliging betreft, verrichten de lidstaten de in artikel 34, lid 6, bedoelde taken.

Artikel 28

Rol van de Commissie

1.   De Commissie heeft de algemene verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het programma, ook op het gebied van beveiliging, onverminderd de prerogatieven van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid. Overeenkomstig deze verordening en naargelang de gebruikerseisen stelt de Commissie de prioriteiten en de ontwikkeling op de lange termijn van het programma vast en houdt zij toezicht op de uitvoering ervan, onverminderd ander beleid van de Unie.

2.   De Commissie beheert elk van de onderdelen of subonderdelen van het programma dat niet aan andere entiteiten is toegewezen, in het bijzonder GOVSATCOM, het NEO-subonderdeel, het SWE-subonderdeel en de in artikel 55, lid 1, punt d), genoemde activiteiten.

3.   De Commissie zorgt voor een duidelijke verdeling van de taken en verantwoordelijkheden tussen de verschillende entiteiten die betrokken zijn bij het programma en coördineert de activiteiten van die entiteiten. De Commissie zorgt er ook voor dat alle entiteiten die met de uitvoering van het programma zijn belast, de belangen van de Unie beschermen, het goede beheer van de middelen van de Unie waarborgen en het Financieel Reglement en deze verordening naleven.

4.   De Commissie sluit een FFPA met het Agentschap en, met inachtneming van de kaderovereenkomst van 2004, ESA, als voorzien in artikel 130 van het Financieel Reglement.

5.   Indien dat voor het soepele functioneren van het programma en de soepele dienstverlening door de onderdelen van het programma noodzakelijk is, stelt de Commissie, door middel van uitvoeringshandelingen, de nodige technische en operationele vereisten voor de uitvoering en ontwikkeling van die onderdelen en de daardoor geleverde diensten vast, na raadpleging van de gebruikers, onder meer via het in artikel 107, lid 6, bedoelde gebruikersforum, en van andere belanghebbenden. Bij het vaststellen van die technische en operationele vereisten voorkomt de Commissie dat het algemene beveiligingsniveau wordt verlaagd en is zij er strikt toe gehouden te voldoen aan achterwaartse compatibiliteitvereisten.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

6.   Onverminderd de taken van het Agentschap of andere belaste entiteiten, waarborgt de Commissie dat de acceptatie en het gebruik van de door de onderdelen van het programma geleverde gegevens en diensten in de publieke en de private sectoren wordt bevorderd en gemaximaliseerd, onder meer door ondersteuning van een passende ontwikkeling van die diensten en gebruiksvriendelijke interfaces en bevordering van een stabiele omgeving op de lange termijn. Zij ontwikkelt passende synergie tussen de toepassingen van de verschillende onderdelen van het programma. Ook zorgt zij voor complementariteit, consistentie, synergie en verbanden tussen het programma en andere acties en programma’s van de Unie.

7.   Waar passend zorgt de Commissie voor de samenhang van de activiteiten die in het kader van het programma worden verricht met de activiteiten op het gebied van ruimtevaart die worden verricht op Unie-, nationaal of internationaal niveau. De Commissie bevordert samenwerking tussen de lidstaten en faciliteert, indien dit relevant is voor het programma, de convergentie van hun technische vermogens en ontwikkelingen op het gebied van ruimtevaart. Daartoe werkt de Commissie, waar passend en op de gebieden die onder hun respectieve bevoegdheid vallen, samen met het Agentschap en ESA.

8.   De Commissie stelt het in artikel 107 bedoelde programmacomité in kennis van de tussentijdse en eindresultaten van de evaluatie van de aanbestedingsprocedures en van overeenkomsten, met inbegrip van uitbestedingen, met publieke en private entiteiten.

Artikel 29

Rol van het Agentschap

1.   Het Agentschap heeft de volgende eigen taken:

a)

via de raad voor beveiligingshomologatie zorgen voor de beveiligingshomologatie van alle onderdelen van het programma, overeenkomstig titel V, hoofdstuk II;

b)

de in artikel 34, leden 3 en 5, bedoelde taken verrichten;

c)

communicatie-, marktontwikkelings- en promotieactiviteiten verrichten met betrekking tot de door Galileo en Egnos aangeboden diensten, in het bijzonder activiteiten in verband met de marktacceptatie en de coördinatie van de behoeften van de gebruikers;

d)

communicatie-, marktontwikkelings- en promotieactiviteiten verrichten met betrekking tot de door Copernicus aangeboden gegevens, informatie en diensten, onverminderd de activiteiten die door andere belaste entiteiten en de Commissie worden verricht;

e)

de Commissie deskundigheid leveren, onder meer voor de voorbereiding van de downstreamonderzoeksprioriteiten in verband met ruimtevaart.

2.   De Commissie wijst de volgende taken aan het Agentschap toe:

a)

de exploitatie van Egnos en Galileo beheren, als bedoeld in artikel 44;

b)

overkoepelende coördinatie van de gebruikersgerelateerde aspecten van GOVSATCOM, in nauwe samenwerking met de lidstaten, de relevante agentschappen van de Unie, de EDEO en andere entiteiten, voor missies en operaties op het gebied van crisisbeheer;

c)

uitvoeringsactiviteiten in verband met de ontwikkeling van downstreamtoepassingen op basis van de onderdelen van het programma en de fundamentele elementen en geïntegreerde toepassingen op basis van de door Galileo, Egnos en Copernicus verstrekte gegevens en diensten, ook indien voor deze activiteiten financiering beschikbaar is gesteld in het kader van Horizon Europa of indien dit noodzakelijk is om de in artikel 4, lid 1, punt b), genoemde doelstellingen te verwezenlijken;

d)

activiteiten verrichten in verband met de gebruikersacceptatie van de door andere onderdelen van het programma dan Galileo en Egnos aangeboden gegevens, informatie en diensten, zonder afbreuk te doen aan de activiteiten en diensten van Copernicus die aan andere entiteiten zijn toevertrouwd;

e)

specifieke acties als bedoeld in artikel 6.

3.   De Commissie kan op basis van de in artikel 102, lid 5, bedoelde evaluaties het Agentschap met andere taken belasten, mits deze de activiteiten die door andere in het kader van het programma belaste entiteiten worden uitgevoerd, niet dupliceren en mits deze gericht zijn op het verbeteren van de efficiëntie van de uitvoering van de activiteiten van het programma.

4.   Wanneer het Agentschap wordt belast met activiteiten, wordt voor passende financiële, personele en administratieve middelen voor de uitvoering daarvan gezorgd.

5.   In afwijking van artikel 62, lid 1, van het Financieel Reglement en afhankelijk van de evaluatie door de Commissie van de bescherming van de belangen van de Unie, kan het Agentschap door middel van bijdrageovereenkomsten andere entiteiten belasten met specifieke activiteiten binnen hun bevoegdheidsgebieden, onder de voorwaarden van indirect beheer die van toepassing zijn op de Commissie.

Artikel 30

Rol van ESA

1.   Mits het belang van de Unie wordt beschermd, worden aan ESA de volgende taken toevertrouwd:

a)

wat Copernicus betreft:

i)

coördinatie van de ruimtecomponent en van de tenuitvoerlegging van de ruimtecomponent van en de voortgang ervan;

ii)

het ontwerp, de ontwikkeling en de constructie van de ruimtevaartinfrastructuur van Copernicus, inclusief de activiteiten van die infrastructuur en de daaraan verbonden aanbestedingen, behalve indien die activiteiten worden gedaan door andere entiteiten, en

iii)

waar passend, het aanbieden van toegang tot gegevens van derden;

b)

wat Galileo en Egnos betreft: evolutie van systemen en ontwerp en ontwikkeling van onderdelen van het grondsegment en van satellieten, met inbegrip van het testen en valideren;

c)

wat alle onderdelen van het programma betreft: upstream-onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten op het vakgebied van ESA.

2.   Op basis van een beoordeling door de Commissie kan ESA met andere taken worden belast op basis van de behoeften van het programma, mits die taken de activiteiten die door een andere in het kader van het programma met uitvoering belaste entiteit worden uitgevoerd, niet dupliceren en erop zijn gericht de efficiëntie van de uitvoering van de activiteiten van het programma te verbeteren.

3.   Onverminderd de FFPA bedoeld in artikel 31, kan de Commissie of het Agentschap ESA verzoeken om de technische deskundigheid en de informatie die nodig zijn voor de uitoefening van de hun op grond van deze verordening toegewezen taken, onder onderling overeen te komen voorwaarden beschikbaar te stellen.

Artikel 31

Overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap

1.   De FFPA bedoeld in artikel 28, lid 4:

a)

omschrijft duidelijk de rollen, verantwoordelijkheden en verplichtingen van de Commissie, het Agentschap en ESA met betrekking tot elk van de onderdelen van het programma en de noodzakelijke coördinatie- en controlemechanismen;

b)

verplicht ESA tot toepassing van de beveiligingsvoorschriften van de Unie die zijn vastgelegd in de beveiligingsovereenkomsten die de Unie en haar instellingen en agentschappen hebben gesloten met ESA, met name wat de verwerking van gerubriceerde informatie betreft;

c)

stelt de voorwaarden vast voor het beheer van de aan ESA toevertrouwde fondsen, in het bijzonder wat betreft overheidsopdrachten, waaronder de toepassing van de Unieregels voor aanbestedingen indien uit naam van en namens de Unie wordt aanbesteed, of de toepassing van de regels van de met uitvoering belaste entiteit overeenkomstig artikel 154 van het Financieel Reglement, beheerprocedures, de te verwachten resultaten, gemeten aan de hand van prestatie-indicatoren, de te treffen maatregelen in geval van een gebrekkige of frauduleuze uitvoering van de overeenkomsten wat betreft de kosten, het tijdschema en de resultaten, de communicatiestrategie en de eigendomsregeling voor alle materiële en immateriële activa; die voorwaarden zijn conform de titels III en V van deze verordening en het Financieel Reglement;

d)

schrijft voor dat, telkens wanneer het Agentschap of ESA een raad voor de beoordeling van inschrijvingen opricht voor een aanbesteding in het kader van de FFPA, deskundigen van de Commissie en, in voorkomend geval, van de andere met de uitvoering belaste entiteit als lid deelnemen aan de vergaderingen van de raad voor de beoordeling van inschrijvingen. Deze deelname laat de technische onafhankelijkheid van de raad voor de beoordeling van inschrijvingen onverlet;

e)

stelt de monitoring- en controlemaatregelen vast, waaronder met name:

i)

een systeem voor kostenraming;

ii)

systematische verstrekking van informatie aan de Commissie of, waar passend, aan het Agentschap, over de kosten en het tijdschema, en

iii)

indien er een verschil is tussen de geplande begrotingen, prestaties en tijdschema, corrigerende maatregelen om te waarborgen dat de taken binnen de begrotingstoewijzingen worden uitgevoerd;

f)

stelt voor elk van de onderdelen van het programma de beginselen voor de vergoeding van ESA vast, die in verhouding is met de voorwaarden waaronder de acties worden uitgevoerd, waarbij terdege rekening wordt gehouden met onstabiele en crisissituaties en die, in voorkomend geval, op resultaten wordt gebaseerd; de vergoeding mag uitsluitend betrekking hebben op algemene kosten die zijn verbonden aan de activiteiten die door de Unie aan ESA zijn toevertrouwd;

g)

bepaalt dat ESA passende maatregelen moet treffen tot bescherming van de belangen van de Unie en tot naleving van de besluiten die de Commissie voor elk van de onderdelen van het programma bij de toepassing van deze verordening neemt.

2.   De Commissie besluit door middel van uitvoeringshandelingen over de FFPA. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Het Europees Parlement en de Raad worden geruime tijd op voorhand volledig in kennis gesteld van de te sluiten FFPA en van de uitvoering ervan.

3.   In het kader van de in lid 1 van dit artikel bedoelde FFPA wordt het Agentschap belast met de in artikel 29, leden 2 en 3, genoemde taken en wordt ESA belast met de in artikel 30, lid 1, genoemde taken, door middel van bijdrageovereenkomsten. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen het bijdragebesluit inzake de bijdrageovereenkomsten vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld. Het Europees Parlement en de Raad worden geruime tijd op voorhand volledig in kennis gesteld van de te sluiten bijdrageovereenkomsten en de uitvoering ervan.

Artikel 32

Rol van Eumetsat en andere entiteiten

1.   De Commissie kan de uitvoering van de volgende taken door middel van bijdrageovereenkomsten geheel of gedeeltelijk toewijzen aan andere entiteiten dan de in de artikelen 29 en 30 bedoelde entiteiten:

a)

de modernisering, voorbereiding van operaties en werking van de ruimtevaartinfrastructuur van Copernicus of van delen daarvan en, waar passend, het beheer van de toegang tot de gegevens van bijdragende missies, aan Eumetsat;

b)

de uitvoering van de Copernicusdiensten of onderdelen daarvan aan relevante agentschappen, organen of organisaties, zoals het Europees Milieuagentschap, Frontex, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, Satcen en het Europees Centrum voor weersvoorspellingen op middellange termijn; de aan die agentschappen, organen of organisaties toevertrouwde taken worden uitgevoerd op locaties in de Unie; agentschappen, organen of organisaties die reeds bezig zijn met het verplaatsen van de hun toevertrouwde taken naar de Unie, mogen deze taken gedurende een beperkte periode, die uiterlijk 31 december 2023 afloopt, op een locatie buiten de Unie blijven uitvoeren.

2.   De criteria voor de selectie van deze entiteiten waaraan activiteiten worden toegewezen, weerspiegelen met name het vermogen ervan om de continuïteit en, waar passend, de beveiliging van de activiteiten te waarborgen zonder de activiteiten van het programma te verstoren.

3.   Indien mogelijk zijn de voorwaarden van de in lid 1 van dit artikel bedoelde bijdrageovereenkomsten coherent met de voorwaarden van de in artikel 31, lid 1, genoemde FFPA.

4.   Het programmacomité wordt over het bijdragebesluit met betrekking tot de in lid 1 van dit artikel bedoelde bijdrageovereenkomst geraadpleegd volgens de raadplegingsprocedure bedoeld in artikel 107, lid 2. Het programmacomité wordt vooraf op de hoogte gesteld van de bijdrageovereenkomsten die door de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, met de in lid 1 van dit artikel genoemde entiteiten moeten worden gesloten.

TITEL V

BEVEILIGING VAN HET PROGRAMMA

HOOFDSTUK I

Beveiliging van het programma

Artikel 33

Beginselen van de beveiliging

De beveiliging van het programma wordt gebaseerd op de volgende beginselen:

a)

rekening houden met de ervaring van de lidstaten op het gebied van beveiliging en inspiratie putten uit hun beste praktijken;

b)

gebruikmaken van de beveiligingsvoorschriften van de Raad en de Commissie, die onder meer voorzien in een scheiding tussen operationele functies en functies die verband houden met homologatie.

Artikel 34

Beveiligingsgovernance

1.   De Commissie zorgt op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen en met ondersteuning van het Agentschap voor een hoge mate van beveiliging, in het bijzonder met betrekking tot:

a)

de bescherming van de infrastructuur, zowel op de grond als in de ruimte, en de dienstverlening, in het bijzonder tegen fysieke of cyberaanvallen, waaronder de verstoring van gegevensstromen;

b)

het toezicht op en beheer van technologieoverdrachten;

c)

de ontwikkeling en het behoud binnen de Unie van de verworven deskundigheid en knowhow;

d)

de bescherming van gevoelige niet-gerubriceerde en gerubriceerde informatie.

2.   Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel zorgt de Commissie ervoor dat voor elk van de onderdelen van het programma een risico- en dreigingsanalyse wordt uitgevoerd. Op basis van die analyse stelt zij uiterlijk eind 2023 door middel van uitvoeringshandelingen voor elk van de onderdelen van het programma de algemene beveiligingsvoorschriften vast. Daarbij houdt de Commissie rekening met de gevolgen van die voorschriften voor het soepel functioneren van dat onderdeel, met name wat de kosten, het risicobeheer en het tijdschema betreft, zorgt zij ervoor dat het algemene beveiligingsniveau niet afneemt en geen afbreuk wordt gedaan aan het functioneren van de op dat onderdeel gebaseerde bestaande apparatuur, en houdt zij rekening met cyberbeveiligingsrisico’s. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Na de inwerkingtreding van deze verordening deelt de Commissie een indicatieve lijst van uitvoeringshandelingen mee die moet worden ingediend bij en besproken door het programmacomité in zijn samenstelling voor veiligheidsvraagstukken. Die lijst gaat vergezeld van een indicatief tijdschema voor indiening van die uitvoeringshandelingen.

3.   De entiteit die verantwoordelijk is voor het beheer van een onderdeel van het programma, is verantwoordelijk voor de operationele beveiliging van dat onderdeel en verricht daartoe een risico- en dreigingsanalyse en alle nodige activiteiten om de beveiliging van dat onderdeel te waarborgen en te monitoren, waaronder met name de vaststelling van technische specificaties en operationele procedures, en monitort de conformiteit ervan met de in lid 2 van dit artikel bedoelde algemene beveiligingsvoorschriften. Op grond van artikel 29 is die entiteit voor Galileo en Egnos het Agentschap.

4.   Op basis van de risico- en dreigingsanalyse stelt de Commissie waar passend een structuur vast voor het monitoren van de beveiliging en het opvolgen van de in het kader van Besluit (GBVB) 2021/698 ontwikkelde instructies. De structuur functioneert overeenkomstig de in lid 2 bedoelde voorschriften. Voor Galileo is deze structuur het Galileo-centrum voor beveiligingscontrole.

5.   Het Agentschap:

a)

zorgt voor de beveiligingshomologatie van alle onderdelen van het programma overeenkomstig hoofdstuk II van deze titel en onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten;

b)

waarborgt het functioneren van het Galileo-centrum voor beveiligingscontrole overeenkomstig de in lid 2 van dit artikel bedoelde voorschriften en de in het kader van Besluit (GBVB) 2021/698 ontwikkelde instructies;

c)

voert de taken uit die het krachtens Besluit nr. 1104/2011/EU toegewezen heeft gekregen;

d)

stelt zijn technische deskundigheid ter beschikking van de Commissie en verschaft haar alle benodigde informatie voor de uitoefening van haar taken in het kader van deze verordening.

6.   Om de ruimtevaartinfrastructuren op de grond die integraal deel uitmaken van het programma en die op hun grondgebied gelegen zijn, te beschermen:

a)

nemen de lidstaten maatregelen die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke noodzakelijk zijn:

i)

voor de bescherming van Europese kritieke infrastructuren in de zin van Richtlijn 2008/114/EG van de Raad (44), en

ii)

voor de bescherming van de eigen nationale kritieke infrastructuren;

b)

verrichten de lidstaten de in artikel 42 van deze verordening bedoelde beveiligingshomologatietaken.

7.   De entiteiten die betrokken zijn bij het programma nemen alle nodige maatregelen om de beveiliging van het programma te waarborgen, ook in het licht van de in de risicoanalyse vastgestelde problemen.

Artikel 35

Beveiliging van de ingezette systemen en diensten

In alle gevallen waarin het functioneren van de systemen van invloed kan zijn op de veiligheid van de Unie of haar lidstaten, zijn de bij Besluit (GBVB)2021/698 vastgestelde procedures van toepassing.

HOOFDSTUK II

Beveiligingshomologatie

Artikel 36

Instantie voor beveiligingshomologatie

De binnen het Agentschap ingestelde raad voor beveiligingshomologatie is de instantie voor beveiligingshomologatie voor alle onderdelen van het programma.

Artikel 37

Algemene beginselen van de beveiligingshomologatie

Voor alle onderdelen van het programma worden beveiligingshomologatieactiviteiten verricht overeenkomstig de volgende beginselen:

a)

beveiligingshomologatieactiviteiten en -besluiten worden uitgevoerd in een context van collectieve verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de Unie en de lidstaten;

b)

er wordt naar gestreefd besluiten binnen de raad voor beveiligingshomologatie bij consensus te nemen;

c)

voor de uitvoering van beveiligingshomologatieactiviteiten wordt een aanpak van risicobeoordeling en -beheer gehanteerd, waarbij de risico’s voor de beveiliging van het betrokken onderdeel en het effect op de kosten of het tijdschema van risicobeperkende maatregelen worden bezien, rekening houdend met de doelstelling het algemene beveiligingsniveau van dat onderdeel niet te verlagen;

d)

besluiten van de raad voor beveiligingshomologatie inzake beveiligingshomologatie worden opgesteld en genomen door vakmensen die voldoende bekwaamheid bezitten op het vlak van de homologatie van complexe systemen, over een veiligheidsmachtiging van een passend niveau beschikken, en op objectieve wijze optreden;

e)

er wordt gepoogd alle bij de beveiligingskwesties met betrekking tot het betrokken onderdeel betrokken actoren te raadplegen;

f)

beveiligingshomologatieactiviteiten worden door alle belanghebbenden van het betrokken onderdeel verricht overeenkomstig een beveiligingshomologatiestrategie, onverminderd de rol van de Commissie;

g)

besluiten van de raad voor beveiligingshomologatie inzake beveiligingshomologatie worden, conform de procedure die is vastgelegd in de desbetreffende, door die raad vastgestelde, beveiligingshomologatiestrategie, gebaseerd op lokale beveiligingshomologatiebesluiten die worden genomen door de verschillende nationale instanties van de lidstaten voor beveiligingshomologatie;

h)

een permanente, transparante en volkomen begrijpelijke monitoringprocedure zorgt ervoor dat de beveiligingsrisico’s van het betrokken onderdeel bekend zijn, dat er beveiligingsmaatregelen worden vastgesteld om die risico’s tot een aanvaardbaar niveau te beperken in het licht van de beveiligingsbehoeften van de Unie en haar lidstaten en ter wille van een soepel verloop van het onderdeel, en dat die maatregelen worden toegepast overeenkomstig het begrip “verdediging in de diepte”. De doeltreffendheid van deze maatregelen wordt voortdurend geëvalueerd. Het proces van beoordeling en beheer van beveiligingsrisico’s wordt als een iteratief proces gezamenlijk uitgevoerd door de belanghebbenden van het betrokken onderdeel;

i)

de raad voor beveiligingshomologatie neemt beveiligingshomologatiebesluiten op strikt onafhankelijke wijze, ook jegens de Commissie en de andere organen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het betrokken onderdeel en de verlening van aanverwante diensten, en jegens de uitvoerend directeur en de raad van bestuur van het Agentschap;

j)

bij de uitvoering van de beveiligingshomologatieactiviteiten wordt terdege rekening gehouden met de noodzaak van adequate coördinatie tussen de Commissie en de instanties die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van beveiligingsvoorschriften;

k)

de door de raad voor beveiligingshomologatie uitgevoerde beveiligingshomologatie van Egnos doet geen afbreuk aan de door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart uitgevoerde homologatieactiviteiten voor de luchtvaart.

Artikel 38

Taken van de raad voor beveiligingshomologatie

1.   De raad voor beveiligingshomologatie verricht zijn taken onverminderd de verantwoordelijkheden van de Commissie of deze waarmee de andere organen van het Agentschap worden belast, met name wat betreft aangelegenheden op het gebied van beveiliging, en onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van beveiligingshomologatie.

2.   De raad voor beveiligingshomologatie heeft de volgende taken:

a)

opstellen en goedkeuren van een beveiligingshomologatiestrategie met opgave van:

i)

de reikwijdte van de activiteiten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het behoud van de homologatie van de onderdelen van het programma of delen van die onderdelen en eventuele interconnecties daartussen en met andere systemen of onderdelen;

ii)

een beveiligingshomologatieprocedure voor de onderdelen van het programma of delen van die onderdelen, waarbij de mate van gedetailleerdheid evenredig is met het vereiste niveau van zekerheid en de voorwaarden voor homologatie duidelijk zijn vermeld;

iii)

de rol van de bij de homologatieprocedure betrokken belanghebbenden;

iv)

een tijdschema voor homologatie dat overeenstemt met de fasen van de onderdelen van het programma, met name wat de inzet van infrastructuur, de dienstverlening en de evolutie betreft;

v)

de beginselen van de beveiligingshomologatie voor netwerken die verbonden zijn met de in het kader van de onderdelen van het programma of delen van die onderdelen opgerichte systemen, en voor apparatuur die verbonden is met de door die onderdelen opgerichte systemen, die moet worden verricht door de nationale entiteiten die in de betrokken lidstaten bevoegd zijn voor beveiligingsaangelegenheden;

b)

nemen van beveiligingshomologatiebesluiten, met name wat betreft de goedkeuring van satellietlanceringen, de machtiging om de in het kader van de onderdelen van het programma opgerichte systemen of de elementen van deze onderdelen in hun diverse configuraties en voor de diverse daardoor aangeboden diensten, tot en met het signaal in de ruimte, te bedienen en de machtiging om de grondstations te beheren.

c)

nemen van besluiten over de netwerken en de apparatuur die verbonden zijn aan de PRS-dienst bedoeld in artikel 45 of die verbonden zijn aan een andere uit de onderdelen van het programma voortkomende beveiligde dienst, alleen over de machtiging van organen om gevoelige PRS-technologieën, PRS-ontvangers of PRS-beveiligingsmodules, of andere technologie of apparatuur die op grond van de algemene beveiligingsvoorschriften bedoeld in artikel 34, lid 2, moet worden gecontroleerd, te ontwikkelen en te produceren, rekening houdend met het advies van de nationale entiteiten die bevoegd zijn inzake beveiligingsaangelegenheden en met de algehele beveiligingsrisico’s;

d)

bestuderen en, tenzij het documenten betreft die de Commissie moet vaststellen krachtens artikel 34, lid 2, van deze verordening en artikel 8 van Besluit nr. 1104/2011/EU, goedkeuren van documentatie over beveiligingshomologatie;

e)

verstrekken, binnen zijn bevoegdheid, van advies aan de Commissie bij de opstelling van ontwerpteksten voor handelingen als bedoeld in artikel 34, lid 2, van deze verordening en artikel 8 van Besluit nr. 1104/2011/EU, ook voor de totstandbrenging van operationele beveiligingsprocedures, en verstrekken van een verklaring met zijn afsluitend standpunt;

f)

bestuderen en goedkeuren van de beveiligingsrisicobeoordeling die is opgesteld overeenkomstig de in artikel 37, punt h), van deze verordening bedoelde monitoringprocedure, rekening houdend met de naleving van de in dit lid, punt c), bedoelde documenten en met de documenten die zijn opgesteld overeenkomstig artikel 34, lid 2, van deze verordening en artikel 8 van Besluit nr. 1104/2011/EU, en samenwerken met de Commissie bij het vaststellen van risicobeperkende maatregelen;

g)

controleren van de toepassing van beveiligingsmaatregelen met betrekking tot de beveiligingshomologatie van de onderdelen van het programma, door het uitvoeren of steunen van beveiligingsbeoordelingen, -inspecties, -audits of -evaluaties, overeenkomstig artikel 42, lid 2, van deze verordening;

h)

onderschrijven van de selectie van goedgekeurde producten en maatregelen die bescherming bieden tegen elektronisch afluisteren (Tempest) en van goedgekeurde cryptografische producten die worden gebruikt om de onderdelen van het programma te beveiligen;

i)

goedkeuren, of waar passend, deelnemen aan de gezamenlijke goedkeuring met de betrokken entiteiten die bevoegd zijn inzake beveiligingsaangelegenheden, van de interconnectie tussen de in het kader van de onderdelen van het programma opgerichte systemen, of in het kader van de delen van die onderdelen, en andere systemen;

j)

bereiken van overeenstemming met de betrokken lidstaat over het model voor toegangscontrole als bedoeld in artikel 42, lid 4;

k)

opstellen van risicoverslagen en de Commissie, de raad van bestuur en de uitvoerend directeur kennis geven van zijn risicobeoordeling, en hun advies verstrekken over opties voor de aanpak van restrisico’s met betrekking tot een bepaald beveiligingshomologatiebesluit;

l)

de Raad en de hoge vertegenwoordiger op specifiek verzoek van de Raad of de hoge vertegenwoordiger assisteren bij de uitvoering van Besluit (GBVB) 2021/698 zulks in nauwe samenwerking met de Commissie;

m)

verrichten van de raadplegingen die nodig zijn om zijn taken uit te voeren;

n)

vaststellen en bekendmaken van zijn reglement van orde.

3.   Onverminderd de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de lidstaten wordt onder toezicht van de raad voor beveiligingshomologatie een speciaal ondergeschikt orgaan opgericht dat de lidstaten vertegenwoordigt en dat in het bijzonder de volgende taken vervult:

a)

het beheer van de programmavluchtsleutelcodes;

b)

de verificatie, monitoring en beoordeling van de vaststelling en handhaving van procedures voor de boekhouding, beveiligde behandeling, opslag, verspreiding en vernietiging van de PRS-sleutelcodes van Galileo.

Artikel 39

Samenstelling van de raad voor beveiligingshomologatie

1.   De raad voor beveiligingshomologatie bestaat uit een vertegenwoordiger per lidstaat, een vertegenwoordiger van de Commissie en een vertegenwoordiger van de hoge vertegenwoordiger. De ambtstermijn van de leden van de raad voor beveiligingshomologatie bedraagt vier jaar en kan worden verlengd.

2.   De deelname aan vergaderingen van de raad voor beveiligingshomologatie gebeurt op “need-to-know”-basis. Waar passend kunnen vertegenwoordigers van ESA en vertegenwoordigers van het Agentschap die niet betrokken zijn bij de beveiligingshomologatie worden uitgenodigd om de vergaderingen van de raad voor beveiligingshomologatie als waarnemer bij te wonen. Bij uitzondering kunnen ook vertegenwoordigers van agentschappen van de Unie, derde landen of internationale organisaties worden uitgenodigd om vergaderingen van de raad voor beveiligingshomologatie als waarnemer bij te wonen voor aangelegenheden die rechtstreeks verband houden met die derde landen of internationale organisaties, in het bijzonder aangelegenheden met betrekking tot de aan hen toebehorende of op hun grondgebied ingerichte infrastructuur. Regelingen voor die deelname van vertegenwoordigers van derde landen of internationale organisaties en de voorwaarden voor die deelname worden in de desbetreffende overeenkomsten vastgelegd en stemmen overeen met het reglement van orde van de raad voor beveiligingshomologatie.

Artikel 40

Stemprocedure in de raad voor beveiligingshomologatie

Indien er geen consensus kan worden bereikt volgens het in artikel 37, punt b), van deze verordening vermelde algemene beginsel, stelt de raad voor beveiligingshomologatie besluiten vast met gekwalificeerde meerderheid, overeenkomstig artikel 16 VEU. De vertegenwoordiger van de Commissie en de vertegenwoordiger van de hoge vertegenwoordiger stemmen niet. De door de raad voor beveiligingshomologatie vastgestelde besluiten worden door zijn voorzitter namens de raad voor beveiligingshomologatie ondertekend.

Artikel 41

Kennisgeving en gevolgen van besluiten van de raad voor beveiligingshomologatie

1.   De besluiten van de raad voor beveiligingshomologatie worden aan de Commissie toegezonden.

2.   De Commissie houdt de raad voor beveiligingshomologatie permanent op de hoogte van de gevolgen van de door de raad voor beveiligingshomologatie beoogde besluiten voor het goede verloop van de onderdelen van het programma, en van de uitvoering van plannen voor de aanpak van restrisico’s. De raad voor beveiligingshomologatie neemt nota van dergelijke informatie die is ontvangen van de Commissie.

3.   De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad onverwijld in kennis van de gevolgen van beveiligingshomologatiebesluiten voor het goede verloop van de onderdelen van het programma. Indien de Commissie van oordeel is dat een door de raad voor beveiligingshomologatie genomen besluit belangrijke gevolgen kan hebben voor het goede verloop van deze onderdelen, bijvoorbeeld wat betreft kosten, tijdschema’s of prestaties, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan onmiddellijk in kennis.

4.   De raad van bestuur wordt op gezette tijden in kennis gesteld van het verloop van de werkzaamheden van de raad voor beveiligingshomologatie.

5.   Het tijdschema voor de werkzaamheden van de raad voor beveiligingshomologatie mag geen belemmering vormen voor het tijdschema van de activiteiten die zijn opgenomen in het in artikel 100 bedoelde werkprogramma.

Artikel 42

Rol van de lidstaten bij de beveiligingshomologatie

1.   De lidstaten zenden de raad voor beveiligingshomologatie alle gegevens toe die zij van belang achten met het oog op de beveiligingshomologatie.

2.   In overeenstemming met en onder toezicht van de nationale entiteiten die bevoegd zijn inzake beveiligingsaangelegenheden, verlenen de lidstaten naar behoren gemachtigde personen die door de raad voor beveiligingshomologatie zijn afgevaardigd toegang tot alle informatie en tot alle voor de beveiliging van systemen relevante plaatsen en locaties die onder hun rechtsmacht vallen, zulks overeenkomstig hun nationale wetten en bestuursrechtelijke bepalingen, mede met het oog op beveiligingsinspecties, -audits en -tests waartoe de raad voor beveiligingshomologatie heeft besloten en op de in artikel 37, punt h), bedoelde monitoringprocedure voor beveiligingsrisico’s. Die toegang is zonder discriminatie van onderdanen van de lidstaten op grond van nationaliteit.

3.   De in lid 2 bedoelde audits en tests worden verricht conform de volgende beginselen:

a)

de nadruk ligt op het belang van beveiliging en doeltreffend risicobeheer binnen de geïnspecteerde entiteiten;

b)

tegenmaatregelen om de specifieke gevolgen van de aantasting van de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van gerubriceerde informatie te matigen, strekken tot aanbeveling.

4.   Elke lidstaat is verantwoordelijk voor het ontwerpen van een model voor toegangscontrole, met een overzicht of lijst van plaatsen of locaties die gehomologeerd moeten worden. Over het model voor toegangscontrole wordt vooraf overeenstemming bereikt tussen de lidstaten en de raad voor beveiligingshomologatie, waarbij erop wordt toegezien dat alle lidstaten voorzien in hetzelfde niveau van toegangscontrole.

5.   De lidstaten zijn op lokaal niveau verantwoordelijk voor de beveiligingshomologatie van de locaties op hun grondgebied die zich binnen de zone voor de beveiligingshomologatie van de onderdelen van het programma bevinden en brengen hiertoe verslag uit aan de raad voor beveiligingshomologatie.

HOOFDSTUK III

Bescherming van gerubriceerde informatie

Artikel 43

Bescherming van gerubriceerde informatie

1.   De uitwisseling van gerubriceerde informatie in verband met het programma valt onder een internationale overeenkomst tussen de Unie en een derde land of een internationale organisatie inzake de uitwisseling van gerubriceerde informatie of, waar toepasselijk, een regeling die door de bevoegde instelling of het bevoegde orgaan van de Unie en de bevoegde instanties van een derde land of een internationale organisatie is overeengekomen voor de uitwisseling van gerubriceerde informatie, en gelden voor de uitwisseling van gerubriceerde informatie de daarin vastgelegde voorwaarden.

2.   In derde landen verblijvende natuurlijke personen en aldaar gevestigde rechtspersonen kunnen alleen EUCI over het programma behandelen indien in die derde landen voor hen beveiligingsvoorschriften gelden die ten minste eenzelfde mate van bescherming bieden als de veiligheidsvoorschriften van de Commissie in Besluit (EU, Euratom) 2015/444 en de beveiligingsvoorschriften van de Raad in de bijlagen bij Besluit 2013/488/EU. De gelijkwaardigheid van beveiligingsvoorschriften die in een derde land of een internationale organisatie worden toegepast, wordt omschreven in een overeenkomst over beveiliging van informatie, waar relevant met inbegrip van kwesties inzake industriële beveiliging, tussen de Unie en dat derde land of die internationale organisatie, volgens de in artikel 218 VWEU vervatte procedure en rekening houdend met artikel 13 van Besluit 2013/488/EU.

3.   Onverminderd artikel 13 van Besluit 2013/488/EU en de voorschriften inzake industriële beveiliging in Besluit (EU, Euratom) 2015/444 kan aan een natuurlijke persoon, rechtspersoon, derde land of internationale organisatie toegang worden verleend tot EUCI, indien dat nodig wordt geacht en per geval, afhankelijk van de aard en de inhoud van die informatie, de noodzaak dat de ontvanger er kennis van neemt en het voordeel daarvan voor de Unie.

TITEL VI

GALILEO EN EGNOS

Artikel 44

Subsidiabele acties

De exploitatie van Galileo en Egnos omvat de volgende subsidiabele acties:

a)

beheren, bedienen, onderhouden, voortdurend verbeteren, ontwikkelen en beschermen van de ruimte-infrastructuur, inclusief opwaarderingen en verouderingsbeheer;

b)

beheren, bedienen, onderhouden, voortdurend verbeteren, ontwikkelen en beschermen van de grondinfrastructuur, in het bijzonder de grondcentra en grondstations als bedoeld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/413 of Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1406 van de Commissie (45), netwerken, inclusief opwaarderingen en verouderingsbeheer;

c)

ontwikkelen van toekomstige generaties van de systemen en het doen evolueren van de door Galileo en Egnos aangeboden diensten, onder meer door rekening te houden met de behoeften van desbetreffende belanghebbenden; dit geldt onverminderd toekomstige besluiten over de financiële vooruitzichten van de Unie;

d)

ondersteunen van de ontwikkeling van downstreamtoepassingen van Galileo en Egnos en van de ontwikkeling en evolutie van fundamentele technologische elementen, zoals met Galileo compatibele chipsets en ontvangers;

e)

ondersteunen van certificerings- en normalisatieactiviteiten met betrekking tot Galileo en Egnos, met name in de vervoersector;

f)

ononderbroken verstrekking van de door Galileo en Egnos aangeboden diensten en, in aanvulling op de initiatieven van de lidstaten en de private sector, zorgen voor de marktontwikkeling van die diensten, in het bijzonder om de in artikel 4, lid 1, punt b), bedoelde sociaal-economische voordelen te maximaliseren;

g)

samenwerken met andere regionale en mondiale satellietnavigatiesystemen, onder meer om compatibiliteit en interoperabiliteit te bevorderen;

h)

voorzien in elementen voor het monitoren van de betrouwbaarheid en de exploitatie van de systemen, en van de dienstverlening;

i)

verrichten van activiteiten in verband met het verstrekken van diensten en het coördineren van de uitbreiding van de dekking daarvan.

Artikel 45

Door Galileo aangeboden diensten

1.   De door Galileo aangeboden diensten omvatten:

a)

een open dienst van Galileo (“Galileo Open Service” — GOS), die gratis is voor gebruikers en informatie verschaft voor plaatsbepaling en synchronisering, voornamelijk bestemd voor massatoepassingen van satellietnavigatie voor consumentengebruik;

b)

een precisiedienst (“High-Accuracy Service” — HAS), die gratis is voor gebruikers en die, door middel van in een aanvullende frequentieband verspreide aanvullende gegevens, zeer precieze plaatsbepalings- en synchroniseringsinformatie verstrekt, voornamelijk bestemd voor satellietnavigatietoepassingen voor professioneel of commercieel gebruik;

c)

een signaalauthenticatiedienst (“Signal Authentication Service” — SAS), op basis van de in de signalen opgenomen versleutelde codes, voornamelijk bestemd voor satellietnavigatietoepassingen voor professioneel of commercieel gebruik;

d)

een publieke gereguleerde dienst (Public regulated service — PRS), die wordt beperkt tot door de overheid gemachtigde gebruikers, voor gevoelige toepassingen die een grote continuïteit van de dienstverlening vereisen, onder meer op het gebied van beveiliging en defensie, waarbij gebruik wordt gemaakt van sterke, versleutelde signalen. Deze dienst is gratis voor de lidstaten, de Raad, de Commissie, de EDEO en, waar passend, voor naar behoren gemachtigde agentschappen van de Unie. De vraag of de andere primaire PRS-gebruikers als bedoeld in artikel 2 van Besluit nr. 1104/2011/EU een heffing moet worden opgelegd, wordt per geval beoordeeld, en in de uit hoofde van artikel 3, lid 5, van dat besluit gesloten overeenkomsten worden er passende bepalingen opgenomen. De toegang tot PRS wordt geregeld overeenkomstig Besluit 1104/2011/EU;

e)

een alarmdienst (Emergency Service — ES), die gratis is voor gebruikers en die signalen uitzendt om waarschuwingen te verspreiden met betrekking tot natuurrampen of andere noodsituaties in specifieke gebieden; waar passend wordt deze dienst verleend in samenwerking met de nationale civielebeschermingsautoriteiten van de lidstaten;

f)

een tijdsmetingsdienst (Timing Service — TS), die gratis is voor gebruikers, een nauwkeurige en betrouwbare referentietijd verschaft en zorgt voor realisatie van de gecoördineerde universele tijd, en aldus de ontwikkeling van tijdsmetingstoepassingen op basis van Galileo en het gebruik in kritische toepassingen bevordert.

2.   Galileo draagt ook bij aan:

a)

de opsporings- en reddingsdienst (Search and Rescue Support Service — SAR) van het Cospas-Sarsat-systeem, door noodsignalen die door bakens worden uitgezonden te detecteren en te beantwoorden met boodschappen via een retourverbinding;

b)

op het niveau van de Unie of op internationaal niveau gestandaardiseerde integriteitsbewakingsdiensten voor gebruik door levensbeveiligingsdiensten, op basis van de signalen van de open dienst van Galileo en in combinatie met Egnos en andere satellietnavigatiesystemen;

c)

ruimteweerkundige informatie via het GNSS-dienstencentrum als bedoeld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/413 en vroegtijdige waarschuwingsdiensten via de grondinfrastructuur van Galileo, voornamelijk ter vermindering van de mogelijke risico’s in verband met de ruimte voor de gebruikers van de door Galileo en andere GNSS’en verstrekte diensten.

Artikel 46

Door Egnos aangeboden diensten

1.   De door Egnos aangeboden diensten omvatten:

a)

een open dienst van Egnos (EGNOS Open Service — EOS), zonder rechtstreekse kosten voor gebruikers, die plaatsbepalings- en synchroniseringsinformatie verstrekt, voornamelijk bestemd voor massatoepassingen van satellietnavigatie voor consumentengebruik;

b)

een dienst voor de toegang tot gegevens van Egnos (EGNOS Data Access Service — EDAS), zonder rechtstreekse kosten voor gebruikers, die plaatsbepalings- en synchroniseringsinformatie verstrekt, voornamelijk bestemd voor satellietnavigatietoepassingen voor professioneel of commercieel gebruik en die betere prestaties en gegevens met een grotere meerwaarde biedt dan die van de EOS;

c)

een levensbeveiligingsdienst (Safety-of-Life Service — SoL), zonder rechtstreekse kosten voor gebruikers, die plaatsbepalings- en tijdsynchroniseringsinformatie verstrekt met een hoog niveau van continuïteit, beschikbaarheid en nauwkeurigheid, en die een integriteitsfunctie omvat waarmee de gebruiker wordt gewaarschuwd voor slecht functioneren of “buiten tolerantie”-signalen van Galileo en andere GNSS’en die Egnos versterkt binnen het dekkingsgebied, voornamelijk bestemd voor gebruikers voor wie veiligheid essentieel is, in het bijzonder voor luchtvaartnavigatiediensten in de burgerluchtvaart, overeenkomstig de normen van de ICAO, of voor andere vervoersectoren.

2.   De in lid 1 bedoelde diensten worden met voorrang uiterlijk in 2026 aangeboden op het geografisch in Europa liggende grondgebied van de lidstaten, waaronder in dit geval Cyprus, de Azoren, de Canarische Eilanden en Madeira worden begrepen.

3.   Voor zover technisch uitvoerbaar en conform de beveiligingsvoorschriften in artikel 34, lid 2 en voor de SoL-dienst op basis van internationale overeenkomsten, kan de geografische dekking van Egnos worden uitgebreid naar andere regio’s in de wereld, met name naar het grondgebied van kandidaat-lidstaten, van derde landen die aangesloten zijn bij het gemeenschappelijk Europees luchtruim en van derde landen die deel uitmaken van het Europees nabuurschapsbeleid.

4.   De kosten van de uitbreiding van de in lid 3 van dit artikel bedoelde geografische dekking van Egnos, inclusief de daaraan verbonden specifieke werkingskosten voor deze regio's, worden niet gedekt door de in artikel 11 bedoelde begroting. De Commissie neemt andere programma’s of instrumenten in overweging om deze activiteiten te financieren. Een dergelijke uitbreiding mag niet leiden tot vertraging in het aanbieden van de in lid 1 van dit artikel bedoelde diensten op het gehele grondgebied van de lidstaten dat zich geografisch in Europa bevindt.

Artikel 47

Uitvoeringsmaatregelen voor Galileo en Egnos

Indien dat voor het soepel functioneren van Galileo en Egnos en de ingang ervan op de markt nodig is, stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen, waar nodig, de vereiste maatregelen vast om:

a)

de risico’s die inherent zijn aan de werking van Galileo en Egnos te beheren en te beperken, in het bijzonder om de continuïteit van de dienstverlening te waarborgen;

b)

de belangrijke besluitvormingsstadia vast te leggen voor de monitoring en evaluatie van de uitvoering van Galileo en Egnos;

c)

de locaties te bepalen van de tot de grondinfrastructuur van Galileo en Egnos behorende centra overeenkomstig de beveiligingsvoorschriften, volgens een open en transparant proces, en de werking ervan te waarborgen;

d)

de technische en operationele specificaties met betrekking tot de in artikel 45, lid 1, punten c), e) en f), en artikel 45, lid 2, punt c), genoemde diensten vast te leggen.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 48

Compatibiliteit, interoperabiliteit en normalisatie

1.   Galileo en Egnos, en de daardoor aangeboden diensten, zijn compatibel en interoperabel vanuit technisch oogpunt, ook op het niveau van de gebruikers.

2.   Galileo en Egnos, en de daardoor aangeboden diensten, zijn compatibel en interoperabel met andere satellietnavigatiesystemen en met conventionele radionavigatiemiddelen, indien de noodzakelijke compatibiliteits- en interoperabiliteitsvereisten en voorwaarden daarvoor in internationale overeenkomsten zijn vastgelegd.

TITEL VII

COPERNICUS

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 49

Toepassingsgebied van Copernicus

1.   Copernicus wordt geïmplementeerd door voort te bouwen op eerdere investeringen, onder meer van belanghebbenden als ESA en Eumetsat, door, waar passend en kosteneffectief, gebruik te maken van de nationale of regionale capaciteiten van de lidstaten, en door rekening te houden met de capaciteiten van commerciële leveranciers van vergelijkbare gegevens en informatie en de noodzaak om concurrentie en marktontwikkeling te stimuleren en tegelijkertijd de mogelijkheden voor Europese gebruikers te maximaliseren.

2.   Copernicus levert gegevens en informatie op grond van de behoeften van Copernicusgebruikers en baseert zich daarbij op een vrij, volledig en open gegevensbeleid.

3.   Copernicus ondersteunt de formulering, uitvoering en monitoring van het beleid van de Unie en haar lidstaten, vooral met betrekking tot het milieu, klimaatverandering, de oceanen en zeeën, de maritieme sector, de atmosfeer, landbouw en plattelandsontwikkeling, behoud van cultureel erfgoed, civiele bescherming, de monitoring van infrastructuur, veiligheid en beveiliging, evenals de digitale economie, om de administratieve lasten verder te verminderen.

4.   Copernicus bestaat uit de volgende elementen:

a)

gegevensverwerving, onder meer door:

i)

de ontwikkeling en werking van de Sentinels van Copernicus;

ii)

toegang tot door derden gegenereerde aardobservatiegegevens vanuit de ruimte;

iii)

toegang tot in-situ- en andere aanvullende gegevens;

b)

gegevens- en informatieverwerking via Copernicusdiensten, die activiteiten omvat voor het genereren van informatie met een meerwaarde voor het ondersteunen van monitoring, rapportage en nalevingscontrole op milieugebied, civiele bescherming en beveiligingsdiensten;

c)

toegang tot en verspreiding van gegevens, dat infrastructuur en diensten omvat om ervoor te zorgen dat Copernicusgegevens en -informatie op een gebruiksvriendelijke manier ontdekt, bekeken, geraadpleegd, verspreid, geëxploiteerd en op lange termijn bewaard kunnen worden;

d)

gebruikersacceptatie, marktontwikkeling en capaciteitsopbouw overeenkomstig artikel 28, lid 6, hetgeen relevante activiteiten, middelen en diensten omvat om Copernicus, Copernicusgegevens en Copernicusdiensten, evenals de aanverwante downstreamtoepassingen en de ontwikkeling daarvan op alle niveaus te promoten om de in artikel 4, lid 1, bedoelde sociaal-economische voordelen en het verzamelen en analyseren van behoeften van Copernicus-gebruikers te maximaliseren.

5.   Copernicus bevordert de internationale coördinatie van de observatiesystemen en de daarmee verband houdende uitwisseling van gegevens teneinde de mondiale dimensie en complementariteit ervan te versterken, rekening houdend met de internationale overeenkomsten en coördinatieprocessen.

HOOFDSTUK II

Subsidiabele acties

Artikel 50

Subsidiabele acties voor gegevensverwerving

Onder de subsidiabele acties in het kader van Copernicus vallen:

a)

acties om te zorgen voor een grotere continuïteit van de bestaande missies van de Sentinel van Copernicus en om verdere Sentinels van Copernicus te ontwikkelen, lanceren, onderhouden en exploiteren, waarbij het observatiegebied wordt vergroot en in het bijzonder prioriteit wordt gegeven aan observatiecapaciteiten voor het monitoren van antropogene CO2- en andere broeikasgasemissies, waardoor de poolgebieden kunnen worden gemonitord en innovatieve milieutoepassingen in de landbouw, bij het beheer van bossen, water en mariene hulpbronnen, en met betrekking tot het cultureel erfgoed mogelijk worden gemaakt;

b)

acties om toegang te verlenen tot Copernicusgegevens en -informatie van derden die nodig zijn voor het genereren van Copernicusdiensten of voor gebruik door de instellingen, agentschappen en gedecentraliseerde diensten van de Unie en, waar passend en kosteneffectief, nationale en regionale overheidsinstanties;

c)

acties voor het verlenen en coördineren van toegang tot Copernicus in-situ- en andere aanvullende gegevens die nodig zijn voor het genereren, kalibreren en valideren van Copernicusgegevens en -informatie, onder meer door, waar passend en kosteneffectief, bestaande nationale capaciteiten te gebruiken en duplicatie te voorkomen.

Artikel 51

Subsidiabele acties voor Copernicusdiensten

1.   Subsidiabele acties in het kader van Copernicusdiensten omvatten:

a)

monitoring, rapportage en nalevingscontrole op milieugebied, waaronder:

i)

monitoring van de atmosfeer op mondiaal niveau om informatie te verschaffen over de luchtkwaliteit, met bijzondere aandacht voor het Europese niveau, en over de samenstelling van de atmosfeer;

ii)

monitoring van het mariene milieu om informatie te verschaffen over de toestand en dynamiek van mariene en kustecosystemen, hun natuurlijke hulpbronnen en het gebruik daarvan;

iii)

landmonitoring om informatie te verschaffen over landbedekking, landgebruik en verandering in landgebruik, cultureel erfgoed, grondbewegingen, stedelijke gebieden, kwantiteit en kwaliteit van binnenwateren, bossen, landbouw en andere natuurlijke hulpbronnen, biodiversiteit en cryosfeer;

iv)

monitoring van de klimaatverandering om informatie te verschaffen over antropogene CO2- en andere broeikasgasemissies en -absorpties, essentiële klimaatvariabelen, klimatologische heranalysen, seizoensvoorspellingen, klimaatvooruitzichten en een verklaring van de klimaatverandering, informatie over de veranderingen in de poolgebieden en het Noordpoolgebied, alsook over indicatoren op relevante tijd- en ruimteschalen;

b)

een dienst voor het beheer van noodsituaties om informatie te verschaffen ter ondersteuning van — en gecoördineerd met — civielebeschermingsinstanties, ter ondersteuning van civielebeschermings- en noodhulpoperaties (ter verbetering van activiteiten in verband met vroegtijdige waarschuwing en van crisisresponscapaciteiten), en van preventie- en paraatheidsacties (risico- en herstelanalysen) in verband met verschillende soorten rampen;

c)

een beveiligingsdienst ter ondersteuning van de bewaking binnen de Unie en aan haar buitengrenzen, van maritieme bewaking, van het externe optreden van de Unie in reactie op veiligheidsuitdagingen waarmee de Unie wordt geconfronteerd en van de doelstellingen en acties van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.

2.   De Commissie garandeert, waar passend aan de hand van onafhankelijke externe deskundigheid, dat de Copernicusdienstenrelevant zijn, door:

a)

te verifiëren of de door de gebruikersgemeenschappen kenbaar gemaakte eisen technisch haalbaar en doelmatig zijn;

b)

te beoordelen of de voorgestelde of toegepaste middelen en oplossingen voldoen aan de eisen van de gebruikersgemeenschappen en de doelstellingen van het programma.

Artikel 52

Subsidiabele acties voor toegang tot en verspreiding van gegevens en informatie

1.   Copernicus omvat acties om betere toegang te verlenen tot alle Copernicusgegevens en -informatie en, waar passend, te voorzien in aanvullende infrastructuur en diensten ter bevordering van de verspreiding van, de toegang tot en het gebruik van die gegevens en informatie.

2.   Indien de Copernicusgegevens of Copernicusinformatie uit beveiligingsoogpunt van gevoelige aard zijn in de zin van de artikelen 12 tot en met 16 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1159/2013, kan de Commissie de aanbesteding, het toezicht op de verwerving, de toegang tot en de verspreiding van die gegevens en informatie aan een of meer fiduciaire entiteiten toewijzen. Die entiteiten zetten een register van gehomologeerde gebruikers op, houden dat register bij en verlenen toegang tot de aan beperkingen onderworpen gegevens via een afgeschermde workflow.

HOOFDSTUK III

Beleid inzake Copernicusgegevens

Artikel 53

Beleid inzake Copernicusgegevens en -informatie

1.   Copernicusgegevens en -informatie worden aan de Copernicusgebruikers verstrekt in het kader van een vrij, volledig en open gegevensbeleid met de volgende kenmerken:

a)

Copernicusgebruikers mogen alle Copernicusgegevens en -informatie vrijelijk en wereldwijd reproduceren, verspreiden, aan het publiek meedelen, aanpassen en wijzigen, en met andere gegevens en informatie combineren;

b)

het vrije, volledige en open gegevensbeleid kent de volgende beperkingen:

i)

de formaten en de kenmerken met betrekking tot tijdigheid en verspreiding van Copernicusgegevens en -informatie worden vooraf vastgesteld;

ii)

waar toepasselijk worden de vergunningsvoorwaarden voor Copernicusgegevens en -informatie van derden die worden gebruikt bij de productie van informatie van Copernicus nageleefd;

iii)

de beveiligingsbeperkingen die voortvloeien uit de in artikel 34, lid 2, bedoelde algemene beveiligingsvoorschriften;

iv)

er wordt gezorgd voor bescherming tegen het risico van verstoring van het systeem dat Copernicusgegevens en -informatie produceert of beschikbaar stelt, en bescherming van de gegevens zelf;

v)

er wordt gezorgd voor bescherming van betrouwbare toegang tot Copernicusgegevens en -informatie voor Europese gebruikers.

2.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 105 gedelegeerde handelingen vast ter aanvulling van de specifieke bepalingen van lid 1 van dit artikel wat betreft de specificaties en de voorwaarden en procedures voor de toegang tot en het gebruik van Copernicusgegevens en -informatie.

3.   Indien dit om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 106 bepaalde procedure van toepassing op op grond van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.

4.   De Commissie verstrekt vergunningen en kennisgevingen voor de toegang tot en het gebruik van Copernicusgegevens en -informatie, met inbegrip van toeschrijvingsclausules, overeenkomstig het gegevensbeleid van Copernicus zoals vastgelegd in deze verordening en toepasselijke gedelegeerde handelingen vastgesteld op grond van lid 2.

TITEL VIII

ANDERE ONDERDELEN VAN HET PROGRAMMA

HOOFDSTUK I

SSA

Afdeling 1

SST-subonderdeel

Artikel 54

Toepassingsgebied van het SST-subonderdeel

1.   Het SST-subonderdeel ondersteunt de volgende activiteiten:

a)

het tot stand brengen, ontwikkelen en doen functioneren van een netwerk van op de grond en in de ruimte gestationeerde SST-sensoren van de lidstaten, waaronder sensoren die zijn ontwikkeld via ESA of de private sector in de Unie, en op nationaal niveau beheerde sensoren van de Unie, voor het bewaken en tracken van ruimteobjecten en voor het ontwikkelen van een Europese catalogus van ruimteobjecten;

b)

het verwerken en analyseren van SST-gegevens op nationaal niveau om SST-informatie en de in artikel 55, lid 1, bedoelde SST-diensten te produceren;

c)

het verstrekken van de in artikel 55, lid 1, bedoelde SST-diensten aan de in artikel 56 vermelde SST-gebruikers;

d)

het monitoren van initiatieven die de ontwikkeling en het gebruik bevorderen van technologieën voor het opruimen van ruimtevaartuigen aan het einde van hun levensduur, en van technologische systemen voor het voorkomen en elimineren van ruimteschroot, alsook van internationale initiatieven op het gebied van ruimteverkeersbeheer, en streven naar synergie met die initiatieven.

2.   Het SST-subonderdeel verstrekt ook technische en administratieve steun voor de overgang tussen het programma en het bij Besluit nr. 541/2014/EU opgerichte SST-ondersteuningskader.

Artikel 55

SST-diensten

1.   SST-diensten omvatten:

a)

het beoordelen van het risico op een botsing tussen ruimtevaartuigen of tussen ruimtevaartuigen en ruimteschroot en het afgeven, in voorkomend geval, van waarschuwingen ter voorkoming van botsingen gedurende de fases van de lancering, de vroege omloopbaan, de baanverhoging en de activiteiten in de omloopbaan en de eindfase van missies van ruimtevaartuigen;

b)

het detecteren en typeren van versplinteringen, afsplitsingen of botsingen in de omloopbaan;

c)

het beoordelen van het risico bij ongecontroleerde terugkeer van ruimteobjecten en ruimteschroot in de aardse dampkring en het genereren van daarmee verband houdende informatie, waaronder schatting van het tijdstip en de vermoedelijke plaats van een mogelijke inslag;

d)

het ontwikkelen van activiteiten ter voorbereiding van:

i)

het beperken van ruimteschroot om ervoor te zorgen dat er minder van wordt gegenereerd, en

ii)

het aanreiken van oplossingen voor ruimteschroot door bestaand ruimteschroot te beheren.

2.   SST-diensten zijn gratis en op elk moment beschikbaar zonder onderbrekingen, en aangepast aan de behoeften van de in artikel 56 vermelde SST-gebruikers.

3.   De lidstaten die deelnemen aan het SST-subonderdeel, de Commissie en, voor zover van toepassing, de in artikel 59, lid 1, bedoelde SST-frontdesk, zijn niet aansprakelijk voor:

a)

schade doordat SST-diensten niet of met onderbrekingen worden verstrekt;

b)

vertraging in de verstrekking van SST-diensten;

c)

onnauwkeurigheid in de via de SST-diensten aangeleverde informatie;

d)

actie die naar aanleiding van de verstrekking van SST-diensten wordt ondernomen.

Artikel 56

SST-gebruikers

1.   De SST -gebruikers in de Unie omvatten:

a)

kerngebruikers van SST: de lidstaten, de EDEO, de Commissie, de Raad, het Agentschap en in de Unie gevestigde publieke en private eigenaren en operatoren van ruimtevaartuigen;

b)

niet-kerngebruikers van SST: andere in de Unie gevestigde publieke en private entiteiten.

Kerngebruikers van SST hebben toegang tot alle in artikel 55, lid 1, vermelde SST-diensten.

Niet-kerngebruikers van SST kunnen toegang hebben tot de in artikel 55, lid 1, punten b), c) en d), vermelde SST-diensten.

2.   De internationale SST-gebruikers omvatten derde landen, internationale organisaties zonder hoofdkantoor in de Unie en niet in de Unie gevestigde particuliere entiteiten. Ze hebben onder de volgende voorwaarden toegang tot de in artikel 55, lid 1, punt d), bedoelde SST-diensten:

a)

derde landen en internationale organisaties zonder hoofdkantoor in de Unie kunnen toegang hebben tot SST-diensten op grond van artikel 8, lid 2;

b)

niet in de Unie gevestigde particuliere entiteiten kunnen toegang hebben tot SST-diensten op voorwaarde dat de Unie met het derde land waar zij gevestigd zijn een internationale overeenkomst overeenkomstig artikel 8, lid 2, heeft gesloten waarbij hen toegang wordt verleend.

Geen internationale overeenkomst is vereist voor toegang tot publiek beschikbare SST-diensten bedoeld in artikel 55, lid 1, punt a), b) of c).

3.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen nadere bepalingen vaststellen met betrekking tot de toegang tot SST-diensten en relevante procedures. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld

Artikel 57

Deelname van lidstaten in het SST-subonderdeel

1.   Lidstaten die wensen deel te nemen aan de verstrekking van de in artikel 55, lid 1, bedoelde SST-diensten voor alle omloopbanen, dienen één enkel gezamenlijk voorstel in bij de Commissie waarin wordt aangetoond dat aan de onderstaande criteria is voldaan:

a)

zij bezitten of hebben toegang tot ofwel toereikende SST-sensoren die beschikbaar zijn voor het SST-subonderdeel, en beschikken over de benodigde personele middelen om deze te doen functioneren, ofwel toereikende capaciteiten voor operationele analyse en gegevensverwerking die speciaal voor SST zijn ontworpen en beschikbaar zijn voor het SST-subonderdeel;

b)

zij hebben voor elk SST-middel een initiële beoordeling van het beveiligingsrisico verricht, die door de betrokken lidstaat is gevalideerd;

c)

zij beschikken voor de uitvoering van de in artikel 54 van deze verordening genoemde activiteiten over een actieplan waarin rekening is gehouden met het krachtens artikel 6 van Besluit nr. 541/2014/EU vastgestelde coördinatieplan;

d)

zij hebben de verschillende activiteiten over de op grond van artikel 58 van deze verordening aangewezen deskundigenteams verdeeld;

e)

zij hebben de regels voor het delen van gegevens vastgesteld die nodig zijn voor de verwezenlijking van de in artikel 4 van deze verordening genoemde doelstellingen.

Met betrekking tot de criteria in de eerste alinea, punten a) en b), toont elke lidstaat die aan de verstrekking van SST-diensten wil deelnemen, aan dat hij aan elk van deze criteria afzonderlijk voldoet.

Met betrekking tot de criteria in de eerste alinea, punten c), d) en e), toont elke lidstaat die aan de verstrekking van SST-diensten wil deelnemen aan dat hij aan al deze criteria voldoet.

2.   Aan de in lid 1, eerste alinea, punten a) en b), van dit artikel bedoelde criteria wordt geacht te zijn voldaan door de lidstaten die deelnemen aan het SST-subonderdeel waarvan de aangewezen nationale entiteiten lid zijn van het uit hoofde van artikel 7, lid 3, van Besluit nr. 541/2014/EU opgerichte consortium vanaf 12 mei 2021.

3.   Indien geen gezamenlijk voorstel overeenkomstig lid 1 is ingediend of indien de Commissie van oordeel is dat een aldus ingediend gezamenlijk voorstel niet aan de in lid 1 bedoelde criteria voldoet, mogen ten minste vijf lidstaten een nieuw gezamenlijk voorstel bij de Commissie indienen, waarin wordt aangetoond dat zij aan de in lid 1 bedoelde criteria voldoen.

4.   De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de nadere bepalingen vaststellen met betrekking tot de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde procedures en elementen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 58

Organisatorisch kader van de deelname van de lidstaten in het SST-subonderdeel

1.   Elke lidstaat die een gezamenlijk voorstel heeft ingediend waarvan de Commissie overeenkomstig artikel 57, lid 1, heeft vastgesteld dat het aan de criteria voldoet, of die volgens de in artikel 57, lid 3, bedoelde procedure door de Commissie is geselecteerd, wijst een op zijn grondgebied gevestigde oprichtende nationale entiteit aan die hem vertegenwoordigt. De aangewezen oprichtende nationale entiteit is een overheidsinstantie van een lidstaat of een met de uitoefening van het openbaar gezag belast orgaan.

2.   De krachtens lid 1 van dit artikel aangewezen oprichtende nationale entiteiten sluiten een overeenkomst tot oprichting van een SST-partnerschap (“SST-partnerschapsovereenkomst”) en tot vaststelling van de regels en mechanismen voor hun samenwerking bij de uitvoering van de in artikel 54 bedoelde activiteiten. Die SST-partnerschapsovereenkomst omvat in het bijzonder de in artikel 57, lid 1, punten c), d) en e), genoemde elementen en het opzetten van een risicobeheerstructuur om de uitvoering van de bepalingen inzake het gebruik en de beveiligde uitwisseling van SST-gegevens en -informatie te waarborgen.

3.   De oprichtende nationale entiteiten ontwikkelen SST-diensten van hoge kwaliteit van de Unie op grond van een meerjarenplan, relevante kernprestatie-indicatoren en gebruikerseisen, op basis van de activiteiten van de in lid 6 van dit artikel bedoelde deskundigenteams. De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, het meerjarenplan en de kernprestatie-indicatoren vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4.   De oprichtende nationale entiteiten nemen bestaande en mogelijke toekomstige sensoren op in netwerken om ze op een gecoördineerde en geoptimaliseerde wijze te doen functioneren, met het oog op het tot stand brengen en bijhouden van een actuele gemeenschappelijke Europese catalogus, zonder afbreuk te doen aan de prerogatieven van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid.

5.   De lidstaten die deelnemen aan het SST-subonderdeel verrichten beveiligingshomologaties op basis van de in artikel 34, lid 2, bedoelde algemene beveiligingsvoorschriften.

6.   De lidstaten die deelnemen aan het SST-subonderdeel wijzen deskundigenteams aan die worden belast met specifieke thema’s in verband met de verschillende SST-activiteiten. De deskundigenteams moeten van permanente aard zijn, worden beheerd en van personeel worden voorzien door de oprichtende nationale entiteiten van de lidstaten die ze hebben aangewezen, en kunnen bestaan uit deskundigen van elke oprichtende nationale entiteit.

7.   De oprichtende nationale entiteiten en de deskundigenteams waarborgen de bescherming van SST-gegevens, SST-informatie en SST-diensten.

8.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen nadere regels vast over het functioneren van het organisatorische kader van de deelname van de lidstaten aan het SST-subonderdeel. De regels betreffen ook de opneming in een later stadium van een lidstaat in de SST-partnerschap door een partij te worden bij de in lid 2 van dit artikel bedoelde SST-partnerschapsovereenkomst. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 59

SST-frontdesk

1.   De Commissie selecteert, rekening houdend met de aanbeveling van de oprichtende nationale entiteiten, de SST-frontdesk op basis van de grootste deskundigheid op het gebied van beveiligingsaangelegenheden en dienstverlening. De SST-frontdesk:

a)

voorziet in de benodigde beveiligde interfaces om SST-informatie te centraliseren, op te slaan en beschikbaar te stellen voor in artikel 56 bedoelde SST-gebruikers, en zorgt daarbij voor de adequate behandeling en traceerbaarheid ervan;

b)

voorziet in rapportage over de prestaties van de SST-diensten aan het in artikel 58, lid 2, bedoelde SST-partnerschap en de Commissie;

c)

verzamelt de noodzakelijke feedback voor het in artikel 58, lid 2, bedoelde SST-partnerschap zodat de diensten voldoende inspelen op de verwachtingen van de SST-gebruikers;

d)

ondersteunt, promoot en stimuleert het gebruik van de SST-diensten.

2.   De oprichtende nationale entiteiten treffen de nodige uitvoeringsregelingen met de SST-frontdesk.

Afdeling 2

SWE- en NEO-subonderdelen

Artikel 60

SWE-activiteiten

1.   Het SWE-subonderdeel kan de volgende activiteiten ondersteunen:

a)

het beoordelen en in kaart brengen van de behoeften van de gebruikers uit de in lid 2, punt b), genoemde sectoren, zodat kan worden bepaald welke SWE-diensten er moeten worden verstrekt;

b)

het verstrekken van SWE-diensten aan de gebruikers van SWE-diensten, naargelang de vastgestelde gebruikersbehoeften en de technische vereisten.

2.   SWE-diensten zijn op elk moment beschikbaar zonder onderbrekingen. De Commissie selecteert die diensten door middel van uitvoeringshandelingen, overeenkomstig de volgende regels:

a)

de Commissie prioriteert de op het niveau van de Unie te leveren SWE-diensten naargelang de behoeften van de SWE-gebruikers, de technologische paraatheid van de diensten en het resultaat van een risicobeoordeling;

b)

de SWE-diensten kunnen bijdragen tot activiteiten op het gebied van civiele bescherming en de bescherming van een brede waaier aan sectoren, zoals ruimtevaart, vervoer, GNSS’en, elektriciteitsnetwerken en communicatie.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

3.   De publieke of particuliere entiteiten die SWE-diensten zullen aanbieden, worden geselecteerd door middel van een uitnodiging tot inschrijving.

Artikel 61

Activiteiten met betrekking tot aardscheerders

1.   Het NEO-subonderdeel kan de volgende activiteiten ondersteunen:

a)

het in kaart brengen van de capaciteiten van de lidstaten voor het opsporen en monitoren van aardscheerders;

b)

het stimuleren van de vorming van netwerken tussen de faciliteiten en onderzoekscentra van de lidstaten;

c)

het ontwikkelen van de in lid 2 bedoelde dienst;

d)

het ontwikkelen van een routinesnellereactiedienst die nieuw ontdekte aardscheerders kan typeren;

e)

het opzetten van een Europese catalogus van aardscheerders.

2.   De Commissie kan op haar bevoegdheidsgebied procedures invoeren voor het coördineren, met een inbreng van de relevante organen van de VN, van de acties van de Unie en de nationale overheidsinstanties die belast zijn met civiele bescherming indien wordt geconstateerd dat een aardscheerder op de aarde afkomt.

HOOFDSTUK II

GOVSATCOM

Artikel 62

Toepassingsgebied van GOVSATCOM

In het kader van het GOVSATCOM-onderdeel worden capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie samengebracht in een gemeenschappelijke pool op het niveau van de Unie van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie, met gepaste beveiligingsvoorschriften. Dit onderdeel omvat:

a)

de ontwikkeling, bouw en bediening van de infrastructuur van het grondsegment bedoeld in artikel 67, en eventueel de ruimte-infrastructuur bedoeld in artikel 102, lid 2;

b)

de aanbesteding van voor de verstrekking van GOVSATCOM-diensten benodigde overheids- en commerciële capaciteit, diensten en gebruikersapparatuur op het gebied van satellietcommunicatie;

c)

maatregelen die noodzakelijk zijn voor het bevorderen van de interoperabiliteit en normalisatie van GOVSATCOM-gebruikersapparatuur.

Artikel 63

GOVSATCOM-capaciteiten en -diensten

1.   De verstrekking van GOVSATCOM-capaciteiten en -diensten wordt gewaarborgd volgens het in lid 3 van dit artikel bedoelde dienstenpakket en overeenkomstig de in lid 2 van dit artikel bedoelde operationele vereisten, de in artikel 34, lid 2, bedoelde specifieke beveiligingsvoorschriften voor GOVSATCOM, en binnen de grenzen van de in artikel 66 bedoelde regels voor deling en prioritering.

De toegang tot GOVSATCOM-capaciteiten en -diensten is gratis voor institutionele en overheidsgebruikers van GOVSATCOM, tenzij de Commissie overeenkomstig artikel 66, lid 2, een prijsbeleid opneemt.

2.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de operationele vereisten vast voor GOVSATCOM-diensten, in de vorm van technische specificaties voor GOVSATCOM-usecases die met name verband houden met crisisbeheer, bewaking en beheer van belangrijke infrastructuur, waaronder diplomatieke communicatienetwerken. Die operationele vereisten worden gebaseerd op een gedetailleerde analyse van de eisen van GOVSATCOM-gebruikers en houden rekening met de vereisten die voortvloeien uit bestaande gebruikersapparatuur en netwerken. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen het dienstenpakket vast voor GOVSATCOM-diensten, in de vorm van een lijst van categorieën van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie en de eigenschappen daarvan, waaronder geografische dekking, frequentie, bandbreedte, gebruikersapparatuur en beveiligingsaspecten. Om de concurrentie op de interne markt niet te verstoren wordt in het dienstenpakket rekening gehouden met bestaande commercieel beschikbare diensten. Die uitvoeringshandelingen worden regelmatig geactualiseerd en gebaseerd op de in lid 1 van dit artikel bedoelde operationele vereisten en beveiligingsvoorschriften en prioriteren diensten die aan gebruikers worden aangeboden naargelang hoe relevant en kritiek ze zijn. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

4.   GOVSATCOM-gebruikers krijgen toegang tot de in het in lid 3 van dit artikel bedoelde dienstenpakket opgenomen GOVSATCOM-capaciteiten en diensten. Die toegang wordt verleend via de in artikel 67, lid 1, bedoelde GOVSATCOM-hubs.

Artikel 64

Aanbieders van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie

In het kader van GOVSATCOM kunnen capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie worden aangeboden door de volgende entiteiten:

a)

GOVSATCOM-deelnemers als bedoeld in artikel 68, en

b)

rechtspersonen die voor het aanbieden van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie zijn gehomologeerd volgens de in artikel 37 bedoelde beveiligingshomologatieprocedure, die wordt uitgevoerd conform de in artikel 34, lid 2, bedoelde algemene beveiligingsvoorschriften voor het GOVSATCOM-onderdeel.

Artikel 65

GOVSATCOM-gebruikers

1.   De volgende entiteiten kunnen als GOVSATCOM-gebruikers worden aangemerkt, op voorwaarde dat zij zijn belast met taken in verband met het toezicht op en het beheer van voor noodsituaties en beveiliging kritieke taken, werkzaamheden en infrastructuur:

a)

een overheidsinstantie van de Unie of van een lidstaat, of een met de uitoefening van openbaar gezag belast orgaan;

b)

een natuurlijk persoon of rechtspersoon die namens en onder de zeggenschap van een in punt a) van dit lid bedoelde entiteit handelt.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde GOVSATCOM-gebruikers worden naar behoren door een GOVSATCOM-deelnemer als bedoeld in artikel 68 gemachtigd om GOVSATCOM-capaciteiten en -diensten te gebruiken, en leven de in artikel 34, lid 2, bedoelde, voor GOVSATCOM vastgestelde algemene beveiligingsvoorschriften na.

Artikel 66

Deling en prioritering

1.   De in een pool samengebrachte capaciteiten, diensten en gebruikersapparatuur op het gebied van satellietcommunicatie worden gedeeld en geprioriteerd tussen de in artikel 68 bedoelde GOVSATCOM-deelnemers op basis van een analyse van de veiligheids- en beveiligingsrisico’s van de gebruikers. Bij die analyse wordt rekening gehouden met de bestaande communicatie-infrastructuur en de beschikbaarheid van bestaande vermogens, alsook hun geografische dekking, op het Unie- en nationaal niveau. Bij die deling en prioritering worden de GOVSATCOM-gebruikers geprioriteerd naargelang hoe relevant en kritiek ze zijn.

2.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de nadere regels vast inzake deling en prioritering van satellietcommunicatiecapaciteiten, diensten en gebruikersapparatuur, rekening houdend met de verwachte vraag voor de verschillende GOVSATCOM-usecases, de analyse van de beveiligingsrisico’s voor die usecases en, waar passend, kostenefficiëntie.

Door in die regels een prijsbeleid op te nemen, zorgt de Commissie ervoor dat het verstrekken van GOVSATCOM-capaciteiten en -diensten niet tot marktverstoringen leidt en dat er geen tekort aan GOVSATCOM-capaciteiten ontstaat.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.   De deling en de prioritering van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie tussen GOVSATCOM-gebruikers die door dezelfde GOVSATCOM-deelnemer zijn gemachtigd, worden door die GOVSATCOM-deelnemer bepaald en toegepast.

Artikel 67

Infrastructuur en functioneren van het grondsegment

1.   Het grondsegment omvat de benodigde infrastructuur voor het verstrekken van diensten aan de GOVSATCOM-gebruikers overeenkomstig artikel 66, met name de GOVSATCOM-hubs die in het kader van dit onderdeel worden aangekocht om de GOVSATCOM-gebruikers in verbinding te stellen met aanbieders van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie. Het grondsegment en het functioneren ervan voldoen aan de in artikel 34, lid 2, bedoelde, voor GOVSATCOM vastgelegde algemene beveiligingsvoorschriften.

2.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de locatie van de infrastructuur van het grondsegment vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure en laten het recht van een lidstaat onverlet om te beslissen dergelijke infrastructuur niet op zijn grondgebied toe te laten.

Artikel 68

GOVSATCOM-deelnemers en bevoegde autoriteiten

1.   De lidstaten, de Raad, de Commissie en de EDEO zijn in die zin GOVSATCOM-deelnemer dat zij machtigingen verlenen aan GOVSATCOM-gebruikers, of voorzien in capaciteiten op het gebied van satellietcommunicatie, grondsegmentlocaties of een deel van de grondsegmentfaciliteiten.

Indien de Raad, de Commissie of de EDEO een machtiging aan GOVSATCOM-gebruikers verleent, of satellietcommunicatiecapaciteiten, grondsegmentlocaties of een deel van de grondsegmentfaciliteiten ter beschikking stelt op het grondgebied van een lidstaat, doet deze machtiging of terbeschikkingstelling geen afbreuk aan de bepalingen inzake neutraliteit of ongebonden status in de grondwet van de lidstaat in kwestie.

2.   Agentschappen van de Unie kunnen alleen GOVSATCOM-deelnemer worden voor zover noodzakelijk voor de uitoefening van hun taken en volgens de gedetailleerde regels die zijn vastgelegd in een administratieve overeenkomst tussen het betrokken agentschap en de instelling van de Unie die er toezicht op houdt.

3.   Derde landen en internationale organisaties kunnen GOVSATCOM-deelnemer worden overeenkomstig artikel 7.

4.   Elke GOVSATCOM-deelnemer wijst één bevoegde GOVSATCOM-autoriteit aan.

5.   Een bevoegde GOVSATCOM-autoriteit zorgt ervoor dat

a)

het gebruik van diensten in overeenstemming is met de geldende beveiligingsvoorschriften;

b)

de toegangsrechten voor GOVSATCOM-gebruikers worden vastgelegd en beheerd;

c)

de gebruikersapparatuur en de bijbehorende informatie en verbindingen voor elektronische communicatie worden gebruikt en beheerd overeenkomstig de toepasselijke beveiligingsvoorschriften;

d)

er een centraal contactpunt wordt ingesteld om, voor zover nodig, te assisteren bij het melden van beveiligingsrisico’s en -dreigingen, met name wat betreft het opsporen van potentieel schadelijke elektromagnetische interferentie die gevolgen heeft voor de diensten in het kader van dit onderdeel.

Artikel 69

Monitoring van vraag en aanbod voor GOVSATCOM

Om voor GOVSATCOM-diensten een optimaal evenwicht tussen vraag en aanbod te bereiken monitort de Commissie voortdurend de ontwikkeling van het aanbod, inclusief bestaande GOVSATCOM-capaciteiten in een baan om de aarde voor bundelen en delen, van GOVSATCOM-capaciteiten en -diensten en de vraag daarnaar, rekening houdend met nieuwe risico’s en dreigingen, alsook met nieuwe technologische ontwikkelingen.

TITEL IX

HET AGENTSCHAP VAN DE EUROPESE UNIE VOOR HET RUIMTEVAARTPROGRAMMA

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen betreffende het Agentschap

Artikel 70

Juridische status van het Agentschap

1.   Het Agentschap is een orgaan van de Unie. Het heeft rechtspersoonlijkheid.

2.   In elk van de lidstaten geniet het Agentschap de meest uitgebreide handelingsbevoegdheid welke krachtens hun nationale recht aan rechtspersonen wordt verleend. Het kan in het bijzonder roerende en onroerende goederen verwerven of vervreemden en kan in rechte optreden.

3.   Het Agentschap wordt vertegenwoordigd door zijn uitvoerend directeur.

Artikel 71

Zetel en lokale kantoren van het Agentschap

1.   De zetel van het Agentschap is gevestigd in Praag, Tsjechië.

2.   Het personeel van het Agentschap mag worden ondergebracht in één van de grondinfrastructuurcentra van Galileo of Egnos als bedoeld in de Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/413 of (EU) 2017/1406 met het oog op het uitvoeren van programma-activiteiten als geregeld in de desbetreffende overeenkomst.

3.   Naargelang de behoeften van het programma kunnen er lokale kantoren in de lidstaten worden geopend volgens de procedure van artikel 79, lid 2.

HOOFDSTUK II

Organisatie van het Agentschap

Artikel 72

Administratieve en bestuursstructuur

1.   De administratieve en bestuursstructuur van het agentschap omvat:

a)

de raad van bestuur;

b)

de uitvoerend directeur;

c)

de raad voor beveiligingshomologatie.

2.   De raad van bestuur, de uitvoerend directeur en de raad voor beveiligingshomologatie werken samen om de goede werking van het Agentschap en coördinatie te waarborgen volgens de in het interne reglement van het Agentschap vastgelegde procedures, zoals het reglement van orde van de raad van bestuur, het reglement van orde van de raad voor beveiligingshomologatie, de op het Agentschap toepasselijke financiële regels, de regels voor de toepassing van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (“Statuut”) en de regels betreffende toegang tot documenten.

Artikel 73

Raad van bestuur

1.   De raad van bestuur bestaat uit één vertegenwoordiger per lidstaat en drie vertegenwoordigers van de Commissie, die allen stemrecht hebben. Tot de raad van bestuur behoort tevens een lid zonder stemrecht dat door het Europees Parlement wordt aangewezen.

2.   De voorzitter of de vicevoorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie, een vertegenwoordiger van de Raad, een vertegenwoordiger van de hoge vertegenwoordiger en een vertegenwoordiger van ESA worden uitgenodigd om als waarnemer de vergaderingen van de raad van bestuur bij te wonen voor kwesties die hen direct aangaan, onder de in het reglement van orde van de raad van bestuur vastgelegde voorwaarden.

3.   Elk lid van de raad van bestuur heeft een plaatsvervanger. De plaatsvervanger vertegenwoordigt het lid indien het afwezig is.

4.   Elke lidstaat draagt een lid van de raad van bestuur en een plaatsvervanger voor, rekening houdend met hun kennis op het gebied van de taken van het Agentschap en met hun relevante bestuurlijke, administratieve en budgettaire vaardigheden. Om voor continuïteit in de activiteiten van de raad van bestuur te zorgen streven het Europees Parlement, de Commissie en de lidstaten ernaar het verloop van hun vertegenwoordigers in de raad van bestuur te beperken. Alle partijen streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de raad van bestuur.

5.   De ambtstermijn van de leden van de raad van bestuur en van hun plaatsvervangers bedraagt vier jaar en kan worden verlengd.

6.   Indien nodig worden, met inachtneming van het reglement van orde van de raad van bestuur, de deelname van vertegenwoordigers van derde landen en van internationale organisaties en de voorwaarden voor die deelname vastgelegd in de in artikel 98 bedoelde overeenkomsten. Deze vertegenwoordigers hebben geen stemrecht.

Artikel 74

Voorzier van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur kiest uit zijn stemgerechtigde leden een voorzitter en een vicevoorzitter. De vicevoorzitter vervangt de voorzitter automatisch indien hij niet in staat is zijn taken uit te voeren.

2.   De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitter bedraagt twee jaar en kan eenmaal worden verlengd. Elke ambtstermijn neemt een einde wanneer de persoon geen lid meer is van de raad van bestuur.

3.   De raad van bestuur is bevoegd om de voorzitter, de vicevoorzitter of beiden te ontslaan.

Artikel 75

Vergaderingen van de raad van bestuur

1.   De voorzitter roept de raad van bestuur in vergadering bijeen.

2.   De uitvoerend directeur neemt deel aan de beraadslagingen van de raad van bestuur, tenzij de voorzitter anders bepaalt. De uitvoerend directeur heeft geen stemrecht.

3.   De raad van bestuur houdt regelmatig, ten minste tweemaal per jaar, gewone vergaderingen. Daarnaast vergadert de raad van bestuur op initiatief van zijn voorzitter of op verzoek van ten minste een derde van zijn leden.

4.   De raad van bestuur kan eenieder wiens advies van belang kan zijn, uitnodigen om als waarnemer de vergaderingen bij te wonen. De leden van de raad van bestuur kunnen zich laten assisteren door adviseurs of deskundigen mits het reglement van orde daarin voorziet.

5.   Bij besprekingen over het gebruik van gevoelige nationale infrastructuur kunnen de vertegenwoordigers van de lidstaten en de vertegenwoordigers van de Commissie aan de vergaderingen en de beraadslagingen van de raad van bestuur deelnemen op een “need to know”-basis. Enkel de vertegenwoordigers van lidstaten die over dergelijke infrastructuur beschikken en de vertegenwoordigers van de Commissie mogen echter aan de stemming deelnemen. Indien de voorzitter van de raad van bestuur geen lidstaat vertegenwoordigt die over dergelijke infrastructuur beschikt, wordt hij vervangen door de vertegenwoordigers van de lidstaten die over dergelijke infrastructuur beschikken. In het reglement van orde van de raad van bestuur staat in welke situaties deze procedure van toepassing is.

6.   Het Agentschap verzorgt het secretariaat van de raad van bestuur.

Artikel 76

Stemprocedure in de raad van bestuur

1.   Tenzij in deze verordening anders is bepaald, neemt de raad van bestuur besluiten bij meerderheid van zijn stemgerechtigde leden.

Een meerderheid van twee derde van alle stemgerechtigde leden is vereist voor het verkiezen en het ontslaan van de voorzitter en de vicevoorzitter van de raad van bestuur en voor het goedkeuren van de begroting, de werkprogramma’s, de regelingen als bedoeld in artikel 98, lid 2, de beveiligingsregels van het Agentschap, het reglement van orde, voor het openen van lokale kantoren en voor het goedkeuren van de in artikel 92 bedoelde gastlandovereenkomsten.

2.   Elke vertegenwoordiger van een lidstaat en van de Commissie heeft één stem. Bij afwezigheid van een stemgerechtigd lid is zijn plaatsvervanger gerechtigd zijn stem uit te brengen. Besluiten op grond van artikel 77, lid 2, punt a), met uitzondering van de aangelegenheden in het kader van titel V, hoofdstuk II, of op grond van artikel 77, lid 5, worden alleen aangenomen met een positieve stem van de vertegenwoordigers van de Commissie.

3.   Het reglement van orde van de raad van bestuur bepaalt de bijzonderheden van de stemprocedure, en in het bijzonder onder welke voorwaarden een lid namens een ander lid kan handelen, alsmede de quorumvoorschriften, waar toepasselijk.

Artikel 77

Taken van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur ziet erop toe dat het Agentschap de aan het Agentschap toegewezen taken uitvoert onder de in deze verordening vastgelegde voorwaarden, en neemt alle besluiten die daarvoor nodig zijn. Dit geldt onverminderd de bevoegdheden die aan de raad voor beveiligingshomologatie zijn toegewezen voor de activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II.

2.   Daarnaast kwijt de raad van bestuur zich ook van de volgende taken:

a)

hij stelt uiterlijk 15 november van elk jaar het werkprogramma van het Agentschap voor het komende jaar op na er, zonder enige wijziging, het deel in te hebben opgenomen dat de raad voor beveiligingshomologatie overeenkomstig artikel 80, punt b), heeft opgesteld en na het advies van de Commissie te hebben ontvangen;

b)

hij stelt uiterlijk 30 juni van het eerste jaar van het meerjarig financieel kader als bedoeld in artikel 312 VWEU, het meerjarig werkprogramma van het Agentschap op voor de periode die onder het meerjarig financieel kader valt, na er, zonder enige wijziging, het deel in te hebben opgenomen dat de raad voor beveiligingshomologatie overeenkomstig artikel 80, punt a), van deze verordening heeft opgesteld en na het advies van de Commissie te hebben ontvangen. Het Europees Parlement wordt over het meerjarig werkprogramma geraadpleegd, op voorwaarde dat dit gebeurt in de vorm van een gedachtewisseling en dat de uitkomst ervan niet bindend is voor het Agentschap;

c)

hij oefent de in artikel 84, leden 5, 6, 10 en 11, vastgelegde begrotingstaken uit;

d)

hij ziet toe op het functioneren van het Galileo-centrum voor beveiligingscontrole dat is bedoeld in artikel 34, lid 5;

e)

hij stelt overeenkomstig artikel 94 van deze verordening regelingen vast ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (46);

f)

hij keurt de in artikel 98 bedoelde regelingen goed, na raadpleging van de raad voor beveiligingshomologatie over de bepalingen van de regelingen betreffende de beveiligingshomologatie;

g)

hij stelt de technische procedures vast die nodig zijn voor de uitoefening van zijn taken;

h)

hij stelt het jaarverslag over de activiteiten en de vooruitzichten van het Agentschap op na er, zonder enige wijziging, het deel in te hebben opgenomen dat de raad voor beveiligingshomologatie overeenkomstig artikel 80, punt c), heeft opgesteld, en zendt dit uiterlijk 1 juli elk jaar toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer;

i)

hij geeft het nodige gevolg aan de bevindingen en aanbevelingen van de in artikel 102 bedoelde evaluaties en audits, aan die van onderzoeken door OLAF en alle interne en externe auditverslagen, en zendt de begrotingsautoriteit alle informatie toe die voor het resultaat van de evaluatieprocedures van belang is;

j)

hij wordt geraadpleegd door de uitvoerend directeur over de in artikel 31 bedoelde FFPA en over de in artikel 27, lid 3, en artikel 29, lid 5, bedoelde bijdrageovereenkomsten voordat zij worden ondertekend;

k)

hij stelt de in artikel 96 bedoelde beveiligingsvoorschriften van het Agentschap vast;

l)

hij stelt een fraudebestrijdingsstrategie vast op basis van een voorstel van de uitvoerend directeur;

m)

waar nodig en op basis van voorstellen van de uitvoerend directeur, stelt hij de organisatiestructuren bedoeld in artikel 79, lid 1, punt l, vast;

n)

hij benoemt een rekenplichtige, die de rekenplichtige van de Commissie kan zijn, die:

i)

onderworpen is aan het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie (“Regeling”); die zijn vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) No 259/68 van de Raad (47), en

ii)

volledig onafhankelijk is bij de uitoefening van zijn taken;

o)

hij stelt zijn reglement van orde vast en maakt het bekend.

3.   Ten aanzien van het personeel van het Agentschap oefent de raad van bestuur de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag en van het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegde gezag uit, die worden verleend door respectievelijk het Statuut en de Regeling (“de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegd gezag”).

Overeenkomstig de procedure van artikel 110 van het Statuut stelt de raad van bestuur op basis van artikel 2, lid 1, van het Statuut en op basis van artikel 6 van de Regeling, een besluit vast om de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegd gezag te delegeren aan de uitvoerend directeur, en om de voorwaarden vast te stellen waaronder die delegatie kan worden geschorst. De uitvoerend directeur brengt aan de raad van bestuur verslag uit over de uitoefening van die gedelegeerde bevoegdheden. De uitvoerend directeur kan deze bevoegdheid op zijn beurt subdelegeren.

Overeenkomstig de tweede alinea van dit lid kan de raad van bestuur, indien uitzonderlijke omstandigheden dat vereisen, een besluit nemen om de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegd gezag aan de uitvoerend directeur en de door de uitvoerend directeur verleende subdelegatie van die bevoegdheden tijdelijk te schorsen en deze bevoegdheden zelf uitoefenen dan wel delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.

In afwijking van de tweede alinea van dit lid is de raad van bestuur verplicht de in de eerste alinea bedoelde bevoegdheden aan de voorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie te delegeren, voor zover het gaat om de werving, evaluatie en herindeling van het personeel dat betrokken is bij de activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, alsmede de tegen dat personeel te nemen tuchtmaatregelen.

De raad van bestuur stelt de uitvoeringsbepalingen van het Statuut en van de Regeling vast volgens de procedure in artikel 110 van het Statuut. Wat de werving, evaluatie en herindeling van het bij de activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, van deze verordening betrokken personeel en de ten aanzien van dat personeel te nemen tuchtmaatregelen betreft, raadpleegt hij vooraf de raad voor beveiligingshomologatie en houdt hij terdege rekening met diens opmerkingen.

De raad van bestuur stelt ook een besluit met voorschriften inzake de detachering van nationale deskundigen bij het Agentschap vast. Voorafgaand aan dat besluit raadpleegt de raad van bestuur de raad voor beveiligingshomologatie in verband met de detachering van de nationale deskundigen die bij de beveiligingshomologatieactiviteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, betrokken zijn, en houdt hij terdege rekening met diens opmerkingen.

4.   De raad van bestuur benoemt de uitvoerend directeur en kan diens ambtstermijn krachtens artikel 89 verlengen of beëindigen.

5.   Met uitzondering van activiteiten die zijn gedaan overeenkomstig titel V, hoofdstuk II, oefent de raad van bestuur tuchtrechtelijk gezag uit over de uitvoerend directeur met betrekking tot diens prestatie, in het bijzonder op het gebied van beveiligingsaangelegenheden die tot de bevoegdheid van het Agentschap behoren.

Artikel 78

Uitvoerend directeur

1.   Het Agentschap wordt beheerd door zijn uitvoerend directeur. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur.

Dit lid doet geen afbreuk aan de autonomie of onafhankelijkheid van de raad voor beveiligingshomologatie en het personeel van het Agentschap waarop deze toezicht uitoefent overeenkomstig artikel 82, en voor de bevoegdheden die de raad voor beveiligingshomologatie en de voorzitter daarvan worden verleend overeenkomstig respectievelijk artikel 38 en artikel 81.

2.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie en de raad van bestuur is de uitvoerend directeur onafhankelijk bij de uitvoering van zijn taken en vraagt noch aanvaardt hij instructies van een regering of enige andere instantie.

Artikel 79

Taken van de uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur voert de volgende taken uit:

a)

hij vertegenwoordigt het Agentschap en ondertekent de in artikel 27, lid 3, artikel 29, lid 5, en artikel 31 bedoelde overeenkomsten;

b)

hij bereidt de werkzaamheden van de raad van bestuur voor en neemt, zonder stemrecht, deel aan de werkzaamheden van de raad van bestuur, met inachtneming van artikel 75, lid 2;

c)

hij voert de besluiten van de raad van bestuur uit;

d)

hij stelt de meerjarige en jaarlijkse werkprogramma’s van het Agentschap op en legt deze ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur, met uitzondering van de delen die overeenkomstig artikel 80, punten a) en b), worden opgesteld en goedgekeurd door de raad voor beveiligingshomologatie;

e)

hij voert de meerjarige en jaarlijkse werkprogramma’s uit, met uitzondering van de delen die worden uitgevoerd door de voorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie;

f)

hij stelt voor elke vergadering van de raad van bestuur een voortgangsverslag op over de uitvoering van het jaarlijkse werkprogramma en, waar nodig, van het meerjarige werkprogramma waarin, zonder enige wijziging, het deel is opgenomen dat de voorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie heeft opgesteld;

g)

hij stelt het jaarverslag over de activiteiten en de vooruitzichten van het Agentschap op, met uitzondering van het deel dat overeenkomstig artikel 80, punt c), door de raad voor beveiligingshomologatie over de activiteiten in het kader van titel V wordt opgesteld en goedgekeurd, en legt dit ter goedkeuring voor aan de raad van bestuur;

h)

hij neemt de dagelijkse leiding van het Agentschap op zich en neemt alle noodzakelijke maatregelen om het functioneren van het Agentschap in overeenstemming met deze verordening te waarborgen, waaronder de vaststelling van interne administratieve instructies en de bekendmaking van mededelingen;

i)

hij stelt overeenkomstig artikel 84 een ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap op en voert overeenkomstig artikel 85 de begroting uit;

j)

hij zorgt ervoor dat het Agentschap, als verantwoordelijke voor het Galileo-centrum voor beveiligingscontrole, gehoor kan geven aan instructies die op grond van Besluit (GBVB) 2021/698 worden verstrekt en zijn rol als bedoeld in artikel 6 van Besluit nr. 1104/2011/EU kan vervullen;

k)

hij zorgt voor de doorstroming van relevante informatie, in het bijzonder wat betreft beveiligingsaangelegenheden, binnen de structuur van het Agentschap als bedoeld in artikel 72, lid 1;

l)

hij bepaalt, in nauwe samenwerking met de voorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie, wat betreft de aangelegenheden die verband houden met beveiligingshomologatieactiviteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, de organisatiestructuur van het Agentschap en legt die ter goedkeuring aan de raad van bestuur voor; die structuren weerspiegelen de specifieke kenmerken van de verschillende onderdelen van het programma;

m)

hij oefent ten aanzien van het personeel van het Agentschap de in artikel 77, lid 3, eerste alinea, bedoelde bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag uit, voor zover die bevoegdheden hem zijn verleend overeenkomstig artikel 77, lid 3, tweede alinea;

n)

hij zorgt ervoor dat de raad voor beveiligingshomologatie, de in artikel 38, lid 3, en artikel 82, lid 3, bedoelde organen en de voorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie beschikken over een secretariaat en alle middelen die nodig zijn voor een goede werking;

o)

met uitzondering van de afdeling van het actieplan dat de activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, betreft, stelt hij een actieplan op voor de follow-up van de bevindingen en aanbevelingen van de in artikel 102 bedoelde evaluaties, en legt aan de Commissie een halfjaarlijks voortgangsverslag voor, na er, zonder enige wijziging, het door de raad voor beveiligingshomologatie opgestelde deel in te hebben opgenomen; ook dit voortgangsverslag wordt ter informatie aan de raad van bestuur voorgelegd;

p)

hij neemt de volgende maatregelen om de financiële belangen van de Unie te beschermen:

i)

preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, alsmede doeltreffende toezichtsmaatregelen;

ii)

invordering van ten onrechte betaalde bedragen indien er onregelmatigheden worden ontdekt, en zo nodig toepassing van administratieve en financiële sancties die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn;

q)

hij ontwikkelt voor het Agentschap een fraudebestrijdingsstrategie die in verhouding staat tot de risico’s op fraude, die uitgaat van een kosten-batenanalyse van de uit te voeren maatregelen en die rekening houdt met de bevindingen en aanbevelingen die voortvloeien uit de onderzoeken van OLAF, en legt die ter goedkeuring aan de raad van bestuur voor;

r)

hij brengt op verzoek verslag uit aan het Europees Parlement over de uitvoering van zijn taken; de Raad kan de uitvoerend directeur vragen verslag uit te brengen over de uitvoering van zijn taken.

2.   De uitvoerend directeur beslist of het voor het efficiënt en effectief uitoefenen van de taken van het Agentschap noodzakelijk is een of meer personeelsleden te vestigen in een of meer lidstaten. Alvorens te beslissen een lokaal kantoor te openen, vraagt de uitvoerend directeur de toestemming van de Commissie, de raad van bestuur en de betrokken lidstaten. In het besluit wordt de reikwijdte omschreven van de activiteiten die in dat lokale kantoor moeten worden verricht op een wijze die onnodige kosten en verdubbeling van administratieve functies van het Agentschap voorkomt. Waar mogelijk worden de gevolgen voor de toewijzing van personeel en het budget geïntegreerd in het ontwerp van enig programmeringsdocument als bedoeld in artikel 84, lid 6.

Artikel 80

Beheerstaken van de raad voor beveiligingshomologatie

Naast de in artikel 38 bedoelde taken oefent de raad voor beveiligingshomologatie, als onderdeel van het beheer van het Agentschap de volgende taken uit:

a)

het opstellen en goedkeuren van het deel van het meerjarig werkprogramma betreffende de operationele activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, en betreffende de financiële en personele middelen die noodzakelijk zijn voor het verrichten van die activiteiten, en het tijdig indienen van dit deel bij de raad van bestuur zodat het in het meerjarig werkprogramma kan worden opgenomen;

b)

het opstellen en goedkeuren van het deel van het jaarlijks werkprogramma betreffende de operationele activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, en betreffende de financiële en personele middelen die noodzakelijk zijn voor het verrichten van die activiteiten, en het tijdig indienen van dit deel bij de raad van bestuur zodat het in het jaarlijks werkprogramma kan worden opgenomen;

c)

het opstellen en goedkeuren van het deel van het jaarverslag betreffende de activiteiten en vooruitzichten van het Agentschap in het kader van titel V, hoofdstuk II, en betreffende de financiële en personele middelen die noodzakelijk zijn voor het verrichten van die activiteiten en vooruitzichten, en het tijdig indienen van dit deel bij de raad van bestuur zodat het in het jaarverslag kan worden opgenomen.

Artikel 81

De voorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie

1.   De raad voor beveiligingshomologatie kiest uit zijn midden een voorzitter en een vicevoorzitter met een tweederdemeerderheid van stemmen van alle stemgerechtigde leden. Indien na twee vergaderingen van de raad voor beveiligingshomologatie geen tweederdemeerderheid is bereikt, is een gewone meerderheid vereist.

2.   De vicevoorzitter vervangt automatisch de voorzitter indien de voorzitter zijn taken niet kan verrichten.

3.   De raad voor beveiligingshomologatie is bevoegd om de voorzitter, de vicevoorzitter of beiden te ontslaan. Hij neemt het besluit daartoe met een tweederdemeerderheid van stemmen.

4.   De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie bedraagt twee jaar en is eenmaal verlengbaar. Elke ambtstermijn neemt een einde wanneer de betrokkene geen lid van de raad voor beveiligingshomologatie meer is.

Artikel 82

Organisatorische aspecten van de raad voor beveiligingshomologatie

1.   De raad voor beveiligingshomologatie beschikt over alle personele en materiële middelen die nodig zijn voor de onafhankelijke uitoefening van zijn taken. Hij heeft toegang tot alle informatie die van nut is voor de uitoefening van zijn taken en waarover de andere organen van het Agentschap beschikken, onverminderd de in artikel 37, punt i), vastgelegde beginselen van autonomie en onafhankelijkheid.

2.   De raad voor beveiligingshomologatie en het personeel van het Agentschap dat onder zijn toezicht is geplaatst, verrichten hun werkzaamheden op een wijze die autonomie en onafhankelijkheid waarborgt ten opzichte van de andere activiteiten van het Agentschap, met name de operationele activiteiten in samenhang met de exploitatie van de systemen, overeenkomstig de doelstellingen van de verschillende onderdelen van het programma. Aan personeel van het Agentschap dat onder toezicht van de raad voor beveiligingshomologatie staat, mogen geen gelijktijdige andere taken binnen het Agentschap worden toegewezen.

Daartoe wordt binnen het Agentschap een daadwerkelijke organisatorische scheiding tot stand gebracht tussen het personeel dat zich bezighoudt met de activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, en het andere personeel van het Agentschap. De raad voor beveiligingshomologatie brengt de uitvoerend directeur, de raad van bestuur en de Commissie onmiddellijk op de hoogte van alle omstandigheden die zijn autonomie of onafhankelijkheid in de weg zouden kunnen staan. Indien geen oplossing wordt gevonden binnen het Agentschap, onderzoekt de Commissie de situatie in overleg met de betrokken partijen. Op basis van het resultaat van dat onderzoek stelt de Commissie de door het Agentschap uit te voeren passende risicobeperkende maatregelen vast en brengt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan op de hoogte.

3.   De raad voor beveiligingshomologatie richt speciale ondergeschikte organen op die overeenkomstig zijn instructies specifieke vraagstukken behandelen. In het bijzonder richt hij, onder waarborging van de noodzakelijke continuïteit van de werkzaamheden, een panel op dat evaluaties en tests met betrekking tot beveiligingsanalyses uitvoert en risicoverslagen ter zake opstelt om hem te assisteren bij de voorbereiding van zijn besluiten. De raad voor beveiligingshomologatie kan deskundigengroepen oprichten om een bijdrage te leveren aan de werkzaamheden van het panel en kan deze groepen ook ontbinden.

Artikel 83

Taken van de voorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie

1.   De voorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie ziet erop toe dat de raad zijn beveiligingshomologatieactiviteiten onafhankelijk verricht, en oefent de volgende taken uit:

a)

hij beheert de beveiligingshomologatieactiviteiten onder toezicht van de raad voor beveiligingshomologatie;

b)

hij voert onder toezicht van de raad voor beveiligingshomologatie het deel van het meerjarig werkprogramma en van het jaarlijks werkprogramma van het Agentschap in het kader van titel V, hoofdstuk II, uit;

c)

hij helpt de uitvoerend directeur met het opstellen van een ontwerp van personeelsformatie als bedoeld in artikel 84, lid 4, en de organisatiestructuren van het Agentschap;

d)

hij bereidt het deel van het voortgangsverslag voor betreffende de operationele activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, en dient dit deel tijdig in bij de raad voor beveiligingshomologatie en de uitvoerend directeur zodat het in het voortgangsverslag kan worden opgenomen;

e)

hij bereidt het deel van het jaarverslag en van het actieplan voor betreffende de operationele activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, en dient dit deel tijdig in bij de uitvoerend directeur;

f)

hij treedt op als vertegenwoordiger van het Agentschap voor de activiteiten en besluiten in het kader van titel V, hoofdstuk II;

g)

ten aanzien van het personeel van het Agentschap dat betrokken is bij de activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, oefent hij de in artikel 77, lid 3, eerste alinea, bedoelde bevoegdheden uit, die hem zijn verleend overeenkomstig artikel 77, lid 3, vierde alinea.

2.   Voor activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, kunnen het Europees Parlement en de Raad de voorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie uitnodigen voor een gedachtewisseling over de werkzaamheden en de vooruitzichten van het Agentschap, mede wat betreft de meerjarige en jaarlijkse werkprogramma’s.

HOOFDSTUK III

Financiële bepalingen betreffende het Agentschap

Artikel 84

Begroting van het Agentschap

1.   De inkomsten van het Agentschap omvatten, onverminderd andere activa en passiva, een in de Uniebegroting opgenomen bijdrage van de Unie waarmee de ontvangsten en de uitgaven in evenwicht worden gehouden. Het Agentschap kan ad-hocbijdragen van de Uniebegroting ontvangen.

2.   De uitgaven van het Agentschap omvatten de uitgaven voor personeel, administratie en infrastructuur, de werkingskosten en de uitgaven in verband met de werking van de raad voor beveiligingshomologatie, met inbegrip van de in de artikelen 38, lid 3, en 82, lid 3, bedoelde organen, alsmede de uitgaven in verband met de contracten en overeenkomsten die door het Agentschap zijn gesloten met het oog op de uitvoering van de hem toegewezen taken.

3.   De ontvangsten en uitgaven moeten in evenwicht zijn.

4.   De uitvoerend directeur stelt, in nauw overleg met de voorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie wat de activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, betreft, een ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap voor het volgende begrotingsjaar, waarin de elementen van de ontwerpraming die verband houden met beveiligingshomologatieactiviteiten duidelijk worden gescheiden van de andere activiteiten van het Agentschap. De voorzitter van de raad voor beveiligingshomologatie kan een toelichting bij dat ontwerp opstellen en de uitvoerend directeur zendt de ontwerpraming en deze toelichting samen met een ontwerp van personeelsformatie toe aan de raad van bestuur en de raad voor beveiligingshomologatie.

5.   Elk jaar stelt de raad van bestuur, op basis van de ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven en in nauw overleg met de raad voor beveiligingshomologatie wat de activiteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II, betreft, een ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap voor het volgende begrotingsjaar.

6.   De raad van bestuur zendt uiterlijk 31 januari elk jaar een ontwerp van enig programmeringsdocument, dat onder meer een raming, een ontwerp van personeelsformatie en een voorlopig jaarlijks werkprogramma bevat, toe aan de Commissie en aan de derde landen of internationale organisaties waarmee het Agentschap overeenkomstig artikel 98 regelingen heeft getroffen.

7.   De Commissie zendt de raming van ontvangsten en uitgaven toe aan het Europees Parlement en de Raad (“de begrotingsautoriteit”), samen met het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie.

8.   Op basis van deze raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht met betrekking tot de personeelsformatie en de subsidie ten laste van de algemene begroting, op in het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie. De Commissie moet het ontwerp van algemene begroting overeenkomstig artikel 314 VWEU indienen bij de begrotingsautoriteit.

9.   De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de bijdrage aan het Agentschap goed en stelt de personeelsformatie van het Agentschap vast.

10.   De begroting wordt vastgesteld door de raad van bestuur. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast.

11.   De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van de begroting zouden hebben, met name onroerendgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. De raad van bestuur brengt de Commissie daarvan op de hoogte.

12.   Een tak van de begrotingsautoriteit die kennis heeft gegeven van zijn voornemen om een advies te verstrekken, doet dit advies aan de raad van bestuur toekomen binnen een termijn van zes weken te rekenen vanaf de kennisgeving van het voornemen.

Artikel 85

Uitvoering van de begroting van het Agentschap

1.   De uitvoerend directeur voert de begroting van het Agentschap uit.

2.   Elk jaar stelt de uitvoerend directeur de begrotingsautoriteit in kennis van alle informatie die zij nodig heeft voor de uitoefening van haar beoordelingstaken.

Artikel 86

Weergave van de rekeningen van het Agentschap en kwijting

De weergave van de voorlopige en de definitieve rekeningen van het Agentschap en de kwijting gebeuren overeenkomstig de voorschriften en het tijdschema van het Financieel Reglement en van de financiële kaderregeling voor de in artikel 70 van het Financieel Reglement bedoelde organen.

Artikel 87

Financiële bepalingen betreffende het Agentschap

Na raadpleging van de Commissie stelt de raad van bestuur de financiële regels vast die van toepassing zijn op het Agentschap. Die regels wijken niet van de financiële kaderregeling voor de in artikel 70 van het Financieel Reglement bedoelde organen af, tenzij dit specifiek vereist is voor de werking van het Agentschap en mits de Commissie hier vooraf mee ingestemd heeft.

HOOFDSTUK IV

Personele middelen van het Agentschap

Artikel 88

Personeel van het Agentschap

1.   Het Statuut, de Regeling en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Europese Unie zijn vastgesteld ter uitvoering van het Statuut en de Regeling, zijn van toepassing op het personeel van het Agentschap.

2.   Het personeel van het Agentschap bestaat uit personeelsleden die naargelang de behoeften door het Agentschap in dienst worden genomen om zijn taken uit te voeren. Het personeel beschikt over een passende beveiligingsmachtiging voor de graad van rubricering van de informatie die zij behandelen.

3.   Het interne reglement van het Agentschap, zoals het reglement van orde van de raad van bestuur, het reglement van orde van de raad voor beveiligingshomologatie, de financiële regels die van toepassing zijn op het Agentschap, de bepalingen voor de toepassing van het personeelsstatuut en de voorwaarden voor toegang tot de documenten, garandeert de autonomie en de onafhankelijkheid van het personeel dat zich met beveiligingshomologatieactiviteiten bezighoudt ten opzichte van het personeel dat de andere activiteiten van het Agentschap verricht, op grond van artikel 37, punt i).

Artikel 89

Benoeming en ambtstermijn van de uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur wordt aangesteld als een tijdelijk functionaris van het Agentschap overeenkomstig artikel 2, punt a), van de Regeling.

De uitvoerend directeur wordt op grond van verdiensten en van door bewijsstukken gedocumenteerde bestuurlijke en leidinggevende vaardigheden, alsook relevante bekwaamheid en ervaring, door de raad van bestuur benoemd aan de hand van een door de Commissie voorgestelde lijst van ten minste drie kandidaten, na een transparant vergelijkend onderzoek volgend op de bekendmaking van een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling in het Publicatieblad van de Europese Unie of elders.

De door de raad van bestuur geselecteerde kandidaat voor de functie van uitvoerend directeur kan worden verzocht zo spoedig mogelijk voor het Europees Parlement een verklaring te komen afleggen en vragen van de parlementsleden te beantwoorden.

Voor het sluiten van het contract van de uitvoerend directeur wordt het Agentschap vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

De raad van bestuur neemt een besluit tot benoeming van de uitvoerend directeur met een meerderheid van twee derde van zijn leden.

2.   De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Aan het einde van die ambtstermijn beoordeelt de Commissie de prestaties van de uitvoerend directeur, rekening houdend met de toekomstige taken en uitdagingen voor het Agentschap.

Op basis van een voorstel van de Commissie, waarin rekening wordt gehouden met de in de eerste alinea bedoelde beoordeling, kan de raad van bestuur de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal met ten hoogste vijf jaar verlengen.

Elk besluit tot verlenging van de ambtstermijn van de uitvoerend directeur wordt met een meerderheid van twee derde van de leden van de raad van bestuur genomen.

Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, neemt daarna niet deel aan een selectieprocedure voor dezelfde functie.

De raad van bestuur stelt het Europees Parlement in kennis van zijn voornemen om de ambtstermijn van de directeur te verlengen. Vóór deze verlenging kan de uitvoerend directeur worden verzocht een verklaring voor de bevoegde commissies van het Europees Parlement te komen afleggen en vragen van de leden daarvan te beantwoorden.

3.   De raad van bestuur kan op voorstel van de Commissie of van een derde van zijn leden de uitvoerend directeur ontslaan door middel van een met een meerderheid van twee derde van zijn leden genomen besluit.

4.   Het Europees Parlement en de Raad kunnen de uitvoerend directeur uitnodigen voor een gedachtewisseling over de werkzaamheden en de vooruitzichten van het Agentschap, mede wat betreft de meerjarige en de jaarlijkse werkprogramma’s. Die gedachtewisseling betreft geen aangelegenheden in verband met de beveiligingshomologatieactiviteiten in het kader van titel V, hoofdstuk II.

Artikel 90

Detachering van nationale deskundigen bij het Agentschap

Het Agentschap kan nationale deskundigen van lidstaten en, op grond van artikel 98, lid 2, nationale deskundigen van deelnemende derde landen en internationale organisaties die aan het werk van het agentschap deelnemen, in dienst nemen. Die deskundigen beschikken over een passende beveiligingsmachtiging voor de graad van rubricering van de informatie die zij behandelen op grond van artikel 43, lid 2. Het Statuut en de Regeling zijn niet van toepassing op dit personeel.

HOOFDSTUK V

Overige bepalingen

Artikel 91

Voorrechten en immuniteiten

Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het VEU en het VWEU is gehecht, is van toepassing op het Agentschap en zijn personeelsleden.

Artikel 92

Zetelovereenkomst en gastlandovereenkomst inzake lokale kantoren

1.   De nodige regelingen betreffende de huisvesting van het Agentschap in de lidstaat van vestiging waar de zetel van het Agentschap is gevestigd en de voorzieningen die deze lidstaat ter beschikking moet stellen, alsmede de speciale regels die in de lidstaat van vestiging van toepassing zijn op de uitvoerend directeur, de leden van de raad van bestuur, het personeel van het Agentschap en hun gezinsleden, worden vastgelegd in een zetelovereenkomst. De zetelovereenkomst wordt gesloten, tussen het Agentschap en de betrokken lidstaat waar de zetel van het Agentschap is gevestigd, nadat de raad van bestuur deze heeft goedgekeurd.

2.   Indien noodzakelijk voor het functioneren van een overeenkomstig artikel 79, lid 2, opgericht lokaal kantoor van het Agentschap wordt na goedkeuring door de raad van bestuur een gastlandovereenkomst gesloten tussen het Agentschap en de betrokken lidstaat waar het lokale kantoor is gevestigd.

3.   De lidstaat van vestiging van het Agentschap biedt de gunstigst mogelijke voorwaarden opdat het Agentschap soepel en efficiënt functioneert, waaronder meertalig, Europees gericht onderwijs en passende vervoersverbindingen.

Artikel 93

Talenregeling voor het Agentschap

1.   Verordening nr. 1 van de Raad (48) is van toepassing op het Agentschap.

2.   De voor het functioneren van het Agentschap vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.

Artikel 94

Beleid inzake toegang tot de documenten die in het bezit zijn van het Agentschap

1.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten die in het bezit zijn van het Agentschap.

2.   De raad van bestuur treft regelingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001.

3.   Tegen de beslissingen van het Agentschap op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan een klacht worden ingediend bij de ombudsman of beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, onder de voorwaarden van respectievelijk artikel 228 en artikel 263 VWEU.

Artikel 95

Fraudepreventie door het Agentschap

1.   Om de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten in het kader van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 te bevorderen, treedt het Agentschap binnen zes maanden na de datum waarop het operationeel is geworden toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (49) en stelt het met behulp van het modelbesluit van de bijlage bij dat akkoord passende bepalingen vast die toepasselijk zijn op alle werknemers van het Agentschap.

2.   De Europese Rekenkamer is bevoegd om bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die van het Agentschap EU-middelen hebben ontvangen, audits te verrichten, zowel op basis van documenten als ter plaatse.

3.   OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 onderzoeken verrichten, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad in verband met een subsidie of een door het Agentschap gefinancierde overeenkomst.

4.   De samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, overeenkomsten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van het Agentschap bevatten bepalingen die de Europese Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen dergelijke audits en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden. Dit geldt onverminderd de leden 1, 2, en 3.

Artikel 96

Bescherming van EUCI of gevoelige niet-gerubriceerde informatie door het Agentschap

Na overleg met de Commissie stelt het Agentschap eigen beveiligingsvoorschriften vast die gelijkwaardig zijn aan de veiligheidsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van EUCI en gevoelige niet-gerubriceerde informatie, met inbegrip van voorschriften betreffende de uitwisseling, de verwerking en de opslag van dergelijke informatie, overeenkomstig Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 en (EU, Euratom) 2015/444.

Artikel 97

Aansprakelijkheid van het Agentschap

1.   De contractuele aansprakelijkheid van het Agentschap valt onder het recht dat op de betrokken overeenkomst van toepassing is.

2.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd uitspraak te doen krachtens enig arbitragebeding dat is vervat in een door het Agentschap gesloten overeenkomst.

3.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het Agentschap in overeenstemming met de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, alle door zijn afdelingen of door zijn personeelsleden bij de uitoefening van hun werkzaamheden veroorzaakte schade.

4.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft rechtsmacht voor geschillen over de vergoeding van schade als bedoeld in lid 3.

5.   De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens het Agentschap valt onder de op hen van toepassing zijnde bepalingen van het Statuut of de Regeling.

Artikel 98

Samenwerking met derde landen en internationale organisaties

1.   Het Agentschap staat open voor deelname door derde landen en internationale organisaties die met de Unie internationale overeenkomsten in die zin hebben gesloten.

2.   Krachtens de desbetreffende bepalingen van de in lid 1 van dit artikel en in artikel 43 bedoelde overeenkomsten worden regelingen uitgewerkt om met name te bepalen in welke vorm, in welke mate en op welke manier de betrokken derde landen en internationale organisaties aan de werkzaamheden van het Agentschap moeten deelnemen, met inbegrip van bepalingen betreffende de deelname aan initiatieven van het Agentschap, de financiële bijdragen en het personeel. Wat personeelszaken betreft, stroken die regelingen in elk geval met het Statuut van de ambtenaren. Waar passend bevatten ze ook bepalingen over de uitwisseling van gerubriceerde informatie met derde landen en internationale organisaties, en over de bescherming van die informatie. Deze bepalingen moeten vooraf door de Commissie worden goedgekeurd.

3.   De raad van bestuur stelt in het kader van de in lid 1 bedoelde internationale overeenkomsten een strategie vast voor de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties, wat betreft aangelegenheden waarvoor het Agentschap bevoegd is.

4.   De Commissie zorgt ervoor dat het Agentschap in zijn betrekkingen met derde landen en internationale organisaties handelt binnen zijn mandaat en het bestaande institutionele kader door het sluiten van een passende werkovereenkomst met de uitvoerend directeur.

Artikel 99

Belangenconflicten

1.   De leden van de raad van bestuur en van de raad voor beveiligingshomologatie, de uitvoerend directeur, de gedetacheerde nationale deskundigen en de waarnemers leggen een verklaring over hun verplichtingen en een verklaring over hun belangen af waaruit blijkt of zij al dan niet directe of indirecte belangen hebben die kunnen worden geacht afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid. Die verklaringen moeten:

a)

waarheidsgetrouw en volledig zijn;

b)

schriftelijk worden afgelegd bij indiensttreding van de betrokken personen

c)

jaarlijks worden vernieuwd, en

d)

indien nodig geactualiseerd worden, met name in geval van relevante wijzigingen in de persoonlijke situatie van de betrokkenen.

2.   De leden van de raad van bestuur en van de raad voor beveiligingshomologatie, de uitvoerend directeur, de gedetacheerde nationale deskundigen, de waarnemers en de externe deskundigen die deelnemen aan de ad-hocwerkgroepen maken vóór elke vergadering waar zij aan deelnemen onverkort en accuraat kenbaar of er al dan niet belangen zijn die geacht kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid ten aanzien van elk van de agendapunten, en indien er een dergelijke belang, nemen zij niet deel aan de bespreking en de stemming betreffende die agendapunten.

3.   De raad van bestuur en de raad voor beveiligingshomologatie leggen in hun reglement van orde de praktische regelingen vast voor de in de leden 1 en 2 bedoelde belangenverklaringen en voor het voorkomen en beheren van belangenconflicten.

TITEL X

PROGRAMMERING, MONITORING, EVALUATIE EN CONTROLE

Artikel 100

Werkprogramma

Het programma wordt uitgevoerd via de in artikel 110 van het Financieel Reglement bedoelde werkprogramma’s, die specifiek zijn en volledig voor elk onderdeel van het programma apart. De werkprogramma’s bevatten een beschrijving van de acties en de desbetreffende financiële middelen die nodig zijn om de doelstellingen van het programma te verwezenlijken en, waar toepasselijk, het totale bedrag dat voor blendingverrichtingen is gereserveerd.

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen werkprogramma’s vast. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 101

Monitoring en rapportage

1.   De indicatoren voor de verslaglegging over de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de in artikel 4 vastgelegde algemene en specifieke doelstellingen zijn in de bijlage opgenomen.

2.   Om ervoor te zorgen dat de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 105 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlage te wijzigen teneinde de indicatoren indien nodig te herzien of aan te vullen en deze verordening aan te vullen met bepalingen betreffende de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader.

3.   Indien dit om dwingende redenen van urgentie vereist is, is de in artikel 106 bepaalde procedure van toepassing op grond van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.

4.   Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat gegevens voor het toezicht op de uitvoering en de resultaten van het programma efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld.

Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van financiële middelen van de Unie en, waar passend, aan de lidstaten.

5.   Voor de toepassing van lid 1 verstrekken de ontvangers van middelen van de Unie passende informatie. De gegevens die nodig zijn voor de verificatie van de prestaties worden efficiënt, doeltreffend en tijdig verzameld.

Artikel 102

Evaluatie

1.   De Commissie voert tijdig evaluaties van het programma uit zodat ze in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.

2.   Uiterlijk 30 juni 2024 en vervolgens om de vier jaar evalueert de Commissie de uitvoering van het programma. De evaluatie heeft betrekking op alle onderdelen en acties van het programma. Zij beoordeelt:

a)

de prestatie van de in het kader van het programma verstrekte diensten,

b)

de ontwikkeling van de behoeften van de gebruikers van het programma, en

c)

bij de evaluatie van de uitvoering van SSA en GOVSATCOM, de ontwikkeling van de beschikbare capaciteiten voor delen en bundelen, of, bij de evaluatie van de uitvoering van Galileo, Copernicus en Egnos, de ontwikkeling van de gegevens en diensten van concurrenten.

Voor elk van de onderdelen van het programma wordt bij de evaluatie, op basis van een kosten-batenanalyse, ook beoordeeld welke gevolgen de ontwikkelingen bedoeld in alinea 1, punt c), hebben, onder meer of het prijsbeleid moet worden aangepast dan wel of er behoefte is aan meer ruimte- of grondinfrastructuur.

Indien nodig gaat de evaluatie vergezeld van een passend voorstel.

3.   De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties samen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s.

4.   De bij de uitvoering van deze verordening betrokken entiteiten verstrekken de Commissie de gegevens en informatie die nodig zijn voor de in lid 1 bedoelde evaluatie.

5.   Uiterlijk 30 juni 2024 en vervolgens om de vier jaar evalueert de Commissie de prestaties van het Agentschap wat betreft doelstellingen, mandaat en taken, overeenkomstig haar richtsnoeren. De evaluatie gebeurt op basis van een kosten-batenanalyse. Bij de evaluatie wordt beoordeeld of het mandaat van het Agentschap moet worden gewijzigd en wat de financiële implicaties daarvan zouden zijn. Deze evaluatie betreft ook het beleid van het Agentschap inzake belangenconflicten en de onafhankelijkheid en de autonomie van de raad voor beveiligingshomologatie. De Commissie mag bij de evaluatie van de prestaties van het Agentschap ook nagaan of aan het Agentschap andere taken kunnen worden toegewezen overeenkomstig artikel 29, lid 3. Indien nodig gaat de evaluatie vergezeld van een passend voorstel.

Indien de Commissie van mening is dat de instandhouding van het Agentschap gezien zijn doelstellingen, mandaat en taken niet langer gerechtvaardigd is, kan zij voorstellen deze verordening dienovereenkomstig te wijzigen.

De Commissie dient een verslag over de evaluatie van het Agentschap en haar conclusies in bij het Europees Parlement, de Raad, de raad van bestuur en de raad voor beveiligingshomologatie van het Agentschap. De resultaten van de evaluatie worden openbaar gemaakt.

Artikel 103

Audits

Audits naar het gebruik van de bijdrage van de Unie uitgevoerd door personen of entiteiten, daaronder begrepen andere personen of entiteiten dan die welke door de instellingen of organen van de Unie zijn gemachtigd, vormen de basis van de algemene zekerheid uit hoofde van artikel 127 van het Financieel Reglement.

Artikel 104

Bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer

1.   Elke verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de taken en activiteiten krachtens deze verordening, met inbegrip van verwerking door het Agentschap, gebeurt overeenkomstig het toepasselijke recht inzake bescherming van persoonsgegevens, met name Verordeningen (EU) 2016/679 (50) en (EU) 2018/1725 (51) van het Europees Parlement en de Raad.

2.   De raad van bestuur stelt maatregelen vast voor de toepassing van Verordening (EU) 2018/1725 door het Agentschap, onder meer betreffende de benoeming van de functionaris voor gegevensbescherming van het Agentschap. Deze maatregelen worden vastgesteld na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

TITEL XI

DELEGATIE EN UITVOERINGSMAATREGELEN

Artikel 105

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in de artikelen 53 en 101 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2028.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 53 en 101 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig de artikelen 53 en 101 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 106

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van een gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen gebruik wordt gemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan volgens de in artikel 105, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

Artikel 107

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het programmacomité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

Het programmacomité komt bijeen in de onderstaande specifieke configuraties:

a)

Galileo en Egnos;

b)

Copernicus;

c)

SSA;

d)

GOVSATCOM;

e)

beveiligingsconfiguratie: alle beveiligingsaspecten van het programma, onverminderd de rol van de raad voor beveiligingshomologatie; vertegenwoordigers van ESA en het Agentschap mogen worden uitgenodigd om deel te nemen als waarnemer; de EDEO wordt eveneens uitgenodigd om de vergaderingen bij te wonen;

f)

horizontale configuratie: strategisch overzicht van de uitvoering van het programma, samenhang tussen de verschillende onderdelen van het programma, horizontale maatregelen en overheveling van begrotingsmiddelen als bedoeld in artikel 11.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4.   Indien het programmacomité geen advies uitbrengt over de in artikel 34, lid 2, van deze verordening bedoelde ontwerpuitvoeringshandeling, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

5.   Overeenkomstig door de Unie gesloten internationale overeenkomsten mogen vertegenwoordigers van derde landen of internationale organisaties worden uitgenodigd als waarnemer bij de vergaderingen van het programmacomité onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in zijn reglement van orde, rekening houdend met de beveiliging van de Unie.

6.   Het programmacomité richt, overeenkomstig zijn reglement van orde, het “gebruikersforum” op als een werkgroep die het programmacomité adviseert over aspecten in verband met de behoeften van de gebruikers, de ontwikkeling van de diensten en de gebruikersacceptatie. Het gebruikersforum streeft naar een continue en daadwerkelijke betrokkenheid van gebruikers en komt in specifieke configuraties bijeen voor elk van de onderdelen van het programma.

TITEL XII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 108

Informatie, communicatie en publiciteit

1.   De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van die middelen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende en proportionele wijze te informeren.

2.   De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma, de op grond van het programma ondernomen acties en de resultaten ervan.

De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die prioriteiten verband houden met de in artikel 4 bedoelde doelstellingen.

3.   Het Agentschap mag op eigen initiatief communicatieactiviteiten op zijn bevoegdheidsgebied uitvoeren. De toewijzing van middelen voor communicatieactiviteiten gaat niet ten koste van de doeltreffende uitvoering van de in artikel 29 vermelde taken. Deze communicatieactiviteiten worden uitgevoerd in overeenstemming met de betrokken, door de raad van bestuur vastgestelde communicatie- en verspreidingsplannen.

Artikel 109

Intrekkingen

1.   De Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken handelingen gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 110

Overgangsbepalingen en continuïteit van de diensten na 2027

1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of wijziging van acties die geïnitieerd zijn op grond van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014, en op grond van Besluit nr. 541/2014/EU, die op die acties van toepassing blijven tot zij worden afgesloten. Met name het consortium dat op grond van artikel 7, lid 3, van Besluit nr. 541/2014/EU is opgericht, verricht SST-diensten tot en met drie maanden na de ondertekening door de oprichtende nationale entiteiten van de SST-partnerschapsovereenkomst tot oprichting van het in artikel 58 van deze verordening bedoelde SST-partnerschap.

2.   De financiële middelen voor het programma kunnen tevens de uitgaven dekken voor technische en administratieve bijstand die noodzakelijk zijn om de overgang te waarborgen tussen het programma en de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van de Verordeningen (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en op grond van Besluit nr. 541/2014/EU.

3.   Zo nodig kunnen ook na 2027 nog kredieten in de Uniebegroting worden opgenomen ter dekking van de uitgaven die nodig zijn voor het vervullen van de doelstellingen in artikel 4 en voor het beheren van acties die aan het eind van het programma nog niet voltooid zijn, alsmede van de uitgaven voor kritieke operationele activiteiten en de dienstverlening, onder meer via de FFPA en de bijdrageovereenkomsten.

Artikel 111

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 april 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

A. P. ZACARIAS


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 19 april 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 28 april 2021.

(2)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(4)  Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).

(5)  Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het Europees Defensiefonds en tot intrekking van Verordening (EU) 2018/1092 (zie bladzijde 149 van dit Publicatieblad).

(6)  PB L 433I van 22.12.2020, blz. 28.

(7)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(8)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie („LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

(9)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(10)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(11)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(12)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(13)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(14)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(15)  Besluit nr. 243/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van een meerjarenprogramma voor het radiospectrumbeleid (PB L 81 van 21.3.2012, blz. 7).

(16)  Verordening (EU) nr. 912/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 tot oprichting van het Europese GNSS-Agentschap, tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1321/2004 van de Raad inzake de beheersstructuren van de Europese programma’s voor radionavigatie per satelliet en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 11).

(17)  PB L 261 van 6.8.2004, blz. 64.

(18)  Besluit nr. 541/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot oprichting van een ondersteuningskader voor ruimtebewaking en monitoring (PB L 158 van 27.5.2014, blz. 227).

(19)  Besluit (GBVB) 2021/698 van 30 april 2021 betreffende de beveiliging van systemen en diensten die worden gestationeerd, geëxploiteerd en gebruikt in het kader van het ruimtevaartprogramma van de Unie en die een weerslag kunnen hebben op de veiligheid van de Unie, en tot intrekking van Besluit 2014/496/GBVB van de Raad (zie bladzijde 178 van dit Publicatieblad).

(20)  Besluit van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese dienst voor extern optreden (2010/427/EU) (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).

(21)  Besluit van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (2013/488/EU) (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).

(22)  Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).

(23)  Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (PB L 79I van 21.3.2019, blz. 1).

(24)  Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1).

(25)  Verordening (EU) nr. 1285/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende de uitvoering en exploitatie van de Europese satellietnavigatiesystemen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 876/2002 van de Raad en Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 1).

(26)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/224 van de Commissie van 8 februari 2017 tot vaststelling van de technische en operationele specificaties die nodig zijn om de commerciële dienst die wordt aangeboden door het door het Galileoprogramma ingestelde systeem, de in artikel 2, lid 4, punt c), van Verordening (EU) nr. 1285/2013 van het Europees Parlement en de Raad genoemde functie te laten vervullen (PB L 34 van 9.2.2017, blz. 36).

(27)  Verordening (EU) nr. 377/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 tot vaststelling van het Copernicus-programma en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 911/2010 (PB L 122 van 24.4.2014, blz. 44).

(28)  Verordening (EU) nr. 911/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 inzake het Europees programma voor monitoring van de aarde (GMES) en zijn initiële operationele diensten (2011-2013) (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 1).

(29)  Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).

(30)  Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 90).

(31)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1159/2013 van de Commissie van 12 juli 2013 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 911/2010 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees programma voor monitoring van de aarde (GMES) en zijn initiële operationele diensten (2011-2013) via de vaststelling van registratie- en vergunningsvoorwaarden voor GMES-gebruikers en de vaststelling van criteria voor het beperken van de toegang tot GMES-specifieke gegevens en GMES-dienstinformatie (PB L 309 van 19.11.2013, blz. 1).

(32)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(33)  Besluit in onderlinge overeenstemming genomen door de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten van 10 december 2010 betreffende de plaats van vestiging van het Europees GNSS-Agentschap (2010/803/EU) (PB L 342 van 28.12.2010, blz. 15).

(34)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/413 van de Commissie van 18 maart 2016 tot bepaling van de locaties van de grondinfrastructuur van het door het Galileo-programma ingestelde systeem en tot vaststelling van de maatregelen die nodig zijn om de goede werking ervan te waarborgen, en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2012/117/EU (PB L 74 van 19.3.2016, blz. 45).

(35)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(36)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11).

(37)  Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 41).

(38)  Verordening (EU) 2021/694van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van het programma Digitaal Europa en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (PB L 166 van 11.5.2021, blz. 1).

(39)  Besluit nr. 1104/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de voorwaarden voor toegang tot de overheidsdienst (publiek gereguleerde dienst) die wordt aangeboden door het wereldwijde satellietnavigatiesysteem dat is ingevoerd door het Galileo-programma (PB L 287 van 4.11.2011, blz. 1).

(40)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(41)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(42)  Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76).

(43)  Gedelegeerd Besluit van de Commissie van 15.9.2015 ter aanvulling van Besluit nr. 1104/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad voor wat betreft de gemeenschappelijke minimumnormen waaraan de bevoegde PRS-autoriteiten moeten voldoen C(2015) 6123.

(44)  Richtlijn 2008/114/EG van de Raad van 8 december 2008 inzake de identificatie van Europese kritieke infrastructuren, de aanmerking van infrastructuren als Europese kritieke infrastructuren en de beoordeling van de noodzaak de bescherming van dergelijke infrastructuren te verbeteren (PB L 345 van 23.12.2008, blz. 75).

(45)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1406 van de Commissie van 31 juli 2017 tot vaststelling van de locaties van de grondinfrastructuur van het Egnos-systeem (PB L 200 van 1.8.2017, blz. 4).

(46)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(47)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(48)  Verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 17 van 6.10.1958, blz. 385).

(49)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(50)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(51)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).


BIJLAGE

KERNINDICATOREN

Om de administratieve lasten en de kosten tot een minimum te beperken, wordt er gebruik gemaakt van kernindicatoren om te monitoren in hoeverre het programma de doelstellingen als bedoeld in artikel 4 verwezenlijkt.

1.   

Daartoe worden voor de jaarlijkse rapportage gegevens verzameld met betrekking tot de onderstaande reeks kernindicatoren waarvoor de uitvoeringsgegevens, zoals meeteenheden, cijfers en daaraan gerelateerde nominale waarden en drempels, inclusief kwantitatieve gegevens en kwalitatieve casestudies, volgens de toepasselijke missievereisten en de verwachte prestatie, worden vastgelegd in de overeenkomsten die met de met de uitvoering belaste entiteiten worden gesloten:

1.1.   

Specifieke doelstelling in artikel 4, lid 2, punt a)

Indicator 1: Nauwkeurigheid van de navigatie- en tijdsmetingsdiensten die door Galileo, respectievelijk Egnos worden verstrekt

Indicator 2: Beschikbaarheid en continuïteit van de diensten die door Galileo, respectievelijk Egnos worden verstrekt

Indicator 3: Geografische dekking van de Egnos-diensten en het aantal door Egnos gepubliceerde procedures (zowel APV-I als LPV-200)

Indicator 4: Tevredenheid van gebruikers in de Unie over de diensten van Galileo en Egnos

Indicator 5: Aandeel van Galileo- en Egnoscompatibele ontvangers van de mondiale en de EU-markt voor GNSS/SBAS (mondiale satellietnavigatiesystemen/ satellietaugmentatiesystemen)

1.2.   

Specifieke doelstelling in artikel 4, lid 2, punt b)

Indicator 1: Aantal gebruikers in de Unie van Copernicusdiensten, Copernicusgegevens, en Data and Information Access Services (DIAS) die, waar mogelijk, informatie verstrekken zoals het soort gebruiker, de geografische spreiding en de activiteitensector

Indicator 2: Waar toepasselijk, het aantal verzoeken om activering van Copernicusdiensten dat ontvangen of gehonoreerd is

Indicator 3: Tevredenheid van gebruikers in de Unie over de diensten van Copernicus en DIAS

Indicator 4: Betrouwbaarheid, beschikbaarheid en continuïteit van de Copernicusdiensten en de gegevensstroom van Copernicus

Indicator 5: Aantal nieuwe informatieproducten dat in het portfolio van elke Copernicusdienst wordt verstrekt

Indicator 5: Hoeveelheid gegevens die door de Sentinels van Copernicus wordt gegenereerd

1.3.   

Specifieke doelstelling in artikel 4, lid 2, punt c)

Indicator 1: Aantal SSA-gebruikers, inclusief, waar mogelijk, informatie over bijvoorbeeld het soort gebruiker, de geografische spreiding en de activiteitensector

Indicator 2: Beschikbaarheid van diensten

1.4.   

Specifieke doelstelling in artikel 4, lid 2, punt d)

Indicator 1: Aantal GOVSATCOM-gebruikers in de Unie, inclusief, indien mogelijk, informatie over bijvoorbeeld het soort gebruiker, de geografische spreiding en de activiteitensector

Indicator 2: Beschikbaarheid van diensten

1.5.   

Specifieke doelstelling in artikel 4, lid 2, punt e)

Indicator 1: Aantal lanceringen voor het programma (uitgesplitst naar het soort lanceerinrichting)

1.6.   

Specifieke doelstelling in artikel 4, lid 2, punt f)

Indicator 1: Aantal en locatie van de ruimtevaarthubs in de Unie

Indicator 2: Aandeel kmo’s in de Unie uitgedrukt in een percentage van het totale aantal overeenkomsten in het kader van het programma

2.   

Bij de in artikel 102 bedoelde evaluatie wordt rekening gehouden met aanvullende elementen zoals:

2.1.   

De prestaties van concurrenten op navigatie- en aardobservatiegebied

2.2.   

De gebruikersacceptatie van Galileo- en Egnosdiensten

2.3.   

De integriteit van Egnosdiensten

2.4.   

De acceptatie van Copernicusdiensten door kerngebruikers van Copernicus

2.5.   

Het aantal beleidsterreinen op Unie- en lidstaatniveau dat van Copernicus gebruik maakt of profiteert

2.6.   

Analyse van de autonomie van het SST-subonderdeel en van de mate van onafhankelijkheid van de Unie op dit gebied

2.7.   

Stand van zaken op het gebied van netwerkvorming voor de activiteiten van het NEO-subonderdeel

2.8.   

Beoordeling van GOVSATCOM-capaciteiten wat betreft de behoeften van gebruikers bedoeld in de artikelen 69 en 102

2.9.   

Tevredenheid onder de gebruikers over de SSA- en GOVSATCOM-diensten

2.10.   

Aandeel Ariane- en Vegalanceringen in de totale markt gebaseerd op openbaar beschikbare gegevens

2.11.   

Ontwikkeling van de downstreamsector, waar beschikbaar uitgedrukt in het aantal nieuwe ondernemingen dat van ruimtevaartgegevens, -informatie en -diensten van de Unie gebruikmaakt, de gecreëerde werkgelegenheid en de omzet, uitgesplitst naar lidstaat, op basis van, waar beschikbaar, gegevens van de Commissie (Eurostat)

2.12.   

Ontwikkeling van de upstreamruimtevaartsector in de Unie, waar beschikbaar uitgedrukt in het aantal gecreëerde banen en de omzet, uitgesplitst naar lidstaat, en het mondiale marktaandeel van de Europese ruimtevaartindustrie, op basis van, waar beschikbaar, gegevens van de Commissie (Eurostat)