21.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 431/25


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/2156 VAN DE COMMISSIE

van 14 oktober 2020

tot nadere bepaling van de technische modaliteiten voor de doeltreffende uitvoering van een facultatieve gemeenschappelijke Unieregeling voor de waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (1), en met name artikel 8, lid 11,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2155 (2) van de Commissie wordt een facultatieve gemeenschappelijke Unieregeling voor de waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen vastgesteld, d.w.z. de definitie van de indicator van gereedheid voor slimme toepassingen (“smart readiness indicator” — SRI) en een gemeenschappelijke methode voor de berekening van die indicator.

(2)

Die regeling is optioneel voor de lidstaten. De lidstaten die beslissen deel te nemen aan de gemeenschappelijk regeling dienen deze uit te voeren in overeenstemming met deze verordening en Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2155.

(3)

De technische modaliteiten voor de doeltreffende uitvoering van die facultatieve gemeenschappelijke Unieregeling moeten nader worden uitgewerkt in een uitvoeringshandeling.

(4)

Wanneer de gereedheid van gebouwen en gebouwunits voor slimme toepassingen wordt beoordeeld in het kader van de SRI-regeling en met het oog op de afgifte van een SRI-certificaat, dan moet dit worden gedaan door gekwalificeerde of geaccrediteerde deskundigen die als zelfstandige werken of werkzaam zijn bij overheidsinstanties of particuliere ondernemingen.

(5)

Indien de lidstaten dit wenselijk achten, moet worden toegestaan dat deskundigen die zijn geaccrediteerd voor de energieprestatiecertificering van gebouwen, of voor de keuring van verwarmingssystemen, airconditioningsystemen en gecombineerde verwarmings- of airconditioningsystemen en ventilatiesystemen overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU, of voor het uitvoeren van energieaudits uit hoofde van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (3), ook bevoegd worden geacht voor de beoordeling van de gereedheid van gebouwen of gebouwunits voor slimme toepassingen.

(6)

Lidstaten die besluiten de SRI-regeling toe te passen, moeten de mogelijkheid krijgen om een testfase in te stellen overeenkomstig de in deze verordening verstrekte voorschriften. Voor een dergelijke testfase wordt wetgeving niet nodig geacht, tenzij een lidstaat van mening is dat zijn nationale context dergelijke wetgeving vereist. Tijdens die testfase moet feedback kunnen worden verzameld om de uitvoeringsmodaliteiten van de regeling aan te passen en de herziening van deze verordening en van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2155 voor te bereiden.

(7)

De toepassing van de SRI-regeling moet het voor de eigenaren van gebouwen of gebouwunits of voor andere met het gebouw of de gebouwunit gelieerde belanghebbenden zoals gebouwbeheerders, mogelijk maken om te beoordelen in welke mate hun gebouwen of gebouwunits gereed zijn voor slimme toepassingen. Een SRI-certificaat mag echter alleen worden afgegeven op basis van een dergelijke beoordeling wanneer de beoordeling wordt uitgevoerd door een gekwalificeerde of geaccrediteerde deskundige.

(8)

De in deze verordening opgenomen bepalingen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 26 van Richtlijn 2010/31/EU bedoelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Deze verordening biedt nadere bepalingen inzake de technische modaliteiten voor de doeltreffende uitvoering van de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2155 vastgestelde facultatieve gemeenschappelijke Unieregeling voor de waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2155.

De volgende definitie is eveneens van toepassing:

“SRI-modaliteiten”: de technische modaliteiten voor de doeltreffende uitvoering van de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2155 vastgestelde facultatieve gemeenschappelijke Unieregeling voor de waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen.

Artikel 3

Accreditatie en kwalificatie van SRI-deskundigen

1.   Wanneer de lidstaten besluiten de SRI-regeling toe te passen, kunnen zij bepalen dat deskundigen die zijn geaccrediteerd of gekwalificeerd voor de afgifte van energieprestatiecertificaten of voor het uitvoeren van inspecties van verwarmingssystemen, airconditioningsystemen, gecombineerde verwarmings- of airconditioningsystemen en ventilatiesystemen overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU, of voor het uitvoeren van energieaudits overeenkomstig Richtlijn 2012/27/EU, ook bevoegd zijn voor de afgifte van SRI-certificaten. In dat geval kunnen de lidstaten besluiten dat deze deskundigen moeten voldoen aan aanvullende eisen, in het bijzonder met betrekking tot hun opleiding, om SRI-certificaten te mogen afgeven.

2.   De lidstaten stellen informatie over de kwalificaties van deskundigen die belast zijn met de beoordeling van de gereedheid voor slimme toepassingen, beschikbaar voor het publiek.

3.   In voorkomend geval kunnen de lidstaten regelmatig bijgewerkte lijsten van gekwalificeerde of geaccrediteerde deskundigen, dan wel regelmatig bijgewerkte lijsten van geaccrediteerde bedrijven die de diensten van dergelijke deskundigen aanbieden, voor het publiek beschikbaar stellen. De lidstaten kunnen daartoe dezelfde middelen gebruiken als voor deskundigen op het gebied van energieprestatiecertificering en -inspecties uit hoofde van artikel 17 van Richtlijn 2010/31/EU.

Artikel 4

Afgifte van het SRI-certificaat en voorwaarden voor het gebruik ervan

1.   Elke marktdeelnemer kan de in artikel 3 bedoelde deskundigen om een SRI-beoordeling en -certificaat voor het gebouw of de gebouwunit in kwestie verzoeken.

2.   De deskundige verifieert de betrouwbaarheid van de informatie die is verzameld met het oog op de beoordeling van de mate waarin het gebouw of de gebouwunit gereed is voor slimme toepassingen en met het oog op de afgifte van het SRI-certificaat.

3.   In voorkomend geval kan de deskundige bij de beoordeling van de mate waarin een gebouw of gebouwunit gereed is voor slimme toepassingen, rekening houden met andere regionale of nationale indicatoren en de bijbehorende beoordelingsmethoden.

4.   Een SRI-certificaat wordt uitsluitend afgegeven op basis van een beoordeling door een gekwalificeerde of geaccrediteerde deskundige.

5.   Het SRI-certificaat bevat de in bijlage IX bij Verordening (EU) 2020/2155 opgesomde elementen.

6.   Het SRI-certificaat is niet langer dan tien jaar geldig. Als in een gebouw of een gebouwunit echter een belangrijke wijziging plaatsvindt die gevolgen zou hebben gehad voor de initiële beoordeling van gereedheid voor slimme toepassingen, wordt een nieuw certificaat aanbevolen.

Artikel 5

Koppeling met regelingen voor energieprestatiecertificering en -inspecties

1.   Lidstaten die besluiten de SRI-regeling toe te passen, kunnen de afgifte van het SRI-certificaat koppelen aan hun regeling voor energieprestatiecertificering, aan hun regeling voor de keuring van verwarmingssystemen, airconditioningsystemen en gecombineerde verwarmings- of airconditioningsystemen en ventilatiesystemen overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU of aan hun regeling voor energieaudits overeenkomstig Richtlijn 2012/27/EU.

2.   De lidstaten kunnen besluiten tot een verplichte koppeling met die regelingen, waarbij een SRI-certificaat wordt afgegeven telkens wanneer een energieprestatiecertificaat moet worden afgegeven of wanneer een keuring of audit moet worden uitgevoerd, dan wel tot een vrijwillige koppeling, waarbij het SRI-certificaat uitsluitend op verzoek van de marktdeelnemer wordt afgegeven.

3.   Wanneer de lidstaten ervoor kiezen de SRI-regeling te koppelen aan hun regeling voor energieprestatiecertificering, keuring of energieaudit, kunnen zij voortbouwen op het reeds bestaande onafhankelijke controlesysteem van die regeling.

Artikel 6

Zelfbeoordeling

1.   De Commissie stelt uiterlijk op 1 april 2021 op haar website een kader ter beschikking aan de hand waarvan eigenaren, gebruikers en andere belanghebbenden van gebouwen kunnen beoordelen in welke mate een gebouw of gebouwunit gereed is voor slimme toepassingen. De lidstaten kunnen dit kader aanpassen of aanvullen voor gebruik in hun nationale context.

2.   Indien de mate waarin een gebouw of gebouwunit gereed is voor slimme toepassingen, door eigenaren, gebruikers of andere belanghebbenden van gebouwen wordt beoordeeld zonder tussenkomst van een deskundige, leidt dit niet tot de afgifte van een SRI-certificaat.

Artikel 7

Toezicht op en bevordering van de SRI-regeling

1.   Indien lidstaten besluiten de SRI-regeling toe te passen, bezorgen de deskundigen die actief zijn op het grondgebied van de betrokken lidstaat of lidstaten, de gegevens van de door hen afgegeven SRI-certificaten overeenkomstig de bijlage bij deze verordening aan de nationale of, in voorkomend geval, regionale autoriteiten van de respectieve lidstaten.

2.   De lidstaten die besluiten de SRI-regeling toe te passen, stellen de Commissie jaarlijks in kennis van het aantal op hun grondgebied afgegeven SRI-certificaten en de bijbehorende statistieken, zoals vastgesteld in de bijlage bij deze verordening.

3.   De Commissie houdt op basis van overleg met de lidstaten, deskundigen en belanghebbenden en op basis van de door de deskundigen verstrekte gegevens, toezicht op de invoering op de markt van de SRI-regeling.

4.   De lidstaten die beslissen de SRI-regeling toe te passen, kunnen aanvullende maatregelen nemen ter ondersteuning van de invoering van de regeling. Dergelijke maatregelen kunnen worden vastgesteld en gerapporteerd in het kader van de in artikel 2 bis van Richtlijn 2010/31/EU bedoelde langetermijnrenovatiestrategieën.

Artikel 8

Het testen van de SRI-regeling

1.   De lidstaten kunnen op nationaal niveau een niet-bindende testfase van de SRI-regeling uitvoeren.

2.   Nationale testfasen kunnen van start gaan vanaf de inwerkingtreding van deze verordening.

3.   Lidstaten die een nationale testfase uitvoeren, dienen maximaal zes maanden na het einde van de testfase een verslag in bij de Commissie over de ontvangen feedback.

4.   De lidstaten definiëren alle regelingen voor de nationale testfasen. Het gaat daarbij onder andere over de duur, de fasering, de betrokken types gebouwen en geografische gebieden, de geteste aspecten van het SRI-kader, afspraken voor het verzamelen van feedback, de criteria voor de keuze van de deskundigen die de SRI-beoordelingen uitvoeren, de beslissing om al dan niet een onafhankelijk controlesysteem op te zetten als onderdeel van de testfase, de beslissing om al dan niet certificaten af te geven en beschikbaar te stellen voor marktdeelnemers tijdens de testfase, en de aanwijzing van een derde partij voor het beheer van de testfase, indien van toepassing.

5.   Aan het einde van de nationale testfasen beoordelen de lidstaten de resultaten en beslissen zij of zij de SRI-regeling zullen toepassen.

6.   Lidstaten die een nationale testfase plannen, stellen de Commissie daarvan vóór de start van de testfase in kennis onder vermelding van de toepasselijke regelingen.

7.   De Commissie ondersteunt de lidstaten die op nationaal niveau een testfase instellen voor de SRI, door het in artikel 6 van deze verordening bedoelde kader ter beschikking te stellen en door de uitwisseling van informatie en goede praktijken te ondersteunen.

8.   De Commissie houdt, in overleg met de lidstaten, toezicht op de testfasen van de SRI-regeling.

9.   De lidstaten die ervoor kiezen de testfase uit te voeren, kunnen in hun verslag aan de Commissie een analyse of evaluatie van de door hun nationale deskundigen verzamelde gegevens opnemen. De Commissie neemt dergelijke nationale analyses of evaluaties in aanmerking met het oog op de verdere ontwikkeling van de indicator van gereedheid voor slimme toepassingen en de bijbehorende methodologie.

Artikel 9

Herziening

De Commissie kan deze verordening indien nodig uiterlijk op 1 januari 2026 herzien in het licht van de ervaring die is opgedaan en de vooruitgang die is geboekt bij de toepassing ervan.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 oktober 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2155 van de Commissie van 14 oktober 2020 tot aanvulling van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad door de vaststelling van een facultatieve gemeenschappelijke Unieregeling voor de waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen (zie bladzijde 9 van dit Publicatieblad).

(3)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).


BIJLAGE

Toezicht op de uitvoering van de SRI-regeling

1.   

Voor elk afgegeven certificaat verstrekken de deskundigen gegevens over de volgende categorieën, indien beschikbaar, aan de nationale of, in voorkomend geval, de regionale autoriteiten:

a)

het type gebouw of gebouwunit;

b)

de totale bruikbare vloeroppervlakte van het gebouw of de gebouwunit;

c)

de klasse van gereedheid voor slimme toepassingen;

d)

de totale score van gereedheid voor slimme toepassingen;

e)

de scores van gereedheid voor slimme toepassingen met betrekking tot de drie essentiële functies inzake de gereedheid voor slimme toepassingen, zoals bedoeld in bijlage I BIS bij Richtlijn 2010/31/EU en in Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2155;

f)

de scores van gereedheid voor slimme toepassingen met betrekking tot de SRI-impactcriteria als bedoeld in bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2155.

2.   

De lidstaten kunnen kiezen wat de meest doeltreffende aanpak is om deze gegevens te verzamelen. Zij kunnen zich, indien beschikbaar, baseren op hun databank van energieprestatiecertificaten.

3.   

De lidstaten brengen jaarlijks aan de Commissie verslag uit over de gegevens die overeenkomstig de voorschriften van punt 1 zijn verzameld. Het jaarverslag aan de Commissie bevat, indien beschikbaar, ten minste het volgende:

(a)

het totale aantal afgegeven SRI-certificaten, de algemene verdeling van de klassen van gereedheid voor slimme toepassingen, overeenkomstig bijlage VIII bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2155, en statistieken over de energieprestatie van gebouwen en gebouwunits waarvoor SRI-certificaten zijn afgegeven;

(b)

statistieken over de gebouwen waarvoor in het verslagjaar SRI-certificaten zijn afgegeven, met vermelding van het aandeel van certificaten voor:

1)

woningen en niet voor bewoning bestemde gebouwen;

2)

eengezinswoningen;

3)

meergezinsappartementsgebouwen;

4)

niet voor bewoning bestemde gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte gelijk aan of kleiner dan 1 000 m2;

5)

niet voor bewoning bestemde gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 1 000 m2.

c)

De verdeling van de klassen van gereedheid voor slimme toepassingen overeenkomstig bijlage VIII bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2155 voor elk van de volgende gebouwcategorieën:

1)

eengezinswoningen;

2)

meergezinsappartementsgebouwen;

3)

niet voor bewoning bestemde gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte gelijk aan of kleiner dan 1 000 m2;

4)

niet voor bewoning bestemde gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 1 000 m2.

4.   

Wanneer dit op grond van de beschikbare gegevens mogelijk is, kunnen de lidstaten meer gedetailleerde statistieken verstrekken, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen gebouwtypes zoals onderwijsgebouwen, gebouwen voor gezondheidszorg of erfgoedgebouwen.