1.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 208/43


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/910 VAN DE COMMISSIE

van 30 juni 2020

tot wijziging van de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2015/1998, (EU) 2019/103 en (EU) 2019/1583 voor wat betreft de vernieuwde aanwijzing van luchtvaartmaatschappijen, exploitanten en entiteiten die beveiligingscontroles uitvoeren op vracht en post die aankomt uit derde landen, en het uitstel van bepaalde regelgevende eisen op het gebied van cyberbeveiliging, achtergrondcontrole, normen voor apparatuur voor explosievendetectiesystemen en voor de detectie van explosievensporen, naar aanleiding van de COVID-19-pandemie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002 (1), en met name artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Door de verschrikkelijke gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de internationale en Europese burgerluchtvaart is de capaciteit van de lidstaten en de Europese Unie in haar geheel om een doeltreffende en efficiënte inkomende toeleveringsketen in stand te houden, ernstig beperkt. Het is van essentieel strategisch belang voor de Unie dat vrachtdiensten ononderbroken kunnen blijven plaatsvinden; dit speelt een fundamentele rol bij de levering van essentiële goederen, waaronder geneesmiddelen, medische apparatuur, andere stoffen en basisproducten.

(2)

Volgens de regeling van de Unie voor de beveiliging van inkomende luchtvracht en -post, zoals uiteengezet in punt 6.8 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 (2), moeten luchtvaartmaatschappijen die vracht en post naar de Europese Unie vervoeren, om de vijf jaar worden aangewezen als een “luchtvaartmaatschappij die vracht of post vanuit een luchthaven in een derde land naar de Unie vervoert” (ACC3) en moeten verleners van diensten op de grond om de drie jaar worden aangewezen als respectievelijk “krachtens een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde erkende agent in een derde land” (RA3) of “krachtens een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering gevalideerde bekende afzender in een derde land” (KC3).

(3)

In het kader van de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering voor de aanwijzing als ACC3, RA3 en KC3 moet een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidateur een bezoek brengen aan de gebouwen en terreinen van de exploitant om na te gaan of de maatregelen effectief worden nageleefd.

(4)

De COVID-19-pandemie heeft deze bezoeken ter plaatse voor de aanwijzing en vernieuwde aanwijzing van luchtvaartmaatschappijen en vrachtvervoerders in derde landen ernstig verstoord en/of verhinderd, om objectieve redenen die buiten de controle van die luchtvaartmaatschappijen en vrachtvervoerders vallen.

(5)

Een groot aantal aanwijzingen als ACC3, RA3 en KC3 verstrijkt in de komende maanden of is reeds verstreken, maar het is niet mogelijk de nodige bezoeken ter plaatse te verrichten. Als die exploitanten niet meer over de relevante Uniestatus beschikken, kunnen zij geen activiteiten meer uitvoeren binnen de beveiligde toeleveringsketen naar de Unie, waardoor het onmogelijk wordt om essentiële activiteiten voort te zetten in deze kritieke tijden.

(6)

Het is dan ook noodzakelijk dat dringende maatregelen worden genomen om de juiste rechtsgrondslag te creëren voor de toepassing van een alternatief en snel proces voor de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering van door de huidige situatie getroffen exploitanten in de toeleveringsketen naar de Unie.

(7)

Bij Uitvoeringsverordeningen (EU) 2019/103 (3) en (EU) 2019/1583 (4), beide tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998, zijn regelgevende eisen ingevoerd die vanaf 31 december 2020 van toepassing zijn op het gebied van achtergrondcontroles van burgerluchtvaartpersoneel en cyberbeveiliging. Het vermogen van autoriteiten en exploitanten om de tijdige tenuitvoerlegging van die eisen voor te bereiden, wordt ernstig verstoord door de gevolgen van de beperkingen die zijn opgelegd naar aanleiding van de COVID-19-pandemie, in die mate dat de datum van toepassing moet worden uitgesteld.

(8)

In punt 12.4.2.2 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 is bepaald dat norm 2 voor apparatuur voor explosievendetectiesystemen (EDS) op 1 september 2020 verstrijkt. Het vermogen van een aantal luchthavens in de Unie om het proces van installatie en activering van EDS-apparatuur van norm 3 te voltooien, wordt ernstig verstoord door de beperkingen die zijn opgelegd als gevolg van de COVID-19-pandemie, in die mate dat de uiterste datum moet worden verschoven. De Commissie en de lidstaten blijven zich inzetten om de uitrol van EDS-apparatuur van norm 3 zonder verdere vertraging te voltooien omdat deze technologie betere prestaties en een groter detectievermogen biedt, hetgeen kan bijdragen tot een betere beveiliging.

(9)

In punt 12.6.3 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 is bepaald dat bevoegde autoriteiten tot 1 juli 2020 het gebruik mogen toestaan van apparatuur voor de detectie van explosievensporen (ETD) die niet voldoet aanhangsel 12-L. Het vermogen van een aantal luchthavens in de Unie om de nieuwe EDS-apparatuur uit te rollen, wordt ernstig verstoord door de beperkingen die zijn opgelegd als gevolg van de COVID-19-pandemie, in die mate dat de bovengenoemde datum moet worden verschoven om juridische gevolgen te vermijden zonder dat dit onnodige risico’s voor de beveiliging van de luchtvaart inhoudt.

(10)

Uitvoeringsverordeningen (EU) 2015/1998, (EU) 2019/103 en (EU) 2019/1583 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(11)

Aangezien de Uniestatus van sommige ACC3-, RA3- en KC3-exploitanten al in de eerste fase van de COVID-19-pandemie is verstreken, of in de periode onmiddellijk daaraan voorafgaand, toen het desbetreffende proces voor de EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering moest worden opgestart en uitgevoerd, moet deze verordening met terugwerkende kracht gelden, zodat exploitanten waarvan de status al is verstreken, profijt kunnen trekken van de in deze verordening vastgestelde maatregelen.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen hebben geen gevolgen voor de legitieme belangen en rechten van andere luchtvaartmaatschappijen, exploitanten, entiteiten of staten, en beperken hun verwachtingen niet.

(13)

Om lidstaten de rechtsgrondslag te bieden om onmiddellijk het alternatieve en snelle proces van validering en aanwijzing van exploitanten in de toeleveringsketen naar de Unie op te starten, hetgeen noodzakelijk is om het vrachtvervoer naar de Unie te hervatten, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(14)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 19 van Verordening (EG) nr. 300/2008 opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

In artikel 2, tweede zin, van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/103 wordt de datum “31 december 2020” vervangen door “31 december 2021”.

Artikel 3

In punt (26) van de bijlage van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/103 worden de datums “31 december 2020” en “30 juni 2023” in punt 11.1.12 vervangen door “31 december 2021” en “30 juni 2024”.

Artikel 4

In artikel 2 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1583 wordt de datum “31 december 2020” vervangen door “31 december 2021”.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 juni 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 97 van 9.4.2008, blz. 72.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 van de Commissie van 5 november 2015 tot vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart (PB L 299 van 14.11.2015, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/103 van de Commissie van 23 januari 2019 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 voor wat de verduidelijking, harmonisering, vereenvoudiging en versterking van bepaalde specifieke luchtvaartbeveiligingsmaatregelen betreft ((PB L 21 van 24.1.2019, blz. 13).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1583 van de Commissie van 25 september 2019 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 van de Commissie tot vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart, voor wat maatregelen op het gebied van cyberbeveiliging betreft (PB L 246 van 26.9.2019, blz. 15).


BIJLAGE

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1998 wordt als volgt gewijzigd:

1)

de volgende punten 6.8.1.7, 6.8.1.8 en 6.8.1.9 worden toegevoegd:

“6.8.1.7.

Tijdens de periode van 1 april tot en met 31 december 2020 mag de bevoegde autoriteit afwijken van het in punt 6.8.2 vastgestelde proces en tijdelijk een luchtvaartmaatschappij aanwijzen als ACC3, in het geval een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering niet kon plaatsvinden om objectieve redenen die verband houden met de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte crisis en die buiten de verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappij vallen. Die aanwijzing vindt plaats onder de volgende voorwaarden:

a)

de luchtvaartmaatschappij is houder van een actieve ACC3-status op de desbetreffende locatie in een derde land, of is houder geweest van een ACC3-status, voor zover die niet is verstreken vóór 1 februari 2020;

b)

de luchtvaartmaatschappij vraagt de nieuwe status aan bij de bevoegde autoriteit die in punt 6.8.1.1 is geïdentificeerd of die verantwoordelijk is voor de aanwijzing die op het punt staat te verstrijken, en bevestigt dat de naleving van de eisen van punt 6.8.2 wordt verhinderd of vertraagd om objectieve redenen die buiten haar verantwoordelijkheid vallen;

c)

de luchtvaartmaatschappij dient haar beveiligingsprogramma in, dat relevant en volledig moet zijn met betrekking tot alle in aanhangsel 6-G vermelde punten, of bevestigt dat het huidige programma nog steeds actueel is;

d)

de luchtvaartmaatschappij dient een ondertekende verklaring in waarin zij bevestigt dat zij zich ertoe verbindt de beveiligingseisen waarvoor zij de huidige of verstreken ACC3-status had gekregen, volledig en doeltreffend te blijven toepassen;

e)

de aanwijzing van een luchtvaartmaatschappij als ACC3 uit hoofde van dit punt wordt verleend voor een periode van hoogstens zes maanden vanaf de datum waarop de huidige status verstrijkt of de vorige status is verstreken, al naargelang van toepassing;

f)

de aanvraag, het beveiligingsprogramma van de luchtvaartmaatschappij en de verbintenisverklaring worden schriftelijk of in elektronische vorm ingediend.

6.8.1.8.

Indien van toepassing kan de bevoegde autoriteit met de desbetreffende luchtvaartmaatschappij overeenkomen de in punt 6.8.2.2, lid 2, onder d), bedoelde jaarlijkse luchtvaartbeveiligingsvalideringen van de EU uit te stellen en toe te voegen aan het aantal luchthavens dat tijdens het volgende jaar van het stappenplan van de luchtvaartmaatschappij zal worden gevalideerd.

6.8.1.9.

Binnen de in punt 6.8.1.7 vermelde periode van de tijdelijke aanwijzing voert de bevoegde autoriteit op de luchthaven(s) van de lidstaat waar vluchten afkomstig van de ACC3-locatie aankomen, minstens drie activiteiten in het kader van het toezicht op de naleving uit met betrekking tot de door de ACC3 uitgevoerde beveiligingscontroles en de RA3- en KC3-delen van zijn toeleveringsketen. Wanneer de ACC3 geen rechtstreekse vluchten uitvoert naar de aanwijzende lidstaat, wordt de uitvoering van de activiteiten in het kader van het toezicht op de naleving gecoördineerd met een andere lidstaat waar de ACC3 naartoe vliegt.”;

2)

de volgende punten 6.8.4.11 en 6.8.4.12 worden toegevoegd:

“6.8.4.11.

Tijdens de periode van 1 april tot en met 31 december 2020 mag de bevoegde autoriteit afwijken van het in punt 6.8.5 vastgestelde proces en tijdelijk een entiteit uit een derde land aanwijzen als RA3 of KC3, in het geval een EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering niet kon plaatsvinden om objectieve redenen die verband houden met de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte crisis en die buiten de verantwoordelijkheid van de entiteit vallen. Die aanwijzing vindt plaats onder de volgende voorwaarden:

a)

de entiteit is houder van een actieve RA3- of KC3-status of is houder geweest van een RA3- of KC3-status, voor zover die status niet is verstreken vóór 1 februari 2020;

b)

de entiteit vraagt de nieuwe status aan bij de bevoegde autoriteit die op dat ogenblik verantwoordelijk is voor de aanwijzing die op het punt staat te verstrijken of is verstreken, en bevestigt dat de naleving van de eisen van punt 6.8.5 wordt verhinderd of vertraagd om objectieve redenen die buiten haar verantwoordelijkheid vallen;

c)

de entiteit dient haar beveiligingsprogramma in, dat relevant en volledig moet zijn met betrekking tot de uitgevoerde activiteiten, of bevestigt dat het huidige programma nog steeds actueel is;

d)

de entiteit dient een ondertekende verklaring in waarin zij bevestigt dat zij zich ertoe verbindt de beveiligingseisen waarvoor zij de huidige of verstreken RA3- of KC3-status had gekregen, volledig en doeltreffend te blijven toepassen;

e)

de aanwijzing van een entiteit als RA3 of KC3 uit hoofde van dit punt wordt verleend voor een periode van hoogstens zes maanden vanaf de datum waarop de huidige status verstrijkt of de vorige status is verstreken, al naargelang van toepassing;

f)

de aanvraag, het beveiligingsprogramma van de entiteit en de verbintenisverklaring worden schriftelijk of in elektronische vorm ingediend.

6.8.4.12.

De in punt 6.8.4.8 vermelde entiteiten waarvan de RA3- of KC3-status in de periode van 1 februari 2020 tot en met 31 maart 2020 is verstreken en die om de in punt 6.8.4.11 vermelde redenen het in punt 6.8.5 vastgestelde proces van EU-luchtvaartbeveiligingsvalidering niet konden doorlopen en derhalve niet konden worden aangewezen door een bevoegde autoriteit, zoals bepaald in punt 6.8.4, mogen onder de volgende voorwaarden een tijdelijke aanwijzing aanvragen bij de Commissie:

a)

de entiteit vraagt de RA3- of KC3-status aan bij de Commissie en bevestigt dat de naleving van de eisen van punt 6.8.5 wordt verhinderd of vertraagd om objectieve redenen die buiten haar verantwoordelijkheid vallen;

b)

de entiteit dient een ondertekende verklaring in waarin zij bevestigt dat zij zich ertoe verbindt de beveiligingseisen waarvoor zij de verstreken RA3- of KC3-status had gekregen, volledig en doeltreffend te blijven toepassen, en dat haar beveiligingsprogramma nog steeds actueel is;

c)

de aanvraag en de verbintenisverklaring worden schriftelijk of in elektronische vorm ingediend;

d)

de aanwijzing van een entiteit als RA3 of KC3 uit hoofde van dit punt wordt verleend voor een periode van hoogstens zes maanden vanaf de datum waarop de vorige status is verstreken.”;

3)

punt 11.1.2 wordt vervangen door:

“11.1.2

Personen die in dienst zijn genomen om beveiligingsonderzoeken, toegangscontroles of andere beveiligingscontroles in andere dan om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones uit te voeren of die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering daarvan, moeten met succes een achtergrondonderzoek hebben doorstaan.

Personen die een aan de indienstname voorafgaande controle hebben doorlopen, worden uiterlijk op 30 juni 2021 aan een achtergrondonderzoek onderworpen.”;

4)

punt 12.4.2.2 wordt vervangen door:

“12.4.2.2.

Norm 2 verstrijkt op 1 september 2021.”;

5)

punt 12.4.2.4 wordt vervangen door:

“12.4.2.4.

De bevoegde autoriteit stelt de Commissie in kennis wanneer zij toestaat dat EDS-apparatuur van norm 2 verder wordt gebruikt vanaf 1 september 2021.”;

6)

punt 12.4.2.6 wordt vervangen door:

“12.4.2.6.

Vanaf 1 september 2021 moet alle EDS-apparatuur aan norm 3 voldoen, tenzij punt 12.4.2.3 van toepassing is.”;

7)

punt 12.6.3 wordt vervangen door:

“12.6.3.

De bevoegde autoriteit mag toestemming geven om ETD-apparatuur die niet gecertificeerd is om te voldoen aan aanhangsel 12-L, die vóór 1 juli 2014 in gebruik is genomen en die gebruik maakt van monsterneming van deeltjes, te blijven gebruiken tot uiterlijk 1 juli 2021.”.