29.6.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/9


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/885 VAN DE COMMISSIE

van 26 juni 2020

betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Pseudomonas syringae pv. actinidiae Takikawa, Serizawa, Ichikawa, Tsuyumu & Goto te voorkomen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (1), en met name artikel 30, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In 2011 heeft Italië de Commissie ervan in kennis gesteld dat een nieuwe agressieve stam van Pseudomonas syringae pv. actinidiae Takikawa, Serizawa, Ichikawa, Tsuyumu & Goto (“het nader omschreven plaagorganisme”) dat de veroorzaker van bacteriekanker bij kiwi is, op zijn grondgebied aanwezig was en dat het land officiële maatregelen had genomen om te voorkomen dat het nader omschreven plaagorganisme verder op zijn grondgebied wordt binnengebracht en zich daar verspreidt. Uit de beschikbare informatie bleek ook dat deze nieuwe agressieve stam van het nader omschreven plaagorganisme aanwezig was in een derde land dat het teeltmateriaal van kiwiplanten, met inbegrip van pollen, naar de Unie uitvoert. Die informatie blijft relevant voor het grondgebied van de Unie.

(2)

Daarom heeft de Commissie Uitvoeringsbesluit 2012/756/EU (2) vastgesteld.

(3)

Uitvoeringsbesluit 2012/756/EU is vervangen door Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/198 van de Commissie (3), dat tot en met 31 maart 2020 van toepassing was.

(4)

Het nader omschreven plaagorganisme is niet opgenomen als EU-quarantaineorganisme, als ZP-quarantaineorganisme of als gereguleerd niet-quarantaineorganisme in respectievelijk bijlage II, III of IV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie (4).

(5)

De redenen voor de vaststelling van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/198, met inbegrip van de respectieve voorlopige analyse van het fytosanitaire risico van de Commissie, blijven van toepassing. Vanwege het fytosanitaire risico dat het nader omschreven plaagorganisme blijft vormen, moeten maatregelen worden genomen met betrekking tot het binnenbrengen in de Unie van levende pollen en voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden, van Actinidia Lindl. (“de nader omschreven planten”) uit derde landen. Ook moeten er maatregelen komen voor de verplaatsing binnen de Unie van dergelijke planten als ze van oorsprong uit de Unie zijn. Die maatregelen moeten dezelfde zijn als de in Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/198 vervatte maatregelen, omdat deze doeltreffend zijn gebleken bij het beschermen van het grondgebied van de Unie tegen het nader omschreven plaagorganisme.

(6)

Om een hoger niveau van bescherming van het grondgebied van de Unie tegen het nader omschreven plaagorganisme te waarborgen, moeten nader omschreven planten die in de Unie worden binnengebracht, op de grenscontrolepost of op een overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2123 van de Commissie (5) vastgesteld controlepunt grondig worden geïnspecteerd en in voorkomend geval worden getest op de aanwezigheid van het nader omschreven plaagorganisme.

(7)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/198 moet worden ingetrokken en worden vervangen door deze verordening. Dit is nodig om rekening te houden met de bepalingen van Verordening (EU) 2016/2031 en van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072, die van toepassing zijn sinds 14 december 2019.

(8)

Deze verordening moet zo snel mogelijk van toepassing worden om Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/198, dat tot en met 31 maart 2020 van toepassing was, te vervangen. Zij moet in werking treden op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(9)

De lidstaten moeten, in voorkomend geval, hun wetgeving aanpassen om aan deze verordening te voldoen.

(10)

Deze verordening moet van toepassing zijn tot en met 31 december 2021 zodat er voldoende tijd is om na te gaan hoe de situatie zich ontwikkelt en om de fytosanitaire status van het nader omschreven plaagorganisme te bepalen wat het grondgebied van de Unie betreft.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden maatregelen vastgesteld ter voorkoming van de binnenkomst en verspreiding in de Unie van Pseudomonas syringae pv. actinidiae Takikawa, Serizawa, Ichikawa, Tsuyumu & Goto (“het nader omschreven plaagorganisme”).

Artikel 2

Verbod betreffende Pseudomonas syringae pv. actinidiae Takikawa, Serizawa, Ichikawa, Tsuyumu & Goto

Het nader omschreven plaagorganisme mag niet worden binnengebracht op, verplaatst binnen, of gehouden, vermeerderd of vrijgelaten op het grondgebied van de Unie.

Artikel 3

Binnenbrengen in de Unie van levende pollen en voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden, van Actinidia Lindl.

Levende pollen en voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden, van Actinidia Lindl. (“de nader omschreven planten”) van oorsprong uit derde landen, mogen alleen in de Unie worden binnengebracht als zij voldoen aan de in de artikelen 4, 5 en 6 opgenomen specifieke voorschriften voor het binnenbrengen.

Artikel 4

Fytosanitair certificaat

Nader omschreven planten van oorsprong uit derde landen gaan vergezeld van een fytosanitair certificaat, waarin onder de rubriek “Aanvullende verklaring” wordt vermeld dat is voldaan aan een van de volgende voorwaarden:

a)

de nader omschreven planten zijn permanent geteeld in een land waarvan bekend is dat het nader omschreven plaagorganisme er niet voorkomt;

b)

de nader omschreven planten zijn permanent geteeld in een gebied dat vrij van plaagorganismen is, zoals voor het nader omschreven plaagorganisme door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong is vastgesteld overeenkomstig de internationale norm voor fytosanitaire maatregelen (International Standard for Phytosanitary Measures, ISPM) nr. 4 van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) (6). De naam van het gebied dat vrij van plaagorganismen is, wordt vermeld in de rubriek “Plaats van oorsprong” van het certificaat;

c)

de nader omschreven planten zijn geproduceerd op een productieplaats of ‐locatie die vrij van plaagorganismen is, zoals voor het nader omschreven plaagorganisme door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong is vastgesteld overeenkomstig ISPM nr. 10 van de FAO (7). De nader omschreven planten zijn geteeld in een voorziening die op dusdanige wijze van het buitenmilieu geïsoleerd en beschermd is dat het nader omschreven plaagorganisme doeltreffend buitengesloten is. De nader omschreven planten zijn op die plaats of locatie tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus vóór uitvoer tweemaal officieel geïnspecteerd op de meest geschikte tijdstippen voor het opsporen van symptomen van besmetting, waarbij zij vrij van het nader omschreven plaagorganisme bevonden zijn.

Die productieplaats of ‐locatie is omgeven door een gebied met een straal van minimaal 100 meter, dat tweemaal officieel is geïnspecteerd op de meest geschikte tijdstippen voor het opsporen van symptomen van besmetting tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus vóór uitvoer, waarbij de nader omschreven planten die tijdens die inspecties symptomen van infectie bleken te vertonen, onmiddellijk zijn vernietigd;

d)

de nader omschreven planten zijn geproduceerd in een productieplaats die vrij van plaagorganismen is, zoals voor het nader omschreven plaagorganisme door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong is vastgesteld overeenkomstig ISPM nr. 10 van de FAO. De nader omschreven planten zijn daar tweemaal officieel geïnspecteerd, bemonsterd en getest op de meest geschikte tijdstippen voor het opsporen van symptomen van besmetting tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus vóór uitvoer, waarbij zij vrij van het nader omschreven plaagorganisme bevonden zijn.

Die productieplaats is omgeven door een gebied met een straal van 4 500 meter (“het omliggende gebied”) waarin aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

i)

er zijn tweemaal officiële inspecties, bemonsteringen en tests uitgevoerd op de meest geschikte tijdstippen voor het opsporen van symptomen van besmetting tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus vóór uitvoer. Bij die officiële inspecties, bemonsteringen en tests is het nader omschreven plaagorganisme niet aangetroffen;

ii)

alle nader omschreven planten binnen een straal van 500 m vanaf die productieplaats zijn onmiddellijk vernietigd;

iii)

elke nader omschreven plant binnen een straal van 500 m vanaf die productieplaats is regelmatig getest op de meest geschikte tijdstippen voor het opsporen van symptomen van besmetting en vrij bevonden van het nader omschreven plaagorganisme.

In het geval van de punten ii) en iii) zijn alle nader omschreven planten binnen dat gebied op een afstand van 500 m tot 4 500 m van de productieplaats vernietigd of getest volgens een bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van 99 % kan worden vastgesteld dat het nader omschreven plaagorganisme in minder dan 0,1 % van de nader omschreven planten voorkomt.

Artikel 5

In het fytosanitair certificaat op te nemen aanvullende informatie

Indien de in artikel 4, onder c) of d), bedoelde informatie wordt verstrekt, wordt in het certificaat bovendien vermeld dat aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de nader omschreven planten komen rechtstreeks voort uit moederplanten die zijn geteeld onder omstandigheden die voldoen aan artikel 4, onder a), b) of c);

b)

de nader omschreven planten komen rechtstreeks voort uit moederplanten die van tevoren afzonderlijk zijn getest, waarbij is gebleken dat zij vrij zijn van het nader omschreven plaagorganisme;

c)

de nader omschreven planten zijn getest volgens een bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van 99 % kan worden vastgesteld dat het nader omschreven plaagorganisme in minder dan 0,1 % van de nader omschreven planten voorkomt.

Artikel 6

Inspectie

Nader omschreven planten die in de Unie worden binnengebracht en vergezeld gaan van een fytosanitair certificaat overeenkomstig de artikelen 4 en 5, worden op de grenscontrolepost of op een overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2123 vastgesteld controlepunt grondig geïnspecteerd en in voorkomend geval getest op de aanwezigheid van het nader omschreven plaagorganisme.

Artikel 7

Verplaatsing van de nader omschreven planten binnen de Unie

Nader omschreven planten die enig deel van hun levensduur in de Unie hebben doorgebracht, mogen alleen binnen de Unie worden verplaatst als zij voldoen aan de specifieke voorschriften van de artikelen 8 en 9.

Artikel 8

Afgifte van een plantenpaspoort en voorwaarden voor verplaatsing

Nader omschreven planten die enig deel van hun levensduur in de Unie hebben doorgebracht en planten die overeenkomstig artikel 3 in de Unie worden binnengebracht, mogen alleen binnen de Unie worden verplaatst als zij vergezeld gaan van een plantenpaspoort dat overeenkomstig de artikelen 78 tot en met 95 van Verordening (EU) 2016/2031 is opgesteld, afgegeven en gebruikt en als zij aan een van de volgende voorwaarden voldoen:

a)

de nader omschreven planten zijn permanent geteeld in een lidstaat waarvan niet bekend is dat het nader omschreven plaagorganisme er voorkomt;

b)

de nader omschreven planten zijn permanent geteeld in een in bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 vermeld beschermd gebied;

c)

de nader omschreven planten zijn permanent geteeld in een gebied dat vrij van plaagorganismen is, zoals voor het nader omschreven plaagorganisme door de bevoegde autoriteit van een lidstaat van oorsprong is vastgesteld overeenkomstig ISPM nr. 4 van de FAO;

d)

de nader omschreven planten zijn geproduceerd op een productieplaats of ‐locatie die vrij van plaagorganismen is, zoals voor het nader omschreven plaagorganisme door de verantwoordelijke officiële instantie van de lidstaat van oorsprong is vastgesteld overeenkomstig ISPM nr. 10 van de FAO. De nader omschreven planten zijn geteeld in een voorziening die op dusdanige wijze van het buitenmilieu geïsoleerd en beschermd is dat het nader omschreven plaagorganisme doeltreffend buitengesloten is. De nader omschreven planten zijn op die plaats of locatie tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus vóór de verplaatsing tweemaal officieel geïnspecteerd op de meest geschikte tijdstippen voor het opsporen van symptomen van besmetting, waarbij zij vrij van het nader omschreven plaagorganisme bevonden zijn.

Die productieplaats of ‐locatie is omgeven door een gebied met een straal van minimaal 100 meter, dat tweemaal officieel is geïnspecteerd op de meest geschikte tijdstippen voor het opsporen van symptomen van besmetting tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus vóór de verplaatsing, waarbij planten die tijdens die inspecties symptomen van infectie bleken te vertonen, onmiddellijk zijn vernietigd;

e)

de nader omschreven planten zijn geproduceerd in een productieplaats die vrij van plaagorganismen is, zoals voor het nader omschreven plaagorganisme door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong is vastgesteld overeenkomstig ISPM nr. 10 van de FAO.

De nader omschreven planten zijn daar tweemaal officieel geïnspecteerd, bemonsterd en getest op de meest geschikte tijdstippen voor het opsporen van symptomen van besmetting tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus vóór de verplaatsing, waarbij zij vrij van het nader omschreven plaagorganisme bevonden zijn.

Die productieplaats is omgeven door een gebied met een straal van 500 meter (“het omliggende gebied”) waarin aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

i)

in het hele omliggende gebied zijn tweemaal officiële inspecties, bemonsteringen en tests uitgevoerd op de meest geschikte tijdstippen voor het opsporen van symptomen van besmetting tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus vóór de verplaatsing. Bij die officiële inspecties, bemonsteringen en tests is het nader omschreven plaagorganisme niet aangetroffen;

ii)

alle nader omschreven planten binnen het omliggende gebied zijn onmiddellijk vernietigd;

iii)

elke nader omschreven plant binnen het omliggende gebied is regelmatig getest op de meest geschikte tijdstippen voor het opsporen van symptomen van besmetting en vrij bevonden van het nader omschreven plaagorganisme.

Het omliggende gebied is weer omringd door een bijkomend gebied met een straal van 4 000 meter, waarin aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

i)

in het hele bijkomende gebied zijn tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus vóór de verplaatsing tweemaal officiële inspecties, bemonsteringen en tests uitgevoerd op de meest geschikte tijdstippen voor het opsporen van symptomen van besmetting, en telkens als het nader omschreven plaagorganisme op de nader omschreven planten werd aangetroffen, zijn uitroeiingsmaatregelen genomen. Deze maatregelen bestaan in de onmiddellijke vernietiging van de besmette nader omschreven planten;

ii)

alle nader omschreven planten binnen dat bijkomende gebied zijn vernietigd;

iii)

alle nader omschreven planten binnen dat bijkomende gebied zijn getest volgens een bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van 99 % kan worden vastgesteld dat het nader omschreven plaagorganisme in minder dan 0,1 % van de nader omschreven planten voorkomt.

Artikel 9

Aanvullende voorwaarden voor verplaatsing

Indien aan de voorschriften van artikel 8, onder d) of e), wordt voldaan, voldoen de nader omschreven planten bovendien aan een van de volgende voorschriften:

a)

de nader omschreven planten komen rechtstreeks voort uit moederplanten die zijn geteeld onder omstandigheden die voldoen aan artikel 8, onder a), b), c) of d);

b)

de nader omschreven planten komen rechtstreeks voort uit moederplanten die van tevoren afzonderlijk worden getest, waarbij wordt bevestigd dat zij vrij zijn van het nader omschreven plaagorganisme;

c)

de nader omschreven planten zijn getest volgens een bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van 99 % kan worden vastgesteld dat het nader omschreven plaagorganisme in minder dan 0,1 % van de nader omschreven planten voorkomt.

Artikel 10

Naleving

Om aan deze verordening te voldoen, wijzigen de lidstaten de maatregelen die zij al hebben genomen om zich te beschermen tegen het binnenbrengen en de verspreiding van het nader omschreven plaagorganisme, of trekken zij deze in. Zij stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van die maatregelen.

Artikel 11

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing tot en met 31 december 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 juni 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2012/756/EU van de Commissie van 5 december 2012 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Pseudomonas syringae pv. actinidiae Takikawa, Serizawa, Ichikawa, Tsuyumu & Goto te voorkomen (PB L 335 van 7.12.2012, blz. 49).

(3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/198 van de Commissie van 2 februari 2017 betreffende maatregelen ter voorkoming van de insleep en verspreiding in de Unie van Pseudomonas syringae pv. actinidiae Takikawa, Serizawa, Ichikawa, Tsuyumu & Goto (PB L 31 van 4.2.2017, blz. 29).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie van 28 november 2019 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 690/2008 van de Commissie en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie (PB L 319 van 10.12.2019, blz. 1).

(5)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2123 van de Commissie van 10 oktober 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de regels voor de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder op controlepunten overeenstemmingscontroles en materiële controles op bepaalde goederen kunnen worden uitgevoerd, en voor de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder documentencontroles op afstand van de grenscontroleposten kunnen worden uitgevoerd (PB L 321 van 12.12.2019, blz. 64).

(6)   Requirements for the establishment of pest free areas, ISPM nr. 4 (1995), FAO 2016.

(7)   Requirements for the establishment of pest free places of production and pest free production sites, ISPM nr. 10 (1999), FAO 2016.