30.6.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 207/4 |
VERORDENING (EU) 2020/900 VAN DE RAAD
van 25 juni 2020
tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1838 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden voor 2020 in de Oostzee en tot wijziging van Verordening (EU) 2020/123 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden in 2020 in Uniewateren en niet-Uniewateren
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EU) 2019/1838 van de Raad (1) zijn de vangstmogelijkheden vastgesteld voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee voor 2020. In die verordening is bepaald dat er voor de twee kabeljauwbestanden in de Oostzee sluitingsperioden tijdens de paaitijd moeten gelden, met een afwijking voor vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter die vissen met bepaalde soorten passief vistuig. De visserij met vrije beuglijnen is uitgesloten van de afwijking. Er wordt evenwel geoordeeld dat het gebruik van vrije beuglijnen mogelijk moet blijven en dus, evenals in de eerdere verordeningen inzake de vangstmogelijkheden, in de afwijking moet worden opgenomen. Verordening (EU) 2019/1838 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(2) |
Bij Verordening (EU) 2020/123 van de Raad (2) zijn voor 2020 voor sommige visbestanden en groepen visbestanden de vangstmogelijkheden vastgesteld welke in de wateren van de Unie en, voor vaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn. |
(3) |
In het verslag van zijn plenaire vergadering van 16 tot en met 20 maart 2020 heeft het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) geconcludeerd dat voor bijvangsten van wijting (Merlangius merlangus) in de Keltische Zee de kuil met ruitvormige mazen van 100 mm met netpaneel met vierkante mazen van 160 mm, het meest selectieve ontwerp is van de vier verschillende kuilontwerpen die staan vermeld in de herstelmaatregelen in artikel 13, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2020/123 tot vaststelling van de vangstmogelijkheden voor 2020. Het WTECV beschikte niet over betrouwbare ramingen voor kabeljauwselectiviteit (Gadus morhua) in de kuil met ruitvormige mazen van 100 mm met netpaneel met vierkante mazen van 160 mm. Daarom moet het gebruik van deze combinatie van kuil en netpaneel toegestaan blijven, om het herstel van het betrokken wijtingbestand te waarborgen. Om het herstel van kabeljauw in de Keltische Zee te waarborgen, moet de kuil met ruitvormige mazen van 100 mm met netpaneel met vierkante mazen van 160 mm verder met de horizontale vislijn worden gebruikt. |
(4) |
De visserijsterfte (F) bij kabeljauw (Gadus morhua) in de Noordzee neemt sinds 2016 toe en ligt volgens de ramingen inmiddels boven de limiet visserijsterfte (Flim), dit is een limiet die op lange termijn resulteert in een gemiddelde bestandsomvang op het grensreferentiepunt voor biomassa (Blim). De visserij op niveaus die boven Flim liggen, leidt tot een daling van het bestand tot niveaus die onder Blim liggen. Bijgevolg daalt de paaibiomassa (PBM) sinds 2015 en ligt deze volgens de ramingen onder Blim. Blim is het referentiepunt in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES); ligt de paaibiomassa onder dit punt, dan kan er sprake zijn van een verminderde reproductiecapaciteit. Bovendien is de populatietoename sinds 1998 pover gebleven en was zij in 2016 en 2018 zelfs uitzonderlijk pover. |
(5) |
Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) 2018/973 van het Europees Parlement en de Raad (3) tot vaststelling van het meerjarenplan voor de Noordzee dienen, indien uit wetenschappelijk advies blijkt dat de PBM van een van de in artikel 1, lid 1, van die verordening bedoelde bestanden lager is dan Blim, aanvullende herstelmaatregelen te worden genomen om te waarborgen dat het betrokken bestand snel terugkeert boven het niveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren. In het bijzonder kunnen deze herstelmaatregelen inhouden dat de gerichte visserij op het betrokken bestand wordt geschorst en de vangstmogelijkheden voor die bestanden of andere bestanden in de visserijen met bijvangsten van kabeljauw, of beide, op passende wijze worden verlaagd. |
(6) |
Bij ontstentenis van een gezamenlijke aanbeveling van de regionale groep van Noordzeelidstaten voor maatregelen op langere termijn stelt de Commissie voor aanvullende technische maatregelen in te voeren die functioneel verbonden zijn met de vangstmogelijkheden voor 2020, overeenkomstig de principeafspraken die tussen de Europese Unie en Noorwegen zijn gemaakt en die stroken met de gezamenlijke verklaring van de Europese Commissie en de Raad. |
(7) |
Ter vermindering van de vangsten van de bestanden waarvoor totale toegestane vangsten (TAC’s) voor de bijvangst zijn vastgesteld, moeten vangstmogelijkheden voor visserijen waarbij vis uit deze bestanden wordt gevangen, worden vastgesteld op niveaus die ertoe bijdragen dat de biomassa van kwetsbare bestanden weer een duurzaam niveau bereikt. Technische [maatregelen die functioneel verbonden zijn met de vangstmogelijkheden, moeten eveneens worden vastgesteld. Volgens het overzicht dat de ICES heeft opgesteld voor de gemengde visserijen in de Noordzee, liggen de geraamde kabeljauwvangsten, als er geen verandering optreedt in de visserijpatronen en gezien de illegale teruggooi, in de orde van grootte van 40 000 ton. Om het risico van een forse overschrijding van de overeengekomen TAC tot een minimum te beperken, zijn aanvullende maatregelen vereist om de vangsten verder te beperken. |
(8) |
Overeenkomstig de procedure zoals vastgelegd in de overeenkomsten of protocollen inzake betrekkingen op visserijgebied met Noorwegen (4), heeft de Unie met Noorwegen overleg gevoerd over de visrechten. De partijen zijn overeengekomen om hun autoriteiten aan te bevelen aanvullende herstelmaatregelen in te voeren bovenop de TAC die al in december 2019 was overeengekomen, teneinde zowel jonge als volwassen kabeljauw in 2020 tijdelijk extra bescherming te bieden. Daarbij gaat het om seizoenssluitingen ter bescherming van jonge kabeljauw, om restrictiegebieden met specifieke toegangsvoorwaarden en om de invoering van nieuwe vistuigmaatregelen. |
(9) |
Op 9 maart 2020 heeft de ICES advies uitgebracht voor de vangsten van Noordse garnaal (Pandalus borealis) in de ICES-sectoren 3a en 4a Oost (Skagerrak, Kattegat, en noordelijke Noordzee in het Noors Diep). Op grond van dat advies en na overleg met Noorwegen moet het quotum van de Unie voor Noordse garnaal in ICES-sector 3a worden vastgesteld op 3 266 ton, in overeenstemming met de MDO. |
(10) |
Volgens het ICES-advies van 14 april 2020 mogen de vangsten van sprot (Sprattus sprattus) in de wateren van de Unie van ICES-deelgebied 4 (de Noordzee) en in ICES-sector 3a (Skagerrak en Kattegat) in de periode 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021 niet meer dan 207 807 ton bedragen. De vangstmogelijkheden voor sprot moeten daarom worden vastgesteld op 169 778 ton in de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4, en op 38 029 ton in ICES-sector 3a voor die periode, in overeenstemming met de MDO. |
11) |
De TAC voor ansjovis (Engraulis encrasicolus) in de ICES-deelgebieden 9 en 10 en de wateren van de Unie van de Visserijcommissie voor het centraal-oostelijk deel van de Atlantische Oceaan (Cecaf) 34.1.1 is voor de periode 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021, in afwachting van het wetenschappelijk advies voor die periode, vastgesteld op nul. De ICES brengt eind juni 2020 zijn advies voor dit bestand uit. Opdat de visserij kan worden voortgezet totdat de TAC op basis van het meest recente wetenschappelijke advies is vastgesteld, moet een voorlopige TAC van 4 018 ton worden vastgesteld, op basis van de vangsten in het derde kwartaal van 2019. Die voorlopige TAC moet worden gewijzigd conform het wetenschappelijk advies van de ICES. |
(12) |
In de goedgekeurde notulen van 19 december 2019 van het visserijoverleg tussen de Europese Unie en Noorwegen voor 2020 zijn de partijen overeengekomen dat naast de overeengekomen 50 000 ton haring (Clupea harengus) die Noorwegen van zijn quotum mag vangen in de Uniewateren van 4a en 4b en die de Unie van haar quotum mag vangen in de Noorse wateren ten zuiden van 62° N, een extra hoeveelheid van maximaal 10 000 ton wordt toegekend indien om een dergelijke verhoging wordt gevraagd door respectievelijk Noorwegen of de Unie. Deze afspraak moet worden omgezet in Unierecht. |
(13) |
Op haar jaarvergadering 2020, die heeft plaatsgevonden van 14 tot en met 18 februari 2020, heeft de Regionale Organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (SPRFMO) de instandhoudingsmaatregel herzien voor Chileense horsmakreel (Trachurus murphyi), waarvoor de vangstmogelijkheden nog niet in Verordening (EU) 2020/123 waren vastgesteld. De toepasselijke maatregelen moeten in Unierecht worden omgezet. |
(14) |
Tijdens haar jaarvergadering van 23 tot en met 27 september 2019 heeft de Visserijorganisatie voor het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan (NAFO) besloten om de visserij op roodbaars (Beryx splendens) in NAFO-deelgebied 6 te sluiten vanwege een mogelijke uitputting van het bestand. Die maatregel moet derhalve in Unierecht worden omgezet en de lijst van verboden soorten moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(15) |
Aanbeveling 16-05 van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat), bij welke de TAC voor zwaardvis in de Middellandse Zee (Xiphias gladius) in 2020 is verlaagd, is al in Unierecht omgezet. In januari 2020 heeft het Iccat-secretariaat echter richtsnoeren voor de berekening van de TAC voor zwaardvis in de Middellandse Zee uitgevaardigd. Bijgevolg moet het Uniequotum dienovereenkomstig worden geactualiseerd. |
(16) |
Tijdens haar jaarvergadering 2019, die van 17 tot en met 21 juni 2019 heeft plaatsgevonden, heeft de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (IOTC) nieuwe vangstbeperkingen voor geelvintonijn (Thunnus albacares) vastgesteld die geen gevolgen hebben voor de vangstbeperkingen van de Unie in het kader van de IOTC. Zij heeft echter de mogelijkheden voor het gebruik van visaantrekkende voorzieningen (FAD’s), van bevoorradingsvaartuigen en van instrumentboeien beperkt. Derhalve zijn er verdere wijzigingen in Verordening (EU) 2020/123 nodig om de uitvoeringsvoorschriften in lijn te brengen met de besluiten van de overeenkomstsluitende partijen bij de IOTC. |
(17) |
In juli 2019 heeft de 6de vergadering van de partijen bij de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan (Siofa) een besluit genomen over maatregelen en inspanningsbeperkingen voor de bodemvisserij in het overeenkomstgebied. Die maatregelen zijn bij Verordening (EU) 2020/123 in Unierecht omgezet. Er zijn echter verdere wijzigingen nodig om de uitvoeringsbepalingen in lijn te brengen met de Siofa-besluiten ten aanzien van beperkingen op de bodemvisserij. |
(18) |
De Commissie verleent visvergunningen aan vaartuigen die de vlag van Venezuela voeren, op basis waarvan ze in de Europese wateren voor de kust van Frans-Guyana op snapper kunnen vissen. Verordening (EU) 2020/123 voorziet in de verlening van 45 vergunningen. Voordat deze machtigingen worden afgegeven, moet worden aangetoond dat er een geldig contract is gesloten tussen de scheepseigenaar en een verwerkingsbedrijf in het departement Frans-Guyana. Tijdens de vergunningsprocedure tussen twee jaren in moeten de visserijactiviteiten onder bepaalde voorwaarden kunnen worden voortgezet. |
(19) |
Voor vaartuigen die in de ICES-deelsectoren 2a, 3a en 4 met bepaalde vistuigen op zandspieringen vissen, moet een verbodsperiode gelden van 1 augustus tot en met 31 december 2020 en van 1 januari tot en met 31 maart 2021. |
(20) |
Verordening (EU) 2020/123 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(21) |
De vangstbeperkingen waarin de Verordeningen (EU) 2019/1838 en (EU) 2020/123 voorzien, zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2020. De bepalingen van deze verordening inzake vangstbeperkingen moeten daarom zo spoedig mogelijk in werking treden. Met betrekking tot wijzigingen van de TAC-niveaus, de aanvullende afwijking in de Oostzee en de voortgezette toestemming voor het gebruik van een vistuig in de Keltische Zee moeten de bepalingen met ingang van 1 januari 2020 van toepassing zijn. Aangezien de betrokken vangstmogelijkheden nog niet zijn opgebruikt, of zijn verhoogd, en er door deze verordening soepeler regels worden ingevoerd, worden de beginselen van rechtszekerheid en de bescherming van legitieme verwachtingen niet aangetast door de toepassing met terugwerkende kracht van deze verordening. |
(22) |
Het Verenigd Koninkrijk is geraadpleegd overeenkomstig artikel 130, lid 1, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (5), |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijziging van Verordening (EU) 2019/1838
De bijlage bij Verordening (EU) 2019/1838 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.
Artikel 2
Wijziging van Verordening (EU) 2020/123
Verordening (EU) 2020/123 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Aan artikel 3 worden de volgende punten toegevoegd:
|
2) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: “Artikel 12 bis Gesloten visseizoenen voor zandspieringen De commerciële visserij op zandspieringen met bodemtrawls, zegennetten of soortgelijk gesleept vistuig met een maaswijdte van minder dan 16 mm is in de ICES-sectoren 2a en 3a en ICES-deelgebied 4 verboden van 1 augustus tot en met 31 december 2020 en van 1 januari tot en met 31 maart 2021.”. |
3) |
Artikel 13, lid 1, punt a), vierde streepje, wordt vervangen door:
|
4) |
Artikel 14 wordt vervangen door: “Artikel 14 Herstelmaatregelen voor kabeljauw in de Noordzee 1. De voor visserij, met uitzondering van de visserij met pelagisch vistuig (ringzegens en trawls) gesloten gebieden, en de perioden tijdens welke de sluitingen van toepassing zijn, zijn vermeld in bijlage IV. 2. Vaartuigen die met bodemtrawls en zegens met een maaswijdte van ten minste 70 mm in de sectoren 4a en 4b of ten minste 90 mm in sector 3a vissen, en beuglijnen (6), mogen niet vissen in de Uniewateren van de ICES-sector 4a, ten noorden van 58° 30′ 00 NB en ten zuiden van 61° 30′ 00 NB en in de Uniewateren van de ICES-sectoren 3a.20 (Skagerrak), 4a en 4b, ten noorden van 57° 00′ 00 NB en ten oosten van 5 00' 00” OL. 3. In afwijking van lid 2 mogen de in lid 2 bedoelde vissersvaartuigen in de in lid 1 bedoelde gebieden vissen mits zij aan ten minste een van de volgende criteria voldoen:
4. De lidstaten intensiveren de monitoring, de controle en het toezicht ten aanzien van de in lid 2 bedoelde vaartuigen, teneinde de naleving van de voorwaarden van lid 3, punten a) tot en met e), te controleren. (6) Vistuigcodes: OTB, OTT, OT, TBN, TBS, TB, TX, PTB, SDN, SSC, SX, LL, LLS.." |
5) |
In artikel 16, lid 1, wordt het volgende punt ingevoegd:
|
6) |
Artikel 27 wordt vervangen door: “Artikel 27 Niet-verankerde FAD’s en bevoorradingsvaartuigen 1. Niet-verankerde FAD’s worden uitgerust met instrumentboeien. Het gebruik van andere boeien, zoals radioboeien, is verboden. 2. Een ringzegenvaartuig mag op geen enkel moment meer dan 300 operationele boeien volgen. 3. Het maximale aantal instrumentboeien dat jaarlijks voor elk ringzegenvaartuig mag worden verworven is 500. Geen enkel ringzegenvaartuig beschikt op ongeacht welk moment over meer dan 500 instrumentboeien (boeien in voorraad en operationele boeien). 4. Het maximale aantal bevoorradingsvaartuigen bedraagt twee bevoorradingsvaartuigen ter ondersteuning van niet minder dan vijf ringzegenvaartuigen, die alle de vlag van een lidstaat voeren. Deze bepaling is niet van toepassing op lidstaten met slechts één bevoorradingsvaartuig. 5. Eén ringzegenvaartuig wordt op geen enkel moment ondersteund door meer dan één bevoorradingsvaartuig dat de vlag van een lidstaat voert. 6. De Unie registreert geen nieuwe of aanvullende bevoorradingsvaartuigen in het IOTC-register van gemachtigde vaartuigen.”. |
7) |
Artikel 46 wordt vervangen door: “Artikel 46 Beperkingen op de bodemvisserij De lidstaten zorgen ervoor dat de onder hun vlag varende vissersvaartuigen die in het Siofa-overeenkomstgebied vissen:
|
8) |
Artikel 51 wordt vervangen door: “Artikel 51 Gesloten visseizoenen Vaartuigen van derde landen die gemachtigd zijn op zandspiering en bijvangsten te vissen in de wateren van de Unie van ICES-deelgebied 4, gebruiken in dat deelgebied geen bodemtrawls, zegennetten of soortgelijk gesleept vistuig met een maaswijdte van minder dan 16 mm om op zandspiering te vissen in de volgende perioden:
|
9) |
De bijlagen IA, ID, IH en V worden gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening. |
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 1, artikel 2, punt 3, en artikel 2, punt 9, in samenhang met bijlage II, punt 1, a) en e), en punten 2 en 3, zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2020.
Artikel 2, punten 1, 2 en 5 tot en met 8, en artikel 2, punt 9, in samenhang met bijlage II, punt 1, b), c) en d), en punt 4, zijn van toepassing met ingang van 1 juli 2020.
Artikel 2, punt 4, is van toepassing vanaf 15 augustus 2020.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 25 juni 2020.
Voor de Raad
De voorzitter
A.METELKO-ZGOMBIĆ
(1) Verordening (EU) 2019/1838 van de Raad van 30 oktober 2019 tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/124 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden in andere wateren (PB L 281 van 31.10.2019, blz. 1).
(2) Verordening (EU) 2020/123 van de Raad van 27 januari 2020 tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 25 van 30.1.2020, blz. 1).
(3) Verordening (EU) 2018/973 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 tot vaststelling van een meerjarenplan voor demersale bestanden in de Noordzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot vastlegging van nadere bepalingen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting in de Noordzee en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 676/2007 en (EG) nr. 1342/2008 van de Raad (PB L 179 van 16.7.2018, blz. 1).
(4) Overeenkomst betreffende de visserij tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen (PB L 226 van 29.8.1980, blz. 48).
BIJLAGE I
De bijlage bij Verordening (EU) 2019/1838 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In de tabel met de vangstmogelijkheden voor kabeljauw in de ICES-deelsectoren 25-32 wordt voetnoot 2 vervangen door:
|
2) |
In de tabel met vangstmogelijkheden voor kabeljauw in de ICES-deelsectoren 22-24 worden de voetnoten 1 en 2 vervangen door:
|
BIJLAGE II
De bijlagen IA, ID, IH en V bij Verordening (EU) 2020/123 worden als volgt gewijzigd:
1) |
Bijlage IA wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
In bijlage ID wordt de tabel met de vangstmogelijkheden voor zwaardvis in de Middellandse Zee vervangen door:
|
3) |
In bijlage IH wordt de tabel met de vangstmogelijkheden voor Chileense horsmakreel in het SPRFMO-verdragsgebied vervangen door:
|
4) |
In bijlage V wordt in de tabel in deel B betreffende “Kwantitatieve beperkingen inzake vismachtigingen voor vaartuigen van derde landen die in de Uniewateren vissen”, voetnoot 1 vervangen door:
|
(1) Vangsten van haring in visserijen die gebruikmaken van vistuig met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 32 mm.
(2) Binnen dit quotum gedane vangsten moeten in mindering worden gebracht op het Noorse TAC-aandeel. Binnen de limieten van dit quotum mag niet meer dan de hieronder opgegeven hoeveelheid worden gevangen in de wateren van de Unie van 4a en 4b (HER/*4AB-C). Er wordt een extra hoeveelheid van maximaal 10 000 ton toegekend indien Noorwegen om een dergelijke verhoging verzoekt.
50 000
(3) Dit quotum mag slechts worden gevangen van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2020.”
(4) Maximaal 5 % van het quotum mag bestaan uit bijvangsten van wijting en schelvis (OTH/*03A.2). Overeenkomstig deze bepaling op het quotum in mindering gebrachte bijvangsten van wijting en schelvis en overeenkomstig artikel 15, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 op het quotum in mindering gebrachte bijvangsten van soorten mogen samen niet hoger zijn dan 9 % van het quotum.
(5) Dit quotum mag slechts worden gevangen van 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021”
(6) Dit quotum mag slechts worden gevangen van 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021..
(7) Maximaal 2 % van het quotum mag bestaan uit bijvangsten van wijting (OTH/*2AC4C). Overeenkomstig deze bepaling op het quotum in mindering gebrachte bijvangsten van wijting en overeenkomstig artikel 15, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 op het quotum in mindering gebrachte bijvangsten van soorten mogen samen niet hoger zijn dan 9 % van het quotum..
(8) Inclusief zandspieringen..
(9) Mag tot 4 % bijvangsten van haring bevatten.”
(10) Dit quotum mag slechts worden gevangen van 1 april tot en met 31 december.”